n s Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden Wat Ds Pieter de Bruijn van Borsselen overkwam. Brieven over Opvoeding. CM ii u. J a a H CO D a CQ opgesloten, en ook een gevoel, die beide door vele menschen worden gedeeld. Hoevelen van ons zijn als kind wel niet eens in een boom geklommen en hebben zich er een Stevige tak afgesneden, om deze dan daarna van twijgen en bladeren te ontdoen en er een soort wandelstok van te maken; de herinne ring en ook het gevoel dat deze herinnering vergezelt, leeft in vele menschen tegelijk en de dichter heeft het voor allen op treffende wijze uitgezegd. De waarde van een gedicht schuilt echter Alleen in de „treffende wijze", waarop beeld, gedachte of gevoel tot uiting zijn gebracht; de waarde van een gedicht hangt dus niet Af van het aantal menschen, voor wie de dichter gesproken heeft. Dat over het middeleeuwsch volksverhaal gesproken wordt, zal den leerling een duide lijk beeld geven bij het lezen der fragmenten uit den ouden Tijl Uilenspiegel, en bij de be werking van Charles de Coster en Herman Teirlinck. Over reis-verhalen en levensbeschrijvin gen handelt een afzonderlijke inleiding, waarbij een rijke keuze fragmenten (waar van wij noemen; Uit de jeugd van Jan Steen, door C. J. Kelk, en: Beethoven, door Emil Ludwig, als proeve van hetgeen men in deze bloemlezing aantreft: niet de geijkte frag menten die in schier elk letterkundig lees boek een vaste plaats hebben). Een afzonderlijk hoofdstuk van den eer- Sten bundel draagt tot titel: „Waarom lachen wij? Het komische en het humoris tische". Het zal in zeer bizondere mate me dewerken tot beter begrip; want het komi sche en humoristische wordt veelal zonder het juiste begrip gelezen. De tweeede bundel sluit met fragmenten die aanleiding gaven tot het hoofdstuk, dat D.m. ook handelt over verschillende soorten romans en verhalen: de boeren-novelle, het verhaal dat zich alleen bezighoudt met het dagelijksche leven van eenvoudige landelijke menschen; en daarnaast al naar gelang van de menschengroepen die den schrijver in zijn uitbeelding van het leven in bizondere mate boeien: de burger-roman, de arbei ders-roman, e.d. Vaak gaat het bij den auteur alleen om het leven van een gezin, een familie, een bepaald milieu: de gezinsroman en de familie-ro man. Niet zelden is er maar één persoon, die de Auteur uitbeeldt, en waarop hij alle licht concentreert. Dikwijls niet altijd is die eene persoon dan een kind, waarvan we Voorbeelden zien in „Jaapje" van Jac. van Looy, „Merijntje Gijzen" van A. M. de Jong. Alleen dat innerlijke leven, waarover wij reeds spraken, alleen dat innerlijke leven geeft aan de literatuur waarde en beteeke- nis. Want als de auteur in zijn proza of poëzie vertelt van de natuur, van zon of zee, weiden en wouden, bloemen en vogels, dan is de natuur zélf daarbij eigenlijk niet de hoofdzaak. Hoofdzaak is hetgeen de schrij ver of dichter in zijn diepste wezen ervaren en gevoeld heeft, toen hij de natuur aan schouwde. Het gaat om de reflexen, den weerglans, de echo, het spiegelbeeld, den weerklank, de eigen stem, zwaar van ont roering. Het zijn in hoofdzaak toch dezelfde din gen, maar hoe gansch onderscheiden zijn de gevoelens en gedachten die zij wekken! Vandaar dan ook, dat schrijvers die eigen lijk over hetzelfde onderwerp iets zeggen, over dezelfde dingen toch iets geheel ver- ■Bchillends neerschrijven. Men leze in dit verband slechts een vers van W. A. P. Smit en men geve zich re kenschap van hetgeen deze dichter gezien heeft: Ik zag op het verlaten land Een boer, die eenzaam koren zaaide Hij ging gebogen en zijn hand Deed stil het groot gebaar, dat zaaide. Want zaaien is een needrig werk, Dat in ootmoedigheid geschiede En groot is het verborgen werk Van God alleen, Wiens wil geschiede. A. L. VAN OYEN door H. KINGMANS. 48.) En tóch speet het Gretha aan den eenea kant, dat de beide jongelingen waren mede- gegaan. Wat haar te Leiden had benauwd, toen zij met Albert kennis maakte en hij zoo enthousiast over Noordstad, over haar ouderlijk huis enover Annie sprak, was haar de laatste dagen des te meer gaan benauwen. Als haar vermoeden juist was, en zij kon er eigenlijk niet aan twijfelen, dat Annie Al- bert lief had, terwijl het omgekeerde haar ook vrij zeker toescheen, dan kon het op den duur niet blijven zooals nu. Dan móést er eenmaal een verklaring komen. En danwas het conflict er. Want het stond vast, dat vader en moeder, onder de gegeven omstandigheden, hun toestem ming niet zouden kunnen geven. En bij nuchter nadenken zou Annie dat moeten billijken. Zij zou moeten inzien, dat een nau were verbintenis met Albert, in elk geval vooralsnog, tot de cnmogelijkheiden behoor de. Die twee moesten zoo min mogelijk bij elkaar zijn. En daarom speet het haar, dat Arie en Albert waren meegegaan. Er was niemand, die wist, hoe zij had ge piekerd over Annie en Albert. Zij had, toen zij thuis was altijd over Annie „gemoederd", niet uit bedilzucht, maar omdat het in haar aard had gelegen. Het was haar ook steeds vrij gemakkelijk gemaakt, want Annie had nooit geprotesteerd tegen dat „moeder schap", het zich niet alleen laten aanleunen, maar er op gebouwd; als kind haar troost gezocht bij de oudere zuster. Het was dan ook volkomen begrijpelijk, dat Gretha peinsde over wat haar als het ware tot een openbaring geworden was. Zij gunde Annie die liefde. Zij gunde haar ook Albert. Maar dat ééne bezwaar was niet weg fe cijferen. Daar was een niet te dem pen kloof. Zag Annie die niet? Of wilde zij die niet zien? Gretha had lang nagedacht over de vraag of het niet op haar weg lag, eens vertrouwe lijk met Annie te praten. Twee avonden te voren, op de gemeenschappelijke slaapka mer, had zij het onderwerp bijna aange raakt. Bijna. Want zij voelde de ontzettende moeilijkheid. Het was een teer onderwerp, dat met veel tact moest worden aangevat. En het moeilijkste was nog, dat zij geen en kel houvast had. Zij had niets dan vermoe dens. Vermoedens die ongetwijfeld juist zou den zijn, maar waarop zij toch niet bouwen kon. Dat was dan ook de voornaamste reden geweest, waarom zij tot nu toe tegenover Annie gezwegen had. De vraag brandde in haar, of zij in dat zwijgen volharden moest. Moest zij naar Lei den terugkeeren in de vrij stellige weten schap dat er tusschen die beiden een verhou ding groeide, die tot een conflict leiden moest? Was het niet haar taak, met Annie te praten? Zij wist toch? Zij merkte het toch op? „Kookt het koffiewater nu nóg niet?" vroeg Arie, opspringend en naar het spiri- tuslichtje ziende. „Zeg, Annie, het kookt als een zee!" Deze prozaïsche opmerkingen braken den ban, die onder het vijftal gekomen was. De vroolijkheid keerde terug. Er werd weer geschertst en gelachen. Annie zette vlug de koffie, die weldra uitmuntend smaakte. Het was, of er niet een diep, ernstig ge sprek was gevoerd. Arie haalde uit den rug zak een paar ballen voor den dag en even later waren ze verdiept in een balspel. Van louter joligheid werd verstoppertje gespeeld en blindeman. De uren vlogen om. En de maaltijd smaakte overheerlijk. Als groote kinderen stoeiden en dartelden zij, onbezorgd. En het was met moeite, dat zij zich los rukten van deze plaats, waar zij door nie mand waren gestoord. Geen levend wezen, behalve de vogels, die zij zoo nu en dan hoorden, en enkele eekhoorntjes, die van Bij het kruispunt. Wanneer gij aan het kruispunt naakt, En daar u zelf den weg verkiest, Bid God dan dat Hij u bewaakt, Opdat ge 't spoor daar niet verliest. Gij ziet er menig schijnsel dansen, Dat gij, door valschen waan misleid, Of wel uit onbezonnenheid, Zoudt aanzien voor een sterrenglansen, Mistrouw dien schijn, hoed u ervoor! Waar gij dien volgt, gij raakt van 't spoor. Die dwaalweg is een hellend vlak: Hoe meer ge uw lust den teugel viert, Sluit zich uw oog ook voor uw zwak, En door geen vaste hand bestierd, Slaat dra uw wagen aan het hollen, En weet ten langenlaatst niet meer Van stilstaan of teruggekeer, Maar vliegt steeds voort in toomloos dollen. En als de wagen eindlijk staat, Dan is 't helaas veeltijds te laat. tak tot tak sprongen, hadden zij in die uren gezien. Het leek er op, alsof dit vijftal alleen op de wereld was. Er moest echter opgebroken worden Want het lag in de bedoeling, via een groo- ten omweg door en langs mooie dorpen en streken, naar Noordstad terug te peddelen. Met veel quasi zuchten en klagen werd de boel ingepakt en opgeladen en de terugtocht aanvaard. Met voor zich zelf pijnlijke nauwgezetheid zorgde Albert er voor, dat hij niet te samen met Annie fietste. Ook in het bosch had hij haar ontweken, zooveel dat mogelijk was, en bij het spel Gretha als partner gekozen, hoe wel zijn hart Annie had verkoren. De scherpzinnige Gretha had het met vol doening opgemerkt en hem zelf aangemoe digd, zóó te handelen. Zij zag, hoe hij zijn uiterste best deed, niet méér toenadering tot Annie te zoeken, dan strikt noodzakelijk was. Blijkbaar zag hij zelf in, dat hij tot moeilijkheden aanlei ding geven kon. Zij waardeerde het in hem. Maar haar bezwaren waren er niet mee weggenomen. Zij vroeg zich af, of hij die houding volhouden kon. Het leek haar een onmogelijkheid toe. De taal der liefde zou op den duur het luidst gaan spreken en dan zou aan alle andere overwegingen het zwijgen worden opgelegd. Albert vermoedde niets van Gretha's over leggingen; hij vermoedde niet eens, dat zijn doen en laten zóó met argusoogen werd ga degeslagen. Maar als bij intuïtie handelde hij, zooals hij handelde. Voor geen geld zou hij willen, dat de anderen ook maar iets uit zijn gedragingen eenige gedachte kon den distilleeren, die in zijn en Annie's rich ting ging. Niet had hij zich kunnen indenken, dat, vóór de tocht ten einde was, hij zich, zonder woorden, aan Annie had verklaard en de zekerheid had, dat zijn liefde werd beant woord. Het kwam zoo onverwachts en ongezocht. In een door Monumentenzorg aangekocht en onderhouden groot, zeer uitgestrekt park in de nabijheid van het laatste dorp, dat bezocht werd, bevond zich een doolhof, waarvan natuurlijk het eindpunt moest wor den ontdekt. Vol moed begaven zij zich op weg, dwa lend en dwalend, zoodat op een gegeven oogenblik elk alleen zijn weg zocht. Luide gilletjes weerklonken. Gelach werd gehoord. Maar de een zag den ander niet. Verder heerschte er in het mooi aangelegde bosch, dat keurig onderhouden werd, een doodsche stilte. Albert wilde er de brui aan geven. Met geen mogelijkheid, dacht hij, is het eindpunt te vinden. Daarom keerde hij terug, waar bij hij echter opnieuw dwaalde. Hij sloeg een hoek van het paadje om enliep regelrecht Annie in de armen, die half huppelend, niet bewust van zijn tegenwoordigheid, kwam aangeloopen. Haar frisch, vroolijk gezichtje was één en al lach. Hij was zichzelf niet meer meester en vóór hij er erg in had, had hij den arm om haar heen geslagen. Zij liet het een schier ondeelbaar oogenblik toe, de oogen gesloten. Dan, tot bezinning gekomen, trok zij zich los, wat haar geen moeite kostte, wamt ook Albert had zijn verstand teruggekregen. Zy stonden tegenover elkaar. Hij blikte haar diep in de oogen. En zij deed het hem. Och, in enkele seconden speelde het tooneel zich af. Maar de oogen van de een zeiden het den ander en omgekeerd: ik heb je lief; ik heb je lief „Vergeef me", smeekte Albert. En onmiddellijk kwam het antwoord, dat hem alles zeide en dat als muziek hem in de ooren klonk. „Ik heb je niets te vergeven, Albert." Even was het stil. En toen klonk vlak in de nabijheid de stem van Gretha: „Waar zitten jullie? Ik kom er niet uit." Zij sloeg denzelfden hoek om, dien Albert had omgeslagen, om Annie in de armen te loopen. Gretha ontdekte het tweetal, zag de verwarring. „Wij verkeeren in hetzelfde geval," zeide Albert snel. „Ik ontmoet hier Annie. Wij weten heg noch steg. 't Is een vermakelijke boel. Ik had de pogingen al opgegeven en was op den terugweg." „Hallo, hallo, waar ziften jullie? I k heb het eindpunt. Een fijne bank, om te zitten. Wie volgt?" „Marianne i s er. En ik hoor haar stem vlakbiji," zeide Annie, zichzelf weer geheel meester. „Zijn wij dan zoo dichtbij het doel?" „Hallo! Waar zitten jullie toch?" herhaal de Marianne, haar stem uitzettend. „Hier!" riep Albert terug. „Drie slacht offers bij elkaar. We kunnen er niet ko men." „Maar wij geven het niet op," meende Annie energiek. „Hier, deze kant." Even later keerde zij, proestend, terug. „Natuurlijk weer vastgeloopen." „Jullie zijn sukkels," klonk opeens de stem van Arie. „Volg mij maar." „En je weet het ook niet." „Ik ben al tweemaal aan het eindpunt ge weest en kom op verzoek van Marianne jul lie halen. Wanneer ik althans de hooge eer mag genieten, om de gids van dit edele drie tal te mogen zijn." door A. M. WESSELS. L Te Borsselen stond in den Patriottentijd een zekere Ds Pieter de Bruijn. De man was getrouwd en zijn moeder woonde bij hem in. Behalve een dienstbode hield hij er ook een jachthond op na, en wel een van de grootste soort, louter uit aardigheid, want onze do- miné had in de laatste 16 jaren geen vuur wapen ter hand genomen. Overigens was het stil in de nette pastorie, met hare drie ramen aan de straat. Aan beide zijden van de deur had men een vaste bank, waar de predikantsfamilie zich 's zomers 's avonds een poosje placht neer te zetten, naar het aloude dorpsgebruik. Hoewel Ds de Bruijn uit de stad kwam hij was Vlissinger van geboorte was hij al aardig aan het dorpsleven gewoon geraakt te Eikerzee, zijn eerste standplaats, 's Zomers had hij tijd genoeg, want dan was hij vrij van huisbezoek en catechisatie. Doch zoodra was niet de zon een eindweegs de Weeg schaal gepasseerd, of het werk kwam uit en met „Bamis" was het in vollen gang den hee- len winter door. Met de lange winteravonden ontwaakte ook bij Borssele's leeraar de lust tot onder zoek. Dan kwamen geregeld de boeken voor den dag. Hij was een liefhebber van de histo rie en bestudeerde o.a. de oude Charterboe ken, met den grootst mogelijken ijver. Met een dier oude geelbruine perkamenten ban den voor zich, was de pastor in zijn element en kon hij zich uren lang vermaken, soms tot laat in den nacht. Vele zijner gemeentenaren konden zoo iets niet begrijpen. Veel beteekenend haalden zij de schouders op, als hun gevraagd werd, waarom de dominé toch altijd zoo laat in de weer was. Men begreep er niets van. Maar eindelijk was men er dan toch ach ter, naar men meende. De een of andere broeder had bij een noodzakelijk, bezoek in de pastorie onzen "Weleerwaarde toevallig aan getroffen te midden van een stapel fo lianten of kwartijnen. En van dit oogenblik was als een loopend vuurtje over het dorp en omgeving verspreid, dat de dominé „gan- sche nachten" bezig was in oude boeken te zoeken „naar oude rechten en privilegiën". Men beleefde troebele tijden en men kon nooit weten. De dominé mocht maar eens Vooral in het naburige Driewegen was men over den ringpredikant niet gerust. Als hij eens een.patriot was. Want te Bors selen, daar zaten ze. Het kon daarom nooit kwaad een oogje in 't zeil te houden. En van die ure af, was onze dominé niet alleen een onderwerp van gesprek, maar ook van obser vatie. Weldra hadden de dorpelingen de bewij zen in handen. Er viel niet langer aan te twijfelen, de dominé was waarlijk een pa triot. Hij had geweigerd het dankadres te teekenen l), dat ook te Borsselen circuleerde. Natuurlijk ging men daarmee naar aloud dorpsgebruik eerst naar den dominé. Maar Ds Pieter de Bruijn zocht onder aller lei voorwendsels van de onderteekening af te komen en alzoo den dans te ontspringen. „Hoort eens vrienden", sprak Ds de Bruijn ten slotte, „het is voor mij bepaald een moei lijk geval. Naar mijn bescheiden meening is er niet de minste reden om te teekenen. En daarbij is de resolutie niet eenparig genomen en", zoo ging dominé voort, „ik kan mij als herder en leeraar bezwaarlijk inlaten met een twist tusschen de Staten onderling, dit voelt u zelf ook wel. Maar, indien de Magi straat mij ordonneert te teekenen, dan moet ik zwichten, en zal, hoe ongaarne ook, mijn naam zetten". Ziezoo dat was duidelijke taal. Er volgde nu een kort, doch pijnlijk oogen blik. ,,'tls jammer, dat dominé bezwaar maakt, om te teekenen", zeide een der schepenen. „Als het zoo staat, dominé, dwingen willen wij u niet", vulde een ander aan, waarmede ook de anderen instemden. En daarmede was het onderhoud afgeloopen, en Ds de Bruijn uit de moeilijkheid. Des avonds verklaarde hij aan eenige vrienden: „Jullie begrijpt toch wel, dat ik volgens mijn beginselen, dat dankadres niet dan ge dwongen wilde teekenen, en alles aan wendde om onderteekening te ontwijken? Van mijn 18de jaar ben ik al overtuigd Pa triot, en dan teekenen op zoo'n adres! Merci! Sommigen hebben hun naam gezet voor een pietje zilveren Rijksdaalder), anderen teekenden in de kroeg voor een zoopje en te Vlissingen teekenden zelfs Engelschen." Intusschen bleken vele schapen in dezen van meening met hun herder te verschillen. De meeste bewoners van Borsselen teeken den en wel zonder slag of stoot. Men hoefde maar te zeggen voor of tegen den Prins en 't was in orde. Weldra wist men precies te zeggen, wie wel en wie niet geteekend hadden. Als een loopend vuurtje verspreidde zich het bericht van dominé's weigering over het eiland. Men sprak er schande van. 't Was toen Vrijdagmiddag, 't Werd Zon dag. De dominé had alleen 's morgens dienst. Juist was de kerk uit, of er kwam een bode uit Goes op het stille dorp en meldde zich aan de Pastorie aan. Hij wilde den predi kant spreken. De dominé ontving hem en vroeg wat zijn verlangen was; hij kreeg het volgende be scheid: „Ja, dominé, men heeft mij express van Goes naar hier gezonden, om u en nog twee andere bewoners aan te zeggen, dat, ingeval gij niet bereid zijt om het adres te teekenen, en liefst nog vandaag, ge er op rekenen kunt, dat op den dag van morgen de pasto rie naar den grond gehaald wordt. Tevens is mij opgedragen u mede te deelen, dat, als het papier vandaag nog geteekend en naar Goes verzonden wordt, de zaak in orde is. Meer heb ik u niet te zeggen, en wensch u verder goeden dag. En weg was de bode. (Wordt vervolgd.) 1) In vorige schetsen als „Zierikzee in op roer" enz. hebben wij uitvoerig over dit Dankadres gehandeld, zoodat wij dit niet verder meer hebben toegelicht. 94. Een paar nieuwe schoenen! O, daar weten we van, zegt ge, misschien. Die zijn nogal eens noodig voor onze woel waters en ze kosten ons als ouders meer hoofdbrekens, vooral in deze zorgelijke tij den, dan menig kind kan vermoeden! Maar met opvoeding hebben ze in elk geval niets te maken! Zacht wat! Met dat laatste! Weet ge dat wel zoo zeker? Laten we ons eerst maar even herinne ren, dat het leven onzer kinderen gevuld wordt door duizenden kleine dingen. Maar die voor hen toch volstrekt niet klein zijn. Wij, als ouders, zien ze wel klein. Maar de jeugd vindt ze heel dikwijls groot! Dat moet ons voorzichtig maken. En kan tegelijk een les voor ons worden. De kleine zus kreeg een paar nieuwe schoenen. Zoo'n heel gewone, betrekkelijk geringe zaak. Voor ons, grooten, niet om veel ophef van te maken. Eenvoudig iets dat noodzakelijk is. Maar uw kind ziet dat anders. Voor zus is het een groot en heerlijk ding! Ze denkt niet (gelukkig maar!) aan uw zorgen, mis schien wel uw zuchten daarom! Voor haar is het een feest, iets heerlijks! Een paar nieuwe schoenen! Ze streelt se, ze behandelt ze heel voorzichtig, ze pakt ze weer zorgvuldig in het zachte papier in de doos; ze zet die weg op een zeer veilig plekje. En dan, als ze Zondag die schoenen mag aanhebben! Dat zal het feest nog grooter maken. Wat zal ze voorzichtig stappen, 'tls te hopen, dat het maar niet regent. O, ze is zoo blij en zoo dankbaar. En vader en moeder, die zijn ook al zoo blij! Fijn toch maar, dat je ouders je zoo heerlijk blij maken! Ze zal veel van hen houden en goed oppassen! En wat zullen Pietje en Keetje er wel van zeggen? Och, die arme Pie kreeg geen nieuwe schoenen: vader en moeder waren te arm, Pie moest nog maar wat wachten! Och, ze zal aan Pie twee pepermuntjes geven! Dan kan die ook nog een beetje blij zijn! En zus hoopt, dat het maar gauw Zondag mag wezen. Welnu, gaat dat paar nieuwe schoenen nu heelemaal buiten uw opvoeding om? Of zitten ook in dat feestelijke feit heel wat punten en lijnen, die ge als opvoeder wel degelijk benutten kunt? O, zeker! Ge moet waken, dat uw kind niet grootsch wordt (en gij zelf ook niet!). Ge hebt er voor te waken, dat uw kind niet al te veel en overdreven haar hart zet op dat moois. En dat ze zich niet verheffen zal boven anderen, alsof zij wat meer en wat beter was! Zeker, dat is ook uw werk. En dat houdt ook. al sterk verband met uw opvoeding! Maar zie toch niet over het hoofd, dat in zoo'n geval heel wat mooie dingen zijn te bereiken. Wees zelf blij met de blijde. En laat uw glimlach uw kind sterken en de banden van liefde en aanhankelijkheid weer eens nauwer aanhalen. Ziet ge wel, hoe uw kind zoo heel gemakkelijk voor zichtigheid leert en zorgvol om u ook een genoegen te doen? Doet u dat niet goed? Hebt ge wel gemerkt, dat haar hart zelfs geneigd werd, om anderen ook eens extra wel te doen? Haar hart was verkwikt: nu is ze juist in de stemming om dat heer lijke ook bij anderen te bereiken. Uw daad werkte meer uit dan een heele redevoe ring! Zie nu! Wij als ouders moeten van zulke kleine dingen partij trekken. En ze zijn ons vaak een les, hoe wij het moeten aanleg gen. Dat behoeft gerust niet alleen het geval te zijn bij een paar nieuwe schoenen! Het kan ook wel bij het geven van een strenge tje kraaltjes, zelfs wel bij een griffel met een mooi papiertje er om! Bij heel veel dingen immers! Probeer het maar eens! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8