I
ra
>2 g
fl
2
s> 32ll|'2
<*ÏÏSÏM
4 2
Het zoutende zout
a-s g a
fl
J-Is
ra
3
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
«x
<x
"F35
r! O C2
O g
V '3
te
O
1Ü ,-J
g H
ÏJ <D X
S-. fl
25 'ft 3
2» m
ti 2
2 S
J3 M
fl
o«
CD
X-
jQ
T3
T3
cö
fl?
CQ
T3
•m
O
O
W
C,
fl
-♦->
O
u
L o^UJJJi
cö
JQ
5
c
O
O fl
©2 d o Q rt
-3 a
O-S1® i? N-8
rt "2 ffl .2 N
fl •-? o <3 fl
■a S a 2
Xj hr"ö si
2 S? o 00
o ai
1 §73
x? S a
na -a a sJ
O. o O 0)
OU X)
tl TJ
®ai2
n 3
-d
&S-2
s a.»
-fl C
>3 gx
2>.fl ®Q
3 a
S 2"®
d fl< fl
S3 I
»is
CD
ho
'3 2 o
R a
ngSfl
O «A
-ö *-«
8'3 "3
te©oBtefl-ö'd
3 -3 h
«o o
2 2o
N.®
q w A
2 -S
bu -
-i4 fl
^PJ
w fl) cj
■^s
3 ^3 J§ "3
"ga 3 S> q I
2 "-3 -g a
2 S.S3
2
bfi bU
ai rt cd
Ja a fl te -O
ba
OT d
ra dd y
*F SJSsa-S
o fl a 2J> cö
Q, M -c 3 TT,
CD w
ft d x! 2
ftS.s3 as©
o ffl ïSx:
M
-f-® Swi"0 d
I lm 10 S 2
H
tredea, maar het boek. sterkt u ook voor
den feilen levensstrijd; het is een onmisbair-
geworden vriend, van wien gij velerlei koste
lijke ervaring opdoet, en kennis, en wijsheid.
Veel méér, dan ge op andere wijze in dien
selfden tijd kunt vergaren.
0 zeker, dat uw zorg, uw moeite en kom
mer en strijd minder werden, is in geen
geval waar. De moeilijkheden, uit uw leven
te bannen vermag ook deze onbaatzuchtige,
trouwe vriend niet. Maar één ding is zeker,''
en in dit verband van ongemeen rijke belee-
kenis: hij kan en zal uw kracht stalen,
uw durf en moed vermeerderen; hij zal u
ongemeen sterken en steunen in uw strijd
en bij uw moeilijkheden.
Want als een rijker, sterker mensch ont
moet ge alle bezwaren nu: met de kennis
en de wijsheid die uw eigen bezit geworden
Bijn na den omgang met zoovele grooten
naar den geest, is uw veerkracht vergroot,
uw geloof en vertrouwen inniger geworden.
Meer volledig dan ooit te voren het geval
kon zijn wijl ge niet verder zaagt dan uw,
altijd toch beperkte, omgeving ziet gij de
dingen thans voor u. Geleerd door de rijke
en rijpe ervaring van degenen die u het bezit
van zulk een boek verzekerden, ziet gij de
wereld, den mensch en al het geschapene,
den ouderlingen samenhang en den band
met den Eeuwige in steeds helderder licht.
Immers en ook dat heeft zijn groote
Waarde het goede boek is niet een surro
gaat of een verre afschaduwing van het le
ven. Integendeel: het goede boek is „leven"',
in de volle beteekenis van het woord. Meer
Dog dan dat alleen: het is feller, voller, rij
ker dan het leven zelf, omdat het ons, in
zoo geconcentreerden vorm, een veel wijder
gebied ontsluit dan wij ooit binnen de gren-
aen van ons bestaan betreden kunnen.
Zou het dan overbodig zijn, om een deel
van onzen tijd te besteden aan den omgang
met goede boeken? Ik meen neen; want zijn
«dj het niet, die ons in staat stellen om de
enge grenzen, door de harde werkelijkheid
zoo dicht langs ons heen getrokken, te ver
geten en te overschrijden?
Is het teveel gezegd, dat een boek een on
ontbeerlijk bezit is? Immers neen; wam
waar het zoo groote beteekenis heeft door de
kennis die wij eruit opdoen, door de wijsheid
en het inzicht dat het ons geeft, is het zoó
in alle opzichten leven-verrijkend, dat wij de
lafenis die het goede boek biedt, in den
strijd onzer dagen niet missen kunnen.
Zou het lezen van een goed boek nutteloos
en waardeloos zijn voor den mensch in deze
eeuw van efficiency en nieuwe zakelijkheid?
Maar dat kan immers niet, wijl wij reeds
ragen dat het boek veel méér is dan een sur
rogaat van het leven. Juist wijl het oonsen-
tratie van het leven is, stelt het den onder
zoekenden, analyseerendeD mensch van on
zen tijd in de gelegenheid om veel méér te
ontdekken dan hij op andere wijze ooit ont
dekken zou. Aan rijker schatten, en veel on
gedachte rijkdommen krijgt hij deel, zoodra
hij het boek toelaat in zijn leven
Want aan ware kennis en wijsheid heef*
de mensch nooit genoeg. En alleen wat eigen
bezit is geworden, heeft waarde voor ons
leven: een kapitaal, niet aan depreciatie
onderhevig, steeds hooge renten verzekerend.
Het boek is voedsel voor den geest. Het
voert onze gedachten en onze verbeelding
buiten de grenslijn die ons zoo benauwend
omsluit. De mensch mint de vrijheid en
het boek biedt hem gelegenheid om de vleu
gels uit te slaan; het geeft vlucht aan de
verbeelding, vaart aan de gedachten, en
voert ons steeds verder tot hetgeen wij ook in
het dagelijksche leven toch zoo hardnekkig
zoeken: begrijpen van de dingen die bin
nen het bereik van den mensch liggen.
In die richting opent het boek inderdaad
rijke perspectieven, die ook voor den Chris
ten van groote waarde zijn.
Neen, het boek moet niet buiten ons leven
staan. Het heeft alle recht op een plaatsje
in het centrum. Een bescheiden plekje vraagt
het maar, en toch ge zult dankbaar zijn
wanneer ge dezen vriend binnen laat.
Hij kan u zooveel vertellen; zooveel raad
geven, geput uit de levenservaring van an
deren; zooveel troost en bemoediging schen
ken doordat hij zulk een helder licht op uw
moeilijkheden doet vallen.
Met dezen trouwen vriend en raadsman,
dezen gids naar ongekende gebieden het
goede boek zal uw leven rijker en geluk
kiger worden. Die vriendschap zal worden:
een band voor het leven, waarvan gij vele
rijke en gouden vruchten zult plukken.
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
45.)
Het was een lange wandeling geworden,
die hen ook had geleid - evenals op dien
avond, toen hij in de lichtweek alleen door
de straten dwaalde, met de wanhoop in het
hart langs het Universiteitsgebouw, dat
Marianne bewonderde, overigens een ver
diende bewondering.
Het oude hartzeer was weer opgekomen
en hij had met bitterheid gesproken over
zijn lot, waarmede hij zich niet tevreden
kon stellen, al verzette hij er zich met kracht
tegen en al was het op het kantoor niet te
merken.
Marianne had er weinig op gezegd, dan
alleen, dat het misschien wel beter zou
worden. Haar betrekking had haar eerst ook
niet bekoord, maar het wende wel en zij was
er aardig mee verzoend.
„Als je zooveel menschen lijden ziet en
je bent er zelf kerngezond bij, ach, dan komt
er toch wel iets van tevredenheid in je",
had Marianne opgemerkt
Maar toen zaten ze in eenen midden in
een onderwerp, te midden van de vragen,
waarvoor beiden geen oplossing wisten:
waarom is al dat lijden? waarom moest
ons overkomen, wat ons overkomen is?
Het was -met groote moeite geweest, dat
Marianne hem van zijn bittere opmerkingen
had kunnen afbrengen, door een ander on
derwerp aan te snijden. En met veel tact
had zij alles vermeden, wat hem bitter stem
men kon.
Mijnheer Kleefstra had tóch gelijk: zij was
anders dan Albert. Haar ontvankelijke,
vrouwelijke ziel, ziende den ommekeer bij
moeder en verkeerend onder den ontegen
zeggelijk zoutenden invloed vein Gretha, was
nog méér gaan zoeken en peinzen en over
wegen. En zij was, zonder dat zij het feite
lijk zelf bewust was, dichter bij de Waar
heid dan zij zelve vermoedde. Dat was ook
de oorzaak, dat het haar pijn deed, Albert
zoo bitter te hooren spreken.
Maar thans, in den vroegen morgen, was
zijn bitterheid geweken. Hij verheugde zich
oprecht in den komenden dag, die bestemd
was voor een fietstocht van de vier jongelui.
't Was Annie geweest, die in haar jolig
heid had geordonneerd, dat hij dan aan het
ontbijt op den Resedaweg moest deelnemen.
Zonder ontbijt kon hij het eindje van zijn
pension naar het schoolhuis best fietsen.
Natuurlijk had hij de uitnoodiging aan
vaard, toch, maar zeker, nu de idee van An
nie afkomstig was. Heit was, hij verheelde
het zich niet, vooral om haar, dat hij zich
in den tocht verheugde. Het lokte hem aan,
den ganschen dag in haar nabijheid te zijn
Hij wist het met stellige zekerheid, dat hij
haar liefhad met geheel zijn ziel; dat er geen
sprake was van een voorbijgaande verliefd
heid. En hij meende ook vrij stellig te
weten, dat zijn liefde beantwoord werd.
Aan den eenen kant stemde het zijn
hart tot blijdschap, aan de andere zijde be
nauwde het hem, dat hij tot Annie in deze
verhouding gekomen was, al had hij nog
niet gesproken en zich ook voorgenomen,
het niet te doen.
Want al kon hij het zich niet realiseeren.
al kon hij het niet beredeneeren, hij voelde
zeer wel, dat de verhouding scheef was, dat
die niet met enthousiaste instemming
bij de Kleefstra's zou worden begroet.
Het zou een verbintenis zijn, waarmede
de heer en mevrouw Kleefstra zich niet zou
den kunnen vereenigen, niet om den per
soon, daaraan twijfelde hij niet, maar omdat
er in den grond een kloof was tusschen An
nie en hem. H ij voelde het niet zoo, maar hij
wist zeer goed, hoe ia de kringen van de
Kleefstra's gedacht en gesproken werd over
een verbintenis van een ongeloovige, als hij
in hun oogen was, met een geloovige.
Die wetenschap benauwde hem. nij zoo
de Kleefstra's niet gaarne verdriet aandoen
of onaangenaam zijn.: En instictmatig
gevoelde hij, dat een conflict komende was,
indien hij doorzette. Of Ixij moest zich
deerlijk vergissen en tot de ontdekking ko
men, dat Annie niet voor hem gevoelde, wat
hij dacht.
Maar dat kon hij zich moeilijk voorstellen.
Hij had, meende hij, tamelijk zekerheid, ten
zij zij tegen haar natuur in hem afwees met
het oog op dat, wat veroordeeld werd. Hij
had haar daarover nooit gepolst en was dat
ook niet van plan, daar dan een verklaring
volgen moest, die hij, juist met het oog op
de Kleefstra's, vermijden wilde.
Hij voelde zich gesteld voor een conflict
van plichten: hij verlangde er naar, open
hartig met Annie te kunnen omgaan, maar
hij deinsde er voor terug, daar hij onaan
gename verwikkelingen vreesde. Hij was er
te serieus voor, om de familie die zich over
hem had ontfermd en waar hij gastvrijheid
genoot, in moeilijkheden te brengen. En tóch
sprak zijn hart luide de taal der liefde
De moeilijkheid voelde hij zóó diep, dat zij
hem vaak pijnlijk benauwde.
Op den Resedaweg werd reeds naar hem
uitgezien: Marianne, frisch en vroolijk,
stond vóór het raam van de bovenverdieping
en wuifde hem hartelijk toe.
En hij behoefd© niet op de knop van de
electrische bel te drukken, want de deur
werd geopend en vóór hij behoorlijk „goeden
morgen" wenschen kon, kreeg hij reeds een
stortvloed van woorden over zich heen.
„Neen maar, mijn compliment, hoor. Arie
beweerde bij hoog en bij1 laag, dat je niet
op tijd zoudt zijn. Hij sprak met zulk een
stelligheid, dat ik het bijna gelooven ging,
hoewel ik het mij' moeilijk kon voorstellen.
Schitterend weer, niet? Het wordt een mooie
tocht, zeg. Marianne is al een uur present.
Heelemaal onnoodig natuurlijk, maar wat
kim je er aan doen? Verpleegsters zijn nu
eenmaal vreemde naturen. Ho, kerel," dit
tot Arie, die van zijn kamer kwam, „waar
blijf je nu met je pertinente beweringen?
Ziehier mijnheer Meyenbeek Leeuwenhuis
in hoogst eigen persoon. Reeds hier op de
fiets. Dus eerder opgestaan dan Uw Hoog
edelgestrenge."
„Heeft die jonge dame je soms al goeden
morgen gewenscht?" vroeg Arie koddig.
,,'k Heb het nog niet gehoord, mijn waar
de. En zelf heb ik nog niet eens behoorlijk
gelegenheid gekregen, het te zeggen," ant
woordde Albert,
„Ik dacht het wel."
„Wat zijn mannen toch naarlingen. Echt
in staat, om je vroolijkheid in den grond
te bederven," klaagde Annie, in de kamer
verdwijnend.
Maar zij werd op den voet gevolgd door
het tweetal. Arie liet haar niet spoedig loe.
„Waarom gaan jullie dan niet met je
drieën fietsen? Wie heeft ons voor vandaag
geïnviteerd?" vroeg hij.
Quasie boos wierp Annie haar hoofd in
den nek.
„Ik niet, waarde heer. Ik meen, dat het
Marianne was."
„Wat heb ik gedaan?" vroeg deze, juist
binnentredend.
„Nu ja, 't is de moeite ook niet waard.
We moeten vlug gaan eten," wilde Annie,
blozend, het gesprek afleiden.
Maar Arie was onverbiddelijk.
„Heb jij ons geïnviteerd, om vandaag mee
te gaan, Marianne?"
„Ja," aarzelde deze, niet wetend wat er
aan de hand was, „ik geloof het wel,
maar
„Zie je het nu?" triumfeerde Annie, aan
de ontbijttafel iets verschikkend.
„Maar de idee is eigenlijk niet van mij
alleen uitgegaan," vervolgde argeloos Ma
rianne. „Eigenlijk heel niet van mij. Ik heb
hier toch niets te zeggen."
„Och natuurlijk niet van jou alleen. Van
ons drieën. Ik weet niet eens, wie er het
eerst over begon."
Annie sprak heel haastig.
„Wat doet het er ook toe?" hielp Albert,
die begreep, haar.
9 5 t3 o-ou
2 3 XJ
a 2 9 t,
cd
fl H
O OQ 0
P C7
bfl N
s fl 2 d
si vs?
O
•a ®-Ö
O "ad
O P<
N
s fl 3
A P
DQ t-i
S-8
■jf 3
5 2 -2 .2
3 co
bo Ti
- 3
•g
ca p
bo fl
fe 8>
"-Ö H
s'i
.3 rA
A >2
-4-> fcuO CO
bo fn TS
Sfl2od
W.3 8
-^12
GQ
fl l-l
cö
&TÏ
if §g sbS
3
Si t-i r-H
fl - ft
Cö .fl bfi"Ö 0
0
MS
S'3
_r o
fl co xfl -*-*
fl m o
§0 Ki p, 3
S
•fis 3 É?s
ei .3 cd g
cd m fl
te S n P o
x: ra
<D d O bO fl
IJS J fl o
Qj kO
go'S
2 .8
6 'fl
w J «w CÖ
Ti Ti o Ti
fl
fl a
oj CD a> fl
_Q
u ."fl fl
2^ fl^
p w fl
10 *«1:2.3
Sm*
M "3 5 o A
"g "cö 0
b£Tl M 5
8 S 3 o
A fl rö O
O •+-'
fl G 0 f? "fl
■4-i tOT3 H S3
h r H u
P efl CÖ
_Q <T) CC
-
fln
p Ti' p*
"A fl
_rfl 00
t> cö
-t—i
3
GO
cö
a.
cö
,T3*«-fl
T? tfl© fl m
cö -rfl* -+-> eo
O T3 ft M ai'Ö
o
fl c
it Ai 'fl m
-3.2 tl =fl -3
fl o U
r-< 0
.Si Ti <4-( H -4
o «+H Cö -v
B flO ®rg
03 np vi
O T3 bf'H Td
0
Sss -fl .a
np o to
a10
fl 3
- S g fl AS 3
as g g fl1-®
-+x>
0 -
- -
•2 fl °®|S)&'®2
fl® Ss 9-^2 o "3
u
W -
0 Si
- O -+->
Ti co cö
ff. r t, m
1CÓ
•fl *3
cö
2° 'fl
t-i M (D
l> tc
8 '3
Zij gaf haar bondgenoot een. dankbaren
blik.
„Het doet er niets toe," plaagde evenwel
Arie verder. „Maar als wij naarlingen zijn,
zou ik de heeren niet uitgenoodigd hebben.
Ik denk er sterk over, niet mee te gaan, ten
zij de beschuldiging wordt teruggenomen."
„Wat is hier aan de hand? Beschuldi
gingen terugnemen?" lachte mijnheer Kleef
stra. Successievelijk kwam het geheele gezin
binnen.
„Och, och," klaagde Annie, „nu gaat va
der er zich ook al mede bemoeien. Alles jou
schuld, Arie."
„Pardon, zusje. Mijn blanke ziel heeft
geen schuld. Uwe Koninklijke Hoogheid
heeft de scène uitgelokt."
„En als ik mijn woorden nu terugneem?"
„Dan is alles vergeven en vergeten, zusje."
„Ik neem ze terug, ruiterlijk terug, hoor."
„Bravo, het boetekleed ontsiert ook de
vrouw niet," lachte Arie guitig. „En nu ver
der zand er over."
„Dus ik mag het niet weten?" vroeg mijn
heer Kleefstra.
„Het incident is reeds gesloten, vader."
„Zoo gaat het, Marianne. De kinderen
staan tegenwoordig tegen de ouders op,"
klaagde het hoofd der school.
Marianne glimlachje vroolijk. In die en
kele dagen, dat zij er was, had zij den toon
in het gezellige huis op den Resedaweg lee-
ren kennen: ernstig, als het noodig was.
ook vroolijk; liefdevol, plaagachtig, nooit
zeurig of mokkend of klagend. Zij vond het
een ideaal gezin, doorzouten van het Chris
telijk geloof, dat niet als een etiket er op
steld werd.
„U kunt er anders best tegen," antwoord
de zij op de opmerking van den heer Kleef
stra. „U behoudt er tenminste uw opgewekt
heid bij."
„Och, och, ga jij mij nu ook al afvallen?
Weer een illusie minder. Ik meende stellig,
dat ik in jou een bondgenoote had tegen de
verregaande brutaliteit van mijn kinderen.
Hóór je het, moeder? Ook Marianne gaat
mee met den geest des tijds en eert den
ouderdom niet meer."
„Je bent, oudergewoonte, weer aan het
doordraven, vermoed ik," lachte mevrouw
Kleefstra.
Vol schrik zag hij de tafel rond.
„En tot overmaat van ramp gaat mijn
eigen vrouw nog met den vijand heulen!
Waar moet ik, eenzame, nu blijven?"
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
De verwoesting van Vlissingen.
Intusschen had de tijding van wat in Zee
land geschiedde zich weldra over het ge
heele land verbreid en niet weinig ontstelte
nis veroorzaakt. Een renbode bracht het be
richt naar Koning Lodewijk, die te Aken
vertoefde en deze nam terstond maatregelen
om den vijand te keeren. Nog vóór echter
Koning Lodewijk zelf het opperbevel had
aanvaard, trof de Schout bij Nacht Ruysch
alle noodige en mogelijke voorzieningen. In
afwachting van den loop der zaken, begaf hij
zich met alle beschikbare schepen naar het
Zijpe bij Duiveland, waar zich weldra o.a.
een divisie kanonneerbooten bij hem voegde
onder bevel van den luit.-kolonel Osse-
waarde.
Deze had eerst gepoogd het garnizoen van
Veere hulp te verleenen, en wilde na de
overgave van deze vesting, de Schelde op
zeilen, om zich met de Fransche vloot te
vereenigen.
Maar dit kon niet, daar de uitweg hem
was afgesneden door de talrijke Engelsche
schepen, die de Zeeuwsche wateren reeds
doorkruisten, zoodat hij besloot het hevige
geschutvuur van den vijand te trotseeren en
te pogen door de Zandkreek en over het
Slaak, het eskader van Schout bij Nacht
Ruysch te bereiken.
Met 14 kanonneerbooten bereikte Osse-
waarde zijn doel. Twee vaartuigen slechts
had hij onderweg moeten achterlaten, wier
bevelhebber, luitenant ter zee Stort, zijn
scheepjes in brand stak, vreezende, dat ze
andere in handen van den vijand zouden
vallen. Gelukkig wist Stort met de meeste
zijner manschappen aan de Engelschen te
ontkomen.
Het duurde niet lang of behalve Walche
ren viel een groot deel der provincie den
vijand in handen. Echter niet zonder slag
of stoot. En 't waren staaltjes van echt-Hol-
landsche dapperheid, die de Engelschen van
hetgeen ze nu 'ondervonden, later konden
oververtellen. Eens b.v., toen ze in grooten
getale te Gorishoek aan wal waren om
opmetingen te doen en peilingen te verrich
ten, werden ze door den luitenant De Vree,
die zich met 50 man achter den dijk had
gelegerd, op een zoo goed gericht en onder
houden geweervuur onthaald, dat ze met
groot verlies moesten terugtrekken.
Op 2 Augustus werd Bath bezet, en was
het einddoel Antwerpen al in 't zicht. Men
verwachtte niet anders, dan dat weldra de
aanval op het zwak bezette Antwerpen zou
volgen. Maar dat gebeurde niet. Ze aarzelden.
Later hebben de Engelsche bevelhebbers heel
veel critiek moeten hooren over deze aarze
ling. Maar... de bevelhebbers meenden Vlis
singen niet achter zich te kunnen laten,
zonder het eerst te hebben veroverd, en daar
om gingen zij eerst maar eens hun kracht
beproeven op het vermeesteren van dezen
Scheldesleutel.
Het belangrijkste treffen van heel den in
val had plaats op 8 Augustus. Op last van
Generaal Morinet, bevelhebber van Vlis
singen, ondernam generaal Osten een uit
val om het opstellen van het Engelsche
geschut, dat de stad van de landzijde moest
bestrijken, te beletten.
Er ontstond een hevig gevecht, waarin de
vijand wel 1500 man verloor, maar ook de
troepen van Osten leden zware verliezen.
Ruim 800 dooden en gekwetsten hadden de
onzen te betreuren, doch het doel van den
uitval was niet bereikt.
In drie colonnes rukten de Engelschen
nu vanuit Middelburg op de ongelukkige
stad aan, één over Souburg, één links over
Rammekens en één rechts, die naar de Nolle.
Al schermutselend trokken de Franschen op
de Scheldestad terug, want aan tegenhouden
van de overmacht viel niet te denken. De
samentrekking der Engelschen op Vlissingen
kon niet worden verhinderd.
Inmiddels hadden de Engelschen hun ge
schut opgesteld; vooral aan de Westkust
stonden zware batterijen. Wel deed men af
en toe een uitval om het opstellen te ver
hinderen, doch tevergeefs. Toen alles klaar
was, en Morinet geweigerd had, de vesting
over te geven, vingt het verschrikkelijke
bombardement aan, van land- en zeezijde.
Ruim elfhonderd kanonnen openden het
vuur op de rampzalige stad. Zondagmiddag
2 uur barstte de eerste bom uiteen. En toen
moet het geweest zijn of de wereld verging.
Zonder rustpooze duurde het vernielend
vuur voort, beantwoord door de kanonnen
op de wallen. En tegelijkertijd stegen, eerst
van de schepen, later ook van de landbatte-
rijen, vuurpijlen op, waarvan de eersten al
dadelijk brand stichtten. Wel werd de uit
slaande brand snel gebluscht, doch nauwe
lijks was dit geschied of op andere plaatsen
brak de brand uit.
De duizenden kogels zegt Deibei en
de enorme hoeveelheid bommen sloegen de
muren stuk; het neervallen der schoorstee-
nen deed de daken instorten, en als dan in
die half geopende huizen vuurpijlen neer
daalden, ontstond dadelijk brand. De brand
weermannen renden met hun spuiten van
het eene punt naar het andere en werkelijk
slaagden zij er in, het uitbreiden van groote
branden telkens te verhinderen.
Maar het werd te veel. Den heelen middag
door en 's avonds tot zonsondergang duur
de het schieten voort. Toen hield het op.
Maar niet lang. Twee uur na zonsondergang
werd het hervat en in de duisternis van den
nacht moest het tooneel nog veel verschrik
kelijker zijn geweest.
Kort na het hervatten van het bombarde
ment vatte de Oostkerk aan het Dok vuur,
en in weerwil van de blusschingspogingen
ging het gebouw in vlammen op. Vervolgens
ook de Fransche Kerk aan den Peperdijk.
't Was een nacht om nooit te vergeten.
(Wordt vervolgd.)
Beste neefjes en nichtjes,
Zooals te verwachten was hebben niet al
len die meedoen aan den Babbelhoek een op
stel gemaakt over Prins Willem van Oranje,
maar ik heb toch nog een aardig getal op
stellen gekregen. Daar er tot Zaterdag gele
genheid is om ze in te zenden, kan ik er
nu nog niets van zeggen. De volgende maal
hoop ik te vertellen wie voor dit speciale
doel een prijsje krijgt.
Het aantal briefjes was niet zoo groot dit
keer, wat ook wel te begrijpen is. Als het
weer zoo mooi wordt willen de kinderen
graag spelen en sommigen hebben 't ook nog
al druk voor school of in huis. En natuur
lijk, het werk moet voorgaan.
Maar al schrijven ze niet allemaal, er zijn
toch heel wat kinderen die geregeld ons
hoekje volgen. Dat bleek me mag weer deze
week, toen verschillenden schreven: „we
hebben weinig tijd om mee te doen, maar we
lezen daarom wel steeds de babbelhoek!"
Daarom gaan we rustig door, ook al mindert
in den zomer het aantal briefjes.
Ik ga ze nu maar eerst weer beantwoor
den.
K a p e 11 e. „Grasklokje". Ik ben blij dat je
weer geregeld mee gaat doen, straks. Nu je
hebt gelijk; twee opstellen in één week is wat
veel.
Le w e d o r p. „Zeemeeuw". Misschien kan
je zus de volgende winter dan beter meedoen.
Dat is maar een mooi feest geweest geloof ik.
„Albatros". Prettig dat jullie zulk mooi weer
hebben getroffen, 't Eene feest volgt maar op
't andere. En dan nog 't Lentefeest buiten.
Golijnsplaat. „Blondje" Wat jammer
dat Moeder ongesteld is. Ik hoop dat ze weer
gauw beter mag worden. Wil je haar van mij
groeten? Ja, ik kan het weL Leer maar goed
je lessen.
Biggekerke. „Moeders oudste". Ja, nu
was 't in orde hoor. Wel prettig dat jullie nu
samen naar school kunt gaan. Gefeliciteerd
hoor, met je overgang. „Jaantje". Dat waren
mooie fietstochten die je gemaakt hebt. Ge
zellig daar op de Boulevard vind je niet?
Vooral als dan net de visschers binnenkomen.
„Blauwoog-je". Ik begrijp dat je een gezellige
vaeantie hebt gehad. Je bent zeker wel blij
dat je weer verhoogd bent.
St. Laurens. „Kernoffel". Je had nu
ineens heel wat te doen voor ons hoekje. Ik
ben blij dat je overgegaan bent. Was 't rap-
port goed? „Ford". Welkom hoor in ons
kringetje. Hoe meer hoe liever. Je zit zeker
wel vaak in de auto! Ben je ook mee geweest
naar Wemeldinge? „Meibloem". Nee het is
niet te lang. Er zijn er nog al een paar inge
komen, maar ik heb ze allemaal weggelegd
want ik had nog geen tijd ze te lezen. Leuk
dat je zoo'n mooie plaat kreeg.
Serooskerke. „Vaders oudste". Ja 'tis
wel erg droog. Gelukkig dat er nu al een
beetje regen gevallen ia Fijn dat je zoo'n
mooie dag had. „Indiaantje". Geen wonder
dat je moe was na zoo'n vermoeiende dag.
Maar dat had je er natuurlijk wel voor over.
Zijn de fietsen nog beschadigd? „Maurits".
Wat jammer dat je broertje ziek waa Is hij
nu weer heelemaal beter? Je vond 't zeker
wel prettig dat er getracteerd werd. „Win-
terkoninginnetje". Er is zeker een vergissing
in het spel. Maar ik zal nu wel zorgen dat
het in orde komt. Hoewel wat laat: toch nog
mijn gelukwenschen met de verjaardagen
van Moe en zus. „D© Ruyter". Nu begrijp
ik waarom je niet schreef. Maar ik ben Wij
dat je nu weer mee gaat doen.
Goes. „Karekiet". Wat een bloemen heb
ben jullie toch in den tuin. 't Ziet er zeker
wel feestelijk uit. Hartelijke gelukwenschen
hoor, met je verjaardag.
H i 1 v e r s um. „Primula.". Van „Ka
rekiet" hoorde ik dat je Zaterdag verjaart.
Wel gefeliciteerd hoor. Ik hoop, dat God je
nog vele jaren mag sparen.
Koudekerk e. „Sneeuwklokje". Heel
veel menschen zullen wel blij geweest zijn
met het regentje, vooral waar ze nog geen
waterleiding hebben. Ja, 'tis nu een heer
lijke tijd. „Paaschlelie". 't Is nu wel laat,
maar ik wil je toch nog gelukwenschen met
je verjaardag en die van je broertje. Jullie
viert het zeker wel op één dag?