T 2-8 g-js-s gSgg|P g r Zaterdag 3 Juni 1933 47© Jaar gang No. 225 Voor den Zondag De Geest der waarheid. Pinksterfeest. Pinksterbede. Letterkundige Kroniek Alice Nahon f pw CO g J ca 50 p, o i3a^B' "do,11 tr*oq H H" ts: B 2- o >5 R 8 w 2* g 3 kE g 2 3 p 5*3 •4 £,<- 3;t?o '8- ■(-> »-» £S: to t-* I— 00 X tow Nieuwdorp. „Rakkertje". Wat ben je aan 't breien dat je het zoo druk hebt? Ja, dat boek ken ik, 't is erg mooi. Je oom moest wel gauw weg, maar 'twas toch fijn dat hij de Zondag kon blijven. „Juffertje". Jullie hebt het die eene keer mooi gewonnen, maar het echte spel valt nog niet mee, hé. Dat be looft een prettige dag te worden in Vlis- singen. Bij dat spel doe jij je naam „Juf fertje" wel eer aan. „Breistertje". Ik kan best begrijpen dat jij graag buiten speelt met het mooie weer. Wanneer gaan jullie met de Zondagsschool uit? Ja, ik ben daar ook wel geweest. Veel succes met de bloemen. „Va- dershelper" en „Zonnebloempje". Als het zoo doorgaat moet er nog een aparte boe kenkast aangeschaft worden. Ja, die van Van der Hulst zijn altijd erg mooi dat is waar. Colijnsplaat. „Blondje". En zijn ze nog geweest van de week? Jij vond het ze ker wel leuk dat ze bij jullie logeerden. Pret tig dat het met Moeder nu wat beter gaat. Borssele. „Smid". M'n gelukwenschen met je verjaardag en de overgang. Heb je al met de bouwdoos gespeeld of wacht je daarmee tot een regendag. Zus heeft dus ook flink haar best gedaan. Hilversum. „Primula". Deftig hoor, zoo'n kaart. En zijn jullie ondanks de regen toch naar Bunschoten geweest? Als het een moeilijk raadsel is heb je er wel meer ple zier van als je het vindt. Wissekerke. „Robbedoes". Broertje trof het wel dat jullie op zijn verjaardag zoo fijn uitgingen. Wil je hem van mij ook nog feliciteeren? De raadsels heb je goed. Biggekerke. „Molenmeisje". Nee, om midden in zoo'n verhaal te beginnen is niet zoo aardig. Lees je het nieuwe nu wel? Pret tig dat S. en B. zoo dicht bij jou wonen. „Moeders Oudste". Jij ook al jarig geweest, m'n hartelijke gelukwensch hoor. Wat een snoezig wiegje is dat, zijn de poppen er met een in gegaan. Je zult het best wel leeren met twee ballen. „Blauwoogje". Moeten jullie ver loopen naar de kerk of valt dat nog al mee? Prettig dat S. het boekje zoo mooi vond, heb jij het ook gelezen? „Sneeuwwitje". Wat heb jij ook al veel opstellen gemaakt zeg, zoo zal je het wel goed leeren. Dat was een fijne middag aan het strand. Je bent nu toch ze ker niet meer sneeuwwit. Kapelle. „Grasklokje". Je rapport was dus weer goed. Ben je erg ondeugend op school? Jullie hebt ook weer gauw over gang, blijf je dan nog op school, en voor welke vakken? Goes. „Karekiet". Je hebt zeker al ge dacht dat ik je vergat, maar dat is toch niet zoo. Daar je nu ook een prijsje verdient, heb ik het maar gecombineerd, dus krijg je een extra mooi boek. Waar is „De Piet?" St. Laurens. „Kernoffel". Je was geluk kig nog al gauw beter en gaat nu zeker ook al weer naar school. Hebben jullie zoo'n ge kleurde plaat gehad? Het nieuwe verhaal is niet zoo lang als het vorige. „Ford." Dus jij hebt K. zoolang gezelschap gehouden. Nu ik hoop dat het met Pinksteren niet zulk slecht weer is. Heb je nog uitgaansplannen? „Klaproos". En hoe was het met grootmoe der toen jullie Woensdag bij haar kwa men, alweer iets beter? De brief kwam wel wat laat, maar je had hem al zoo vroeg ge schreven; ik zal het maar door de vingers zien. „Vaders knecht". En heb je al bij den uitslag van de prijzen gekeken, of lees je eerst de briefjes? Als het Maandag zulk mooi weer is als deze week, hébben we geen klagen. Heeft de dominee alweer gepreekt? Arnemuiden. „Pauwstaart". Het is alweer een heele poos geleden dat er een briefje van jou bij was. Het was een heel werk hé, om al die raadsels op te schrij ven. Ik vind dat H. het 't mooist heeft ge daan. Oplossingen van de prijsraadsels. 15 April: 1. Ghristenschaar komt juicht verblijd, de Heer is waarlijk opgestaan. On- derdeelen: Sabbat, Jacobus, spelonk, spece rijen, vruegde, Heiland, Christen, Thomas, heir, 2. Laat ons loven nu de Heer is opgestaan. Onderd.: loven, engel, steen, laatst, Petrus, opstanding, Lea. 29 April. Wie het graankorreltje niet eert, ia den oogst niet weerd. Onderdeelen: klant, wieg, jodelen, sorteeren, etage, wetten, hier, dorstig, lei. 2. Na gedane arbeid is het zoet rusten. Onderdeelen: rust, aardbei, tien, hoera, de gen, een, gras. 13 Mei. 1. De zending is van groote betee- kenis voor de komst van Gods Koninkrijk. Onderdeelen: dokter, Soenda, vorsten, Oost- Indië, zendings, batikken, Soemba, kris, ker ken, vijand, gang. 2. Na regen komt zonneschijn. Onderdee len: regen, zon, morgen, ijs, konijn, acht. 27 Mei. 1. Gods Woord is een lamp voor den voet, een licht op het pad. Onderdeelen woord, trein, overweg, lamp, pet passer, hecht, dienaar, door. 2. Gerechtigheid verhoogd een volk. On derdeelen: rechter, Hendrik, vogel, tong, vin ger, hoek. En nu zal ik eerst eens vertellen wie deze keer een prijsje ontvangen. Juffertje, Thee roos, Primula, en Melkmeisje: „De Vader des Vaderlands"; Molenmeisje, Blondje, Robbedoes, Piet Hein en Pauwstaart: een bouwplaat; Rakkertje en Moeders Oudste: „Om een puntenslijper"; Karekiet: „Een echte vriend"; Klimroos: „Rieks teleurstel ling". Van boven naar beneden: 1. touw 2. beest 3. spil 4. kweeken 5. soort tarwe 6. jongensnaam 7. aan het hoofd 8. draagt een vorst 11. lyrisch gedicht 12. dwaas 13. chemische vloeistof 15. fototoestel 18. komt niet op goud 19. inhoudsmaat 20. meubelstuk 21. plaat 22. kippenhok 23. papegaai 26. toespijs 28. hoofddeksel 30. voegwoord. Van links naar rechts: 1. plattegrond 5. geest 9. lokspijs 10. insect. 11. vettige vloeistof (mv.) 13. plaats in Gelderland 14. vernis 16. trekken 17. zetel 18. serie 21. met veel luister 24. knaagdier 25. gymnastiekwerktuig 27. vruchten. 28. poste restante. 29. groente 30. huldebewijs 31. lijst 32. familielid. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. Annies' kampweek. H. Zingend kwam Ans de trap af en de keu ken binnen. „Moeder, kunt u" maar verschrikt hield ze op. „Wat is er moeder, wat kijkt u raar. Is er wat gebeurd?" ,,'tls niets erg kind", stelde moeder haar gerust. „Ik ben uitgegleden en heb mijn voet wat bezeerd. Straks zal het wel beter worden. Straks zou het wel anders worden. Ja, dat hoopte vader, moeder en Ans ook. Maar 't werd wel straks, doch niet beter. Integendeel, het werd erger! Hoe verder het in den middag kwam hoe meer de pijn toenam. Toen vader 's middags uit kantoor kwam, vroeg hij dadelijk naar moeders voet. Moeder zat op den divan en liet hem de pijnlijke voet zien. „Maar vrouw, ze is heelemaal opgezet", riep hij verschrikt. „Dat gaat zoo niet hoor. Ik laat vanavond den dokter nog komen". „Ja, doe het maar", stemde moeder toe, „dan weten we tenminste wat het is. Dé pijn wordt hoe langer hoe erger, dus in orde is het niet." Inplaats van moeder, ging Ans dien avond de jongere kinderen naar bed brengen. En toen ze him avondgebedje deden, baden ze allen of moeder weer gauw beter mocht zijn. Ernstig stond Ans er bij. Juist toen ze weer beneden kwam, trok de dokter aan de bel. Ans deed hem open, en zag hem toen met vader naar binnen gaan. In de keuken bleef ze wachten. 0, wat viel dat wachten haar lang. Wat zou de dokter toch wel allemaal aan moeder doen? En wat zou hij zeggen? Zou het erg zijD? „Als ik maar niet morgen thuis moet blij ven", zei Ans plotseling half luid. Ze schrok ervan. Dat was de gedachte die haar den heelen dag al knelde. 0 zeker, ze vond het erg naar voor moeder, en ze kon wel huilen als ze zag dat moeder zoo'n pijn had, maar toch, de gedachte aan het kam peeren, of dat ook in duigen zou vallen, dat had de bovenhand. Plotseling schrok Ans op. Ze hoorde de huisdeur toeslaan. Vader had den dokter uit gelaten! In 't zelfde oogenblik stond Ans in de gang. Nog voor vader de kamer weer binnen kon gaan, wa§ ze bij hem. „Vader," zei ze met haperende stem, „va der, wat heeft dokter Ze kon haar zin niet afmaken. Kalmeerend legde vader haar de hand op den schouder. „Ga maar mee naar binnen, Ans, dan zullen we je het vertellen," zei hij. Zwijgend volgde Ans vader naar binnen en liet zich toen door hem in het lage stoel tje bij den divan duwen. „Moeder, je dochter wou weten wat de dokter gezegd heeft," begon hij vroolijk. Glimlachend keek moeder naar Ans. „Was je zoo ongerust, kind? 'tls niets erg hoor. Met een dag of vier, vijf rust is alles weer in orde, zegt de dokter." Ans werd bleek. Daar had je het nu, waar ze zoo voor gevreesd had! Moeder moest rust houden en natuurlijk als moeder moest rusten, kon Ans niet weg. Wie zou, behalve zij, het eten kunnen koken, de kamers doen en voor de kinderen zorgen? Een paar maal opende Ans den mond. Ze wilde vragen: moet ik thuisblijven? maar 't was haar, als werd haar keel dicht geschroefd. Er kwam geen woord over haar lippen. Moeder zag het en kreeg medelijden met haar. „Ben je bang dat je thuis moet blijven, kind?" vroeg ze, om haar dochtertje te hel pen. Ans knikte. Nog kon ze geen woord spre ken. „Zeg eens Ans," vroeg vader nu, „wat zou je willen? Uitgaan of thuisblijven?" Even moest Ans zich bedenken eer ze kon antwoorden, en in die paar oogenbJikken vloog haar van alles door het hoofd. (Slot volgt.) önMublad Welken de wereld niet kan ont vangen, want zij ziet hem niet en kent hem niet, maar gij kent hem. Joh. 14:17. Niets bindt de geesten van alle vleesch inniger saam, niets ook trekt bitterder scheur tusschen de geesten, dan i de Geest. Door Hem is het, dat Gods kerk wordt overgebracht in het wonderbaarst licht; van Hem vervreemd daarentegen zinkt de wereld, die Hem niet kent noch ziet, voor eeuwig weg in de buitenste duisternis. Geest, dat is wind, gelijk het bekende Jo- hanneswoord ons leert, geheimzinnige macht, onbekend in zijn aanvang, onnaspeurlijk in zijn uitgang, maar van groote mogendheid. Men hoort zijn geluid. Daar is geen spraak of oord, daar is geen volk bekend, dat, zelf tot 's werelds end, de stem niet hoort van dezen Geest, al was het dan maar alleen in de sprake der schepselen, beide zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. Daar staat dan ook niet, dat de wereld Hem niet hoort. Maar dat zij Hem niet ziet. En daarom k e n t ze Hem niet. Juist dat Zich te zien geven, dat Zich ontdekken, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegen, is het werk des Geestes Gods. Wien de oogen geopend worden om te zien, die is er, die wordt deelgenoot van het getuigenis des Geestes. Want God moet Zichzelven waarachtig maken. Daar is geen persoonlijker, daar is ook geen onmiddellijker weg om tot de ken nis te komen, dan de weg der aanschouwing. Daarom zal de zaligheid des hemels een maal daarin bestaan, dat wij God zien van aangezicht tot aangezicht. Maar dan zullen wij ook kennen gelijk wij gekend zijn. Zoolang daarentegen de zaligheid, hier op aarde, is uit het geloof, en het geloof uit het gehoor, geldt ook de belijdenis der oprech ten: nu kennen wij ten deele. Want het zien van Gods Geest doet van heerlijkheid tot heerlijkheid aan den Heere gelijkvormig worden. Als Job die verborgenheid der godzalig heid is deelachtig geworden, dat zijn oog God aanschouwt, dan vallen door dat ontdekte, maar tegelijkertijd ontdekkende licht de schellen der zelfrechtvaardiging en eigenge rechtigheid hem van de oogen en hij ont vangt de aangebodene verlossing met vreugde. Daarom staat hier zoo zinrijk, dat de we reld den Geest Gods niet kan ontvangen. Dat moeten we verstaan in verband met hetgeen er volgt: „Want zij ziet Hem niet en kent Hem niet". Daar is tusschen haar en den Geest geen betrekking van liefde, geen gemeenschap. Zij kan den Geest niet in haar binnenka mer toelaten. De Geest is niet in haar, daar om komt de Geest ook niet in haar. Geest des Heeren! kom van boven! Laaf met Uw genadegoed Alle zielen die gelooven Doe ze blaken van Uw gloed! Op het blinken Uwer stralen Buigt zich d'aard voor Jezus neer, Zaam'len zich van heind' en veer, Alle tongen, alle talen, Halleluja, U zij d' eer. Want onmisbare voorwaarde om de wer king des Geestes te ervaren, is het bezit van dien Geest. Daarom zegt Jezus tot zijne discipelen: Gij kent Hem, wat Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn. Wien heeft, dien zal gegeven worden. 0, de wereld is zoo rijk. Ze doorzoekt het geschapene en maakt het dienstbaar aan haren wil. Yoor haar rookt de wierook op de outers der kunst, en de wetenschap doet haar welbehagen. En toch is zij zoo arm, want zij kan den Geest niet ontvangen. Zij kent Hem niet en ziet Hem niet. En de Geest, dat is het leven, dat is de waarheid, dat is de verklaring, dat is het licht. Hij haat de onwetendheid, de onrust, het bedrog. Hij verlicht, Hij reinigt, Hij zaligt. Wie den Geest mag ontvangen, wordt door Hem aangegrepen met Goddelijke kracht, overdropen met hemelsche glans, en ingeleid in de eeuwige en wezenlijke dingen die bij God zijn, om den aanvang en den sa menhang en het einde van alle dingen te kunnen verstaan. Maar wie dien Geest niet ontvangt, die wordt verduisterd in het verstand en daar door tot onderscheiden onbekwaam. Want wie dien Geest niet ontvangt, die ontvangt andere geesten. De Schrift noemt die tezamen „den geest der wereld". Het zijn de geestelijke boos heden in de lucht. Hunner is de veelheid. Daarom verwarren zij de wereld in de leu- genen. Allerlei geesten, die verleiden, en daar tegenover altoos en allerwege dezelfde Geest, die in de waarheid leidt. 0, arme wereld, die geen vastheid, geen stuur hebt in uw leven. Hoe jammerlijk wordt gij heen en weer geslingerd tot ver brijzeling door al die tegenstrijdige geesten die u willen binden. Hoe waarachtig is daartegenover het ge tuigenis der Schrift: waar de Geest des Hee ren is, aldaar is vrijheid. Dit Woord der Schrift is van groeten ernst. Het eischt van ons, dat wij ons hoog moedig hart ten offer brengen aan de dwaas heid Gods, die nochtans wijzer is dan aller menschen wijsheid. Het roept ons ieder oogenblik op tot het verloochenen van ons- zelven, om waarlijk arm van geest te zijn. Alleen als er in ons binnenste plaats is voor den Geest Gods, kunnen wij dien Geest ontvangen. En anders behooren ook wij tot die „wereld, die Hem niet ziet, niet kent". Geest des Heeren vloeie uw olie In de lampen hier beneén, Giet ons Uw herscheppingskrachten In de zwakke of dorre leên! Geest der Waarheid en der Liefde, Geest des Lams, dat overmocht, Heil'ge Trooster en Herschepper Van de zielen, U verknocht! Ruische Uw adem allerwegen, Schenk den zwakken heldenkracht; Daal in volheid op de volken, Toon aan 't wereldrond Uw macht! Breng de kind'ren, die verdoolden, Tot den Goeden Herder weer; Werf voor 't Koninkrijk der heem'len Telkens wakk're strijders meer! Wind des hemels, o verkwik ons, En doorwaai thans onzen hof; Heil'ge Geest, één met den Vader En den Zoon, U zij de lof! Want door elk geluk moet schreien schemering van droefenis Wanneer de dood een leven heeft afgesne den, wendt men den blik naar het verleden, teneinde duidelijk en meer volledig dan tijdens het leven van den gestorvene wel haast ooit het geval kan zijn het beeld van dit afgesloten bestaan in zijn herinnering vast te leggen, en zich tegelijkertijd reken schap te geven van het verlies dat men lijdt. Zoodra er afstand gekomen is, leert men veel dingen die in de sleur van het leven schier onopgemerkt bleven, naar waarde schatten, en verwondert men zich over de vraag waarom dit alles nagelaten heeft een directen indruk op ons te maken. In den snellen gang van het leven vinden wij niet altijd de gelegenheid tot rustige waardeering, en aanvaardt men ook de meest kostbare giften veelal zonder de be- teekenis en de waarde daarvan zich volledig voor oogen te stellen. En welk een kostbare gift kan een mensch voor zijn naaste zijn! Dat erkennen we som tijds eerst bij het openvallen van de ingeno men plaats, maar toch: dan wenden wij den blik naar het verleden om ons dui delijker en meer volledig dan tijdens het le ven van den gestorvene welhaast ooit het geval waa het beeld van dit afgesloten bestaan in onze herinnering vast te leggen. Want het leven is zoo gejaagd, en alles maakt slechts een vluchtigen indruk. Dubbel noodzakelijk derhalve, dat we omzien en even stil staan wanneer God een kunstenaar in wien Hij ons zoo rijkelijk begenadigde uit dit leven wegneemt.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 7