r
ill
I
rr a.r
!g
TxT
Voor de jeugd
Een jongen van stavast.
Annies' kampweek.
?i
IE
w
S
xxx
Is-
li
T
ju
sa
Zaterdag 27 Mei 1933
(F f
47e
Jaar
gang
No. 224
Voor den Zondag
Eikeboomen der gerechtigheid.
Als ik niet wist
Letterkundige Kroniek
De Bottende Bongerd.
8 «pS qo
CD
tO
CD
ZJ.
g
S*.
I S B
3 n p XXX|
h B MHMMtO <0,
P g. -1 -JWK) K
a c-
s,» a g-
«ts S.
PA
OS
CD
P
«>00
to
-J
to
to
H»
2.
CD
P
W
P-
CD
P
CD -O
tO H*
l-' W H'
CO H»
S
N 8
(D O
<-+• c-*-
ej*
CD <J
0 CD
Beste Jongens en Meisjes,
Deze week hebben we weer de Hemelvaart
van Christus herdacht. Veertig dagen na
Zijn opstanding neemt Hij zijn jongeren met
zich op den weg naar den Olijfberg.
Deze jongeren, nog steeds zien zij in Hem
een aardschen koning. Hoor, hoe een hunner
vraagt: zult gij in dezen tijd aan Israël het
Koninkrijk weder oprichten? Maar Jezus
klimt verder den berg op. Eindelijk is de
top bereikt. Om Hem heen staan zijn disci
pelen, die van nu aan Zijn getuigen zullen
zijn. Jezus zelf zegt het hun, hoe ze moe
ten gaan naar de Joden en heidenen; ja over
de geheele wereld moet Zijn woord verbreid
worden.
Uit zichzelf echter kunnen ze het niet, te
klein is daarvoor hun moed.
Jezus weet dit, en zegenend breidt Hij dan
ook Zijn handen over hen uit, zegenende
woorden vloeien van Zijn lippen.
En dandan wordt Hij opgenomen
van de aarde, hooger en hooger. Sprakeloos
zien de discipelen Hem na, totdat een wolk
Hem onttrekt aan hun oog.
Als ze eindelijk weer om zich heen zien,
staan er twee engelen die tot hen zeggen-
Deze Jezus is van u opgenomen in den He
mel, maar, voegen zij er aan toe, zooals Hij
is heengegaan zoo zal Hij ook eens weder-
keeren op de wolken.
Nu keeren de discipelen naar Jeruzalem
terug. Alleen en toch niet droevig. Want Hij
is heengegaan om voor hen te bidden en
voor hen, neen niet alleen voor hen, maar
voor allen die in Hem gelooven, dus ook
voor de kinderen, een plaats te bereiden bij
Zijn Vader in den Hemel.
Hier volgen de prijsraadsels.
1 Voor de grooteren:
Mijn geheel bestaat uit 45 letters.
Het 5. 21. 38. 8. 3 is vaak scherper dan
het zwaard.
De 42. 22. 12. 34. 25 is een bekend ver
voermiddel.
Een onbewaakte 2. 19. 41. 22. 5. 30. 1. is
gevaarlijk.
Een 33. 16. 17. 43 dient voor verlichting.
22. 27. 7. 45 is het sein voor 20. 14. 26.
31. 10. 15. 34. 1.
Een dienst 18. 24. 37 heeft vaak een roode
band.
Een 23. 10. 28. 32. 16. 44. 8 is niet meer
dan zijn meester.
Bij het teekenen wordt soms een 39. 44.
11. 4. 31. 8 gebruikt.
In een 9. 6. 38. 11 kan men iets bewaren.
36. 13. 35. 40. 29 is een ander woord voor
vast.
2. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 28 letters:
Een 3. 22. 5. 17. 7 11. 16 moet recht
spreken.
6. 15. 24. 13. 3. 8. 28 is de naam van een
prins.
Een 25. 18. 9. 4. 27 heeft veeren.
Zonder 21. 19. 24. 1 kan niemand spreken.
14. 12. 24. 20. 23. 16. s. zijn aan de hand.
Een 10. 26. 2. 28 is nooit rond.
Dit zijn weer de laatste prijsraadsels, dus
zorgen jullie er wel voor dat alle oplossin
gen voor Donderdag ingestuurd worden.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
36.) (Slot.)
„Ja, Stuurwald?"
,,'tls niet voor mij."
,,'t Is ook voor Stuurwald."
En dominee Landman vertelde, als aan
een klein kind, van het lijden en sterven van
den Heiland voor zondaren. De landlooper
luisterde ingespannen.
„Het kan niet voor mij zijn", herhaalde
hij weer.
„Waarom zou het niet voor jou kunnen
zijn, Stuurwald?"
„Ik heb te veel op mijn geweten. Ik.,.,
ik ben ook een moordenaar
De jonge predikant huiverde even....
„Ook voor den moordenaar is vergeving,
Stuurwald. Met den Heere Jezus werden
twee moordenaars gekruisigd. Eén van hen
ging naar den hemel, want hij geloofde in
Jezus Christus. Zoo kan Stuurwald ook nog
behouden worden."
De man hoorde het blijkbaar niet, want
schier fluisterend klonk het: „Ik heb een bra
ve man vermoord, een man en' vader. Ik
kon hem niet uitstaan, omdat hij vroom
was. En ik zaagde een lat door. Hij viel
dood van het dak. Eiken dag zie ik
dien man voor mij. Neen, neen, het is te
laaf."
Als door den bliksem getroffen, staarde
dominee Landman den stervende aan.
Daardaarlag de moordenaar van
zijn vader!
En opeens kwam het tooneel van toen
hem levendig voor den geest: de oploop in
de Amalia van Solmsstraat; dat met Wim
Hermans hollen naar het werk, om het on
geluk te vernemen; dat angstige voorgevoel,
dat het vader wel eens kon zijn, die gevallen
was; dat onverschillige: ,,'t Gaat je niks
aan" van den opperman
En die opperman was Stuurwald. En
Stuurwald lag daar te worstelen met den
dood. En hij1 verklaarde: ik liet den timmer
man met opzet vallen. Hij was de moorde
naar van zijn vader!
Hij was de bewerker van alles, ook dc be
werker van moeder's dood.
En die man
Dominee Landman kreunde.
En dat kreunen bracht hem terug tot de
werkelijkheid. Hij zag in, dat hij op den
verkeerden weg was.
Hij, de predikant, die het Evangelie van
Gods genade brengen moest aan een zondig
menschengeslacht, haatte bijna den man, die
lag te sterven, den moordenaar van zijn va
der.
En vol schuldbewustzijn vouwde hij de
handen en bad: „Heere, reken mij deze ont
zettende zonde niet toe."
Die zielekreet stemden den jongen domi
nee van Oudlande weer rustig.
Hij1 boog zich over den stervende.
„Stuurwald."
„Ja." kreunde de ander.
„Ook voor moordenaars is vergeving bij
God. Stuurwald."
„Niet voor mij", hakkelde do land
looper.
En meteen blies hij, tot groote ontzetting
van dominee Landman, den laafsten adem
uit
Stuurwald was niet meer. Hij was opge
roepen. En God, de alleen-Rechtvaardige,
zou over hem oordeelen.
Huiverend van ontroering waggelde domi
nee Herman Landman het vertrekje uit en
liep naar de gelagkamer, waar de drie man
nen nog zaten.
„Stuurwald is zoo juist overleden," zei hij
met een heesche stem tot den waard.
„Ik dacht het wel," antwoordde deze on
verschillig. „Hij liep op zijn laatste beenen.
Zóó is het 't beste maar. Dood is dood."
De predikant zag den man met een diep-
ernstigen blik in de oogen en zei: „Ik hoop
niet, dat uw sterfbed is, als dat van Stuur
wald. Hij is met een jammerkreet de eeuwig
heid ingegaan, wetend, dat na den dood he:
oordeel komt."
De herbergier verstomde en wendde
zich af.
Met een vriendelijk: „Goeden avond man
nen", verliet dominee Landman het café, om
weer op te tornen tegen den eterken wind,
schier tot een orkaan aangegroeid.
Maar hij bemerkte niets van dien wind.
Hij overdacht de voorbij gevlogen jaren, van
de schooljaren af.
Zooals het geloopen was, zóó had God
het gewild. Alleen door den weg Gods moest
hij komen tot dat, wat hij nu was. En
de eerste persoon, dien hij als predikant
zag sterven, was de moordenaar van zijn
vader.
En wat een vreeselijk sterfbed!
Hij dacht aan de vrouw van den arbeider
Maaskant, die den morgen misschien niet
halen zou, maar die met een Psalm op de
lippen naar den Hemel zou gaan. "Waarom?
Omdat zij had geleefd in Jezus Christus, den
Heiland van zondaren!
Dien Heiland mocht hij aan de menschen
prediken. Het was steeds zijn hartewensco
geweest.
En zoo kon dominee Herman Landman op
dien angstwekkenden avond tóch rustig zijn.
En God danken.
EINDE.
Sinds een half jaar was Annie van Ree-
nen Padvindster. Toos van Buuren, haar
vriendin, was het al veel langer. En juist
omdat Toos telkens gevraagd had: „Toe
Ans, ga nu eens een keer mee", was Ans
bij de Padvinderij gekomen.
Dat eerste bezoek was al spoedig door een
tweede gevolgd. En toen had Ans aan vader
en moeder gevraagd, om zich bij de meisjes-
afdeeling aan te mogen sluiten. Gaarne was
haar die toestemming gegeven. Ans was
de oudste in het gezin Van Reenen. Ze was
onlangs vijftien jaar geworden. Voor moe
der was ze een heele steun. Behalve Ans,
waren er nog zes kinderen, zoodat er voor
moeder en Ans volop werk was. En Ans
was zoo'n prettige hulp! Zin om verder
te leeren, had ze niet gehad. Ze kon best
mee op school, maar toch trok haar de
studie niet aan.
„Gelukkig maar", zei moeder dikwijls.
„Ik kan mijn oudste veel te goed zelf
gebruiken. Ze is mijn rechterhand."
De club-middagen van de meisjesafdeeling
waren nu een groot genot voor Ans. 'tWas
zoo heerlijk als ze moeder den heelen mor
gen flink had geholpen, als ze dan zoo af
en toe eens een tocht met de club kon
maken.
Soms had moeder haar best thuis kunnen
gebruiken, maar steeds wist ze het zóó te
schikken, dat Ans toch gaan kon.
'tWas immers zoo'n goede afwisseling
voor het kind!
Op een keer was Ans echter thuis ge
komen met een vraag, waarvoor ze bang
was, dat vader en moeder „neen" zouden
zeggen.
De club zou gaan kampeeren! Een volle
week zouden ze kampeeren in het clubhuis,
dat midden in de bosschen stond. Alle meis
jes zouden meegaan en 't is te begrijpen, dat
Ans ook heel graag wilde.
Maar zou moeder haar zoo lang kunnen
missen?
Doch dat was meegevallen.
Moeder had stil geluisterd toen Ans met
het plan voor den dag kwam. Ze had ook
niets beloofd. Alleen had ze gezegd: ,,'kZal
er vanavond met vader over spreken, kind."
En dat had moeder gedaan, 's Avonds toen
alle kinderen sliepen, hadden vader en moe
der het voor en tegen van de zaak over
wogen.
Tot Ans' groote blijdschap was het resul
taat geweest, dat ze gaan mocht
„Je doet altijd goed je best, Ans", had
vader gezegd, „daarom mag je er ook wel
een belooning voor hebben."
Toen waren er drukke dagen gevolgd.
Samen met moeder had Ans alle toebe
reidselen voor haar tocht gemaakt. En nu
was het de laatste dag. Alles was kant en
klaar. Morgen vroeg om acht uur al, zou
de club afmarcheeren.
Was het wonder, dat Ans dien morgen
bij het werk het hoogste lied uitzong?
Morgen, morgen zou ze op reis gaan.
Terwijl Ans boven met de bedden bezig
was, had moeder het druk in de keuken.
Glimlachend luisterde ze naar het zingen
van haar dochtertje.
Wat was het kind blij! O, moeder hoopte,
dat ze een heerlijke week in de bosschen
zou hebben. 'tZou zoo goed voor haar zijn
en ze had heusch wel eens een uitstapje
verdiend.
Terwijl moeder van de tafel naar de keu
kenkast liep gleed ze plotseling uit, zoo lang
als ze was, viel ze op den vloer. Wat
gek, om nu zoo maar te vallen. O, moeder
zag het al, ze was uitgegleden over dat stukje
aardappelschil. Gelukkig had ze zich niet be
zeerd. Maar toch, een beetje pijnlijk, pro
beerde ze overeind te komen. Eerst ging alles
goed, maar toen moeder eenmaal op haar
voeten stond, ging ze haastig op een stoel
zitten. Au, wat deed haar voet een pijn. Even
maar blijven zitten, dan zou het aanstonds
wel wat beter zijn.
5" t*
P P
CD
P
<D
B 3
pj
O*
B
co p-
I
I p
CO
oo co -i
M K W
<1 tO ^3
02
O
P-
e:
§*g
o
P-
p. p
U) S.
to
<D
CO
00 to
CO tO l
<1 <1
X
co
<1 H* i
5
to -4
XX
p
to CO
O to
/-rs ik.
CO
co
X
to
ra*
X.
to to
O. O
O
td
0 2
p, B
8 S
tr P-
po cj:
p pr
po* P
JD p
52.
2-
<K) oq
CP
gg.
P CD
u U4 A
521
s.gl.
■Jgp
O 3- S
O P
2 P
Ëf <D
STB
n is
'£*o
gW B
P-
:b
pr.
B 5
I g*®
B 7
pr
M pr
P-
CD
7 r§
rprs
SS
P.® S
P> g
p p
ÖNDA<MLAD
EEUW
Opdat zij genaamd worden eike
boomen der gerechtigheid, een plan-
tinge des Heeren, opdat Hij verheer
lijkt worde. Jesaja 613.
De uitdrukking „eikeboomen der gerech
tigheid" is bij velen geliefd.
De vraag echter of ze in allerlei kring
goed verstaan wordt, kan niet aanstonds
in bevestigenden zin beantwoord worden.
Velen plegen onder die „eikeboomen der
gerechtigheid" te verstaan menschen, die
op den weg des levens veel hebben door
gemaakt, die zware stormen in hun ziele-
leven hebben doorworsteld, die in de ge
nade zeer ver gevorderd zijn.
Dit leidde tot een geestelijk gevaar. Want
zij, die zich zóó als eikeboomen der ge
rechtigheid beschouwen, liggen er bloot voor
boomen der eigengerechtigheid te worden.
En eigen gerechtigheid is ten slotte toch
weer ongerechtigheid.
Luisteren we naar de profetie van Jesaja,
dan verstaan we, dat die „eikeboomen der
gerechtigheid" een plantinge des Heeren
zijn.
Onze kantteekenaars hebben de juiste uit
legging er van gegeven: „de eikeboomen
der gerechtigheid worden gesteld tegenover
de eikeboomen, die zij misbruikt hadden tot
afgoderij". De tegenstelling wordt hier ge
maakt met de eikeboomen der ongerechtig
heid.
Hoe menigmaal wordt Israël gewaar
schuwd de gevaarlijke bosschen uit te roei
en, en zulks in verband met den gevloekten
afgodendienst.
De heidenen hadden de bosschen met hun
groene boomén uitgekozen om daarin hun
schandelijke afgoderij te bedrijven. Deswege
had de Heere bevel gegeven, die hoogten
te slechten en die bosschen uit te roeien.
En juist daarom was het zoo schrikkelijk
van Israël, als het deed wat kwaad was in
de oogen des Heeren, dat het die hoogten
weer opbouwde en beelden oprichtte op alle
hooge heuvelen en onder allen groenen
boom.
De profeet Jesaja spreekt meer in het bij
zonder van eiken, als hij over die afgodi
sche bosschen toornt.
We lezen in Ezechiël 613 waarom bij
zonder de eiken gezocht werden voor het
bedrijven van de afgoderij met de daarbij
behoorende zonde van allerlei ongerechtig
heid.
De eikeboom heeft een dicht gebladerte.
Onder zijn schaduw is het *t meest donker.
De mensch van nature, de mensch in zijn
zonde is een eikeboom der ongerechtigheid.
Als God de Heere in Zijn vlekkelooze hei
ligheid al die groene boomen, en die eiken
der ongerechtigheid uitroeide, Hij zou heilig
in Zijn spreken en rein in Zijn richten
zijn.
Maar de Heere is barmhartig en genadig,
Als ik niet wist, dat Gij als 'k dwaal, o Heer,
Mij 't rechte pad zult wijzen;
Dat, uit de nevels van 't beperkt verstand
Uw heerlijk licht zal rijzen;
Dat, Heer, Uw rree mijn hoofd en hart
bewaart
Bij 't klimmen van de zorgen,
Ik zag met angst en kommer telkens weer
Het dagen van den morgen!
Als ik niet wist, dat hoe de trotschheid hoont,
Uw oog mij zal bewaken;
Dat Gij, na stil verdriet, zoo nijpend vaak,
Mij stille vreugd doet smaken,
Dat ik, mijn God, als 'tleed mijn boezem
prangt,
Bij U mijn nood kan klagen.
De last des levens waar' zoo moeizaam, Heer,
Te zwaar vaak om te dragen
Als ik niet wist, dat op den zwartsten nacht
Een held're dag moet volgen;
Dat d' oceaan tot kalmte wederkeert
Hoe ook in storm verbolgen;
Dat van den hemel, zwart van wolkgevaarte
De zon weer door zal breken,
Mijn God, ik waar in al mijn zorg druk
Voor lange reeds bezweken.
lankmoedig en groot van goedertieren
heid. Hij zendt den Zoon Zijner teederste
liefde en van het eeuwig welbehagen, met
een blijde boodschap tot de rechtvaardigen,
om den treurigen Sions te beschikken, dat
hun gegeven worde sieraad voor asch,
vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad
des lofs voor een benauwden geest.
En hoe doet God de Heere dat nu?
Op die vraag geeft het antwoord de pro
fetie van de eikeboomen der gerechtigheid.
En, wondere genade, God de Heere maakt
van den mensch, die van nature een eike
boom der zonde is, een eikeboom der ge
rechtigheid. Hij maakt, dat de mensch niet
langer de zonde en de ongerechtigheid dient,
maar God den Heere en leeft tot verheer
lijking van Gods grooten naam.
Dat is Gods eigen werk, en het werk des
Heeren alleen.
Het moet erkend worden, dat die eike
boomen der gerechtigheid een werk Gods
zijn, daarom volgt er op: een plantinge des
Heeren. Al wat door den mensch geplant
wordt is nooit iets anders dan een eik der
ongerechtigheid. Alleen Gods genade en
Gods almacht planten een eik der gerechtig
heid. Als God de Heere met Zijn werk komt,
dan groeien en bloeien de eiken der ge
rechtigheid. Ze zijn een plantinge des Hee
ren.
Hij, die door Gods genade een eik der
gerechtigheid mag zijn, heeft altoos te er
kennen en voortdurend te belijden: wie
roemt, roeme in den Heere, in de vrije gunst,
die eeuwig hem bewoog. Het is een
plantinge des Heeren opdat Hij verheerlijkt
worde.
n.
De theoretische inleidingen, waarin de
samenstellers de allereerste beginselen de*
literaire aesthetiek eenvoudig, zuiver en te
gelijk volledig pogen te formuleeren, hebben
zooals wij reeds in het eerste artikel over
deze bloemlezing opmerkten recht op na
dere bespreking.
Hlet was inderdaad geen eenvoudige taak,
die men zich hier stelde. Doch wie het re
sultaat ziet, zooals het is neergelegd in deze
beide bundels, zal oprechte bewondering
hebben voor de wijze waarop men zijp doel
heeft nagestreefd. Want aan de drie ge
noemde eischen, eenvoud, zuiverheid, vol
ledigheid is op gelukkige wijze voldaan; zij
het dan ook dat men niet overal even-goed
geslaagd is, en al kan hetgeen de lezer
trouwens begrijpen zal van „volledigheid"
in den volstrekten zin des woords ook hier
geen sprake zijn. "Doch dit behoeft op zich
zelf allerminst als een tekort beschouwd ta
worden; wie rekening houdt met de directa
bestemming van deze bundels de eerste
klassen van gymnasia, lycea, e.d. zal aan
stonds toestemmen dat de saam^tellers da
eiohen van practiche bruikbaarheid niet uit
het oog hebben verloren. In de theoreticha
inleidingen houden zij rekeniug met den
leeftijd dergenen tot wie zij zich richten, aan
wie zij slechts de eerste inzichten moeten
bijbrengen; en de gekozen fragmenten die da
eigenlijke „bloemlezing" vormen, sluiten zich
daarbij op gelukkige wijze aan.
V
Nadat de opmerking gemaakt is: alia
menschelijke taal gesproken, geschreven
of gedrukt waarmede wij op treffenda
wijze worden nader gevoerd tot innerlijk le
ven, heet letterkunde of literatuur, leest
ge verder, dat de schrijver en de dichter in
de meeste gevallen niet spreken over hetgeen
leeft in eigen ziel alléén, maar dat zij spre
ken voor velen, vertolken de gedachten dia
in breeden kring leven.
Dat aantal kan natuurlijk grooter of klei
ner zijn, maar in verreweg de meeste geval
len zijn er toch meerdere personen in wie da
woorden van den dichter gelijke gevoelens
wekken.
Als voorbeeld daarvan diene een vers van
Aart van der Leeuw:
Ik was nog blond en jong van jaren,
Toen ik een sterken, rechten tak
Zag wuiven met zijn vlag van blaren,
En tot hem opklom en hem brak.
Ik boog mij zingend tot hem over,
Dien kloeken telg van de ouden esch,
En ras verloor hij schors en loover
Onder het knarsen van mijn mes.
Hierin zoo lezen wij ter nadere verkla
ring bij dit gedichtje hierin ligt een beeld