n
s
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
Wat Ds Pieter de Bruijn van
Borsselen overkwam.
Brieven over Opvoeding.
CM
ii u. J
a a
H
CO
D a
CQ
opgesloten, en ook een gevoel, die beide door
vele menschen worden gedeeld. Hoevelen
van ons zijn als kind wel niet eens in een
boom geklommen en hebben zich er een
Stevige tak afgesneden, om deze dan daarna
van twijgen en bladeren te ontdoen en er een
soort wandelstok van te maken; de herinne
ring en ook het gevoel dat deze herinnering
vergezelt, leeft in vele menschen tegelijk en
de dichter heeft het voor allen op treffende
wijze uitgezegd.
De waarde van een gedicht schuilt echter
Alleen in de „treffende wijze", waarop beeld,
gedachte of gevoel tot uiting zijn gebracht;
de waarde van een gedicht hangt dus niet
Af van het aantal menschen, voor wie de
dichter gesproken heeft.
Dat over het middeleeuwsch volksverhaal
gesproken wordt, zal den leerling een duide
lijk beeld geven bij het lezen der fragmenten
uit den ouden Tijl Uilenspiegel, en bij de be
werking van Charles de Coster en Herman
Teirlinck.
Over reis-verhalen en levensbeschrijvin
gen handelt een afzonderlijke inleiding,
waarbij een rijke keuze fragmenten (waar
van wij noemen; Uit de jeugd van Jan Steen,
door C. J. Kelk, en: Beethoven, door Emil
Ludwig, als proeve van hetgeen men in deze
bloemlezing aantreft: niet de geijkte frag
menten die in schier elk letterkundig lees
boek een vaste plaats hebben).
Een afzonderlijk hoofdstuk van den eer-
Sten bundel draagt tot titel: „Waarom
lachen wij? Het komische en het humoris
tische". Het zal in zeer bizondere mate me
dewerken tot beter begrip; want het komi
sche en humoristische wordt veelal zonder
het juiste begrip gelezen.
De tweeede bundel sluit met fragmenten
die aanleiding gaven tot het hoofdstuk, dat
D.m. ook handelt over verschillende soorten
romans en verhalen: de boeren-novelle, het
verhaal dat zich alleen bezighoudt met het
dagelijksche leven van eenvoudige landelijke
menschen; en daarnaast al naar gelang
van de menschengroepen die den schrijver
in zijn uitbeelding van het leven in bizondere
mate boeien: de burger-roman, de arbei
ders-roman, e.d.
Vaak gaat het bij den auteur alleen om het
leven van een gezin, een familie, een bepaald
milieu: de gezinsroman en de familie-ro
man.
Niet zelden is er maar één persoon, die de
Auteur uitbeeldt, en waarop hij alle licht
concentreert. Dikwijls niet altijd is die
eene persoon dan een kind, waarvan we
Voorbeelden zien in „Jaapje" van Jac. van
Looy, „Merijntje Gijzen" van A. M. de Jong.
Alleen dat innerlijke leven, waarover wij
reeds spraken, alleen dat innerlijke leven
geeft aan de literatuur waarde en beteeke-
nis. Want als de auteur in zijn proza of
poëzie vertelt van de natuur, van zon of zee,
weiden en wouden, bloemen en vogels, dan is
de natuur zélf daarbij eigenlijk niet de
hoofdzaak. Hoofdzaak is hetgeen de schrij
ver of dichter in zijn diepste wezen ervaren
en gevoeld heeft, toen hij de natuur aan
schouwde. Het gaat om de reflexen, den
weerglans, de echo, het spiegelbeeld, den
weerklank, de eigen stem, zwaar van ont
roering.
Het zijn in hoofdzaak toch dezelfde din
gen, maar hoe gansch onderscheiden zijn
de gevoelens en gedachten die zij wekken!
Vandaar dan ook, dat schrijvers die eigen
lijk over hetzelfde onderwerp iets zeggen,
over dezelfde dingen toch iets geheel ver-
■Bchillends neerschrijven.
Men leze in dit verband slechts een vers
van W. A. P. Smit en men geve zich re
kenschap van hetgeen deze dichter gezien
heeft:
Ik zag op het verlaten land
Een boer, die eenzaam koren zaaide
Hij ging gebogen en zijn hand
Deed stil het groot gebaar, dat zaaide.
Want zaaien is een needrig werk,
Dat in ootmoedigheid geschiede
En groot is het verborgen werk
Van God alleen, Wiens wil geschiede.
A. L. VAN OYEN
door
H. KINGMANS.
48.)
En tóch speet het Gretha aan den eenea
kant, dat de beide jongelingen waren mede-
gegaan. Wat haar te Leiden had benauwd,
toen zij met Albert kennis maakte en hij zoo
enthousiast over Noordstad, over haar
ouderlijk huis enover Annie sprak,
was haar de laatste dagen des te meer gaan
benauwen.
Als haar vermoeden juist was, en zij kon
er eigenlijk niet aan twijfelen, dat Annie Al-
bert lief had, terwijl het omgekeerde haar
ook vrij zeker toescheen, dan kon het op den
duur niet blijven zooals nu. Dan móést er
eenmaal een verklaring komen.
En danwas het conflict er. Want
het stond vast, dat vader en moeder, onder
de gegeven omstandigheden, hun toestem
ming niet zouden kunnen geven. En bij
nuchter nadenken zou Annie dat moeten
billijken. Zij zou moeten inzien, dat een nau
were verbintenis met Albert, in elk geval
vooralsnog, tot de cnmogelijkheiden behoor
de. Die twee moesten zoo min mogelijk bij
elkaar zijn. En daarom speet het haar, dat
Arie en Albert waren meegegaan.
Er was niemand, die wist, hoe zij had ge
piekerd over Annie en Albert. Zij had, toen
zij thuis was altijd over Annie „gemoederd",
niet uit bedilzucht, maar omdat het in haar
aard had gelegen. Het was haar ook steeds
vrij gemakkelijk gemaakt, want Annie had
nooit geprotesteerd tegen dat „moeder
schap", het zich niet alleen laten aanleunen,
maar er op gebouwd; als kind haar troost
gezocht bij de oudere zuster.
Het was dan ook volkomen begrijpelijk,
dat Gretha peinsde over wat haar als het
ware tot een openbaring geworden was. Zij
gunde Annie die liefde. Zij gunde haar ook
Albert. Maar dat ééne bezwaar was niet
weg fe cijferen. Daar was een niet te dem
pen kloof. Zag Annie die niet? Of wilde zij
die niet zien?
Gretha had lang nagedacht over de vraag
of het niet op haar weg lag, eens vertrouwe
lijk met Annie te praten. Twee avonden te
voren, op de gemeenschappelijke slaapka
mer, had zij het onderwerp bijna aange
raakt.
Bijna. Want zij voelde de ontzettende
moeilijkheid. Het was een teer onderwerp,
dat met veel tact moest worden aangevat.
En het moeilijkste was nog, dat zij geen en
kel houvast had. Zij had niets dan vermoe
dens. Vermoedens die ongetwijfeld juist zou
den zijn, maar waarop zij toch niet bouwen
kon.
Dat was dan ook de voornaamste reden
geweest, waarom zij tot nu toe tegenover
Annie gezwegen had.
De vraag brandde in haar, of zij in dat
zwijgen volharden moest. Moest zij naar Lei
den terugkeeren in de vrij stellige weten
schap dat er tusschen die beiden een verhou
ding groeide, die tot een conflict leiden
moest? Was het niet haar taak, met Annie
te praten? Zij wist toch? Zij merkte het
toch op?
„Kookt het koffiewater nu nóg niet?"
vroeg Arie, opspringend en naar het spiri-
tuslichtje ziende. „Zeg, Annie, het kookt als
een zee!"
Deze prozaïsche opmerkingen braken den
ban, die onder het vijftal gekomen was.
De vroolijkheid keerde terug. Er werd
weer geschertst en gelachen. Annie zette
vlug de koffie, die weldra uitmuntend
smaakte.
Het was, of er niet een diep, ernstig ge
sprek was gevoerd. Arie haalde uit den rug
zak een paar ballen voor den dag en even
later waren ze verdiept in een balspel.
Van louter joligheid werd verstoppertje
gespeeld en blindeman. De uren vlogen om.
En de maaltijd smaakte overheerlijk. Als
groote kinderen stoeiden en dartelden zij,
onbezorgd.
En het was met moeite, dat zij zich los
rukten van deze plaats, waar zij door nie
mand waren gestoord. Geen levend wezen,
behalve de vogels, die zij zoo nu en dan
hoorden, en enkele eekhoorntjes, die van
Bij het kruispunt.
Wanneer gij aan het kruispunt naakt,
En daar u zelf den weg verkiest,
Bid God dan dat Hij u bewaakt,
Opdat ge 't spoor daar niet verliest.
Gij ziet er menig schijnsel dansen,
Dat gij, door valschen waan misleid,
Of wel uit onbezonnenheid,
Zoudt aanzien voor een sterrenglansen,
Mistrouw dien schijn, hoed u ervoor!
Waar gij dien volgt, gij raakt van 't spoor.
Die dwaalweg is een hellend vlak:
Hoe meer ge uw lust den teugel viert,
Sluit zich uw oog ook voor uw zwak,
En door geen vaste hand bestierd,
Slaat dra uw wagen aan het hollen,
En weet ten langenlaatst niet meer
Van stilstaan of teruggekeer,
Maar vliegt steeds voort in toomloos dollen.
En als de wagen eindlijk staat,
Dan is 't helaas veeltijds te laat.
tak tot tak sprongen, hadden zij in die uren
gezien. Het leek er op, alsof dit vijftal alleen
op de wereld was.
Er moest echter opgebroken worden
Want het lag in de bedoeling, via een groo-
ten omweg door en langs mooie dorpen en
streken, naar Noordstad terug te peddelen.
Met veel quasi zuchten en klagen werd de
boel ingepakt en opgeladen en de terugtocht
aanvaard.
Met voor zich zelf pijnlijke nauwgezetheid
zorgde Albert er voor, dat hij niet te samen
met Annie fietste. Ook in het bosch had hij
haar ontweken, zooveel dat mogelijk was, en
bij het spel Gretha als partner gekozen, hoe
wel zijn hart Annie had verkoren.
De scherpzinnige Gretha had het met vol
doening opgemerkt en hem zelf aangemoe
digd, zóó te handelen.
Zij zag, hoe hij zijn uiterste best deed,
niet méér toenadering tot Annie te zoeken,
dan strikt noodzakelijk was. Blijkbaar zag
hij zelf in, dat hij tot moeilijkheden aanlei
ding geven kon. Zij waardeerde het in hem.
Maar haar bezwaren waren er niet mee
weggenomen. Zij vroeg zich af, of hij die
houding volhouden kon. Het leek haar een
onmogelijkheid toe. De taal der liefde zou op
den duur het luidst gaan spreken en dan zou
aan alle andere overwegingen het zwijgen
worden opgelegd.
Albert vermoedde niets van Gretha's over
leggingen; hij vermoedde niet eens, dat zijn
doen en laten zóó met argusoogen werd ga
degeslagen. Maar als bij intuïtie handelde
hij, zooals hij handelde. Voor geen geld zou
hij willen, dat de anderen ook maar iets
uit zijn gedragingen eenige gedachte kon
den distilleeren, die in zijn en Annie's rich
ting ging.
Niet had hij zich kunnen indenken, dat,
vóór de tocht ten einde was, hij zich, zonder
woorden, aan Annie had verklaard en de
zekerheid had, dat zijn liefde werd beant
woord.
Het kwam zoo onverwachts en ongezocht.
In een door Monumentenzorg aangekocht en
onderhouden groot, zeer uitgestrekt park
in de nabijheid van het laatste dorp, dat
bezocht werd, bevond zich een doolhof,
waarvan natuurlijk het eindpunt moest wor
den ontdekt.
Vol moed begaven zij zich op weg, dwa
lend en dwalend, zoodat op een gegeven
oogenblik elk alleen zijn weg zocht. Luide
gilletjes weerklonken. Gelach werd gehoord.
Maar de een zag den ander niet. Verder
heerschte er in het mooi aangelegde bosch,
dat keurig onderhouden werd, een doodsche
stilte.
Albert wilde er de brui aan geven. Met
geen mogelijkheid, dacht hij, is het eindpunt
te vinden. Daarom keerde hij terug, waar
bij hij echter opnieuw dwaalde.
Hij sloeg een hoek van het paadje om
enliep regelrecht Annie in de armen,
die half huppelend, niet bewust van zijn
tegenwoordigheid, kwam aangeloopen. Haar
frisch, vroolijk gezichtje was één en al lach.
Hij was zichzelf niet meer meester en
vóór hij er erg in had, had hij den arm om
haar heen geslagen. Zij liet het een schier
ondeelbaar oogenblik toe, de oogen gesloten.
Dan, tot bezinning gekomen, trok zij zich
los, wat haar geen moeite kostte, wamt ook
Albert had zijn verstand teruggekregen.
Zy stonden tegenover elkaar. Hij blikte
haar diep in de oogen. En zij deed het hem.
Och, in enkele seconden speelde het tooneel
zich af. Maar de oogen van de een zeiden
het den ander en omgekeerd: ik heb je lief;
ik heb je lief
„Vergeef me", smeekte Albert.
En onmiddellijk kwam het antwoord, dat
hem alles zeide en dat als muziek hem in de
ooren klonk.
„Ik heb je niets te vergeven, Albert."
Even was het stil. En toen klonk vlak
in de nabijheid de stem van Gretha: „Waar
zitten jullie? Ik kom er niet uit."
Zij sloeg denzelfden hoek om, dien Albert
had omgeslagen, om Annie in de armen te
loopen. Gretha ontdekte het tweetal, zag de
verwarring.
„Wij verkeeren in hetzelfde geval," zeide
Albert snel. „Ik ontmoet hier Annie. Wij
weten heg noch steg. 't Is een vermakelijke
boel. Ik had de pogingen al opgegeven en
was op den terugweg."
„Hallo, hallo, waar ziften jullie? I k heb
het eindpunt. Een fijne bank, om te zitten.
Wie volgt?"
„Marianne i s er. En ik hoor haar stem
vlakbiji," zeide Annie, zichzelf weer geheel
meester. „Zijn wij dan zoo dichtbij het
doel?"
„Hallo! Waar zitten jullie toch?" herhaal
de Marianne, haar stem uitzettend.
„Hier!" riep Albert terug. „Drie slacht
offers bij elkaar. We kunnen er niet ko
men."
„Maar wij geven het niet op," meende
Annie energiek. „Hier, deze kant."
Even later keerde zij, proestend, terug.
„Natuurlijk weer vastgeloopen."
„Jullie zijn sukkels," klonk opeens de
stem van Arie. „Volg mij maar."
„En je weet het ook niet."
„Ik ben al tweemaal aan het eindpunt ge
weest en kom op verzoek van Marianne jul
lie halen. Wanneer ik althans de hooge eer
mag genieten, om de gids van dit edele drie
tal te mogen zijn."
door A. M. WESSELS.
L
Te Borsselen stond in den Patriottentijd
een zekere Ds Pieter de Bruijn. De man was
getrouwd en zijn moeder woonde bij hem in.
Behalve een dienstbode hield hij er ook een
jachthond op na, en wel een van de grootste
soort, louter uit aardigheid, want onze do-
miné had in de laatste 16 jaren geen vuur
wapen ter hand genomen.
Overigens was het stil in de nette pastorie,
met hare drie ramen aan de straat. Aan
beide zijden van de deur had men een vaste
bank, waar de predikantsfamilie zich
's zomers 's avonds een poosje placht neer te
zetten, naar het aloude dorpsgebruik.
Hoewel Ds de Bruijn uit de stad kwam
hij was Vlissinger van geboorte was hij al
aardig aan het dorpsleven gewoon geraakt te
Eikerzee, zijn eerste standplaats, 's Zomers
had hij tijd genoeg, want dan was hij vrij
van huisbezoek en catechisatie. Doch zoodra
was niet de zon een eindweegs de Weeg
schaal gepasseerd, of het werk kwam uit en
met „Bamis" was het in vollen gang den hee-
len winter door.
Met de lange winteravonden ontwaakte
ook bij Borssele's leeraar de lust tot onder
zoek. Dan kwamen geregeld de boeken voor
den dag. Hij was een liefhebber van de histo
rie en bestudeerde o.a. de oude Charterboe
ken, met den grootst mogelijken ijver. Met
een dier oude geelbruine perkamenten ban
den voor zich, was de pastor in zijn element
en kon hij zich uren lang vermaken, soms tot
laat in den nacht.
Vele zijner gemeentenaren konden zoo iets
niet begrijpen. Veel beteekenend haalden zij
de schouders op, als hun gevraagd werd,
waarom de dominé toch altijd zoo laat in de
weer was. Men begreep er niets van.
Maar eindelijk was men er dan toch ach
ter, naar men meende. De een of andere
broeder had bij een noodzakelijk, bezoek in
de pastorie onzen "Weleerwaarde toevallig
aan getroffen te midden van een stapel fo
lianten of kwartijnen. En van dit oogenblik
was als een loopend vuurtje over het dorp
en omgeving verspreid, dat de dominé „gan-
sche nachten" bezig was in oude boeken te
zoeken „naar oude rechten en privilegiën".
Men beleefde troebele tijden en men kon
nooit weten. De dominé mocht maar eens
Vooral in het naburige Driewegen was
men over den ringpredikant niet gerust. Als
hij eens een.patriot was. Want te Bors
selen, daar zaten ze. Het kon daarom nooit
kwaad een oogje in 't zeil te houden. En van
die ure af, was onze dominé niet alleen een
onderwerp van gesprek, maar ook van obser
vatie.
Weldra hadden de dorpelingen de bewij
zen in handen. Er viel niet langer aan te
twijfelen, de dominé was waarlijk een pa
triot. Hij had geweigerd het dankadres te
teekenen l), dat ook te Borsselen circuleerde.
Natuurlijk ging men daarmee naar aloud
dorpsgebruik eerst naar den dominé.
Maar Ds Pieter de Bruijn zocht onder aller
lei voorwendsels van de onderteekening af
te komen en alzoo den dans te ontspringen.
„Hoort eens vrienden", sprak Ds de Bruijn
ten slotte, „het is voor mij bepaald een moei
lijk geval. Naar mijn bescheiden meening is
er niet de minste reden om te teekenen. En
daarbij is de resolutie niet eenparig genomen
en", zoo ging dominé voort, „ik kan mij als
herder en leeraar bezwaarlijk inlaten met
een twist tusschen de Staten onderling, dit
voelt u zelf ook wel. Maar, indien de Magi
straat mij ordonneert te teekenen, dan moet
ik zwichten, en zal, hoe ongaarne ook, mijn
naam zetten". Ziezoo dat was duidelijke taal.
Er volgde nu een kort, doch pijnlijk oogen
blik.
,,'tls jammer, dat dominé bezwaar maakt,
om te teekenen", zeide een der schepenen.
„Als het zoo staat, dominé, dwingen willen
wij u niet", vulde een ander aan, waarmede
ook de anderen instemden. En daarmede was
het onderhoud afgeloopen, en Ds de Bruijn
uit de moeilijkheid. Des avonds verklaarde
hij aan eenige vrienden:
„Jullie begrijpt toch wel, dat ik volgens mijn
beginselen, dat dankadres niet dan ge
dwongen wilde teekenen, en alles aan
wendde om onderteekening te ontwijken?
Van mijn 18de jaar ben ik al overtuigd Pa
triot, en dan teekenen op zoo'n adres! Merci!
Sommigen hebben hun naam gezet voor een
pietje zilveren Rijksdaalder), anderen
teekenden in de kroeg voor een zoopje en te
Vlissingen teekenden zelfs Engelschen."
Intusschen bleken vele schapen in dezen
van meening met hun herder te verschillen.
De meeste bewoners van Borsselen teeken
den en wel zonder slag of stoot. Men hoefde
maar te zeggen voor of tegen den Prins en
't was in orde. Weldra wist men precies te
zeggen, wie wel en wie niet geteekend hadden.
Als een loopend vuurtje verspreidde zich
het bericht van dominé's weigering over het
eiland. Men sprak er schande van.
't Was toen Vrijdagmiddag, 't Werd Zon
dag. De dominé had alleen 's morgens dienst.
Juist was de kerk uit, of er kwam een bode
uit Goes op het stille dorp en meldde zich
aan de Pastorie aan. Hij wilde den predi
kant spreken.
De dominé ontving hem en vroeg wat zijn
verlangen was; hij kreeg het volgende be
scheid:
„Ja, dominé, men heeft mij express van
Goes naar hier gezonden, om u en nog twee
andere bewoners aan te zeggen, dat, ingeval
gij niet bereid zijt om het adres te teekenen,
en liefst nog vandaag, ge er op rekenen
kunt, dat op den dag van morgen de pasto
rie naar den grond gehaald wordt. Tevens
is mij opgedragen u mede te deelen, dat, als
het papier vandaag nog geteekend en naar
Goes verzonden wordt, de zaak in orde is.
Meer heb ik u niet te zeggen, en wensch u
verder goeden dag. En weg was de bode.
(Wordt vervolgd.)
1) In vorige schetsen als „Zierikzee in op
roer" enz. hebben wij uitvoerig over dit
Dankadres gehandeld, zoodat wij dit niet
verder meer hebben toegelicht.
94.
Een paar nieuwe schoenen!
O, daar weten we van, zegt ge, misschien.
Die zijn nogal eens noodig voor onze woel
waters en ze kosten ons als ouders meer
hoofdbrekens, vooral in deze zorgelijke tij
den, dan menig kind kan vermoeden! Maar
met opvoeding hebben ze in elk geval
niets te maken!
Zacht wat! Met dat laatste! Weet ge dat
wel zoo zeker?
Laten we ons eerst maar even herinne
ren, dat het leven onzer kinderen gevuld
wordt door duizenden kleine dingen. Maar
die voor hen toch volstrekt niet klein zijn.
Wij, als ouders, zien ze wel klein. Maar
de jeugd vindt ze heel dikwijls groot!
Dat moet ons voorzichtig maken. En kan
tegelijk een les voor ons worden.
De kleine zus kreeg een paar nieuwe
schoenen. Zoo'n heel gewone, betrekkelijk
geringe zaak. Voor ons, grooten, niet om
veel ophef van te maken. Eenvoudig iets
dat noodzakelijk is.
Maar uw kind ziet dat anders. Voor zus
is het een groot en heerlijk ding! Ze denkt
niet (gelukkig maar!) aan uw zorgen, mis
schien wel uw zuchten daarom! Voor haar
is het een feest, iets heerlijks!
Een paar nieuwe schoenen! Ze streelt se,
ze behandelt ze heel voorzichtig, ze pakt ze
weer zorgvuldig in het zachte papier in de
doos; ze zet die weg op een zeer veilig
plekje.
En dan, als ze Zondag die schoenen mag
aanhebben! Dat zal het feest nog grooter
maken. Wat zal ze voorzichtig stappen,
'tls te hopen, dat het maar niet regent.
O, ze is zoo blij en zoo dankbaar. En vader
en moeder, die zijn ook al zoo blij! Fijn
toch maar, dat je ouders je zoo heerlijk
blij maken! Ze zal veel van hen houden
en goed oppassen! En wat zullen Pietje en
Keetje er wel van zeggen? Och, die arme
Pie kreeg geen nieuwe schoenen: vader en
moeder waren te arm, Pie moest nog maar
wat wachten! Och, ze zal aan Pie twee
pepermuntjes geven! Dan kan die ook nog
een beetje blij zijn! En zus hoopt, dat het
maar gauw Zondag mag wezen.
Welnu, gaat dat paar nieuwe schoenen
nu heelemaal buiten uw opvoeding om? Of
zitten ook in dat feestelijke feit heel wat
punten en lijnen, die ge als opvoeder wel
degelijk benutten kunt?
O, zeker! Ge moet waken, dat uw kind
niet grootsch wordt (en gij zelf ook niet!).
Ge hebt er voor te waken, dat uw kind niet
al te veel en overdreven haar hart zet op
dat moois. En dat ze zich niet verheffen
zal boven anderen, alsof zij wat meer en
wat beter was! Zeker, dat is ook uw werk.
En dat houdt ook. al sterk verband met
uw opvoeding!
Maar zie toch niet over het hoofd, dat
in zoo'n geval heel wat mooie dingen zijn
te bereiken. Wees zelf blij met de blijde.
En laat uw glimlach uw kind sterken en
de banden van liefde en aanhankelijkheid
weer eens nauwer aanhalen. Ziet ge wel,
hoe uw kind zoo heel gemakkelijk voor
zichtigheid leert en zorgvol om u ook een
genoegen te doen? Doet u dat niet goed?
Hebt ge wel gemerkt, dat haar hart zelfs
geneigd werd, om anderen ook eens extra
wel te doen? Haar hart was verkwikt: nu
is ze juist in de stemming om dat heer
lijke ook bij anderen te bereiken. Uw daad
werkte meer uit dan een heele redevoe
ring!
Zie nu! Wij als ouders moeten van zulke
kleine dingen partij trekken. En ze zijn ons
vaak een les, hoe wij het moeten aanleg
gen. Dat behoeft gerust niet alleen het geval
te zijn bij een paar nieuwe schoenen! Het
kan ook wel bij het geven van een strenge
tje kraaltjes, zelfs wel bij een griffel met
een mooi papiertje er om! Bij heel veel
dingen immers! Probeer het maar eens!
OPVOEDER.