a
P -®" I g-ög^g-® -M S
X
o
co In
5
3 S
Voor de jeugd.
gu Gjj Gu Gü Gij
Een jongen van stavast.
Zaterdag 20 Mei 1933
47e
Jaar
gang
No. 223
Voor den Zondag
Het begin des Evangelies.
Het ware geluk.
Letterkundige Kroniek
De Bottende Bongerd.
1 3
S"«S
S «-4 3
a
to
-a
to
co
h--
i.
if p. of® w
w o 3. g -® tri I I" 3*
W 2! S,S„3mP»Ha
t? r-r crq Q.O)
P S' o O
mP^«-§
- o Ö£.S
3 t1*3 p g
0 S
1 I P
p r
p- fEf
c: «-* S
O
3hj
o
CO
CO <3
CO
CO
to
X
CO
cn
CO
CD
S»
CD -
CQ
o
o
O
J!
Roem in Jezus.
Gij, o Jezus, zijt mijn lust,
Gij, mijn heil, mijn vreugd, mijn rust;
Gij, mijn roem, mijn zaligst lot,
O, mijn Heiland en mijn GodI
'k Lag ter neer in vloek en schuld,
Door de zonde gansch vervuld,
In des duivels strik verward,
Dïe zijn troon had in mijn hart.
Doch Gij Jezus, trouwe Heer,
Zaagt op mijn ellende neer,
Daaldet van den hemeltroon,
Gij, Gods eengeboren Zoon.
Aan het vloekhout uitgestrekt,
Werdt Gij met mijn smaad bedekt,
Door Uw haatren wreed ten spot,
Gansch verlaten, ook van God.
Zoo hebt Gij mij duur gekocht,
Mij een eeuwig heil gewrocht,
Mij de hemelvreugd bereid,
Uwer liefde zaligheid.
Beste nichtjes en neefjesl
Zij die aan de opstellen meededen hebben
flink hun best gedaan.Alleen een pluim op
de hoed hoor.
Daar toch iedereen z'n best gedaan heeft
vind ik het jammer er zooveel teleur te stel
len, daarom had ik gedacht allen een prijsje
te geven, die een opstel hebben ingestuurd,
n.l. het boekje „De Vader des Vaderlands".
Zijn jullie het daarmee eens?
Wie het al heeft moet het dan direct even
schrijven, dan ruil ik het nog even.
Hilversum. „Primula". De verste zul
len we dit keer maar 't eerst nemen. Dat was
zeker een goede verjaardag. Wat een bof dat
je den Prins en de Prinses gezien hebt.
Bergen op Zoom. „Cornelis de Witt".
Ik vind het prettig, dat je het verhaal zoo
mooi vindt. Neen, veel tijd om te lezen zal je
wel niet hebben, maar iedere week zoo'n
stukje gaat best. „Loolaantje". Allereerst
maar gefeliciteerd met je a.s. verjaardag; je
zusje is zeker al 't eerste cadeau geweest.
Fijn dat je je moeder zoo goed helpen kunt.
Lewedorp. „Albatros". Was het eerste
nog wat te moeilijk voor je, je kimt zeker be
ter fietsen dan raadsels raden. Heb je nu
ook al een fiets? „Zeemeeuw". En ben je te
vreden over de uitslag van den wedstrijd
Het valt nooit mee om dat te beoordeelen,
maar de redactie was nogal goed op me dit
keer.
Oost-Souburg. „Het melkmeisje".
Ook jij van harte gelukgewenscht met de
jarige, vooral de 25ste zal wel een feestdag
zijn. Neen, ik denk niet dat ik er komen zal.
Serooskerke. „Maurits". Ja, nu met
de lange avonden behoef je je 's avonds niet
te vervelen. Ik wist niet dat je zoo'n flinke
tuinman was. Doe maar goed je best.
Souburg. „Piet Hein". De twee zeehel
den zal ik maar bij elkaar zetten. Zijn de
duiven al terug gekomen of zijn ze de koers
nog kwijt. Ja de tijd van de radijs is haast
voorbij.
Wissekerke. „Robbedoes". Ik kan wel
zien dat je maar weinig tijd had, het was
zoo'n kort briefje dit keer. Veel plezier van
de week op het feest.
K a p e 11 e. „Grasklokje". Als je dit leest
is je wensch al in vervulling gegaan en heeft
de zon al heerlijk geschenen. En is 't rapport
meegevallen, ik ben er erg benieuwd naar.
Nieuwdorp. „Mulder". Als dat broertje
niet verlegen is zal hij later ook wel in den
babbelhoek komen, denk ik. En is het korf
ballen nog doorgegaan of was het te nat?
Middelburg. „Naaistertje". Zooals je
ziet is 't raadsel uitgekomen want de zon
heeft weer geschenen. Je hebt gelijk, 't is veel
gezelliger om eens met broertje te kunnen
wandelen.
Koudekerk e. „Paaschlelie". Ja zoo
lanzamerhand zal het tijd worden met de
raadsels op te houden, maar toch prettig als
je zoo nu en dan nog eens schrijft. „Sneeuw-
i klokje". Hoe is 't met 't zakje, is 't al af of
heb je er nog erg veel werk aan. Ja, de zo
mer is voor iedereen een heerlijke tijd voor
al als alles zoo begint te bloeien.
G r o e d e. „De kleine Molenaar". Dat was
een kort briefje met veel nieuws. En zijn de
vrije dagen je goed bevallen? Is het concours
niet juist op Hemelvaartsdag? „Balroosje"
De kleine molenaar zorgt voor den brief en
jij voor de raadsels, zoo heeft ieder wat. Nu
je had er goed je best op gedaan.
V e e r e. „M. de N." Gezellig dat jij ook
mee gaat doe. Wat de schuilnaam betreft
lijkt het me het beste dat je die zelf bedenkt,
dat doen de anderen ook. Het zal best mee
vallen er een te vinden.
Golijnsplaat. „Blondje". Dat wordt
een heele verandering bij jullie nu er een
nieuwe dominee komt. Nee ik ken hem niet.
Nog hartelijk gefeliciteerd met T. haar ver
jaardag.
St. Laurens. „Klaproos". Wat heb jij
't toch ook al druk. Als ik ook nog eens een
pullover noodig heb kom ik wel bij jou aan
bellen, want dat lijkt me een goed adres.
„Vadersknecht". Wat lijkt me dat aardig
zoo'n mooi veulentje er bij. Heeft dat nu ook
een naam gekregen of doen jullie dat niet?
Logeer maar prettig. „Meibloem". Ja 't ver
haal gaat nu aardig opschieten, ik moet ten
minste al eens naar een ander uitkijken. Zie
zoo jij moet dit keer maar hekkesluiter zijn.
Weet je wat dat beteekent?
Hier volgen de raadsels.
1. Voor de grooteren.
Mij geheel bestaat uit 43 letters.
Eelke tafel heeft een 4-0. 1. 42. 23.
Een 5. 14. 25. 12. 31. 34. 21. is zwart.
39. 11. 35. 27. is een stad in België.
4. 38. 15. 43. 8. 41. 2. 33. draagt men aan
de voeten
6. 18. 10. 28. 21. 13. 7. 26. is een stad aan
de IJsel.
Een 19. 29. 12. 24. 17. 20. 36. is breekbaar.
9. 8. 16. is een voegwoord.
2. 28. 30. 40. 32. 3. 37 is men aan de ouden
verschuldigd.
2. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 26 letters.
Een 10. 16. 24. 4. 21. wordt meestal druk
bezocht.
20. 25. 7. 8. 2. 1. 11. is voor elke zaak
onmisbaar.
18. 3. 12. 22. 5. is een familielid.
Een 4. 9. 26. 14. is een smalle boot.
17. 13. 6. 26. en zeggen is een heel verschil.
Een 1. 23. 21. 19. 15. is een maat.
Wie weet wat hier staat?
a nu
d is a het te leeren ook
r tijd,
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
35.) CH-
„Wilt u mij bij den zieke brengen?" vroeg
de predikant vriendelijk. „Weet u misschien,
hoe die man heet?"
„0 jawel. Hij slaapt hier zoo dikwijls in
de schuur," antwoordde de herbergier on
verschillig. „Maar vanmiddag kwam hij
doodziek aan en toen heeft mijn vrouw hem
een kamertje met een bed gegeven; dat heb
je van die vrouwen. Ik zou het niet gedaan
hebben. Stuurwald heet hij."
„Hoe zegt u?"
„Stuurwald, zeg ik."
De waard liet duidelijk blijken, dat hij
van een dominee niets hebben moest, wat de
predikant natuurlijk bemerkte, al zeide hij
er niets van.
Het was alleen op herhaald en dringend
verzoek van zijn vrouw, dat de herbergier
een dominee was gaan halen. Aanvankelijk
had hij er geen lust toe gehad. Wat moest
zoo'n „gannef" als Stuurwald was, die van
alles al op zijn kerfstok had, nu met een
dominee beginnen!
Dominee Landman was intusschen, toen
hij den naam Stuurwald hoorde, zeer ge
schrokken. Moest hij dien nu weer ontmoe
ten? Want hij begreep onmiddellijk, wie de
man was: de communistische opperman op
het werk bij zijn vader; de dronken kerel in
de straat van Breebaart; de kerkdief, die op
heeterdaad werd betrapt!
De waard ging hem voor dioor een smalle
gang, aan den muur waarvan een klein pe
troleumlampje een flauw licht verschafte.
Dan opende hij een deur en zei; „Hier ligt
hij", om direct op zijn schreden terug te
keeren: met een landlooper behoefde men
niet veel omslag te maken, meende hij. Al
leen borrels wilde hij wel aan landloo-
pers verkoopen!
Dominee Landman moest eerst even wen
nen aan het kleine vertrekje, dat zoo goed
als niet verlioht werd door een lampje op
een tafeltje.
Hij hoorde in den hoek een rochelend ge
luid. En daarop afgaande, ontdekte hij een
soort ledikant, waarop een man lag. Maar
het gelaat kon hij niet onderscheiden.
Daarna nam hij het lampje op en liet het
geringe schijnsel op den zieke vallen.
En toen had hij volkomen zekerheid!
Wel was de man, dien hij in acht jaren
niet gezien had, geweldig veranderd, maar
toch lagen de trekken er nog in. En ook
zag de predikant, dat de doodskleur over het
gelaat lag verspreid.
„Stuurwald", zei hij zacht, „hier is een
dominee. Je hebt verlangd, om mij te spre
ken?"
Er kwam beweging in de roerlooze ge
daante.
,,'t Is te laat", zei een schorre stem, zóó
in-angsfig, dat de predikant er diep van
ontroerde.
„Te laat is het nog niet, Stuurwald," zei
hij met moeite. „Heb je wat te zeggen of
te vragen?"
,,'t Is te laat!" herhaalde de landlooper.
,,'k Heb het beter geweten, maar 'k heb er
niet naar geleefd. Mijn moeder
De man zweeg, uitgeput van vermoeienis.
„Het is nog niet te laat, Stuurwald. God
ziet je hier liggen en Hij wil nog naar je
hooren, als je vergeving van zonden vraagt."
„Mijn moeder heeft mij beter geleerd",
ging de stervende verder, als had hij de
laatste woorden van den predikant niet ver
staan. „Maar 'k heb niet willen luisteren."
„Je kunt nu nog luisteren. God neemt de
zondaars aan, als.
„Maar mij niet. Ik ga sterven. En ik kan
het niet. Ik weet wel, dat het met den dood
niet uit is. Dan komt het oordeel, 'k weet het
wel. Ik ben er bang voor. 'k Heb zooveel op
mijn geweten."
„Ontlast dan je geweten. En dan zullen
wij samen bidden," drong dominee Land
man, die zielsbedroefd was, aan.
„Bidden? Ik ben vervloekt. En 'tis mijn
eigen schuld. Ik ben een dief. 'k Heb ver
schillende malen in de gevangenis gezeten."
„En tóch wil God je dat alles vergeven,
Stuurwald. Het staat in den Bijbel. Al wa
ren uw zonden als scharlaken, zij zullen
worden als sneeuw, al waren ze rood als
karmozijn, zij zullen worden als witte wol.
Jezus Christus, Gods Zoon, heeft voor ons,
zondaren, aan het kruis geleden. Hij heeft
onze zonden op Zich genomen. Hij wil ook
Stuurwald redden, als Stuurwald maar in
Hem gelooft."
„Is dat alles waar?" vroeg de stervende
gretig.
„Dat is waar. Als wij oprecht in Jezus ge-
looven, dan wil Hij ons redden. Ook op het
laatste nippertje."
„Maar het is niet voor mij."
„Ook voor jou, Stuurwald. Je hebt nu nog
den tijd, om tot Jezus te gaan."
„Het kan niet voor mij zijn," klaagde de
ander. „Ik heb te veel op mijn geweten."
„Dat is best mogelijk. En toch wil Jezus
je nog redden. Willen wij samen bidden?"
„Bidden helpt niet. 't Is niet voor mij."
Er viel een lange stilte. Dominee Land
man vouwde de handen en hij bad stil voor
zich heen, of God in Zijn genadige ontfer
ming den armen' man licht wilde verschaf
fen. „Hij heeft zonder U geleefd, Heere. Hij
verdient den eeuwigen dood. Maar wees
Hem in Jezus Christus genadig."
„Dominee?"
Angstig klonk de schorre stem.
(Slot volgt.)
ÖHMfSBLAD
Het begin des Evangelies van
Jezus Christus, den Zoon van
God. Gelijk geschreven is in de
profeten: Ziet, Ik zende mijnen
engel voor uw aangezicht.
Markus 1:1.
Gelijk het Oude Testament aanvangt met
het Begin, zoo stelt het Nieuwe wederom
een Begin.
„In den beginne schiep God den hemel
en de aarde", zoo verhaalt Mozes.
En Marcus spreekt van „het begin des
Evangelies van Jezus Christus".
Het is wel opmerkelijk, dat God zoowel bij
Maleachi als bij Markus het Nieuwe Testa
ment inleidt met eene herinnering aan de
wet van Mozes.
Juist daarom moest aan Christus Johan
nes de Dooper voorafgaan.
Zonder Johannes geen plaats voor Chris
tus.
Johannes de Dooper is het begin des
Evangelies van Jezus Christus.
Zonder de wet geen Evangelie.
De wet Gods is het begin des Evangelies
van Jezus Christus.
Het einde der wet is Christus een iege
lijk, die gelooft.
Maar dan is de wet ook het begin van
Christus, wederom een iegelijk die gelooft.
De wet is de tuchtmeester tot Christus.
Waar de wet ophoudt, begint Christus.
Als Mozes sterft, neemt Jozua de taak
over. En heeft Mozes het volk Israëls ook
al uit Egypte in de woestijn gebracht, Jo
zua pas mag het brengen in Kan aan. Ook
dit zijn dingen, die eene andere beduiding
hebben.
Nooit komt in de Schrift, nooit komt bij
de waarachtige godzaligheid het Evange
lie gescheiden van de wet voor. Het geloof
bevestigt de wet. Het Evangelie onderstelt
de wet, is van de wet de vervulling, en kan
zonder die wet niet recht bediend worden.
De wet kan den zondaar niet zalig
maken.
Maar toch kan de zondaar zonder de wet
niet zalig worden.
De wet is niet het gansche Evangelie.
Zij is van het Evangelie slechts het begin.
Maar dat toont dan toch, onwedersprekelijk,
dat zij bij het Evangelie hoort.
Haar einde is Christus. Ais zij tot Chris
tus gebracht heeft, eischt zij niet meer,
dringt zij niet meer, ontrust zij niet meer.
In Christus is zij bevredigd. Zijn woord
is immers ook tot haar gesproken: Het is
volbracht!
Maar even daarom is zij van dien Chris
tus het Begin.
Niemand wordt ooit anders tot Christus
gebracht dan door de wet. Er is geen an
dere wegbereider.
Niemand anders dan de wet heeft Godde
lijke macht ontvangen om den zondaar de
Zalig, Heer! wie naar het woord
Als Maria needrig hoort!
Zaligst wien Gij doet verstaan:
Gij hebt goeds aan Mij gedaan!
Zalig waar Gij binnentreedt,
En U Martha welkom heet;
Maar veel zaalger huis gewis,
Waar elk hart Uw woning is.
Zalig, wien Gij hooglijk eert,
Met wien Gij als vriend verkeert;
Zaligst wie U ingelijfd,
Als een lid aan 't lichaam blijft.
kroon der eigengerechtigheid van het hoofd
te nemen.
In geen anderen hamer heeft de Heere de
kracht gelegd tot verbrijzeling van het stee-
nen hart bij den natuurlijken mensch.
Door de wet, en door haar alleen, is de
kennis der zonde.
Op zichzelve beschouwd, naar de letter
genomen, heeft zij alleen eene doodende wer
king.
Maar genomen, zooals de Geest van haar
getuigt in Christus' Kerk, als Begin des
Evangelies van Jezus Christus, bezit zij de
levende en levendmakende macht, om van
zichzelve af en op den Christus te wijzen,
als die de zonden wegneemt, waarvoor zij
de oogen opende.
Want bij wien zij het Begin des Evan
gelies is, voor dien zal de Heere het vol
einden.
Er zijn velen, die willen voortgaan zonder
ooit recht te zijn begonnen.
Doch aan den voortgang moet een begin
voorafgaan. Eer er van levensgroei sprake
kan wezen, moet men zijn geboren.
Ook het Evangelie heeft een begin.
En dat begin is de Wet. Wie door de
Wet nog niet met zichzelf is bekend ge
maakt, nog niet voor God is vernederd, niet
onder het recht des Heeren in zijne eigen
gerechtigheid is bezweken, dien zou het
Evangelie, met Gods genade, met den Chris
tus nog niets kunnen doen.
Hij verandere zijn gebed om den vrede
der ziel in eene smeeking om ontdekking der
oogen.
Hij leere vreezen voor zelfbedrog. Hij on-
derzoeke zichzelven om te verstaan, waarom
hij nog geen vermaak in de Wet Gods heeft
naar den inwendigen mensch.
Niet het zaad, dat bij den weg verstuift,
niet ook hetgeen in veldbloemen ontluikt op
steenachtigen grond; niet ook wat onder de
doornen in zijn uitkomen wordt verstikt,
draagt vrucht.
Maar het zaad, dat op een akker komt,
waarin de voren lang getogen zijn door de
ploegschaar, in goede aarde, al blijft het dan
wat langer verborgen, het vindt daar in die
verborgenheid een begin, het zet dat begin
rustig voort in wasdom van kracht tot
kracht, en draagt vrucht, dertig-, zestig-,
honderdvoud.
Na „De bloeiende bongerd", een inleiding
tot de litteraire kunst, ten dienste van
gymnasia, h.b.s., middelbare meisjesscho
len, kweek- en normaalscholen, is thans
„De bottende bongerd" verschenen, eveneens
saamgesteld door W. C. Wittop Koning en
Herman Poort.
Deze nieuwe uitgave is bestemd om aan
de andere vooraf te gaan, en staat alzoo
ten dienste van het aanvangsonderwijs, ter
wijl „De bloeiende bongerd" in de derde of
vierde klas van de hierboven genoemde in
richtingen kan gebruikt worden. De titels
wijzen dit verschil en deze orde trouwens
ook uit: eerst het botten, het uitspruiten,
hier: de aethetische bewustwording; daar
na de bloei.
Het is wel zeer speciaal de door deze
saamstellers gevolgde methode, die ons aan
leiding geeft tot meer uitvoerige bespreking
van dit werk.
Voorop sta, dat wij tegen het meerendeol
der „bloemlezingen", voor deze inrichtingen
van onderwijs bestemd, bezwaren hebben.
Een allereerste grief is, dat de „samenstel
ler" zich veelal tot de, overigens wel ge
makkelijke zij het even weinig-beteeke-
nende taak van „verzamelaar" heeft be
perkt, en het, in de beste gevallen, toch
altijd nog wat heeft van een „pronken met
andermans veeren". En daarnaast rijst het
bezwaar, dat het meerendeel dezer bloem
lezingen door het meerendeel der leeraren
wordt beschouwd als iets, dat in zichzelf
volkomen is: waarvan hoogstens de vreem
de woorden toelichting vragen, doch waar
bij verdere uitwijding overbodig is: lees
stof, zonder meer.
Speciaal ook om dit, voor den leerling zoo
funeste, gevolg, is ons oordeel in de meeste
gevallen afwijzend, al stemmen we vol
gaarne toe, dat de schuld hier aan den
leeraar, en niet in de eerste plaats aan de
bloemlezing zélf ligt. Maar het wordt hem
zoo gemakkelijk gemaakt, zoo pas-klaar
voorgezet, en dat doodt veelal den drang
en den lust om er iets moois van te maken,
iets levends, dat den toegang ontsluit tot
die zeldzaam schoone kunstwerken, die go-
maakt zijn van taal.
Litteratuur- en taalstudie dienen als een
eenheid beschouwd te worden. Voor de taal
kunde is de linguist op zijn plaats, maar
de letterkunde stelt tot eisch, dat de docent
vóór alles iemand is, die zuiver aanvoelt,
die haar kan genieten en beoordeelen. Hij
moet de taal laten zien en leeren kennen
als draagster van het rijkste, het diepste
en het heerlijkste, dat ooit een volk be
woog. Het vraagt héél wat, den smaak voor
litteratuur bij den doorsnee-leerling té ont
wikkelen; maar het is toch mogelijk! En
het is nóódig, wil er ooit van een bevre
digend resultaat sprake zijn-
goede bloemlezing den weg banen. Maar
het ligt geheel aan den docent, of dit mid-