TT
Voor den Zondag
ft
s
s-
05
xj ■LLXJ
I s g r
a
0
o;
T
BlSfl!8
Een jongen van stavast.
Zaterdag 6 Mei 1933
No. 221
In hemel en op aarde!
In donkere dagen.
Hoop.
Letterkundige Kroniek
De beteekenis van het boek.
g
sa
W 2
Ss
M.
o 55"
o
ta
(D
a*
E
CD
CD
3
u-
i js*
o
O
»d
CD
a
Q*
01
s
e* -
CD
r-t-
fi>
P W GO
&S
S.B S-o
ft g
- H H P
8 s.
B CD
g S,® P
ft P P j*
ftP P W
3-2 .P-® SU1
CD
r* o
3 P-c
«ö.§8&ïr
j—J. CD i
%o^gg§g
3 O Crq tr1
O CO CD Pj CD >-••
s;
kj Bi co
S! p
CD
®.(D 2.
b
ö-S.TO B
w?iapa 55 >S O "CV —TO CD -< t^r
«L^1-
-J GO tO <1 GO
to to fc? to to to
Q3 <i pi p\ CO
CO CO CO CO
<1 *7* <1 <1
to CO to CO
ctf 8 S gr*
<1 S&2 D 0 3:
O Q CO O OQ
*f« g-tftS -*
»S o a
g' Sotffp
CD f-t- «-*> e: 5
CP p-p n H»rt-
<1 a CD p
&B Pfgp
ot3-§ S 0
g TO ft g g
l.|
fo fT
4
orq
O
CD
p-
CO
cn
X
to
oo
X
M 10
B 0° JO
E
to
CO o
*o
B
p B
>-i D3
p
0» 4
O
pr
»o
CD
-i
Ml CD
to 5.
0 to OK}
F,Ls.®
IS] 00 2- E
CO
co
to
X
B CO
oq to
CD
rf t-±
to"
GO VM.
I 00
bx
CO to
<1
CD <-J*
H CD
CD CD
O
tr <J
W
N
O B*
cr P
CD
3 S
&<D
2
p:aB
o w a
p B 2 M
&P.P P 5 g.
CD CD p.
ciS&'lii
s.® |g-i p-
CD
cr^
co
»-* <x> to
X
to
to
co
TT
B
CO
to
00 co
XB
P
OS Ol [t" g
p
rf>~ CO w (M
o> -J £3
O
1> CO I
to
II
5* w b P N
2 '- t—CD
ftg"® s:^
S g
p CD N ty «r B j—
00 09 pi P P g
OP Q<
v 2 ft JD ft p*
m p S. ft S.
S P P, CD ft p p
ft S. «a 2- -« 3.
%£-&?&& P
£-5 5
o g 2
gS
a
«-
P
s
ft 3
„Krullebol". Ja was zeker wel erg blij met
de fiets, is 't niet? Wees maar voorzichtig,
dat je geen ongelukken krijgt. Had je veel
moeite om 't te leeren?
S o u b u r g. „Het melkmeisje." Je zus
weet tenminste dat ze jarig geweest is. 't
Was zeker ook wel omdat het een kroon
jaar was. Nog wel gefeliciteerd hoor! „Piet
Hein." Toch wel leuk zoo'n eigen tuintje,
vooral als je kunt beginnen te oogsten. Ik
zie je straks nog naar een veiling stappen
met al je producten. Pas maar goed op het
onkruid.
Zoutelande. „Kwispelstaartje." Heb
je zelf die felicitatie op rijm gemaakt? 't Was
zeker wel prettig dat je die bruiloft mee
mocht vieren.
Niewdorp. „Juffertje." Ja, ik heb het
ook wel eens gedaan, 't Is een echt prettig
spel. Heb je veel schik gehad Maandag?
„Breistertje." Nee, ik kon wel begrijpen, dat
je Maandag geen tijld had om te schrijven.
Ze hebben er daar een heele feestdag van
gemaakt. „Mulder." Jullie hebt heel wat
werk gemaakt van de versiering. De school
zag er zeker wel mooi uit. Je zus vond 't ze
ker wel gewichtig.
St Laurens. „Nastertje." Wel geluk
gewenseht met je overgang. Je krijgt het
nu zeker veel drukker met het leeren. Nu,
dat begrijip ik. Maar een lange brief is ook
niet noodig.
G r o e d e. „De kleine molenaar". Je hebt
'tdit keer maar druk gehad met de babbel-
hoek. Ik zal de opstellen eens gauw gaan
lezen. „Balroosje." Wel, dat zijn mooie rap-
parten. Jullie hebt zeker wel erg je best ge
daan. Nog wel geluk gewenscht met zusjes
verjaardag.
Bergen op Zoom. „Loolaantje" en
„Cornelis de Wit". Hartelijk geleliciteerd
met de geboorte van je zusje Catharina. Ik
hoop dat ze voorspoedig mag opgroeien.
Voor de grooteren.
Mijn geheel bestemt uit 42 letters.
30. 5. 20. 12. 4. 31. 33. 10 is een Zeeuwsch
eiland.
34. 38. 13. 25. 40. 37. 42. 18. 23 is een
groote stad.
35. 18. 22. 19. 24. 14. 2. 27. 15 zal dezen
zomer veel bezoek krijgen.
6. 21. 41. 24. 31. 40. 36. 16. 17 is een dorp
aan de Westerschelde.
39. 12. 8. 1. 26. 11. 24 zijn ingedijkt.
Over het 24. 3. 38. 32 is een verbindings
weg.
35. 4. 8. 30. 13 is een plaats in Zeeuwsch-
Vlaanderen.
29 en 9 zijn klinkers.
Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 26 letters.
Een 14. 7. 21. 9. 12 gebruikt de tuinman.
Een 6. 16. 10. 19 gebruikt de tuinman.
Een 23. 25. 11. 4 gebruikt de tuinman.
L. 24. 15. 20. 5. 26 gebruikt de tuinman.
8. 13. 17. 19. 3. 26 doet de tuinman.
1. 2. 22. 4. 18 doet de tuinman.
Hartelijke groeten van
TANTE D0LLIE.
33.)
„Zeg het gerust. Misschien weet ik 't al."
„Ja, ik had gaarne predikant willen wor
den," was het fluisterend gegeven ant
woord.
„Toen je een jongen van dertien, veertien
jaar was. Maar nu ben je ruim zeventien.
Zou je nu nog predikant willen worden?"
„Het gaat toch niet," zei Herman berus
tend.
„Daar heb ik het niet over. Zou je nu nog
predikant wiMen worden?"
„Heel graag, dominé. Maar
„Waarom wil je dat?"
„Omdart ik van den Heiland houd. En ik
wil de menschen graag van Hem vertellen,"
antwoordde Herman eenvoudig en onopge
smukt, terwijl hij den predikant aanzag.
Dominé Stralenburg ontroerde van Her
man's woorden. Die jongen sprak in die
ééne zin een geloofsbelijdenis uit. Dat was
echt.
„Heb je niets meer geleerd sinds je van
school bent gegaan?"
„0 ja," zei Herman.
En hij vertelde weer verder.
„Met je Nederlandsch en de moderne ta
len hen je dus al aardig ver. Boekhouden
en handelscorrespondentie hebben predi
kanten niet noodig," lachte de predikant,
„hoewel het misschien wel goed was, als
wij er van op de hoogte waren."
„En ik heb ook andere boeken gelezen,
die ik op de markt heb gekocht. Dan zijn
ze goedkooper," voegde Herman er bij-
Op verzoek van dominé Stralenburg
noemde hij verschillende titels en schrij
vers op.
„Heb je die allemaal gelezen?" was de
verbaasde vraag. „En ook alles begrepen?"
„0 neen, dominé, niet alles begrepen. Het
lijkt er niet op. 'k Had zoo gaarne iemand
gehad, die mij uitlegde."
Dat was de schreeuw van een ziel, die
hunkerde naar kennis, naar weten. Zóó
voelde de predikant de opmerking ook. Hij
wilde iets zeggen, maar met moeite bedwong
hij zich. 't Was verstandiger eerst nog eens
informaties in te winnen.
„Wanneer heb je catechisatie?" vroeg hij.
,,'s Woensdagsavonds van acht tot ne
gen, dominé".
„Bij dominé Voorthuis zeker?"
„Ja, dominé".
„Nu Landman, ik ben blij, dat ik je eens
gesproken heb. Ik wil eens denken over
wat je gaarne wilt. Méér zeg ik voorloopig
niet, hoor. Wij moeten elkaar goed begrij
pen Ik beloof niets. Maar ik wil toch eens
zien, of ik iets voor je doen kan."
Met deze toezegging kon Herman, die
nieuwe hoop had gekregen, de pastorie ver
laten, nadat dominé Stralenburg nog had
gezegd, dat hij over enkele weken moest te
rugkomen, om „nog eens te praten".
Opgewekt ging Herman naar huis, be
zield met de gedachte: als het toch eens
waar mocht zijn, dat ik altijd leeren mocht!
Maar dan zonk de moed hem weer in de
schoenen: dat kon immers niet? Hij moest
toch geld verdienen, dus in den winkel blij
ven of op een handelskantoor komen? Nu
ja, als hij bijvoorbeeld van dominé Stralen
burg maar les kon krijgen. Al duurde het
dan tien jaar eer hij naar de universiteit
kon
Dienzelfden avond schreef de predikant
een brief aan Herman's oud-schoolhoofd,
mijnheer Zandervan. Den volgenden dag
had hij een lang gesprek met zijn collega
Voorthuis, die Herman uitstekend kende en
vol lof over hem sprak, alleen verbaasd
was, toen hij vernam, wat Herman eigen
lijk graag wilde. En een week, nadat Her
man bij hem op bezoek was geweest
mijnheer Zondervan had intusschen uitvoe
rig geantwoord stapte dominé Stralen
burg het kleine, maar kraakzindelijke huisje
van Landman binnen en stond tegenover
tante Marie, die hem wel kende, al was hij
dan niet de wijkpredikant.
„Dominé," zeide zij. „Komt u binnen."
„Ik hoor wel, dat u mij kent, zei Dominé
Stralenburg. Maar ik kom nu niet binnen.
Ik moet alleen weten, wanneer ik u en uw
man eens spreken kan, zonder dat uw neef,
Herman, het weet en hij niet thuis is."
„Laat eens zien, dominé. 't Is vandaag
Dinsdag. Morgenavond is Herman naar de
catechisatie. Ongeveer kwart voor acht gaat
hij weg en tegen half tien is hij thuis."
„Prachtig. Dan kom ik morgenavond om
acht uur eens praten. Uw man is dan
thuis?"
„Zonder mankeeren, dominé. Maar er
is toch niets met Herman? Ik weet
niet
„Er is niets hoor. Maak u maar niet on
gerust. Alleen mag hij voorloopig niet we
ten, dat ik geweest ben. Tot morgenavond
dus."
„Goed dominé. Dag dominé."
Tante Marie moest, hoe moeilijk het haar
ook viel, haar nieuwsgierigheid bedwingen.
Zij kon alleen oom Klaas ook nieuwsgierig
maken. En dat deed ze.
Gelukkig voor haar duurde het maar een
dikke vier en twintig uur en toen was zij
daarvoor zorgde dominé Stralenburg
wel volkomen op de hoogte. En oom
Klaas ook.
Toen de predikant na een uurtje vertrok
ken was, zagen oom en tante elkaar spra
keloos van verbazing aan.
„Wie had dat nu achter den jongen ge
zocht?" zei tante dan eindelijk.
,,'k Heb altijd wel gezegd, dat Herman
een bijzondere jongen is. Veel te pienter
voor kruideniersbediende," meende oom.
Vrouw Landman sprak haar man niet
tegen, hoewel ze vond, dat hij wel wat „op
sneed". Want hij had juist altijd beweerd,
dat hij dat leeren onzin vond en dat Her
man tevreden moest zijn met wat hij was!
Dat was niet hetzelfde, als wat hij nu met
groote stelligheid zat te betoogen!
„Maar zullen wij het doen?" vroeg zij
dan.
„Waarom zouden wij het niet doen?"
was de wedervraag. Ook Klaas was ditmaal
hoewel tegen zijn gewoonte spoedig
besloten.
„Je hebt eigenlijk gelijk. Als de jongen
dat nu graag wil en het wordt hem mo
gelijk gemaakt, dan moeten wij het doen,
dat vind ik ook," vond tante, opgelucht, dat
haar man geen enkele tegenwerping maakte.
„Je inkomsten zijn iets minder," waar
schuwde hij nog.
„Dat redt zich wel. Het kan ook met
wat minder, 'k Vind het verbazend aardig
van die menschen, dat zij een flinken jon
gen vooruit willen helpen.
„Dam zal ik morgen dominé Stralenburg
(gaan zeggen, dat wij het goed vinden,"
besloot oom Klaas, een pijpje stoppend.
„Ik kan het me haast niet begrijpen," zei
•tante Marie dan weer. „Wat zal die jongen
blij zijn, dat hij nu heele dagen kan leeren.
Hij kan best voor zitten, vind je niet? Op
zolder is toch maar ongezellig."
„Mij Dtst. Maar, vrouw, je zwijgt tegen
Herman. En ook tegen Stijntje, hoor. Dat
hebben wij dominé beloofd. Hij zal het Her-
man zelf zeggen. Dat is ook niet meer dau
billijk. Want dominé heeft het alles be
werkt. En wat zal hij, als hij tijd van leven
ma" ^é^bpn. rtocr niet voor Herman doen."
„Ja, ja, ik zwijg wél," zei tante Marie.
zjj zoiae niet, dat het haar zwaar
zou vallen. Want die Herman, die Herman,
wat zou hij in zijn schik zijn!
Dat was hij ook.
Hij kon wel hooger springen dan de Wes
tertoren en hij kon het wel uitjubelen op de
drukke straten van Amsterdam, toen hij uit
de pastorie van dominé Stralenburg, waar
hij ontboden was, naar huis terugkeerde.
Zijn wensch werd vervuld! Hij zou de
zaak van mijnheer Breebaart verlaten en
heele dagen rich kunnen wijden aan de
studiei Enk tie 'leeraren zouden hem les
geven terwijl dominé hem onderrichten zou
in Griet :*:h en Latijn en in godsdienstleer.
Wanneer hij dan hard werkte, kon hij na
drie jaar wel staatsexamen doen, waarna,
als hij slaagde, de deuren der Universiteit
zich voor ham openden.
„Tenminste", had de predikant gezegd,
„als er aan financieel een weg gevonden
wordt. Misschien is er dan wel een beurs
voor je te krijgen."
Voor de drie volgende jaren was het in
orde gekomen. Hij behoefde niets te doen
dan te stoleeren. Oom en tante zouden het
kostgeld verhoogen, zoodat zaj hem behoor
lijk konden kleeden en een weinig zakgeld
geven.
Herman had in de studeerkamer van den
predikant zoo goed als niets kunnen zeggen,
toen hij al deze beschikkingen vernam. Hij
was eenvoudig sprakeloos van verbouwe
reerdheid en had alleen spontaan de hand
van dominé Stralenburg gegrepen, wat dank
moest beduiden. En in zijn oogen waren
tranen van ontroering gekomen.
En nu vloog hij, als een haas, naar huis,
om ook oom en tante te danken, dat zij het
plan goed vonden.
Maar de meeste dank werd gebracht des
avonds op het zolderkamertje, in de een
zaamheid.
En |\God hoorde den jongen, die Zijn
dienstknecht wilde worden.
(Wordt vervolgd.)
Jaar-
Mij is gegeven alle macht in
hemel en op aarde.
Matth. 18:18b.
Het is een eeuwenoude les, dat al wie
zich zelf verhoogt, op Gods tijd vernederd
wordt.
Adam wilde als God wezen en hij viel in
smadelijke knechtschap, verbannen in een
land vol van doornen en distelen.
Nebukadnezar wilde zijn naam doen klin
ken boven alle namen dezer wereld en hij
at gras als een os. Herodes dacht een oogen-
blik in den troon van den eeuwigen God
te zitten, goddelijke eer en hulde waardig,
maar de engel des Heeren slaat hem, als
het daverend gejuich der massa hem nog de
ooren tuiten doet, zoodat zijn lichaam in
eenkrimpt als een vertreden worm.
Maar wat is de pralende taal van Nebu
kadnezar en het trotsch gebaar van Herodes
bij de taal van Jezus: Mij is gegeven alle
macht in hemel en op aarde?
En toch is de bliksem van den Heilige,
die Nebukadnezar met waanzin en Herodes
met doodelijke krankheid slaat, niet uit den
hemel gevaren, om dezen mond voor altijd
te sluiten.
Deze Zoon des menschen eischt anders alle
macht fier en zelfbewust voor zich op. Zoo
ver de sterren aan den hemel lichten en
de kinderen der menschen hun woningen op
aarde vinden, ja alle hoogten en diepten, alle
rijken en sferen in het zienlijke en onzien
lijke, in hemel en op aarde, alles, alles stelt
Hij onder Zijn macht en autoriteit.
Alle macht eischt Hij op en toch verplettert
de Heere der heirscharen, die met geweld
de takken van den Libanon afkapt en al,
wat hoog van gestalte is, nederhouwt, Hem
niet.
Dit komt alleen hiervan, dat deze taal
geen grootspraak is, maar hemelspraak.
Hierin klinkt geen tot waanzin gestegen
hoogmoed, maar fiere zelfbewustheid, die
alle zelfverheffing haat.
Dit is niet de uiting van een geest, die
in droeve zelfverbinding de spanning der
woorden niet meer verstaat, maar heerlijke
zelfopenbaring van Hem, die in waarheid
zeggen kon: Leert van Mij, dat Ik zacht
moedig ben en nederig van hart.
Hem toch is dit alles omspannend recht
door den Vader gegeven. Na den smartelijken
dood op Calvaries heuveltop is Hij, als de
Heer van leven en dood, glorierijk ten leven
herrezen. Na zijn armoede om onzentwille,
is Hij nu rijk geworden. Na de smadelijke
vernedering uitermate verhoogd.
Nadat, ja omdat Hij zichzelf vernietigd
heeft en de gestalte van een dienstknecht
heeft aangenomen, heeft Hij nu alle macht
als onze Koning en Middelaar ontvangen.
De Heiland gebruikt hier voor macht een
woord, dat zoowel autoriteit, bevoegdheid,
gezag beteekent als vermogen, om dit gezag
Mijn boot is zoo klein en groot is de zee,
Stuur 't scheepke dan zelf, o Heer en reis
mee!
Met u ben ik veilig in 't dreigendst gevaar
En vrees ik geen storm en geen hoog gaande
baar.
Mijn kracht is zoo zwak en 't kruis doet zoo
zeer!
0 troost mij in 't leed en steun mij dan Heer,
Met U treed ik moedig door 's levens woestijn,
'k Mag juichen in smarten en ringen in pijn.
Mijn tijd is zoo kort en eeuwig duurt lang!
Ik mis nog zooveel, de dood maakt mij bang,
Verleen mij dan Heer! waar ik biddend om
kniel,
Van 't eeuwige leven één vonk in de ziel.
Verloren, verdwaald, door U weer ge
zocht,
Gevangen als slaaf, door U weer gekocht;
'k Heb niets, maar Uw schatten zijn zonder
getal,
'k Ben niets, wees Gij Heer dan mijn eenig
en al.
nu ook inderdaad uit te oefenen. Daar is bij
Hem geen oogenblik disharmonie of strijd
tusschen deze beide. Volkomen harmonie is
hier bij dezen Koning tusschen het zeggen
schap, dat Hij door Zijn volbracht Midde-
laarswerk ontving en de kracht, waardoor
Hij nu ook werkelijk weet te regeeren.
Hem is alle macht, alle recht en kracht,
alle bevoegdheid en sterkte gegeven in den
hemel. Hij alleen beschikt over de onmete
lijke schatten, die daar schitteren in den glans
van 's Heeren tegenwoordigheid. Al de legi
oenen der hemelgeesten wachten op Zijn
wenken.
Maar ook op de aarde heeft Hij alleen
de macht, bezit Hij alle autoriteit.
Hij alleen heeft de macht in de Kerk, waar
Zijn volk vergadert en Zijn Woord wordt
bediend.
Alle macht ook over het bruisen der vol
keren en het gewoel der natiën, zoodat alles
aan Zijn regiment onderworpen is.
Hoe groot en geweldig is dit alles en toch
geen grootspraak.
Volle, zalige werkelijkheid!
In dit geloof ligt de overwinning der
wereld, de rust en de lijdzaamheid der vro
men in donkere dagen, de bergenvaste
kracht der getrouwe strijders onder Chrisaus'
banier.
't Gekrookte riet verbreekt Gij niet;
de wiek die walmt en uit wil gaan:
tot helder vlammen blaast Gij haar aan.
Het hart dat breekt en tot U smeekt,
de ziel vol wonden die tot U vliedt:
Uw groote liefde verstoot ze niet.
Bij vernieuwing heeft men de algemetjne
aandacht saamgetrokken op „het boek".
Den oppervlakkigen toeschouwer verwon
dert dit alles. Hij, die geen belangstelling
heeft voor litteratuur, die aan „lezen'' geen
hooge waarde toekent en het, als een over
bodige zij het misschien aangename!
tijdpasseering veroordeelt, blijft zich bij den
voortduur stooten aan de vraag: of het boek
wel recht heeft op zulk een algemeene aan
dacht? Hij, deze nuchtere mensch, wien alle
liefde voor het boek ontbreekt, wil wel eena
een duidelijk antwoord hooren op hetgeen
hem nooit duidelijk geworden is: wat brengt
het boek aan degenen, die het zulk een
onontbeerlijk bezit noemen, die er méér in
vinden dan een aangename tijdpasseering
en een vulling voor leege uren?
Dien vrager van antwoord te dienen, ia
een zeer aanlokkelijke taak. Want het be
teekent niet minder, dan: zijn gids te zijn
naar een voor hem onbekend land, waai
wonderschoone vergezichten het cog boeien,
rijke kleurenweelden verrukken; waar den
toeschouwer een wijd en ver uitzicht wacht
op de bergtoppen.
Wie een vreemdeling is in dit wondere
land, kent niet de geheimen en schoonheden
die in zoo overvloedige mate daar aanwezig
zijn. Een zuiver genieten zal de tocht in deze
onbekende gebieden worden; een ontdek
kingsreis zonder weerga, die ons doet terug-
keeren als rijker, gelukkiger menschen.
Want hetgeen nu buiten de poorten van
het leven ligt, wordt door het boek binnen
ons bereik gehaald. De omgang met de groo-
ten op het gebied van kunst, litteratuur en
wetenschap wordt ons geboden; aan hun
voeten gezeten en luisterend uur het woord
van hunnen mond, doen zij verrassende ver
gezichten voor ons opdoemen, ongedachte
werkelijkheden voor ons leven. Zij lichten
ons op, hoog boven den maatgang van een
eentonig bestaan, en toonen ons op zoo
onderscheidene wijzen welk een rijkdommen
den van-lezen-afkeerigen mensch wachten,
als hij zich lokken laat.
Dit zij den vreemdeling in dit rijk, den vij
and van het boek, met allen nadruk gezegd:
alleen door 't boek, alleen door 't lezen, riet. ge
u in staat gesteld om alle enge grenzen die
vlak om u heen getrokken zijn, te over
schrijden. Het maakt u vrij van den tijd,
want het brengt u in contact met de groo-
ten die eeuwen geleden leefden; het maakt u
vrij van de plants waar ge u bevindt,
want naar verre werelddeelen en :nbewoon-
de gebieden voert het u.
Neen, het lezen van een goed boek is maar
niet een „aangenaam" tijdverdrijf. En het ia
allerminst een overbodige luxe die men
evengoed zoo niet beter missen kan.
Want niet alleen dat het den toegang ont
sluit tot gebieden die ge met uw korte leven
en uw drukke dagtaak toch nooit zoudt be-