w a -ar=-r p™ smn HP f* a1:5> 1 IS Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden Uit de diepte. Brieven over Opvoeding. CO S a J R x <-> o X O 25 O 3 60 CO i-. 6C 2 s a D m 3 B* O A O -•-» 03 O 0« •3 *3 (-t O O G s O w <D J <d O) o a O) c yi S cj ®3 ai «S; e <S ft S O fl M 9 o SO •OS t, "d "3 W o so U 53 -5 - •S.S5» g N ^3 bo'E CÖ r fi "H QJ M fo> CJ f—CÖ <D <L> <D -h m at -e O eS 73 cc|S O» aj "C -g S - «Ö.2 w G cö <D 5 .2 5? e - N O G 'G s-.a or i)£ tlC jS ÖD co _o 'l'§'S»1aio^"ro5£öis3 5> 02 tiD .Xh 3 r-t rG 3 3 0) rQ U c s-j C <D ,G <D so 73 .5 C g-o <D TJ G a) N CO I. 3 0) -a 73 C 8 - S a?3 is 3 <D JT? - CL G Q) w C N rn. aj u cö p, SCStji-Sa® OGoa)>jsjv;'ö rC T3 "O G> n-} G g g g N .2 g*N 3 J° Ti JS rQ rQ 3 u 0 °2 G o <x> <d a) U) *-. CÖ cd a> G TJ 3 03 U O •a 5 3 O c gS5o|g .2 S> a> j2 -«-» o3 ,_Cj fxj o a 3 '-3 g ®.2d2s Jsgo^fi ^s^fig-3 a a A -S S p B SoHWh o B Ebba zijn vrouw, Sou ja en Sjeerk; Gerard van Wezenaar, een groot-industrieel, Simo- na, de ,4>eauty" van de familie, en de tweelingen Kik en Tom; Rudolph van Arke- vorsel, type van „un homme arrivé", Ella en hun twee dochters. Dan ziju er twee dames die bij oom Sjoerd wonen: tante Silvenstein en tante Agnes. Het spreekt haast vanzelf, dat Monica bij haar bezoek aan al deze familieleden aller lei ervaringen opdoet; meest van al treft het haar, djit het leven in verschillende gezinnen zoo hopeloos oppervlakkig en leeg geworden is. Zij staat nog zoo geheel anders tegenover de dingen, meer naar de opvattingen die nu ten eenenmale uit den tijd zijn, als zij deze verschijnselen ziet en met de menschen Bpreekt. Wat vroeger volkomen normaal was en zij ook nü nog van groote beteekenis acht te, noemde het jonge geslacht een verouderd en versleten begrip. Zij kón er zich niet mee verzoenen, de sfeer zoo geheel anders te we ten, dan toen ze gegaan was; dat haar naaste familieleden zich bij dit alles op hun gemak gevoelden, voor sport en spel leefden en allerlei genoegens najaagden die men Vroeger en zij ook nü nog veroordeelde, voelde zij als het ergste. Het is een beangstigende ontdekking, dat niemand Hem noodig schijnt te hebben als gids en leidsman door het leven. Waar Mo nica ook komt, overal staat het jonge ge slacht onwetend en afwijzend tegenover den godsdienst. De meesten van hen meenen het zonder Hem te kunnen, wijl zorg en moeite immers toch altijd hun huis voorbij ging; Bommigen zoeken Hem overal zonder dat zij zich den eenigen weg laten wijzen zooals Ebba, die aan haar dertienden godsdienst toe is in zeven jaar; en tenslotte zijn er weer anderen, o ja, die Hem bij name kennen, maar voor wie Hij toch ook niets meer is dan een naam Nu zal de tijd, die zij tot herstel van haar gezondheid in het moederland moet door brengen, nog dienstbaar zijn om het zen dingswerk voort te zetten onder haar eigen familie. Zij grijpt elke gelegenheid aan die zich voordoet, om te getuigen van hetgeen in haar leven zulk een alles-overheerschende betee- fcennis heeft gekregen, en den anderen ont breekt. En er is veel werk te doen in de gezin nen waar zij komt! Telkens zijn er andere moeilijkheden, an dere vragen waarmee zij worstelt. En tot elk wil zij de boodschap brengen: Hij is, Die ieder van ons den weg moet wijzen. Zooals het nu gaat, komt ge bedrogen uit, ondanks de bevrediging en den voorspoed van het oogenblik. In het oude familiehuis van oom Sjoerd vindt ze veel te doen. De oude man heeft ver keerde gewoonten: zijn eenzaamheid en zijn verdriet wil hij weg-drinken. Als jij nu maar hier blijft, zegt hij tot Monica, dan zal ik het voorgoed latenVoor haar blijft dit een moeilijkheid; immers op den verren zen- dingspost wacht Dr Donald Ingerton, wiens vrouw zij worden zal en wien zij volgt zoo- dra zij den terugtocht ondernemen mag.... Doch vóór het zoover is dat de dokter haar toestemming tot vertrek geeft, valt de groote slag: het sterven van Donald, daar ver-weg, op zijn eenzamen post. God mijn werk Monica dat zijn de woorden die hij in hout had uitgesneden, die zijn testament vormen Nu staat Monica alleen, zonder de toe komst, het doel dat zij zich droomde gedu rende vele lange maanden. Zij heeft leeren wachten.... en nu heeft God de eindstreep gezet Oom Sjoerd mag haar nu behouden; en dat, terwijl hij toch afstand gedaan had: „Ik weet wien ik te vragen heb om bescherming tegen al het slechte dat binnen in mij zit; dus als je gaan wilt, kind, zal ik je niet tegenhouden." Na al de donkere dagen, de aanvechtingen en den strijd, opent zich tóch een toekomst, nóg een toekomst van God: het oude familie bezit van Oom Sjoerd wordt een asyl voor onevenwichtige menschen. Daarin vindt Mo nica toekomst en taak, dat is op het eind weer „horizon". door H. KINGMANS. 57.) o- Arie, die zich grootelijks verbaasde, daar Albert hem in dit opzicht nooit tot zijn ver trouwde had gemaakt, werd ingelicht. Grctha was reeds op de hoogte. Het terrein was vrij. Dien avond, den laatsten vóór het vertrek der beide meisjes naar Leiden, zaten allen in de gezellige huiskamer. Ook Albert was tegenwoordig. Het hoofd der school bracht het gesprek op het vertrek. „Het zal verbazend stil zijn, als jullie weer weg bent", merkte hij op. „En als Annie ons binnenkort dan nog gaat verlaten en tenslot te Arie nog weg, dan blijven wij met z'n beid jes over, moeder. Precies als toen wij begon- nen Marianne en Albert keken vreemd op. De eerste zag mijnheer Kleefstra aan, de laatste wierp een snellen blik op Annie, die met ge bogen hoofd zat te handwerken. „Nu, vader, Annie gaat voorloopig toch nog niet weg?" zei Gretha, tegen beter weten in. „In elk geval toch zeker niet vóór ik de Noordstad verlaat", hielp Arie haar. „Dat staat nog te bezien, jongens. Het is niet onmogelijk, dat er zich spoedig een goe de gelegenheid voordoet en dan gaat Annie. Wij spraken er vanmiddag nog over, niet Annie?" Deze wendde zich verklarend tot Marianne „Och, verleden jaar is er al eens over ge sproken, dat ik in een betrekking zou gaan, om eens onder andere menschen te komen. Veel ernst is er toen niet van gemaakt. Maar zooals vader zegt, er doet zich misschien vol gende week een goede gelegenheid voor en dan ga ik". „Wat zal dat vreemd zijn", merkte Albert met moeite op. „Voor hoe lang ga je dan, Annie?" Zij lachte. Maar het was niet een hartelijke lach. „Als het me niet goed bevalt en daar ben ik, eerlijk gezegd, bang voor kom ik terug. Ik zal hier wel weer met open armen worden ontvangen". „Dat weet ik nog zoo net niet", vond mijn heer Kleefstra plagend, ,,'t Is misschien een heele opruiming, als je weg bent". „Hartelijkheid is toch maar alles, hé An nie", zei Marianne. „Ik weet wie het zegt", antwoordde Annie, om dan plotseling te zwijgen. Het werd haar te machtig. Vooral, toen zij even Albert aan blikte, die niet alleen een verbaasd, doch ook een smartelijk vertrokken gelaat vertoonde. „Het is toch wel verbazend plotseling op gekomen", zeide Marianne, natuurlijk geheel argeloos. „Wist jij er van, Greet?" „Sinds vanmiddag", antwoordde deze naar waarheid. „Waar ga je heen, Annie?" „Ja", lachte mijnheer Kleefstra, „dat moet voorloopig nu eens geheim blijven. Gretha weet het ook nog niet eens Je zult het spoe dig vernemen. We weten zelf nog niet precies hoe het zal gaan. Annie heeft er idee in en geen idee. Het zal ook niet meevallen, maar zij moet toch toestemmen, dat het wel eens goed is, onder andere menschen ie ver- keeren". Onmiddellijk daarop begon hij over een ander onderwerp, met opzet ook Albert in het gesprek betrekkend, daar deze stil voor zich uitstaarde. De mededeeling omtrent An nie had hem blijkbaar verrast niet alleen, maar ook smartelijk getroffen. Hij was het niet met zichzelf eens. Het bleek toen hij vertrok en Arie vroeg, nog even mee te loopen, daar het zulk mooi weer was. Deze, begrijpend, stemde toe, maar nam zich voor, de gereserveerdheid in persoon te zijn. Zooals hij had verwacht, bracht Albert al heel spoedig het gesprek op Annie. „Wat is dat verbazend plotseling opgeko men", zeide hij. „Toch niet zoo heel plotseling. Nu ja, dit speciale geval wel, dat vader op het oog schijnt te hebben, maar overigens is er meer malen over gesproken. Alleen de laatste maanden niet. Je begrijpt natuurlijk wel, dat het, gelukkig, niet moet. Het Is dan ook niet de bedoeling, dat zij geld gaat verdienen. Maar het kan geen kwaad, dat Annie er eens uit gaat. Zij zag er altijd tegenop, maar ik heb wel begrepen, dat zij nu wil." „Het zal vreemd zijn in huis", merkte Al- bert op. Hij trok heftig aan zijn sigaar en over woog, of hij Arie deelgenoot zou maken van het gebeurde; van zijn oprechte liefde voor Annie; van den strijd, dien hij sinds enkele dagen streed. „Of het vreemd zal wezen. Ik kan het huis zonder Annie niet denken. Vader en moeder nemen het nog al licht op, maar het zal hen niet meevallen. Zij doen het voor Annie". „Vind je het noodig, dat zij in andere krin gen komt?" vroeg Albert. „Me dunkt, dat zij zich heel gemakkelijk beweegt". „Arme kerel", dacht Arie. „Als je toch eens wist". „Daar heb je gelijk in", zeide hij dan, la chende. „Als het daarvoor was, behoefde zij niet te gaan. Zij beweegt zich het gemakke lijkst van ons drieën en past zich onmiddel lijk bij allen en alles aan. En tóch vind ik het besluit niet dom. Tot mij heeft vader ook vaak gezegd: je moest Noordstad eens een paar jaar uit, om andere menschen te leeren ken nen en andere toestanden mee te maken. Het zelfde geldt voor Annie. Wij zullen het dus zonder haar moeten stellen". „Me dunkt, je moeder kan haar niet mis sen". „0, dat zal wel gaan", antwoordde Arie luchtig. „Moeder is nog flink. Het dienst meisje is een beste. En dan is het de bedoe ling, dat er een werkvrouw komt, als ik het goed heb begrepen. Ik gun het Annie. Zij zal het best wennen. Het is goed voor haar. En, als het haar niet bevalt, wel, zij kan eiken dag terug komen. Maar ik ga terug, kereL Het wordt me anders te laat. Tot morgen. Welterusten". „Welterusten", zei Albert verstrooid. In gepeins verzonken liep hij langzaam verder. Hij was niet zoo argeloos als Mari anne, die trouwens van niets wist. In hooge mate bevreemdde het hem, dat het besluit bij de Kleefstra's zoo spoedig was genomen. Er werd gezegd, dat er zich plotseling een goede gelegenheid voordeed, maar bijzonder heden werden er toch niet meegedeeld, zelfs niet de plaats, waarheen zij vertrok. Vluchtte zij opeens drong het helder tot hem door voor hem? Wilde zij niet af wachten de verklaring, die hij geven moest en die hij, naar hij zich had -voorgenomen, geven zou, als de gelegenheid daarvoor gun stig was? En indien dit zoo was, waren de Kleefstra's dan op de hoogte? Of had Annie een voorwendsel gezocht? Maar het werd hem al moeilijker als dat nu eens waar was, dan was hij de oorzaak van haar vertrek! En dat wilde hi] niet. Dan was het beter, hoe moeilijk het hem vallen zou, de vriendschap af te breken, zich niet meer bij de Kleefstra's te vertoonen, zoo dat Annie thuis kon blijven. Doch als zijn veronderstelling nu eens niet waar was? Óch, het was wèl zoo. Hij was er zeker van, dat hij op wederliefde hopen mocht. En hij besefte zeer wel, dat Annie toch geen toestemmend antwoord zou kunnen geven. Hij wist, dat de kloof bestond. Daar voor kende hij de Kleefstra's te goed. Toch bleef hij verkeeren in een pijnigende onzekerheid. Als hij zich eens vergiste en het een heel gewone zaak gold? Zou hij Arie in vertrouwen nemen, hem alles vertellen en hooren, wat deze er van zeide? Het denkbeeld lokte hem eenigen tijd aan. Maar toen hij eenmaal op zijn kamers geko men was en nog lang nadacht verwierp hij het weer. Hij moest blijven bij zijn besluit, dat hij reeds genomen had en dat hij als een plicht gevoelde: hij moest met Annie spreken en haar meening vernemen. Dat was de rechte weg. En daarna kon hij, indien nog noodig, met mijnheer Kleefstra spreken. Indien nog noodig! Hij vreesde van niet. Want Annie kon niet „ja" zeggen. Och, was hij maar zoover, als moeder, of in elk geval, als Marianne, die geheel ver anderd was onder leiding van Gretha. Hij ging meer en meer beseffen, dat hij een an deren weg moest inslaan, maar hij tastte in het duister. Toen de beide heeren vertrokken waren, greep Annie naar de courant, die juist uit de bus was gehaald. Zij doorliep de advertentie kolommen en haar oog viel op de volgende anonce: „In de pastorie Geref. kerk te Boschoord (prov. Utrecht) wordt gevraagd een beschaaf de juffrouw voor gezelschap, lichte huishou delijke bezigheden en voor de kinderen. Leef tijd niet boven de 25 jaar". Zij liet, toen Gretha en Marianne naar bo ven waren gegaan, om voorloopig den laat sten nacht op den Resedaweg door te bren gen, het blad aan vader en moeder zien. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. De Hervorming op Walcheren. Het was op den avond voor Allerhei ligen van het jaar 1517 dat Luther zijn doctrijnen aansloeg aan de hoofddeur der Wittenberger Slotkerk. Met de snelheid van een bliksemstraal werd de inhoud van deze stellingen verspreid. Het was zegt Myconius in zijn Historie Reformate als waren de Engelen zeiven de dragers er van geweest en hadden ze voor aller menschen oogen gesteld. Ook in Zeeland, Walcheren en Middelburg bleef men niet onkundig van den geestelijken strijd. Reeds in 1523 werden door wet en raad der Zeeuwsche hoofdstad de uitgave verboden van 't Eeuwig Evangelie van Sint Matheus en die van 't boekje genaamd de „Somma van de Goddelicke Geschriften". In 1527 waren brieven gekomen aan den Baljuw van Middelburg „roerende die lu- terijnen". Vooral werd deze er op gewezen goed te letten op een zekeren Jan Bogerman. Een jaar later in 1528 werd Gornelis Bar- telszoon gevangen genomen, als verdacht van ketterij. Ook in 1529 werden er weer twee naar 's Gravensteen gebracht en in 1530 werd een zekere mijnheer van War- mont „commissaris op 't stuk van de Lu- terianen." Hij en Klaas van Dam, substituut van den procureur-generaal van Holland, Mr. Arend Sandeleijn, raad in den Hove van Holland, Mr. Rombout Eteijnemolen, secretaris en Klaas Golijn vormden in 1530 den Raad in zaken des geloofs. Zij veroordeelden Joachim Detmer, Oos- terlinck, Mr. Jan de Wever en zijn vrouw, Nicasiüs Gorneliszoon en Ad. Gardinck om binnen de stad Middelburg geëxecuteerd te worden. In 1531 worden eenigen uit Mid delburg, als verdacht van Luterij, met 9 dienaren naar Den Haag gebracht en in handen van den Procureur-Generaal van den Hove van Holland gesteld. Zoo leverde ieder jaar zijn contingent tot het aantal der verdachten en vervolgden als aanhangers der nieuwe leer. En Bisschop de Castro had vier jaar rustig in zijn convent geresideerd, toen het jaar 1566 naakte, het jaar van de hagepreeken en van den beel denstorm. Ook voor Middelburg. Het was op een schoonen zomermorgen, den laatsten van de maand Juni 1566, dat Hendrick Jansz Brabander en Cornélis Gor neliszoon, beiden wonende in de parochie van Koudekerke, des morgens om 5 uur ver schillende personen zagen passeeren, die hun belangstelling opwekten. Het waren naar hunne verklaring: man nen, vrouwen, jonge en oude luiden, komen de van Middelburg, in elk geval uit die rich ting. Zij kwamen „met cudden, soo vierre, vijfve, zesze ende meerder 't samen". Deze eerzame dorpers, zich verwonderende over een zoo groote menigte, blijkbaar naar één doel hunne schreden richtende, besloten deze menschen te volgen om te zien wat er aan de hand was. De Pastoor van het dorp, Heer Joris, die verwonderd stond te kijken, en Adriaan Jansz en Justus Hendrikse en nog eenigen voegden zich bij hen. Zij gingen het Slokerduinsche pad op, en de schare gevolgd zijnde tot aan de duinen, zagen zij op de hoogte „daer men 't saant haalt" menschen staan, wuivende met hunne Geef ons 't geloof, o God, Dat heel ons leven wordt door U gedragen. Geef ons den moed, die aandurft, zonder vragen Te volgen Uw gebod. Geef ons den vasten wil Om ons opstandig hart het zwijgen op te leggen, Om op Uw woord het: Amen, Heer! te zeggen, In uw beloften stil. Geef ons de vrede, Heer, Die blijft voor hen, die zich Uw kind'ren noemen, Niet in zichzelf, maar in Uw liefde roemen En leven tot Uw eer. En geef ons dan de kracht, Ons heele leven nu aan U te wijden, Die voor Uw volk aan 't kruis hebt willen lijden En alles hebt volbracht. A. J. v. W.t. B. mutsen, om de komenden den weg te wijzen. „Dit duin is zwaar om op te loopen", zegt Brabander tot een der voetgangers. „0 dat is geen moeite, voor degene die vlijtig is, om het Woord Gods te hooren" antwoordt deze. „Ik kom ook om het Woord Gods te hoo ren", zegt Brabander, waarop de aangespro kene zegt: „Gaat dit pad op, daar zal u het Woord Gods recht gepredikt worden." Zij gingen de duinen over, kwamen in een vallei vonden aldaar een groote vergade ring van volk, wel een 300 personen. Door die vergadering, knielende of gezeten in het zand, werd een „lofsang in Duytsche" over luid aangeheven. En daarna „in 't midden es een uyten hoope geweest, wesende een jonckman, in 't aanzien van omtrent dertich jaeren, met een bouck bij hem, ende een cleen baardeke heb bende, een weinig uiten rosse, dewelcke heeft uytgeleyt ende gepredict eerst de epistole, ende de epistole gepredict synde, es over- eynde gaen staen prekende de Evangelie". De predikatie duurde iVz uur, en na het Amen te hebben uitgesproken, zeide de pre diker: „Neem den hondert ende achttiensten Salme Davids ende syn alsoo in 't gemeene overluydt wederomme werden singende, naer welcken zanch es dese vergaderinge ge- scheyden, d' een Oesten, Zuyden, Westen ende Noorden op, elk daer hij' woonde, ge- gaen." Ziedaar de eerste hagepreek in Walche ren gehouden, volgens ooggetuigen, die hun ne verklaringen, onder eede voor 's konings Commissarissen hebben afgelegd. In dit onherbergzame oord, toen bekend als Dijkshoucke, nu, in ons spraakgebruik bekend als Dishoek, daar waar de duinen van Walcheren het hoogst zijn, en waar een heerlijk panorama over het voormalige eiland nog steeds menigen wandelaar ver rukt, was op dezen vroegen morgen van den laatsten Juni 1566 een schare bijeen. Aan de eene zijde Walcheren met de lief lijke omgeving van Koudekerke, aan de an dere zijde de prachtige waterspiegel en bo ven zich een heldere, wolkenlooze hemel, met de zon in al haar pracht, een tempel „niet met handen gemaakt". Een tempel die ook reeds bij uiterlijk aanschouwen toonde, dat het oude was voorbijgegaan, en alles nieuw was geworden. En in dien tempel, waar geen waslicht brandde, geen wierookwalm geurde, geen al taar prijkte en geen relequie werd vereerd, in dien tempel weerklonk Gods Woord in kunstloozen, maar hartaangrijpenden een voud. En het was de menigte uit het hart ge grepen, toen de predikant liet zingen Psalm 118: „Als ick, Heer was in anghst gestadigh, Soo riep ick Godt den Heere aen, En Hij verhoorde my genadigh, Met troost heeft hij my bijgestaen. De Heer is met my 't allen tyden, Dies vrees' ick niet, wat menschen Koen, Die my haten ende benijden, Voor kruis en verdriet my aendoen." xcvin. Wat moeten we aan tafel lezen? Natuurlijk zijn we 't er allen over ééns, dat we geregeld bij onze maaltijden de Schrift moeten lezen. En dat dit lezen het liefst door den vader moet geschieden. Ook valt geen tegenspraak te duchten op ons be weren, dat zulks behoort te gebeuren met duidelijkheid en met eerbied. Zoo min als op de eisch, dat de huisgenooten met ernst en eerbied hebben te luisteren. Maar nu komt nog een moeilijke vraag aan de orde. Over de stof namelijk; de vraag: wat moeten we lezen? Natuurlijk wenschen we niets af te doen aan de waarheid, dat heel de Bijbel Gods Woord is. En dat we daarvan niets kunnen missen en niets mogen af doen. Maar de waarheid is even onwederspre- kelijk, als we opmerken, dat het ééne deel meer geschikt is voor ons gezin dan het andere deel. Als we al de tellingen en op sommingen uit Numeri bijv. achter elkaar gaan lezen, dan zal niemand beweren, dat dit nu voor elk lid van ons gezin bepaald geschikt is en veel nut zal afwerpen. Denk ook aan al de reinigingswetten uit de boeken van Mozes: als we die ochtend, middag en avond, dagen lang achter elkaar gingen lezen, dan zou het niet te verwonde ren zijn, wanneer onze jongeren vooral met een zucht van verlichting den Bijbel zagen dichtslaan. En dat zou heel jammer zijn en droeve gevolgen kunnen hebben. Laat mij nog een overweging hieraan mo gen toevoegen. Het is zoo goed, als we bij onze Christelijke feesten een daarbij toepas selijk Schriftdeel lezen. Ook, dat we op onze Zondagen eenigszins daarbij passende deelen opslaan. Verder, dat we bij de na tionale feestdagen met ons lezen een beetje daarmee rekenen. Zelfs, dat bij de verschil lende jaargetijden, zomer, herfst, winter, lente, ook eens een daarbij sprekend Schrift gedeelte aan de orde komt. Ge hebt misschien al zachtjes in uzelf gezegd: Maar dan zou ik moeten breken met mijn jarenlage gewoonte, de Schrift gewoon al maar vervolgende te lezen; te beginnen bij Genesis 1 en te eindigen bij' Openbaringen 22; elke dag steeds weer het dan volgende gedeelte! En dan kan ik mijn bladwijzer, die mij altijd zegt waar ik de vorige keer ge bleven ben, wel op zij leggen! Ja, dat wilde ik u nu juist eens advisee- ren. Uw gewoonte was wel goed, althans heel goed bedoeld. En duizenden hebben het zoo gedaan, hun leven lang. Maar wat ik u aanraad, is toch werkelijk beter. Lastig? Omdat ge geen prachtlijstje hebt van al die passende onderwerpen en Schrift gedeelten? 0 maar, dat valt wel mee. Op elke goede, met wijze ernst bewerkte Chris telijke scheurkalender kunt u voor elke dag uw Schriftgedeelten vinden aangegeven. Dus wanneer u die aanwijzingen van elk blaadje volgt, dan is dat bezwaar geheel weggeno men. Dan heeft de ernstige Schriftonderzoe ker, die de scheurkalender samenstelde, heel netjes voor u dat zaakje opgeknapt. En als u dan eens persoonlijke voorliefde hebt voor een bepaald hoofdstuk? Bij een jaardag of bij ziekte of bij zorg of wat ook? "Wel, dan kunt ge immers altijd nog afwijken van de aangegeven orde. Daar is niets tegen. Er zou zelfs iets moois uit blijken, namelijk dat ge in de aangegeven richting nog verder wilt gaan! Stellig wel aanbevelenswaardig! En dat is het mooie. Ge zult én voor uzelf èn voor uw huisgenooten heel dikwijls uit nemend passende Schriftgedeelten lezen. In zonderheid uw jongeren zullen meer van de Schrift meenemen en er meer het mooie van zien. Gemakkelijker zullen ze het gele- zene verstaan; minder gevaar is er voor ver veling, als ik hier dat leelijke woord gebrui ken mag. U probeert het eens? Van verscheidenen heb ik al gehoord, dat het in de praktijk heel goed bevalt. En werkelijk goed opvoe dend werkt. OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8