n s fl fl al 3.9 N a rt s 3 fl Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden Het bombardement van Veere door de fingelscben. •O •O k. O O c ai 44 O ai T3 TJ O O W O •SS fl 3 Cj 2 2 ÏP d a-a |g ad o l-sl-l s|l i-» i-ais!"3 130 -e 33 a -tj P< Q« 44 |-3js -M X j^Laül to Q, 3 •H {f1^ tJ A -9 ei b 2 u 2 2 a© o s -2 tg 5P •H a ®m s ■x 3 S 3? S •a-SSi-3 -rgrls 9 2^.® g .3 S O 0) Qi O CQ Tl M 44 S A .a =5 -j 4 a 9-s o co s? 3 3 B H O 8 '3 3° fl 5 s 3-8 -d M -0 fl a a 3>3 0 3 É-* Q) tl 9 Se -S 8 s 3 9-= 9 3 S 2 5? 10 S rt -3 d '3 o 44 d a* d #v -2 d d d 0) S1* N "O O. o a 3 *fl O d ®-fl d rr^ 8 3'3o#H«Ndgflfl",flflfl -3 9 Ö>3> 23 §.3 §«3-3 t*0 o £S3 2 .2 N Uj f-i rt T3 3d 1? d 2?3§ O -»j O tsj fed. b bC»-* N t-* O O 44 •O *o d o 3 a rj 3 8-S 3 S t, -rj ai fl "5 3 >i;-^ **®tm 43 La ■s I H d d 43 ©■i MX) O. S g m S fl - «Jb bO ta ao o - T3 1«s- SS' S Q O ho o a ®S Or Q *d 's "r? S id?'© O) 1^ 4^ ;-ïg '.Sf-S 3 44 bO N 2 I .2 3 d d d -d 44 -H w i O jrt hfi O rrt fl T3 45 rt cö O ,TTf •3' O 44 SiTl l"§il S* Q. 5 3OM 43 O bO u g g P< ïi o a ■Sm a ;o?3 a a -o h a Mg - 3 o ^■s s d o a 44 t~i O - *H a 3 N ■a g <3 2 |1w •73 w .3 g (O 5 T) 4j ■S •rp 0C N3 T3 4J TJ 3 nflWsa.9 to oi "3 N S a "3 a 3 sis 'S - P-^1 M ®js g :?-g 8 a o *^3 „•p .3 -Ê- 3 "3 S a o S os =3 8 bo d 43 O *-l d No©bc.drdoö S W '3 'N t© .2 xj 'Ig g 8£ 3rf| N g 0 40 fl m a -3 ®^-ö 5 I g.S 3 8 s A"9 IIIls H d i H ,H 43 o HH d 1 8 Ja -W a M S o 25 - »-d S (E rffl tö O sa tëflg^ls^ iS l3 fl o ^fl I .2 a a d 2 44 5 f-c d bc d o II kw o a-ÏÏ 2 :E? a 5 Art O.iS S fl g ffl o s ,5 d «o a P Js :a- a a fl n g ®-o ®.fl *z?n ^a «Hl ff-a 3 g, ¥s^ a 6e'®'i >23- g to f rH J-( 1 S N S-I feS d T3 f-t w N -a t; B fl-ï fl -fl 2 B n) 3 B flfljH t» a d T3 S s N a 'o S SM a 9 A 3 - :fl? o P-5 a m ■3 -o-o fl CÖ^H bO r-, Ti Ti d fT fl rt :p« ,5 fl 2 ci 5 ft o bpg s fl SJ3 N g ■a;8ö£s?-ïc«™»|8= af o Sn- fs'ï I 8 ,88 c'O-g (O V. d d s lss5d|lrsS|«S«S»'sa;. §S|g|s|as»»a!a!5iMs|'s;g hn d 43 3 rr' d d fl hÖ CO C CD 137 "M O N ©d®rt-2® d'i?©t^d 43 /-B C r_2 <-> «g 41 fl-Üd 43 00 T-( xj< CM to'a fyi lO O ®«w g cd n t 00 g öSs <V«u /<nr«M>, w»/>rv/i/i ./C» «<7/1 rp/ Bt*yr ver/wuiJt, wordt de groolo Kindervriend angstvallig geweerd aJthans voor MtVQC;.. het geldt het aandeel dat CJerda's vadei^fcn de opvoeding van zijn kind heeft: hfj wilde ook niet, dat zij gedoopt zou worden, en dat moet daarom gebeuren als hij op reis js. Doch, ofschoon geweerd door de men- schen, weet Jezus zich toch den toegang tot de kinderziel te ontsluiten; niet één enkele keer, maar bij herhaling komt Hij in Gerda's kinderland. Het is een zeer geslaagd hoofd- Btuk, dat ons hiervan verhaalt; het is ook een bizonder feit, dat „Hij" het leven bin nen treedt. Met allerlei schatten vult zich Gerda's kinderleven; en allengs is er méér aangaan de Jezus, dat zij bij haar schatten brengen kan. Dat is niet veel, maar zoo nu en dan doet zij toch wat op dat haar kennis ver meerdert. Allerlei vragen verwarren haar daarbij; een bijbel hoort niet bij hen, evenmin als de kerk. Zou dan alles wat zij van Jezus wist. wél bij hen hooren? ,,'t Beste zou zijn er maar heelemaal nooit meer over te denken", wil ze zichzelf gerust stellen. Maar dat is onmogelijk. Integendeel; al sterker bindt het al haar gedachten. Dan brengt een geval van zelfmoord haar opnieuw aan het wankelen. Is alles dan tóch zonder zin, bestaat er niets van alle dingen die haar droomen vullen? Gelukkig is er iemand die haar onrust ziet en den wanhoop in haar oogen ontdekt 0 er was zoo'n eindelooze zonnehonger in het leven van dit schaduwplantje! Met die andere kan Gerda praten over haar angst en onrust. Dan trekt langzamer hand het gordijn dat altijd het Konink rijk voor haar blikken verborg op. En gretig luistert zij; vraagt: „Dat van Jezus, hoort dat er ook bij?" Zoodra ze dat maar weet, is Gerda blij. Heerlijk, dit alles te wetenen dat zij zelf er óók bij hooren mocht. Dat wist ze nu zoo zéker: dat het ook voor haar was, dat zij er zelf óók bij hoorde. Met die blijde zekerheid kan Gerda het groote leven in. Zoo heeft de naam van Jezus, die eerst over het kinderland heel zacht en verscho len heenzong, aan 't eind een helderen klank gekregen. Hij is gekomen, gekomen om te blijven. Met die winst is de tocht door kinderland ten einde. De kennismaking met dit eerste boek van mevrouw RenesBoldingh is in velerlei op zicht een aangename. En het zal voor velen om meer dan één reden nuttig zijn, dit boek te lezen; niet het minst ook, omdat het zulk een belangwekkenden kijk geeft op het kin derleven. Ieder die met kinderen in aanra king komt, zal door deze schetsen oog krij gen voor hetgeen hij anders nauwelijks op merkte; zijn liefde voor het kind zal door de zen bundel, die met zooveel liefde geschre ven is, dieper en inniger worden. Er is, in dit werk als zoodanig, op meer dan één bladzijde de herinnering aan Wil- ma, voor wie deze schrijfster een warme vriendschap koestert. Niet alleen de inhoud, maar ook de stijl drijft de gedachten van den lezer in deze richting; zoo bijvoorbeeld het begin van het tiende hoofdstuk, waarvan aanstonds de eerste zin opvalt: „Ver achter alle gewone levensdingen ruischt een stille hooge muziek; maar het zijn slechts de Zondagskinderen onder de menschen, die zooveel van haar accoorden opvangen, dat ze de vreugde der melodie meedragen kunnen in hun leven." „Kinderland" is een boek dat in bizondere mate aanspraak maakt op de belangstelling van onze lezers. A. L. VAN 0YEN. door H. KINGMANS. 44.) „Het is sterk", verwonderde hij zich. „Weet zij. hi«r g-oliracht was, heeft uw naam haar en haac^jfroer, die juist in loeiden logeerde, op een spoór gebracht. Zoodoende kwam uw zuster het te weten en wilde zij naar u toe komen, om eens te praten." ,,'t Lijkt wel een verhaal uit een boek", glimlachte hij flauw. „In werkelijkheid is het leven vaak nog romantischer en wonderlijker dan het in de boeken beschreven wordt Hier hebben we bijvoorbeeld een stukje werkelijkheid, waar van vijf en twintig jaar geleden niemand had kunnen droomen." „Ik zou wel eens wat méér willen weten. U kunt mij toch wel inlichten, zuster?" „Is het niet beter, dat uw zuster alles vertelt Leermans?" „Ik wilde vooruit iets weten. Misschien wil die zuster, ik bedoel mijn nichtje, mij wel op de hoogte brengen." „Dat moet niet", haastte zich Gretha te zeggen. „Het is alles niet even prettig, wat er te vertellen is." Snel overwoog zij: het was allicht beter, dat zij Leermans in groote trekken op de hoogte bracht. Het bezoek mocht niet zoo heel lang duren. En het was bovendien voor den man eenvoudiger en gemakkelijker indien hij reeds iets wist. Zij zou Mevrouw Meyenbeek dan wel op de hoogte brengen van wat zij gedaan had. In elk geval moest Marianne worden bespaard, dat haar oom haar dien dag allerlei vragen stellen ging. „Als ik u er een genoegen mee doen kan", zeide zij daarom, „dan wil ik u wel ver tellen, wat ik weet. Ik weet natuurlijk lang niet alles." „Als u het voornaamste maar zegt, zuster." „Van vroeger weet ik natuurlijk niets. Maar ik weet wel, dat uw zuster een, wat de menschen noemen, goed huwelijk heeft gedaan. Met mijnheer Meyenbeek Leeuwen huis. Hij was een financier, werd later bankier. Zij waren rijk en kregen twee kin deren: Marianne, die dan nu verpleegster hier is, en Albert, die op een handelskantoor in Noordstad is. Dit zijn heel ondergeschikte posities, maar die moesten zij wel aanvaar den, want het gezin is arm geworden. Wat er precies gebeurd is, weet ik niet Spe culatie of zooiets, denk ik. Maar de bankier Meyenbeek Leeuwenhuis heeft zich vergre pen aan hem toevertrouwde gelden. Het eind was..." „De gevangenis?" vroeg Leermans, die in spanning luisterde. „Neen, het is erger. Meyenbeek Leeuwen huis heeft zich aan den aardschen rechter onttrokken. Hij pleegde zelfmoord." „Verschrikkelijk. Dan heeft mijn zuster heel wat meegemaakt." Hij zei dit met een klank van medelijden, niet met leedvermaak in de stem. „Hoe vreeseiijk voor mijnheer Meyenbeek en voor de beide kinderen het geval ook is, Leermans, voor uw zuster heeft het een goede zijde gehad." Vragend zag de patiënt haar aan. „Het leed heeft haar gelouterd, Leermans, en haar gebracht tot God, Dien zij den rug had toegekeerd." „Is Marie weergekeerd?" vroeg hij blij. „Dat wist ik niet" „Het is, zooals ik het zeg. Het ondervon den leed heeft haar tot God gebracht En het heeft ook gemaakt dat de beide kin deren, die natuurlijk in totale onwetend heid zijn opgevoed, aan het zoeken zijn ge raakt. Ik hoop en bid, dat zij vinden mogen." „Wie had dat ooit kunnen denken!" meen de Leermans, die langzamerhand van zijn verbazing bekwam. „Wij kunnen 'sHeeren leidingen niet pei len, Leermans." „Neen", antwoordde hij peinzend. „Ik had al gedacht: moest ik nu hier komen, om mijn zuster te ontmoeten? Die gedachte vond ik onzin. Maar n u gaat het weer anders staan. Het moest tóch zoo zijn." „Voelt ge nu wel, dat ge verkeerd deedt, met te weigeren?" „Het was verkeerd", stemde hij toe. „Ik ben blij, dat ik tot andere gedachten ge bracht ben, zonder dat ik wist, wat u mij nu hebt verteld, zuster." Gretha begreep hem volkomen: hij had natuurlijk in de meening verkeerd, dat zijn zuster dezelfde was van vroeger. En niet- ontmoeting in zekeren zin veel eenvoudiger. „Dus zij komt morgen, zuster?" „Vandaag schrijf ik uw zuster nog. 't Is ook mogelijk, dat ik er vanavond heenga en haar ons gesprek meedeel. En dan zal zij ongetwijfeld morgen komen. Zij zou al ge weest zijn, als u onmiddellijk „ja" had ge zegd, want zij snakt er naar, met u te praten." Leermans was, toen Gretha vertrokken was, blijde, dat de zaak, die hem vastge houden had en strijd gekost had, in zoo verre aan den kant was, dat hij zijn toe stemming had kunnen geven. Hij was er veel rustiger onder geworden en het was met een zekere mate van vreugde, dat hij het bezoek van zijn zuster tegemoet zag. En het zong ook in Gretha, die zoo spoedig dat haar mogelijk was aan Marianne ver telde van den ommekeer, die bij haar oom had plaats gegrepen. „Dus toch?" vroeg Marianne verreist. „Wat zal moeder blij zijn!" „En jij dan?" „Ik? Ik natuurlijk ook. Maar ik sta er toch anders tegenover dan moeder." „Als je de zaak zelf bedoelt, ja, dat wel. Maar wat blijft er nu over van je beschul diging tegenover hen, die zich Christenen noemen en dat ook zijn?" „Ik geloof, dat ik mijn oordeel herzien moet", dacht Marianne. „Het is wel gewenscht. Wij zijn menschen van vleesch en bloed. Niets menschelijks is ons vreemd. Dat heeft je oom weer be wezen. Maar als we in onze consciëntie wor den geraakt en als Gods Geest in ons werkt, kunnen en doen we veel, wat de natuurlijke mensch vreemd toe schijnt. Je moet dus niet te licht oordeelen over het Christelijk geloof, kindjelief. Niet alleen over dat geloof voor het persoonlijk leven, maar ook, als gevolg daarvan, voor het dagelijksch leven, voor het verkeer onder de menschen." Marianne was beschaamd. Al begreep zij nog lang alles niet in bizonderheden, het drong wel tot haar door, dat zij lichtvaar dig had geoordeeld. „Kan ik ook niet zóó worden?" vroeg zij, schier smeekend. „Ik voel mij zoo onrustig; zoo zonder vrede." De klacht sneed Gretha door de ziel. „God geve je het geloof", zeide zij. „Ik kan het niet" HOOFDSTUK XI. 'tWas een stralende zomermorgen een van de weinige, die ons klimaat kent toen Albert Meyenbeek zijn kamer verliet, niet, om naar het kantoor te gaan, maar om naar den Resedaweg te peddelen. Hij had alleen een kop thee gedronken, want de bedoeling was, dat hij bij de Kleef- stra's ontbijten zou. Waarover reeds lang was gepraat en ge schreven was een feit geworden: Gretha en Marianne waren uit Leiden naar Noordstad komen overwippen, waar Marianne al heel spoedig een geliefde gast bij de Kleefstra's was. „Vrouwen zijn toch weer anders dan man nen", had de oude heer Kleefstra gefiloso feerd. „Marianne neemt haar lot toch niet zoo tragisch op, als Albert". Toch wijzigde hij zijn oordeel wel wat, nadat hij eens met Gretha had gepraat, die hem over Marianne inlichtte en ook sprak van haar zoeken. Door de nog stille buitenwijken van Noord stad fietste Albert, indrinkend de frissche lucht, naar den Resedaweg. Den vorigen avond was Marianne voor hem alleen geweest. Zij had een bezoek aan zijn kamer gebracht en vervolgens waren zij gaan wandelen door Noordstad, een stad, mooi van architecteur en van verderen aanleg, maar niet rijk aan natuurschoon, ook niet in de onmiddellijke omgeving. Het was op die wandeling, dat Marianne hem had verteld van de gebeurtenissen in het ziekenhuis, ruim een week daarvoor. Hij had aandachtig geluisterd en iets ver staan van Marianne's gemoedstoestand, toen haar gebleken was, dat haar oordeel over de Christelijke menschen al te lichtvaardig was geweest. Inderdaad had zijn oom het ul.sof tiij handelde, als elk gewoon menschen kind. Marianne had hem meegedeeld, hoe moe der met vreugde was begroet en hoe een lang gesprek broeder en zuster hadden ge voerd. Het was nu alles in orde. Moeder was reeds in Leiderdorp geweest, toen oom Kees nog in het ziekenhuis lag. De bedoe ling was, dat zij er elke week een middag heenging. En als Marianne weer in Leiden terug was, zou ook zij gaan kennismaken. In het ziekenhuis had zij menig lang ge sprek gevoerd met haar oom, die haar veel van vroeger, ook van haar moeder, had verteld. En zij had, vrij zeker, omdat het ook haar aangegrepen had, niet verzuimd mee te dee- len, hoe het ooms vaste overtuiging was, dat hem dat ongeluk moest overkomen en hij in dat ziekenhuis moest komen. Dat was, het kon niet anders, alles leiding Gods. Albert had Marianne, die het zoo vol ernst zegde, als geloofde zij het stellig, niet willen tegenspreken, maar hij kon zich geen mo ment met die gedachte verzoenen, 't Was alles louter toeval geweest en daarmee uit (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Zooals wij zagen zeilden de Engelschen de noordpunt van Walcheren om, en ruim een kwartier ten Noorden van het fort De Haak, werden de troepen kalm aan land gezet Ten einde een ongestoorde landing te verkrijgen, nam de Engelsche vloot het fort eerst even onder vuur, met het resultaat, dat de bezet ting op de vlucht sloeg. Eerst had men van uit het fort nog op de vloot gevuurd, doch zonder resultaat. Wel trachtte de Hollandsche Generaal Bruce, die het bevel voerde over het z.g. Zeeuwsche legioen, de landing te beletten, maar hij had slechts 850 man onder zijn be velen en daarvan waren er maar 300 van wapenen voorzien. Hij begreep al spoedig, dat hij niet beter kon doen dan zijn geschut te vernagelen en stilletjes op Veere terug te trekken. Generaal Osten, die uit Vlissingen met een sterke afdeeling naar den Oranjepolder was gezonden, moest eveneens voor de overmacht wijken en 's avonds waren, naar Deibei ver haalt, de Engelschen, na eenige gevechten bij Meliskerke vooral, in een stelling van Me- liskerke tot St.-Laurens, terwijl de Fran- schen een stelling bij Abeele hadden ingeno men. Middelburg lag toen open voor den vijand, en zonder aarzelen bezetten de Engel schen de Zeeuwsche Hoofdstad. Denzelfden dag dat Middelburg zich moest overgeven werd ook Veere door Generaal F r a s e r opgeëischt. Generaal Bruce had inmiddels zijn post verlaten, en was met de helft van zijn troepen het Sloe overgetrok ken. Hij liet een bezetting van 500 man in Veere achter, onder commando van Luit- Kolonel W. Bogaardt, die al heel spoedig in den morgen van den 31 sten, een eisch tot overgave van de vesting Veere ontving. Wa ren andere bevelhebbers op den loop gegaan, Bogaardt was voor geen klein geruchtje ver vaard. Hij ontving de Engelschen parlemen tairs, hoorde ze aan en weigerde direct op hun voorstellen in te gaan. Wilden ze de ves ting Veere hebben, welnu, dan moesten ze maar zien dat ze deze kregen, maar overge, ven, daar dacht hij volstrekt niet over. Aan die weigering zat echter meer vast dan men uit zoo'n bloote mededeeling zou opmaken. Men verlieze niet uit het oog, dat het geen fort gold, louter door soldaten bevolkt, maar een stad met gewone burgers, en die maak ten den bevelhebber zijn weigering niet ge makkelijk. Interessanter notulen dan die van de raadsvergadering van Veere van 31 Juli be staan er misschien wel niet. De vergadering werd geopend des morgens 5 uur, en de voorzitter deelde mede, dat hij een deputatie van burgers ontvangen had, die verklaard hadden, dat zij gaarne alles wilden opoffe ren, »1m uon IhAoj; vun Vu«ro mot miccos door- ötiiiin kon worden, miuir cLa.t zij dit, x oog op de enorme vlooi, niet konde nemen. Het zou slechts een kwestie kele uren zijn, en Veere, in die korte riodeeen puinhoop. Zij drongen er bij hem op aan, dat hij direct de Vroedschap bij een zou roepen, opdat hieruit een deputatie zou worden gekozen, die den Kolonel zou verzoeken, de risico van een bombardement niet af te wachten maar de stad vrijwillig over te geven. De raad besloot een deputatie naar Luit.-Kol. Bogaert te zenden. Echter tevergeefs. Toegelaten tot den Kolonel „refu seerde deze daaraan gehoor te geven, met de bijvoeging, dat hij zijn plicht als officier moest weten, dat hier geen verzoeken tepaskwamen, en dat hij de eerste, de beste die nog over de overgave der stad durfde reppen, als een verrader van het Koninkrijk Holland zou beschouwen, en daar naar handelen". Op weg naar het prachtige stadhuis te Veere, werd de Kolonel nog opgewacht door de drie Veersche predi kanten, maar op brute wijze gaf Bogaert ten antwoord, dat hij er niet over dacht. Wat een laffe kerels hier in Veere zoo schold hij. Hij was zeer ontstemd, dat men op overgave aandrong. Dadelijk gelastte hij den Raad „het korps gewapende Burgerwacht af te danken" daar hij deze voor onbetrouwbaar hield. De Raad zwichtte voor dien eisch en liet de burgerwacht voor de pui van het Stadhuis afdanken en de wapens inleveren. De Engelsche parlementairs kwamen bij hun bevelhebbers met de boodschap van Bo gaert terug. Deze aarzelden niet. De Engel sche kanonneerbooten en galjoten voeren het Veersche gat op, en stelden zich tegenover de stad op. Onmiddellijk ging de Engelsche vloot tot het bombardement over. De vroedschap van Veere bleef permanent bijeen in één der kel ders van het Stadhuis. Zoo af en toe stapte de Commandant Bogaert de kelder in en deelde de vroedschap mede, „dat het met het bombardement nog niet zoo erg was". Hierin had hij wel wat gelijk, want het onderzoek heeft uitgewezen, dat de kanonneerbooten veel last hadden van den sterken stroom en te veel slingerden, zoodat zij niet goed kon den vuren en de kogels over de stad vlo gen. Natuurlijk troffen er ook verscheidene doel en 's Lands Arsenaal was spoedig een ruïne. Den geheelen dag duurde met tusschen- poozen het bombardement van Veere voort. Wij kunnen derhalve ons goed voor stellen, welk een angst zich van de bevolking meester maakte. Des middags zond de vroed schap vanuit den kelder weer een missive naar den kolonel met de smeekbede, toch de stad over te geven en de witte vlag van de torens te hijschen. Bogaert trok zich echter niets van den Raad aan. Tegen den avond werd het vuur heviger, en omstreeks 11 uur 's avonds stapte onver wachts kolonel Bogaert de kelder binnen. Hij deelde mede, dat hij bereid was de stad over te geven, als de vroedschap hem op staanden voet f 1000 gaf, ter betaling aan zijn troepen. Deze eisch was nog zoo dom niet, want, zei Bogaert, „ik voorzie krijgsgevangenschap der mannen, en dan is het altijd gemakkelijk als ze wat geld op zak hebben. Blijde ging de Raad hierop in. Direct begon de onder handeling. De Raad hoorde er officieel niets van. Wel hield het bombardement op, maar eerst den anderen morgen te elf uur rukten de Engelschen Veere binnen. Wat echter bezielde Bogaert, om plotse ling zijn starre houding te laten varen? Volgens de meening van sommigen, kwam hij tot het besluit, toen hij des avonds 10 uren zag, dat vuurpijlen naar de stad wer den geschoten, waardoor groot gevaar dreig de, dat Veere in vlammen op zou gaan. Toen de Engelschen Veere binnen waren ging men de schade eens opnemen. Het viel gelukkig nog al mede, dank zij het slechte richten. Maar de angst was wel griüot geweest. Na den val van Veere trokken de Engel schen onverwijld voort naar het fort Ram- mekens, dat slechts een zwakke bezetting had en dat zich 3 Aug. overgaf, daar de be velhebber zag, dat hij uit het reeds ingesloten Vlissingen, toch geen hulp meer kon ver wachten. Grieven over Opvoeding. 92. Onze kinderen en... revolutie! „Dat is nou niks voor onze gezinnen, niks voor de jeugd, niks voor een brief over op voeding!" Denkt ge dat werkelijk? Laten we dan eens praten en oordeel dan daarna! Onze jongens en meisjes hebben ongetwij feld gelezen van de droeve geschiedenis met de „Zeven Provinciën", dat als muiterschip eenige dagen in de Indische zee voer. Ja, en of! Vooral onze jongens, al zijn ze nog in de schoolleeftijd. Wat? Dat is juist iets voor henl Ze hebben de foto van het groote schip met meer dan gewone belangstelling bekeken en de gebeurtenissen stellig met aandacht gevolgd. Tusschen twee haakjes! Ouders, ge hebt ze dat allemaal toch niet laten lezen in een „neutraal" blad? In een blad, dat niet po sitief kiest voor onze Christelijke beginse len? Zoo'n blad is nooit voor onze Christe lijke gezinnen aan te bevelen; maar bij zulke gebeurtenissen zeker in nog veel mindere mate. Dan wordt het beslist hoogst gevaar lijk! Bedenk u toch wel tien maal! Nu dan. Uw jongens en meisjes hebben de muiterij gelezen in een Christelijk dagblad. Goed. Ik durf niet anders aan te nemen. En kan dan mijn hoogst ernstige waar schuwing tegen een niet bepaald Christelijk blad verder laten rusten. Nu komt uw taak, ouders! Ge spreekt er over met uw kinderen. En dan is allereerst aan de orde de vraag: hoe kwamen die muiters er toe, zóó op te treden? Er was voor die marine-soldaten een loonsverlaging en nog eens een loonsverlaging. Erg genoeg! Maar wie moet in onze dagen nu geen loons verlaging boeken? Dat was dus wel erg, maar niet het eenige, zelfs niet het eerste. Wat was dan wel het begin? Dit: die menschen waren door verkeerde leiders en door verkeerde onderrichting en door ver keerde lectuur op een dwaalspoor gebracht. Dagen, weken, maanden, jaren lang! Vergif tigd zijn ze door de revolutionaire theorieën, door en door! En de ophitsers bleven aan de wal en zaten op hun bureau en schreven maar, schreven maar! Ze spoorden aan tot verzet en tot ongehoorzaamheid, niet wij zende op de gevolgen, op de noodlottige ge volgen voor de arme verdoolden en bedro genen. De opstokers bleven buiten schot en de arme misleiden mochten daadwerkelijk revolutie maken en zichzelf en anderen in het onheil storten! Arme wereld, die zich zóó laat bedriegen! En ongeloof en revolutie volgt, om zichzelf in het verderf te storten! De menschelijke, booze, ongeloovige redeneeringen neemt men aan. God en Zijn Woord verwerpt men! Och, had naar Mijn raad zich Mijn volk gedragen! Dat is het allereerste begin. Men heeft God en Zijn Woord verworpen! Wat wijsheid zouden ze dan nog overhouden? Maar mochten dan die marinematrozen niet eens klagen? Moeten we ons dan maar alles laten welgevallen? Zeker, ze mochten wel degelijk hun klachten uiten. En voor hun rechten opkomen. En verkeerde toe standen, misstanden, aanwijzen. Wel zeker! Maar... op behoorlijke wijze! In de rechte weg! Met geoorloofde middelen! Doch in geen geval langs een weg van onrecht en geweld! Door opstand en revolutie! Door een machtshand te leggen op schip of weer middel, dat het hunne niet is, maar wettig bezit van onze wettige landsregeering. Door zich ontslagen te rekenen van hun eed van trouw aan Hare Majesteit de Koningin. Door met Haar eigen middelen zich tegen Haar te keeren! Ouders, prent dat uw kinderen toch goed en ernstig in. Laat die waarheid der Schrift toch vóór alles voor uw kroost vaststaan. En ga gij zelf ze er in vóór, aan die waar heid vast te houden. Toon het voor oog en oor uwer kinderen: wat ge ook doet, of wat ge niet doet: toets uw denken en spreken en handelen aan de uitgesproken wil des Heeren, altijd weer! „Geen God en geen meester", dat was de kreet der revolutie; en dat is ze nog steeds! En alleen bij God en in Gods weg is heil te vinden! Zeg dat uw kinderen! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8