w
a
-ar=-r
p™
smn
HP
f*
a1:5>
1
IS
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
Uit de diepte.
Brieven over Opvoeding.
CO
S a J
R x
<-> o X
O
25 O 3
60 CO
i-.
6C 2
s a
D m
3
B*
O
A
O
-•-»
03
O
0«
•3
*3
(-t
O
O
G
s
O
w
<D
J <d
O) o
a
O) c
yi
S cj
®3
ai «S; e
<S ft S
O fl M
9 o
SO •OS
t, "d
"3
W o
so U
53 -5 -
•S.S5» g
N ^3
bo'E
CÖ r
fi
"H QJ M
fo>
CJ f—CÖ
<D <L> <D -h
m
at -e
O eS 73
cc|S
O» aj "C
-g
S - «Ö.2
w G cö
<D
5 .2 5? e
- N O
G
'G
s-.a
or i)£
tlC jS ÖD
co _o
'l'§'S»1aio^"ro5£öis3
5> 02 tiD .Xh 3 r-t rG 3 3
0)
rQ U
c
s-j C
<D
,G
<D
so 73
.5
C
g-o
<D
TJ G
a)
N
CO
I. 3 0)
-a 73 C
8 - S
a?3
is
3
<D JT?
- CL G
Q) w
C N
rn. aj u cö p,
SCStji-Sa®
OGoa)>jsjv;'ö
rC
T3 "O G> n-} G
g g g N .2 g*N 3
J° Ti JS rQ rQ 3
u
0
°2
G o
<x>
<d a)
U)
*-.
CÖ
cd a>
G TJ
3
03
U
O
•a
5
3
O
c
gS5o|g
.2 S> a> j2
-«-» o3 ,_Cj fxj
o
a 3 '-3 g
®.2d2s
Jsgo^fi
^s^fig-3
a a A -S S p
B SoHWh o B
Ebba zijn vrouw, Sou ja en Sjeerk; Gerard
van Wezenaar, een groot-industrieel, Simo-
na, de ,4>eauty" van de familie, en de
tweelingen Kik en Tom; Rudolph van Arke-
vorsel, type van „un homme arrivé", Ella en
hun twee dochters. Dan ziju er twee dames
die bij oom Sjoerd wonen: tante Silvenstein
en tante Agnes.
Het spreekt haast vanzelf, dat Monica bij
haar bezoek aan al deze familieleden aller
lei ervaringen opdoet; meest van al treft het
haar, djit het leven in verschillende gezinnen
zoo hopeloos oppervlakkig en leeg geworden
is. Zij staat nog zoo geheel anders tegenover
de dingen, meer naar de opvattingen die nu
ten eenenmale uit den tijd zijn, als zij deze
verschijnselen ziet en met de menschen
Bpreekt. Wat vroeger volkomen normaal was
en zij ook nü nog van groote beteekenis acht
te, noemde het jonge geslacht een verouderd
en versleten begrip. Zij kón er zich niet mee
verzoenen, de sfeer zoo geheel anders te we
ten, dan toen ze gegaan was; dat haar
naaste familieleden zich bij dit alles op hun
gemak gevoelden, voor sport en spel leefden
en allerlei genoegens najaagden die men
Vroeger en zij ook nü nog veroordeelde,
voelde zij als het ergste.
Het is een beangstigende ontdekking, dat
niemand Hem noodig schijnt te hebben als
gids en leidsman door het leven. Waar Mo
nica ook komt, overal staat het jonge ge
slacht onwetend en afwijzend tegenover den
godsdienst. De meesten van hen meenen het
zonder Hem te kunnen, wijl zorg en moeite
immers toch altijd hun huis voorbij ging;
Bommigen zoeken Hem overal zonder dat zij
zich den eenigen weg laten wijzen zooals
Ebba, die aan haar dertienden godsdienst
toe is in zeven jaar; en tenslotte zijn er weer
anderen, o ja, die Hem bij name kennen,
maar voor wie Hij toch ook niets meer is
dan een naam
Nu zal de tijd, die zij tot herstel van haar
gezondheid in het moederland moet door
brengen, nog dienstbaar zijn om het zen
dingswerk voort te zetten onder haar eigen
familie.
Zij grijpt elke gelegenheid aan die zich
voordoet, om te getuigen van hetgeen in haar
leven zulk een alles-overheerschende betee-
fcennis heeft gekregen, en den anderen ont
breekt.
En er is veel werk te doen in de gezin
nen waar zij komt!
Telkens zijn er andere moeilijkheden, an
dere vragen waarmee zij worstelt. En tot
elk wil zij de boodschap brengen: Hij is, Die
ieder van ons den weg moet wijzen. Zooals
het nu gaat, komt ge bedrogen uit, ondanks
de bevrediging en den voorspoed van het
oogenblik.
In het oude familiehuis van oom Sjoerd
vindt ze veel te doen. De oude man heeft ver
keerde gewoonten: zijn eenzaamheid en zijn
verdriet wil hij weg-drinken. Als jij nu maar
hier blijft, zegt hij tot Monica, dan zal ik het
voorgoed latenVoor haar blijft dit een
moeilijkheid; immers op den verren zen-
dingspost wacht Dr Donald Ingerton, wiens
vrouw zij worden zal en wien zij volgt zoo-
dra zij den terugtocht ondernemen mag....
Doch vóór het zoover is dat de dokter haar
toestemming tot vertrek geeft, valt de groote
slag: het sterven van Donald, daar ver-weg,
op zijn eenzamen post. God mijn werk
Monica dat zijn de woorden die hij in
hout had uitgesneden, die zijn testament
vormen
Nu staat Monica alleen, zonder de toe
komst, het doel dat zij zich droomde gedu
rende vele lange maanden. Zij heeft leeren
wachten.... en nu heeft God de eindstreep
gezet
Oom Sjoerd mag haar nu behouden; en
dat, terwijl hij toch afstand gedaan had: „Ik
weet wien ik te vragen heb om bescherming
tegen al het slechte dat binnen in mij zit;
dus als je gaan wilt, kind, zal ik je niet
tegenhouden."
Na al de donkere dagen, de aanvechtingen
en den strijd, opent zich tóch een toekomst,
nóg een toekomst van God: het oude familie
bezit van Oom Sjoerd wordt een asyl voor
onevenwichtige menschen. Daarin vindt Mo
nica toekomst en taak, dat is op het eind
weer „horizon".
door
H. KINGMANS.
57.) o-
Arie, die zich grootelijks verbaasde, daar
Albert hem in dit opzicht nooit tot zijn ver
trouwde had gemaakt, werd ingelicht. Grctha
was reeds op de hoogte. Het terrein was vrij.
Dien avond, den laatsten vóór het vertrek
der beide meisjes naar Leiden, zaten allen
in de gezellige huiskamer. Ook Albert was
tegenwoordig.
Het hoofd der school bracht het gesprek
op het vertrek.
„Het zal verbazend stil zijn, als jullie weer
weg bent", merkte hij op. „En als Annie ons
binnenkort dan nog gaat verlaten en tenslot
te Arie nog weg, dan blijven wij met z'n beid
jes over, moeder. Precies als toen wij begon-
nen
Marianne en Albert keken vreemd op. De
eerste zag mijnheer Kleefstra aan, de laatste
wierp een snellen blik op Annie, die met ge
bogen hoofd zat te handwerken.
„Nu, vader, Annie gaat voorloopig toch
nog niet weg?" zei Gretha, tegen beter weten
in.
„In elk geval toch zeker niet vóór ik de
Noordstad verlaat", hielp Arie haar.
„Dat staat nog te bezien, jongens. Het is
niet onmogelijk, dat er zich spoedig een goe
de gelegenheid voordoet en dan gaat Annie.
Wij spraken er vanmiddag nog over, niet
Annie?"
Deze wendde zich verklarend tot Marianne
„Och, verleden jaar is er al eens over ge
sproken, dat ik in een betrekking zou gaan,
om eens onder andere menschen te komen.
Veel ernst is er toen niet van gemaakt. Maar
zooals vader zegt, er doet zich misschien vol
gende week een goede gelegenheid voor en
dan ga ik".
„Wat zal dat vreemd zijn", merkte Albert
met moeite op. „Voor hoe lang ga je dan,
Annie?"
Zij lachte. Maar het was niet een hartelijke
lach.
„Als het me niet goed bevalt en daar
ben ik, eerlijk gezegd, bang voor kom ik
terug. Ik zal hier wel weer met open armen
worden ontvangen".
„Dat weet ik nog zoo net niet", vond mijn
heer Kleefstra plagend, ,,'t Is misschien een
heele opruiming, als je weg bent".
„Hartelijkheid is toch maar alles, hé An
nie", zei Marianne.
„Ik weet wie het zegt", antwoordde Annie,
om dan plotseling te zwijgen. Het werd haar
te machtig. Vooral, toen zij even Albert aan
blikte, die niet alleen een verbaasd, doch ook
een smartelijk vertrokken gelaat vertoonde.
„Het is toch wel verbazend plotseling op
gekomen", zeide Marianne, natuurlijk geheel
argeloos. „Wist jij er van, Greet?"
„Sinds vanmiddag", antwoordde deze naar
waarheid.
„Waar ga je heen, Annie?"
„Ja", lachte mijnheer Kleefstra, „dat moet
voorloopig nu eens geheim blijven. Gretha
weet het ook nog niet eens Je zult het spoe
dig vernemen. We weten zelf nog niet precies
hoe het zal gaan. Annie heeft er idee
in en geen idee. Het zal ook niet meevallen,
maar zij moet toch toestemmen, dat het wel
eens goed is, onder andere menschen ie ver-
keeren".
Onmiddellijk daarop begon hij over een
ander onderwerp, met opzet ook Albert in
het gesprek betrekkend, daar deze stil voor
zich uitstaarde. De mededeeling omtrent An
nie had hem blijkbaar verrast niet alleen,
maar ook smartelijk getroffen.
Hij was het niet met zichzelf eens. Het
bleek toen hij vertrok en Arie vroeg, nog even
mee te loopen, daar het zulk mooi weer was.
Deze, begrijpend, stemde toe, maar nam
zich voor, de gereserveerdheid in persoon te
zijn.
Zooals hij had verwacht, bracht Albert al
heel spoedig het gesprek op Annie.
„Wat is dat verbazend plotseling opgeko
men", zeide hij.
„Toch niet zoo heel plotseling. Nu ja, dit
speciale geval wel, dat vader op het oog
schijnt te hebben, maar overigens is er meer
malen over gesproken. Alleen de laatste
maanden niet. Je begrijpt natuurlijk wel, dat
het, gelukkig, niet moet. Het Is dan ook niet
de bedoeling, dat zij geld gaat verdienen.
Maar het kan geen kwaad, dat Annie er
eens uit gaat. Zij zag er altijd tegenop, maar
ik heb wel begrepen, dat zij nu wil."
„Het zal vreemd zijn in huis", merkte Al-
bert op.
Hij trok heftig aan zijn sigaar en over
woog, of hij Arie deelgenoot zou maken van
het gebeurde; van zijn oprechte liefde voor
Annie; van den strijd, dien hij sinds enkele
dagen streed.
„Of het vreemd zal wezen. Ik kan het huis
zonder Annie niet denken. Vader en moeder
nemen het nog al licht op, maar het zal hen
niet meevallen. Zij doen het voor Annie".
„Vind je het noodig, dat zij in andere krin
gen komt?" vroeg Albert. „Me dunkt, dat zij
zich heel gemakkelijk beweegt".
„Arme kerel", dacht Arie. „Als je toch
eens wist".
„Daar heb je gelijk in", zeide hij dan, la
chende. „Als het daarvoor was, behoefde zij
niet te gaan. Zij beweegt zich het gemakke
lijkst van ons drieën en past zich onmiddel
lijk bij allen en alles aan. En tóch vind ik het
besluit niet dom. Tot mij heeft vader ook vaak
gezegd: je moest Noordstad eens een paar
jaar uit, om andere menschen te leeren ken
nen en andere toestanden mee te maken. Het
zelfde geldt voor Annie. Wij zullen het dus
zonder haar moeten stellen".
„Me dunkt, je moeder kan haar niet mis
sen".
„0, dat zal wel gaan", antwoordde Arie
luchtig. „Moeder is nog flink. Het dienst
meisje is een beste. En dan is het de bedoe
ling, dat er een werkvrouw komt, als ik het
goed heb begrepen. Ik gun het Annie. Zij zal
het best wennen. Het is goed voor haar. En,
als het haar niet bevalt, wel, zij kan eiken
dag terug komen. Maar ik ga terug, kereL
Het wordt me anders te laat. Tot morgen.
Welterusten".
„Welterusten", zei Albert verstrooid.
In gepeins verzonken liep hij langzaam
verder. Hij was niet zoo argeloos als Mari
anne, die trouwens van niets wist. In hooge
mate bevreemdde het hem, dat het besluit bij
de Kleefstra's zoo spoedig was genomen.
Er werd gezegd, dat er zich plotseling een
goede gelegenheid voordeed, maar bijzonder
heden werden er toch niet meegedeeld, zelfs
niet de plaats, waarheen zij vertrok.
Vluchtte zij opeens drong het helder tot
hem door voor hem? Wilde zij niet af
wachten de verklaring, die hij geven moest
en die hij, naar hij zich had -voorgenomen,
geven zou, als de gelegenheid daarvoor gun
stig was? En indien dit zoo was, waren de
Kleefstra's dan op de hoogte? Of had Annie
een voorwendsel gezocht?
Maar het werd hem al moeilijker
als dat nu eens waar was, dan was hij de
oorzaak van haar vertrek! En dat wilde hi]
niet. Dan was het beter, hoe moeilijk het hem
vallen zou, de vriendschap af te breken, zich
niet meer bij de Kleefstra's te vertoonen, zoo
dat Annie thuis kon blijven.
Doch als zijn veronderstelling nu eens niet
waar was? Óch, het was wèl zoo. Hij was
er zeker van, dat hij op wederliefde hopen
mocht. En hij besefte zeer wel, dat Annie
toch geen toestemmend antwoord zou kunnen
geven. Hij wist, dat de kloof bestond. Daar
voor kende hij de Kleefstra's te goed.
Toch bleef hij verkeeren in een pijnigende
onzekerheid. Als hij zich eens vergiste en het
een heel gewone zaak gold? Zou hij Arie in
vertrouwen nemen, hem alles vertellen en
hooren, wat deze er van zeide?
Het denkbeeld lokte hem eenigen tijd aan.
Maar toen hij eenmaal op zijn kamers geko
men was en nog lang nadacht verwierp hij
het weer.
Hij moest blijven bij zijn besluit, dat hij
reeds genomen had en dat hij als een plicht
gevoelde: hij moest met Annie spreken en
haar meening vernemen. Dat was de rechte
weg. En daarna kon hij, indien nog noodig,
met mijnheer Kleefstra spreken.
Indien nog noodig! Hij vreesde van niet.
Want Annie kon niet „ja" zeggen.
Och, was hij maar zoover, als moeder, of
in elk geval, als Marianne, die geheel ver
anderd was onder leiding van Gretha. Hij
ging meer en meer beseffen, dat hij een an
deren weg moest inslaan, maar hij tastte in
het duister.
Toen de beide heeren vertrokken waren,
greep Annie naar de courant, die juist uit de
bus was gehaald. Zij doorliep de advertentie
kolommen en haar oog viel op de volgende
anonce:
„In de pastorie Geref. kerk te Boschoord
(prov. Utrecht) wordt gevraagd een beschaaf
de juffrouw voor gezelschap, lichte huishou
delijke bezigheden en voor de kinderen. Leef
tijd niet boven de 25 jaar".
Zij liet, toen Gretha en Marianne naar bo
ven waren gegaan, om voorloopig den laat
sten nacht op den Resedaweg door te bren
gen, het blad aan vader en moeder zien.
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
De Hervorming op Walcheren.
Het was op den avond voor Allerhei
ligen van het jaar 1517 dat Luther zijn
doctrijnen aansloeg aan de hoofddeur der
Wittenberger Slotkerk. Met de snelheid van
een bliksemstraal werd de inhoud van deze
stellingen verspreid.
Het was zegt Myconius in zijn
Historie Reformate als waren de Engelen
zeiven de dragers er van geweest en hadden
ze voor aller menschen oogen gesteld.
Ook in Zeeland, Walcheren en Middelburg
bleef men niet onkundig van den geestelijken
strijd. Reeds in 1523 werden door wet en
raad der Zeeuwsche hoofdstad de uitgave
verboden van 't Eeuwig Evangelie van Sint
Matheus en die van 't boekje genaamd de
„Somma van de Goddelicke Geschriften".
In 1527 waren brieven gekomen aan den
Baljuw van Middelburg „roerende die lu-
terijnen". Vooral werd deze er op gewezen
goed te letten op een zekeren Jan Bogerman.
Een jaar later in 1528 werd Gornelis Bar-
telszoon gevangen genomen, als verdacht
van ketterij. Ook in 1529 werden er weer
twee naar 's Gravensteen gebracht en in
1530 werd een zekere mijnheer van War-
mont „commissaris op 't stuk van de Lu-
terianen."
Hij en Klaas van Dam, substituut van den
procureur-generaal van Holland, Mr. Arend
Sandeleijn, raad in den Hove van Holland,
Mr. Rombout Eteijnemolen, secretaris en
Klaas Golijn vormden in 1530 den Raad in
zaken des geloofs.
Zij veroordeelden Joachim Detmer, Oos-
terlinck, Mr. Jan de Wever en zijn vrouw,
Nicasiüs Gorneliszoon en Ad. Gardinck om
binnen de stad Middelburg geëxecuteerd te
worden. In 1531 worden eenigen uit Mid
delburg, als verdacht van Luterij, met 9
dienaren naar Den Haag gebracht en in
handen van den Procureur-Generaal van
den Hove van Holland gesteld.
Zoo leverde ieder jaar zijn contingent tot
het aantal der verdachten en vervolgden als
aanhangers der nieuwe leer. En Bisschop de
Castro had vier jaar rustig in zijn convent
geresideerd, toen het jaar 1566 naakte, het
jaar van de hagepreeken en van den beel
denstorm.
Ook voor Middelburg.
Het was op een schoonen zomermorgen,
den laatsten van de maand Juni 1566, dat
Hendrick Jansz Brabander en Cornélis Gor
neliszoon, beiden wonende in de parochie
van Koudekerke, des morgens om 5 uur ver
schillende personen zagen passeeren, die
hun belangstelling opwekten.
Het waren naar hunne verklaring: man
nen, vrouwen, jonge en oude luiden, komen
de van Middelburg, in elk geval uit die rich
ting. Zij kwamen „met cudden, soo vierre,
vijfve, zesze ende meerder 't samen". Deze
eerzame dorpers, zich verwonderende over
een zoo groote menigte, blijkbaar naar één
doel hunne schreden richtende, besloten deze
menschen te volgen om te zien wat er aan de
hand was. De Pastoor van het dorp, Heer
Joris, die verwonderd stond te kijken, en
Adriaan Jansz en Justus Hendrikse en nog
eenigen voegden zich bij hen.
Zij gingen het Slokerduinsche pad op, en
de schare gevolgd zijnde tot aan de duinen,
zagen zij op de hoogte „daer men 't saant
haalt" menschen staan, wuivende met hunne
Geef ons 't geloof, o God,
Dat heel ons leven wordt door U gedragen.
Geef ons den moed, die aandurft, zonder
vragen
Te volgen Uw gebod.
Geef ons den vasten wil
Om ons opstandig hart het zwijgen op te
leggen,
Om op Uw woord het: Amen, Heer! te zeggen,
In uw beloften stil.
Geef ons de vrede, Heer,
Die blijft voor hen, die zich Uw kind'ren
noemen,
Niet in zichzelf, maar in Uw liefde roemen
En leven tot Uw eer.
En geef ons dan de kracht,
Ons heele leven nu aan U te wijden,
Die voor Uw volk aan 't kruis hebt willen
lijden
En alles hebt volbracht.
A. J. v. W.t. B.
mutsen, om de komenden den weg te wijzen.
„Dit duin is zwaar om op te loopen", zegt
Brabander tot een der voetgangers.
„0 dat is geen moeite, voor degene die
vlijtig is, om het Woord Gods te hooren"
antwoordt deze.
„Ik kom ook om het Woord Gods te hoo
ren", zegt Brabander, waarop de aangespro
kene zegt: „Gaat dit pad op, daar zal u het
Woord Gods recht gepredikt worden."
Zij gingen de duinen over, kwamen in een
vallei vonden aldaar een groote vergade
ring van volk, wel een 300 personen. Door
die vergadering, knielende of gezeten in het
zand, werd een „lofsang in Duytsche" over
luid aangeheven.
En daarna „in 't midden es een uyten
hoope geweest, wesende een jonckman, in 't
aanzien van omtrent dertich jaeren, met een
bouck bij hem, ende een cleen baardeke heb
bende, een weinig uiten rosse, dewelcke heeft
uytgeleyt ende gepredict eerst de epistole,
ende de epistole gepredict synde, es over-
eynde gaen staen prekende de Evangelie".
De predikatie duurde iVz uur, en na het
Amen te hebben uitgesproken, zeide de pre
diker: „Neem den hondert ende achttiensten
Salme Davids ende syn alsoo in 't gemeene
overluydt wederomme werden singende,
naer welcken zanch es dese vergaderinge ge-
scheyden, d' een Oesten, Zuyden, Westen
ende Noorden op, elk daer hij' woonde, ge-
gaen."
Ziedaar de eerste hagepreek in Walche
ren gehouden, volgens ooggetuigen, die hun
ne verklaringen, onder eede voor 's konings
Commissarissen hebben afgelegd.
In dit onherbergzame oord, toen bekend
als Dijkshoucke, nu, in ons spraakgebruik
bekend als Dishoek, daar waar de duinen
van Walcheren het hoogst zijn, en waar een
heerlijk panorama over het voormalige
eiland nog steeds menigen wandelaar ver
rukt, was op dezen vroegen morgen van den
laatsten Juni 1566 een schare bijeen.
Aan de eene zijde Walcheren met de lief
lijke omgeving van Koudekerke, aan de an
dere zijde de prachtige waterspiegel en bo
ven zich een heldere, wolkenlooze hemel, met
de zon in al haar pracht, een tempel „niet
met handen gemaakt". Een tempel die ook
reeds bij uiterlijk aanschouwen toonde, dat
het oude was voorbijgegaan, en alles nieuw
was geworden.
En in dien tempel, waar geen waslicht
brandde, geen wierookwalm geurde, geen al
taar prijkte en geen relequie werd vereerd,
in dien tempel weerklonk Gods Woord in
kunstloozen, maar hartaangrijpenden een
voud.
En het was de menigte uit het hart ge
grepen, toen de predikant liet zingen
Psalm 118:
„Als ick, Heer was in anghst gestadigh,
Soo riep ick Godt den Heere aen,
En Hij verhoorde my genadigh,
Met troost heeft hij my bijgestaen.
De Heer is met my 't allen tyden,
Dies vrees' ick niet, wat menschen Koen,
Die my haten ende benijden,
Voor kruis en verdriet my aendoen."
xcvin.
Wat moeten we aan tafel lezen?
Natuurlijk zijn we 't er allen over ééns,
dat we geregeld bij onze maaltijden de
Schrift moeten lezen. En dat dit lezen het
liefst door den vader moet geschieden. Ook
valt geen tegenspraak te duchten op ons be
weren, dat zulks behoort te gebeuren met
duidelijkheid en met eerbied. Zoo min als op
de eisch, dat de huisgenooten met ernst en
eerbied hebben te luisteren.
Maar nu komt nog een moeilijke vraag
aan de orde. Over de stof namelijk; de
vraag: wat moeten we lezen?
Natuurlijk wenschen we niets af te doen
aan de waarheid, dat heel de Bijbel Gods
Woord is. En dat we daarvan niets kunnen
missen en niets mogen af doen.
Maar de waarheid is even onwederspre-
kelijk, als we opmerken, dat het ééne deel
meer geschikt is voor ons gezin dan het
andere deel. Als we al de tellingen en op
sommingen uit Numeri bijv. achter elkaar
gaan lezen, dan zal niemand beweren, dat
dit nu voor elk lid van ons gezin bepaald
geschikt is en veel nut zal afwerpen.
Denk ook aan al de reinigingswetten uit
de boeken van Mozes: als we die ochtend,
middag en avond, dagen lang achter elkaar
gingen lezen, dan zou het niet te verwonde
ren zijn, wanneer onze jongeren vooral met
een zucht van verlichting den Bijbel zagen
dichtslaan.
En dat zou heel jammer zijn en droeve
gevolgen kunnen hebben.
Laat mij nog een overweging hieraan mo
gen toevoegen. Het is zoo goed, als we bij
onze Christelijke feesten een daarbij toepas
selijk Schriftdeel lezen. Ook, dat we op
onze Zondagen eenigszins daarbij passende
deelen opslaan. Verder, dat we bij de na
tionale feestdagen met ons lezen een beetje
daarmee rekenen. Zelfs, dat bij de verschil
lende jaargetijden, zomer, herfst, winter,
lente, ook eens een daarbij sprekend Schrift
gedeelte aan de orde komt.
Ge hebt misschien al zachtjes in uzelf
gezegd: Maar dan zou ik moeten breken met
mijn jarenlage gewoonte, de Schrift gewoon
al maar vervolgende te lezen; te beginnen bij
Genesis 1 en te eindigen bij' Openbaringen
22; elke dag steeds weer het dan volgende
gedeelte! En dan kan ik mijn bladwijzer,
die mij altijd zegt waar ik de vorige keer ge
bleven ben, wel op zij leggen!
Ja, dat wilde ik u nu juist eens advisee-
ren. Uw gewoonte was wel goed, althans
heel goed bedoeld. En duizenden hebben het
zoo gedaan, hun leven lang. Maar wat ik u
aanraad, is toch werkelijk beter.
Lastig? Omdat ge geen prachtlijstje hebt
van al die passende onderwerpen en Schrift
gedeelten? 0 maar, dat valt wel mee. Op
elke goede, met wijze ernst bewerkte Chris
telijke scheurkalender kunt u voor elke dag
uw Schriftgedeelten vinden aangegeven. Dus
wanneer u die aanwijzingen van elk blaadje
volgt, dan is dat bezwaar geheel weggeno
men. Dan heeft de ernstige Schriftonderzoe
ker, die de scheurkalender samenstelde, heel
netjes voor u dat zaakje opgeknapt.
En als u dan eens persoonlijke voorliefde
hebt voor een bepaald hoofdstuk? Bij een
jaardag of bij ziekte of bij zorg of wat ook?
"Wel, dan kunt ge immers altijd nog afwijken
van de aangegeven orde. Daar is niets tegen.
Er zou zelfs iets moois uit blijken, namelijk
dat ge in de aangegeven richting nog verder
wilt gaan! Stellig wel aanbevelenswaardig!
En dat is het mooie. Ge zult én voor uzelf
èn voor uw huisgenooten heel dikwijls uit
nemend passende Schriftgedeelten lezen. In
zonderheid uw jongeren zullen meer van de
Schrift meenemen en er meer het mooie
van zien. Gemakkelijker zullen ze het gele-
zene verstaan; minder gevaar is er voor ver
veling, als ik hier dat leelijke woord gebrui
ken mag.
U probeert het eens? Van verscheidenen
heb ik al gehoord, dat het in de praktijk
heel goed bevalt. En werkelijk goed opvoe
dend werkt.
OPVOEDER.