I ra >2 g fl 2 s> 32ll|'2 <*ÏÏSÏM 4 2 Het zoutende zout a-s g a fl J-Is ra 3 Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. «x <x "F35 r! O C2 O g V '3 te O 1Ü ,-J g H ÏJ <D X S-. fl 25 'ft 3 2» m ti 2 2 S J3 M fl o« CD X- jQ T3 T3 cö fl? CQ T3 •m O O W C, fl -♦-> O u L o^UJJJi cö JQ 5 c O O fl ©2 d o Q rt -3 a O-S1® i? N-8 rt "2 ffl .2 N fl •-? o <3 fl ■a S a 2 Xj hr"ö si 2 S? o 00 o ai 1 §73 x? S a na -a a sJ O. o O 0) OU X) tl TJ ®ai2 n 3 -d &S-2 s a.» -fl C >3 gx 2>.fl ®Q 3 a S 2"® d fl< fl S3 I »is CD ho '3 2 o R a ngSfl O «A -ö *-« 8'3 "3 te©oBtefl-ö'd 3 -3 h «o o 2 2o N.® q w A 2 -S bu - -i4 fl ^PJ w fl) cj ■^s 3 ^3 J§ "3 "ga 3 S> q I 2 "-3 -g a 2 S.S3 2 bfi bU ai rt cd Ja a fl te -O ba OT d ra dd y *F SJSsa-S o fl a 2J> cö Q, M -c 3 TT, CD w ft d x! 2 ftS.s3 as© o ffl ïSx: M -f-® Swi"0 d I lm 10 S 2 H tredea, maar het boek. sterkt u ook voor den feilen levensstrijd; het is een onmisbair- geworden vriend, van wien gij velerlei koste lijke ervaring opdoet, en kennis, en wijsheid. Veel méér, dan ge op andere wijze in dien selfden tijd kunt vergaren. 0 zeker, dat uw zorg, uw moeite en kom mer en strijd minder werden, is in geen geval waar. De moeilijkheden, uit uw leven te bannen vermag ook deze onbaatzuchtige, trouwe vriend niet. Maar één ding is zeker,'' en in dit verband van ongemeen rijke belee- kenis: hij kan en zal uw kracht stalen, uw durf en moed vermeerderen; hij zal u ongemeen sterken en steunen in uw strijd en bij uw moeilijkheden. Want als een rijker, sterker mensch ont moet ge alle bezwaren nu: met de kennis en de wijsheid die uw eigen bezit geworden Bijn na den omgang met zoovele grooten naar den geest, is uw veerkracht vergroot, uw geloof en vertrouwen inniger geworden. Meer volledig dan ooit te voren het geval kon zijn wijl ge niet verder zaagt dan uw, altijd toch beperkte, omgeving ziet gij de dingen thans voor u. Geleerd door de rijke en rijpe ervaring van degenen die u het bezit van zulk een boek verzekerden, ziet gij de wereld, den mensch en al het geschapene, den ouderlingen samenhang en den band met den Eeuwige in steeds helderder licht. Immers en ook dat heeft zijn groote Waarde het goede boek is niet een surro gaat of een verre afschaduwing van het le ven. Integendeel: het goede boek is „leven"', in de volle beteekenis van het woord. Meer Dog dan dat alleen: het is feller, voller, rij ker dan het leven zelf, omdat het ons, in zoo geconcentreerden vorm, een veel wijder gebied ontsluit dan wij ooit binnen de gren- aen van ons bestaan betreden kunnen. Zou het dan overbodig zijn, om een deel van onzen tijd te besteden aan den omgang met goede boeken? Ik meen neen; want zijn «dj het niet, die ons in staat stellen om de enge grenzen, door de harde werkelijkheid zoo dicht langs ons heen getrokken, te ver geten en te overschrijden? Is het teveel gezegd, dat een boek een on ontbeerlijk bezit is? Immers neen; wam waar het zoo groote beteekenis heeft door de kennis die wij eruit opdoen, door de wijsheid en het inzicht dat het ons geeft, is het zoó in alle opzichten leven-verrijkend, dat wij de lafenis die het goede boek biedt, in den strijd onzer dagen niet missen kunnen. Zou het lezen van een goed boek nutteloos en waardeloos zijn voor den mensch in deze eeuw van efficiency en nieuwe zakelijkheid? Maar dat kan immers niet, wijl wij reeds ragen dat het boek veel méér is dan een sur rogaat van het leven. Juist wijl het oonsen- tratie van het leven is, stelt het den onder zoekenden, analyseerendeD mensch van on zen tijd in de gelegenheid om veel méér te ontdekken dan hij op andere wijze ooit ont dekken zou. Aan rijker schatten, en veel on gedachte rijkdommen krijgt hij deel, zoodra hij het boek toelaat in zijn leven Want aan ware kennis en wijsheid heef* de mensch nooit genoeg. En alleen wat eigen bezit is geworden, heeft waarde voor ons leven: een kapitaal, niet aan depreciatie onderhevig, steeds hooge renten verzekerend. Het boek is voedsel voor den geest. Het voert onze gedachten en onze verbeelding buiten de grenslijn die ons zoo benauwend omsluit. De mensch mint de vrijheid en het boek biedt hem gelegenheid om de vleu gels uit te slaan; het geeft vlucht aan de verbeelding, vaart aan de gedachten, en voert ons steeds verder tot hetgeen wij ook in het dagelijksche leven toch zoo hardnekkig zoeken: begrijpen van de dingen die bin nen het bereik van den mensch liggen. In die richting opent het boek inderdaad rijke perspectieven, die ook voor den Chris ten van groote waarde zijn. Neen, het boek moet niet buiten ons leven staan. Het heeft alle recht op een plaatsje in het centrum. Een bescheiden plekje vraagt het maar, en toch ge zult dankbaar zijn wanneer ge dezen vriend binnen laat. Hij kan u zooveel vertellen; zooveel raad geven, geput uit de levenservaring van an deren; zooveel troost en bemoediging schen ken doordat hij zulk een helder licht op uw moeilijkheden doet vallen. Met dezen trouwen vriend en raadsman, dezen gids naar ongekende gebieden het goede boek zal uw leven rijker en geluk kiger worden. Die vriendschap zal worden: een band voor het leven, waarvan gij vele rijke en gouden vruchten zult plukken. A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. 45.) Het was een lange wandeling geworden, die hen ook had geleid - evenals op dien avond, toen hij in de lichtweek alleen door de straten dwaalde, met de wanhoop in het hart langs het Universiteitsgebouw, dat Marianne bewonderde, overigens een ver diende bewondering. Het oude hartzeer was weer opgekomen en hij had met bitterheid gesproken over zijn lot, waarmede hij zich niet tevreden kon stellen, al verzette hij er zich met kracht tegen en al was het op het kantoor niet te merken. Marianne had er weinig op gezegd, dan alleen, dat het misschien wel beter zou worden. Haar betrekking had haar eerst ook niet bekoord, maar het wende wel en zij was er aardig mee verzoend. „Als je zooveel menschen lijden ziet en je bent er zelf kerngezond bij, ach, dan komt er toch wel iets van tevredenheid in je", had Marianne opgemerkt Maar toen zaten ze in eenen midden in een onderwerp, te midden van de vragen, waarvoor beiden geen oplossing wisten: waarom is al dat lijden? waarom moest ons overkomen, wat ons overkomen is? Het was -met groote moeite geweest, dat Marianne hem van zijn bittere opmerkingen had kunnen afbrengen, door een ander on derwerp aan te snijden. En met veel tact had zij alles vermeden, wat hem bitter stem men kon. Mijnheer Kleefstra had tóch gelijk: zij was anders dan Albert. Haar ontvankelijke, vrouwelijke ziel, ziende den ommekeer bij moeder en verkeerend onder den ontegen zeggelijk zoutenden invloed vein Gretha, was nog méér gaan zoeken en peinzen en over wegen. En zij was, zonder dat zij het feite lijk zelf bewust was, dichter bij de Waar heid dan zij zelve vermoedde. Dat was ook de oorzaak, dat het haar pijn deed, Albert zoo bitter te hooren spreken. Maar thans, in den vroegen morgen, was zijn bitterheid geweken. Hij verheugde zich oprecht in den komenden dag, die bestemd was voor een fietstocht van de vier jongelui. 't Was Annie geweest, die in haar jolig heid had geordonneerd, dat hij dan aan het ontbijt op den Resedaweg moest deelnemen. Zonder ontbijt kon hij het eindje van zijn pension naar het schoolhuis best fietsen. Natuurlijk had hij de uitnoodiging aan vaard, toch, maar zeker, nu de idee van An nie afkomstig was. Heit was, hij verheelde het zich niet, vooral om haar, dat hij zich in den tocht verheugde. Het lokte hem aan, den ganschen dag in haar nabijheid te zijn Hij wist het met stellige zekerheid, dat hij haar liefhad met geheel zijn ziel; dat er geen sprake was van een voorbijgaande verliefd heid. En hij meende ook vrij stellig te weten, dat zijn liefde beantwoord werd. Aan den eenen kant stemde het zijn hart tot blijdschap, aan de andere zijde be nauwde het hem, dat hij tot Annie in deze verhouding gekomen was, al had hij nog niet gesproken en zich ook voorgenomen, het niet te doen. Want al kon hij het zich niet realiseeren. al kon hij het niet beredeneeren, hij voelde zeer wel, dat de verhouding scheef was, dat die niet met enthousiaste instemming bij de Kleefstra's zou worden begroet. Het zou een verbintenis zijn, waarmede de heer en mevrouw Kleefstra zich niet zou den kunnen vereenigen, niet om den per soon, daaraan twijfelde hij niet, maar omdat er in den grond een kloof was tusschen An nie en hem. H ij voelde het niet zoo, maar hij wist zeer goed, hoe ia de kringen van de Kleefstra's gedacht en gesproken werd over een verbintenis van een ongeloovige, als hij in hun oogen was, met een geloovige. Die wetenschap benauwde hem. nij zoo de Kleefstra's niet gaarne verdriet aandoen of onaangenaam zijn.: En instictmatig gevoelde hij, dat een conflict komende was, indien hij doorzette. Of Ixij moest zich deerlijk vergissen en tot de ontdekking ko men, dat Annie niet voor hem gevoelde, wat hij dacht. Maar dat kon hij zich moeilijk voorstellen. Hij had, meende hij, tamelijk zekerheid, ten zij zij tegen haar natuur in hem afwees met het oog op dat, wat veroordeeld werd. Hij had haar daarover nooit gepolst en was dat ook niet van plan, daar dan een verklaring volgen moest, die hij, juist met het oog op de Kleefstra's, vermijden wilde. Hij voelde zich gesteld voor een conflict van plichten: hij verlangde er naar, open hartig met Annie te kunnen omgaan, maar hij deinsde er voor terug, daar hij onaan gename verwikkelingen vreesde. Hij was er te serieus voor, om de familie die zich over hem had ontfermd en waar hij gastvrijheid genoot, in moeilijkheden te brengen. En tóch sprak zijn hart luide de taal der liefde De moeilijkheid voelde hij zóó diep, dat zij hem vaak pijnlijk benauwde. Op den Resedaweg werd reeds naar hem uitgezien: Marianne, frisch en vroolijk, stond vóór het raam van de bovenverdieping en wuifde hem hartelijk toe. En hij behoefd© niet op de knop van de electrische bel te drukken, want de deur werd geopend en vóór hij behoorlijk „goeden morgen" wenschen kon, kreeg hij reeds een stortvloed van woorden over zich heen. „Neen maar, mijn compliment, hoor. Arie beweerde bij hoog en bij1 laag, dat je niet op tijd zoudt zijn. Hij sprak met zulk een stelligheid, dat ik het bijna gelooven ging, hoewel ik het mij' moeilijk kon voorstellen. Schitterend weer, niet? Het wordt een mooie tocht, zeg. Marianne is al een uur present. Heelemaal onnoodig natuurlijk, maar wat kim je er aan doen? Verpleegsters zijn nu eenmaal vreemde naturen. Ho, kerel," dit tot Arie, die van zijn kamer kwam, „waar blijf je nu met je pertinente beweringen? Ziehier mijnheer Meyenbeek Leeuwenhuis in hoogst eigen persoon. Reeds hier op de fiets. Dus eerder opgestaan dan Uw Hoog edelgestrenge." „Heeft die jonge dame je soms al goeden morgen gewenscht?" vroeg Arie koddig. ,,'k Heb het nog niet gehoord, mijn waar de. En zelf heb ik nog niet eens behoorlijk gelegenheid gekregen, het te zeggen," ant woordde Albert, „Ik dacht het wel." „Wat zijn mannen toch naarlingen. Echt in staat, om je vroolijkheid in den grond te bederven," klaagde Annie, in de kamer verdwijnend. Maar zij werd op den voet gevolgd door het tweetal. Arie liet haar niet spoedig loe. „Waarom gaan jullie dan niet met je drieën fietsen? Wie heeft ons voor vandaag geïnviteerd?" vroeg hij. Quasie boos wierp Annie haar hoofd in den nek. „Ik niet, waarde heer. Ik meen, dat het Marianne was." „Wat heb ik gedaan?" vroeg deze, juist binnentredend. „Nu ja, 't is de moeite ook niet waard. We moeten vlug gaan eten," wilde Annie, blozend, het gesprek afleiden. Maar Arie was onverbiddelijk. „Heb jij ons geïnviteerd, om vandaag mee te gaan, Marianne?" „Ja," aarzelde deze, niet wetend wat er aan de hand was, „ik geloof het wel, maar „Zie je het nu?" triumfeerde Annie, aan de ontbijttafel iets verschikkend. „Maar de idee is eigenlijk niet van mij alleen uitgegaan," vervolgde argeloos Ma rianne. „Eigenlijk heel niet van mij. Ik heb hier toch niets te zeggen." „Och natuurlijk niet van jou alleen. Van ons drieën. Ik weet niet eens, wie er het eerst over begon." Annie sprak heel haastig. „Wat doet het er ook toe?" hielp Albert, die begreep, haar. 9 5 t3 o-ou 2 3 XJ a 2 9 t, cd fl H O OQ 0 P C7 bfl N s fl 2 d si vs? O •a ®-Ö O "ad O P< N s fl 3 A P DQ t-i S-8 ■jf 3 5 2 -2 .2 3 co bo Ti - 3 •g ca p bo fl fe 8> "-Ö H s'i .3 rA A >2 -4-> fcuO CO bo fn TS Sfl2od W.3 8 -^12 GQ fl l-l cö &TÏ if §g sbS 3 Si t-i r-H fl - ft Cö .fl bfi"Ö 0 0 MS S'3 _r o fl co xfl -*-* fl m o §0 Ki p, 3 S •fis 3 É?s ei .3 cd g cd m fl te S n P o x: ra <D d O bO fl IJS J fl o Qj kO go'S 2 .8 6 'fl w J «w CÖ Ti Ti o Ti fl fl a oj CD a> fl _Q u ."fl fl 2^ fl^ p w fl 10 *«1:2.3 Sm* M "3 5 o A "g "cö 0 b£Tl M 5 8 S 3 o A fl rö O O •+-' fl G 0 f? "fl ■4-i tOT3 H S3 h r H u P efl CÖ _Q <T) CC - fln p Ti' p* "A fl _rfl 00 t> cö -t—i 3 GO cö a. cö ,T3*«-fl T? tfl© fl m cö -rfl* -+-> eo O T3 ft M ai'Ö o fl c it Ai 'fl m -3.2 tl =fl -3 fl o U r-< 0 .Si Ti <4-( H -4 o «+H Cö -v B flO ®rg 03 np vi O T3 bf'H Td 0 Sss -fl .a np o to a10 fl 3 - S g fl AS 3 as g g fl1-® -+x> 0 - - - •2 fl °®|S)&'®2 fl® Ss 9-^2 o "3 u W - 0 Si - O -+-> Ti co cö ff. r t, m 1CÓ •fl *3 cö 2° 'fl t-i M (D l> tc 8 '3 Zij gaf haar bondgenoot een. dankbaren blik. „Het doet er niets toe," plaagde evenwel Arie verder. „Maar als wij naarlingen zijn, zou ik de heeren niet uitgenoodigd hebben. Ik denk er sterk over, niet mee te gaan, ten zij de beschuldiging wordt teruggenomen." „Wat is hier aan de hand? Beschuldi gingen terugnemen?" lachte mijnheer Kleef stra. Successievelijk kwam het geheele gezin binnen. „Och, och," klaagde Annie, „nu gaat va der er zich ook al mede bemoeien. Alles jou schuld, Arie." „Pardon, zusje. Mijn blanke ziel heeft geen schuld. Uwe Koninklijke Hoogheid heeft de scène uitgelokt." „En als ik mijn woorden nu terugneem?" „Dan is alles vergeven en vergeten, zusje." „Ik neem ze terug, ruiterlijk terug, hoor." „Bravo, het boetekleed ontsiert ook de vrouw niet," lachte Arie guitig. „En nu ver der zand er over." „Dus ik mag het niet weten?" vroeg mijn heer Kleefstra. „Het incident is reeds gesloten, vader." „Zoo gaat het, Marianne. De kinderen staan tegenwoordig tegen de ouders op," klaagde het hoofd der school. Marianne glimlachje vroolijk. In die en kele dagen, dat zij er was, had zij den toon in het gezellige huis op den Resedaweg lee- ren kennen: ernstig, als het noodig was. ook vroolijk; liefdevol, plaagachtig, nooit zeurig of mokkend of klagend. Zij vond het een ideaal gezin, doorzouten van het Chris telijk geloof, dat niet als een etiket er op steld werd. „U kunt er anders best tegen," antwoord de zij op de opmerking van den heer Kleef stra. „U behoudt er tenminste uw opgewekt heid bij." „Och, och, ga jij mij nu ook al afvallen? Weer een illusie minder. Ik meende stellig, dat ik in jou een bondgenoote had tegen de verregaande brutaliteit van mijn kinderen. Hóór je het, moeder? Ook Marianne gaat mee met den geest des tijds en eert den ouderdom niet meer." „Je bent, oudergewoonte, weer aan het doordraven, vermoed ik," lachte mevrouw Kleefstra. Vol schrik zag hij de tafel rond. „En tot overmaat van ramp gaat mijn eigen vrouw nog met den vijand heulen! Waar moet ik, eenzame, nu blijven?" (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. De verwoesting van Vlissingen. Intusschen had de tijding van wat in Zee land geschiedde zich weldra over het ge heele land verbreid en niet weinig ontstelte nis veroorzaakt. Een renbode bracht het be richt naar Koning Lodewijk, die te Aken vertoefde en deze nam terstond maatregelen om den vijand te keeren. Nog vóór echter Koning Lodewijk zelf het opperbevel had aanvaard, trof de Schout bij Nacht Ruysch alle noodige en mogelijke voorzieningen. In afwachting van den loop der zaken, begaf hij zich met alle beschikbare schepen naar het Zijpe bij Duiveland, waar zich weldra o.a. een divisie kanonneerbooten bij hem voegde onder bevel van den luit.-kolonel Osse- waarde. Deze had eerst gepoogd het garnizoen van Veere hulp te verleenen, en wilde na de overgave van deze vesting, de Schelde op zeilen, om zich met de Fransche vloot te vereenigen. Maar dit kon niet, daar de uitweg hem was afgesneden door de talrijke Engelsche schepen, die de Zeeuwsche wateren reeds doorkruisten, zoodat hij besloot het hevige geschutvuur van den vijand te trotseeren en te pogen door de Zandkreek en over het Slaak, het eskader van Schout bij Nacht Ruysch te bereiken. Met 14 kanonneerbooten bereikte Osse- waarde zijn doel. Twee vaartuigen slechts had hij onderweg moeten achterlaten, wier bevelhebber, luitenant ter zee Stort, zijn scheepjes in brand stak, vreezende, dat ze andere in handen van den vijand zouden vallen. Gelukkig wist Stort met de meeste zijner manschappen aan de Engelschen te ontkomen. Het duurde niet lang of behalve Walche ren viel een groot deel der provincie den vijand in handen. Echter niet zonder slag of stoot. En 't waren staaltjes van echt-Hol- landsche dapperheid, die de Engelschen van hetgeen ze nu 'ondervonden, later konden oververtellen. Eens b.v., toen ze in grooten getale te Gorishoek aan wal waren om opmetingen te doen en peilingen te verrich ten, werden ze door den luitenant De Vree, die zich met 50 man achter den dijk had gelegerd, op een zoo goed gericht en onder houden geweervuur onthaald, dat ze met groot verlies moesten terugtrekken. Op 2 Augustus werd Bath bezet, en was het einddoel Antwerpen al in 't zicht. Men verwachtte niet anders, dan dat weldra de aanval op het zwak bezette Antwerpen zou volgen. Maar dat gebeurde niet. Ze aarzelden. Later hebben de Engelsche bevelhebbers heel veel critiek moeten hooren over deze aarze ling. Maar... de bevelhebbers meenden Vlis singen niet achter zich te kunnen laten, zonder het eerst te hebben veroverd, en daar om gingen zij eerst maar eens hun kracht beproeven op het vermeesteren van dezen Scheldesleutel. Het belangrijkste treffen van heel den in val had plaats op 8 Augustus. Op last van Generaal Morinet, bevelhebber van Vlis singen, ondernam generaal Osten een uit val om het opstellen van het Engelsche geschut, dat de stad van de landzijde moest bestrijken, te beletten. Er ontstond een hevig gevecht, waarin de vijand wel 1500 man verloor, maar ook de troepen van Osten leden zware verliezen. Ruim 800 dooden en gekwetsten hadden de onzen te betreuren, doch het doel van den uitval was niet bereikt. In drie colonnes rukten de Engelschen nu vanuit Middelburg op de ongelukkige stad aan, één over Souburg, één links over Rammekens en één rechts, die naar de Nolle. Al schermutselend trokken de Franschen op de Scheldestad terug, want aan tegenhouden van de overmacht viel niet te denken. De samentrekking der Engelschen op Vlissingen kon niet worden verhinderd. Inmiddels hadden de Engelschen hun ge schut opgesteld; vooral aan de Westkust stonden zware batterijen. Wel deed men af en toe een uitval om het opstellen te ver hinderen, doch tevergeefs. Toen alles klaar was, en Morinet geweigerd had, de vesting over te geven, vingt het verschrikkelijke bombardement aan, van land- en zeezijde. Ruim elfhonderd kanonnen openden het vuur op de rampzalige stad. Zondagmiddag 2 uur barstte de eerste bom uiteen. En toen moet het geweest zijn of de wereld verging. Zonder rustpooze duurde het vernielend vuur voort, beantwoord door de kanonnen op de wallen. En tegelijkertijd stegen, eerst van de schepen, later ook van de landbatte- rijen, vuurpijlen op, waarvan de eersten al dadelijk brand stichtten. Wel werd de uit slaande brand snel gebluscht, doch nauwe lijks was dit geschied of op andere plaatsen brak de brand uit. De duizenden kogels zegt Deibei en de enorme hoeveelheid bommen sloegen de muren stuk; het neervallen der schoorstee- nen deed de daken instorten, en als dan in die half geopende huizen vuurpijlen neer daalden, ontstond dadelijk brand. De brand weermannen renden met hun spuiten van het eene punt naar het andere en werkelijk slaagden zij er in, het uitbreiden van groote branden telkens te verhinderen. Maar het werd te veel. Den heelen middag door en 's avonds tot zonsondergang duur de het schieten voort. Toen hield het op. Maar niet lang. Twee uur na zonsondergang werd het hervat en in de duisternis van den nacht moest het tooneel nog veel verschrik kelijker zijn geweest. Kort na het hervatten van het bombarde ment vatte de Oostkerk aan het Dok vuur, en in weerwil van de blusschingspogingen ging het gebouw in vlammen op. Vervolgens ook de Fransche Kerk aan den Peperdijk. 't Was een nacht om nooit te vergeten. (Wordt vervolgd.) Beste neefjes en nichtjes, Zooals te verwachten was hebben niet al len die meedoen aan den Babbelhoek een op stel gemaakt over Prins Willem van Oranje, maar ik heb toch nog een aardig getal op stellen gekregen. Daar er tot Zaterdag gele genheid is om ze in te zenden, kan ik er nu nog niets van zeggen. De volgende maal hoop ik te vertellen wie voor dit speciale doel een prijsje krijgt. Het aantal briefjes was niet zoo groot dit keer, wat ook wel te begrijpen is. Als het weer zoo mooi wordt willen de kinderen graag spelen en sommigen hebben 't ook nog al druk voor school of in huis. En natuur lijk, het werk moet voorgaan. Maar al schrijven ze niet allemaal, er zijn toch heel wat kinderen die geregeld ons hoekje volgen. Dat bleek me mag weer deze week, toen verschillenden schreven: „we hebben weinig tijd om mee te doen, maar we lezen daarom wel steeds de babbelhoek!" Daarom gaan we rustig door, ook al mindert in den zomer het aantal briefjes. Ik ga ze nu maar eerst weer beantwoor den. K a p e 11 e. „Grasklokje". Ik ben blij dat je weer geregeld mee gaat doen, straks. Nu je hebt gelijk; twee opstellen in één week is wat veel. Le w e d o r p. „Zeemeeuw". Misschien kan je zus de volgende winter dan beter meedoen. Dat is maar een mooi feest geweest geloof ik. „Albatros". Prettig dat jullie zulk mooi weer hebben getroffen, 't Eene feest volgt maar op 't andere. En dan nog 't Lentefeest buiten. Golijnsplaat. „Blondje" Wat jammer dat Moeder ongesteld is. Ik hoop dat ze weer gauw beter mag worden. Wil je haar van mij groeten? Ja, ik kan het weL Leer maar goed je lessen. Biggekerke. „Moeders oudste". Ja, nu was 't in orde hoor. Wel prettig dat jullie nu samen naar school kunt gaan. Gefeliciteerd hoor, met je overgang. „Jaantje". Dat waren mooie fietstochten die je gemaakt hebt. Ge zellig daar op de Boulevard vind je niet? Vooral als dan net de visschers binnenkomen. „Blauwoog-je". Ik begrijp dat je een gezellige vaeantie hebt gehad. Je bent zeker wel blij dat je weer verhoogd bent. St. Laurens. „Kernoffel". Je had nu ineens heel wat te doen voor ons hoekje. Ik ben blij dat je overgegaan bent. Was 't rap- port goed? „Ford". Welkom hoor in ons kringetje. Hoe meer hoe liever. Je zit zeker wel vaak in de auto! Ben je ook mee geweest naar Wemeldinge? „Meibloem". Nee het is niet te lang. Er zijn er nog al een paar inge komen, maar ik heb ze allemaal weggelegd want ik had nog geen tijd ze te lezen. Leuk dat je zoo'n mooie plaat kreeg. Serooskerke. „Vaders oudste". Ja 'tis wel erg droog. Gelukkig dat er nu al een beetje regen gevallen ia Fijn dat je zoo'n mooie dag had. „Indiaantje". Geen wonder dat je moe was na zoo'n vermoeiende dag. Maar dat had je er natuurlijk wel voor over. Zijn de fietsen nog beschadigd? „Maurits". Wat jammer dat je broertje ziek waa Is hij nu weer heelemaal beter? Je vond 't zeker wel prettig dat er getracteerd werd. „Win- terkoninginnetje". Er is zeker een vergissing in het spel. Maar ik zal nu wel zorgen dat het in orde komt. Hoewel wat laat: toch nog mijn gelukwenschen met de verjaardagen van Moe en zus. „D© Ruyter". Nu begrijp ik waarom je niet schreef. Maar ik ben Wij dat je nu weer mee gaat doen. Goes. „Karekiet". Wat een bloemen heb ben jullie toch in den tuin. 't Ziet er zeker wel feestelijk uit. Hartelijke gelukwenschen hoor, met je verjaardag. H i 1 v e r s um. „Primula.". Van „Ka rekiet" hoorde ik dat je Zaterdag verjaart. Wel gefeliciteerd hoor. Ik hoop, dat God je nog vele jaren mag sparen. Koudekerk e. „Sneeuwklokje". Heel veel menschen zullen wel blij geweest zijn met het regentje, vooral waar ze nog geen waterleiding hebben. Ja, 'tis nu een heer lijke tijd. „Paaschlelie". 't Is nu wel laat, maar ik wil je toch nog gelukwenschen met je verjaardag en die van je broertje. Jullie viert het zeker wel op één dag?

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8