n
s
fl fl
al
3.9
N a
rt
s
3 fl
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
Het bombardement van Veere door
de fingelscben.
•O
•O
k.
O
O
c
ai
44
O
ai
T3
TJ
O
O
W
O •SS fl
3 Cj 2 2 ÏP
d a-a |g ad o
l-sl-l s|l
i-» i-ais!"3
130 -e 33 a -tj
P<
Q« 44
|-3js
-M X
j^Laül
to Q, 3
•H {f1^ tJ
A -9
ei b 2
u 2 2
a© o
s
-2 tg 5P
•H
a ®m s
■x 3 S
3?
S
•a-SSi-3
-rgrls
9 2^.®
g .3
S
O 0) Qi O CQ
Tl M
44
S
A .a =5 -j
4
a 9-s o co
s? 3 3
B H
O
8 '3
3° fl 5
s 3-8
-d M
-0 fl a
a
3>3 0 3
É-*
Q) tl
9 Se -S
8 s
3 9-=
9 3 S
2
5? 10 S rt
-3 d
'3
o
44
d
a*
d
#v
-2 d
d d
0)
S1*
N "O
O.
o a
3
*fl O
d ®-fl
d
rr^
8
3'3o#H«Ndgflfl",flflfl
-3 9 Ö>3> 23 §.3 §«3-3
t*0 o
£S3
2 .2
N Uj
f-i
rt T3
3d
1?
d
2?3§
O -»j
O tsj
fed.
b bC»-*
N
t-*
O
O
44
•O
*o
d
o
3 a
rj
3
8-S
3 S
t, -rj ai fl
"5
3
>i;-^
**®tm
43
La
■s I
H
d
d 43
©■i
MX) O.
S
g m
S fl
- «Jb
bO
ta
ao o -
T3
1«s-
SS'
S Q
O ho
o a
®S Or
Q *d
's
"r?
S id?'©
O)
1^ 4^
;-ïg
'.Sf-S 3
44 bO
N
2 I
.2 3
d
d d
-d
44
-H
w i O jrt
hfi O rrt
fl T3 45 rt
cö O
,TTf
•3'
O 44
SiTl
l"§il
S* Q.
5 3OM
43
O
bO
u
g g
P< ïi
o a
■Sm
a ;o?3 a
a
-o h
a Mg
- 3 o
^■s s
d
o a
44 t~i O
- *H
a 3 N
■a g <3
2 |1w
•73 w
.3 g
(O 5 T) 4j
■S
•rp 0C
N3
T3
4J
TJ
3 nflWsa.9
to oi "3 N S
a "3 a
3 sis
'S - P-^1
M ®js g
:?-g 8 a
o *^3
„•p .3 -Ê-
3 "3 S
a o S os
=3 8
bo
d
43
O
*-l
d
No©bc.drdoö
S W '3 'N t© .2 xj
'Ig
g 8£
3rf|
N g 0
40 fl
m a
-3 ®^-ö 5
I g.S 3 8
s A"9
IIIls
H d i H
,H 43 o HH d
1 8
Ja
-W
a M
S o
25
-
»-d
S
(E rffl tö
O sa
tëflg^ls^
iS l3
fl o
^fl I
.2 a a
d
2 44
5
f-c d
bc
d
o
II
kw o
a-ÏÏ
2 :E?
a 5 Art
O.iS S fl g ffl
o s
,5 d «o
a P Js
:a- a a fl
n g ®-o ®.fl
*z?n
^a «Hl
ff-a 3 g,
¥s^
a 6e'®'i
>23- g
to
f rH J-( 1
S
N
S-I
feS
d
T3
f-t w
N
-a
t; B fl-ï
fl -fl 2
B n) 3 B
flfljH t»
a
d
T3
S
s N a
'o
S SM
a 9 A 3
- :fl? o P-5
a m
■3 -o-o fl
CÖ^H bO r-, Ti Ti d fT
fl rt :p« ,5 fl 2 ci 5 ft o
bpg s fl SJ3 N g
■a;8ö£s?-ïc«™»|8=
af o Sn- fs'ï I 8 ,88
c'O-g
(O
V.
d
d
s lss5d|lrsS|«S«S»'sa;.
§S|g|s|as»»a!a!5iMs|'s;g
hn d 43 3 rr' d d
fl hÖ CO C CD 137 "M O N
©d®rt-2® d'i?©t^d 43 /-B C r_2 <->
«g
41 fl-Üd 43 00 T-( xj< CM
to'a
fyi lO O
®«w g
cd n t
00 g öSs
<V«u /<nr«M>, w»/>rv/i/i ./C» «<7/1 rp/
Bt*yr ver/wuiJt, wordt de groolo Kindervriend
angstvallig geweerd aJthans voor MtVQC;..
het geldt het aandeel dat CJerda's vadei^fcn
de opvoeding van zijn kind heeft: hfj wilde
ook niet, dat zij gedoopt zou worden, en dat
moet daarom gebeuren als hij op reis js.
Doch, ofschoon geweerd door de men-
schen, weet Jezus zich toch den toegang tot
de kinderziel te ontsluiten; niet één enkele
keer, maar bij herhaling komt Hij in Gerda's
kinderland. Het is een zeer geslaagd hoofd-
Btuk, dat ons hiervan verhaalt; het is ook
een bizonder feit, dat „Hij" het leven bin
nen treedt.
Met allerlei schatten vult zich Gerda's
kinderleven; en allengs is er méér aangaan
de Jezus, dat zij bij haar schatten brengen
kan. Dat is niet veel, maar zoo nu en dan
doet zij toch wat op dat haar kennis ver
meerdert.
Allerlei vragen verwarren haar daarbij;
een bijbel hoort niet bij hen, evenmin als de
kerk. Zou dan alles wat zij van Jezus wist.
wél bij hen hooren? ,,'t Beste zou zijn er
maar heelemaal nooit meer over te denken",
wil ze zichzelf gerust stellen.
Maar dat is onmogelijk. Integendeel; al
sterker bindt het al haar gedachten.
Dan brengt een geval van zelfmoord haar
opnieuw aan het wankelen. Is alles dan tóch
zonder zin, bestaat er niets van alle dingen
die haar droomen vullen?
Gelukkig is er iemand die haar onrust
ziet en den wanhoop in haar oogen ontdekt
0 er was zoo'n eindelooze zonnehonger
in het leven van dit schaduwplantje!
Met die andere kan Gerda praten over
haar angst en onrust. Dan trekt langzamer
hand het gordijn dat altijd het Konink
rijk voor haar blikken verborg op. En
gretig luistert zij; vraagt: „Dat van Jezus,
hoort dat er ook bij?" Zoodra ze dat maar
weet, is Gerda blij. Heerlijk, dit alles te
wetenen dat zij zelf er óók bij hooren
mocht.
Dat wist ze nu zoo zéker: dat het ook voor
haar was, dat zij er zelf óók bij hoorde.
Met die blijde zekerheid kan Gerda het
groote leven in.
Zoo heeft de naam van Jezus, die eerst
over het kinderland heel zacht en verscho
len heenzong, aan 't eind een helderen klank
gekregen. Hij is gekomen, gekomen om te
blijven.
Met die winst is de tocht door kinderland
ten einde.
De kennismaking met dit eerste boek van
mevrouw RenesBoldingh is in velerlei op
zicht een aangename. En het zal voor velen
om meer dan één reden nuttig zijn, dit boek
te lezen; niet het minst ook, omdat het zulk
een belangwekkenden kijk geeft op het kin
derleven. Ieder die met kinderen in aanra
king komt, zal door deze schetsen oog krij
gen voor hetgeen hij anders nauwelijks op
merkte; zijn liefde voor het kind zal door de
zen bundel, die met zooveel liefde geschre
ven is, dieper en inniger worden.
Er is, in dit werk als zoodanig, op meer
dan één bladzijde de herinnering aan Wil-
ma, voor wie deze schrijfster een warme
vriendschap koestert. Niet alleen de inhoud,
maar ook de stijl drijft de gedachten van den
lezer in deze richting; zoo bijvoorbeeld het
begin van het tiende hoofdstuk, waarvan
aanstonds de eerste zin opvalt:
„Ver achter alle gewone levensdingen
ruischt een stille hooge muziek; maar het
zijn slechts de Zondagskinderen onder de
menschen, die zooveel van haar accoorden
opvangen, dat ze de vreugde der melodie
meedragen kunnen in hun leven."
„Kinderland" is een boek dat in bizondere
mate aanspraak maakt op de belangstelling
van onze lezers.
A. L. VAN 0YEN.
door
H. KINGMANS.
44.)
„Het is sterk", verwonderde hij zich. „Weet
zij.
hi«r g-oliracht was, heeft uw naam haar en
haac^jfroer, die juist in loeiden logeerde, op
een spoór gebracht. Zoodoende kwam uw
zuster het te weten en wilde zij naar u toe
komen, om eens te praten."
,,'t Lijkt wel een verhaal uit een boek",
glimlachte hij flauw.
„In werkelijkheid is het leven vaak nog
romantischer en wonderlijker dan het in de
boeken beschreven wordt Hier hebben we
bijvoorbeeld een stukje werkelijkheid, waar
van vijf en twintig jaar geleden niemand
had kunnen droomen."
„Ik zou wel eens wat méér willen weten.
U kunt mij toch wel inlichten, zuster?"
„Is het niet beter, dat uw zuster alles
vertelt Leermans?"
„Ik wilde vooruit iets weten. Misschien wil
die zuster, ik bedoel mijn nichtje, mij wel
op de hoogte brengen."
„Dat moet niet", haastte zich Gretha te
zeggen. „Het is alles niet even prettig, wat
er te vertellen is."
Snel overwoog zij: het was allicht beter,
dat zij Leermans in groote trekken op de
hoogte bracht. Het bezoek mocht niet zoo
heel lang duren. En het was bovendien
voor den man eenvoudiger en gemakkelijker
indien hij reeds iets wist. Zij zou Mevrouw
Meyenbeek dan wel op de hoogte brengen
van wat zij gedaan had. In elk geval moest
Marianne worden bespaard, dat haar oom
haar dien dag allerlei vragen stellen ging.
„Als ik u er een genoegen mee doen kan",
zeide zij daarom, „dan wil ik u wel ver
tellen, wat ik weet. Ik weet natuurlijk lang
niet alles."
„Als u het voornaamste maar zegt, zuster."
„Van vroeger weet ik natuurlijk niets.
Maar ik weet wel, dat uw zuster een, wat
de menschen noemen, goed huwelijk heeft
gedaan. Met mijnheer Meyenbeek Leeuwen
huis. Hij was een financier, werd later
bankier. Zij waren rijk en kregen twee kin
deren: Marianne, die dan nu verpleegster
hier is, en Albert, die op een handelskantoor
in Noordstad is. Dit zijn heel ondergeschikte
posities, maar die moesten zij wel aanvaar
den, want het gezin is arm geworden. Wat
er precies gebeurd is, weet ik niet Spe
culatie of zooiets, denk ik. Maar de bankier
Meyenbeek Leeuwenhuis heeft zich vergre
pen aan hem toevertrouwde gelden. Het
eind was..."
„De gevangenis?" vroeg Leermans, die in
spanning luisterde.
„Neen, het is erger. Meyenbeek Leeuwen
huis heeft zich aan den aardschen rechter
onttrokken. Hij pleegde zelfmoord."
„Verschrikkelijk. Dan heeft mijn zuster
heel wat meegemaakt."
Hij zei dit met een klank van medelijden,
niet met leedvermaak in de stem.
„Hoe vreeseiijk voor mijnheer Meyenbeek
en voor de beide kinderen het geval ook is,
Leermans, voor uw zuster heeft het een
goede zijde gehad."
Vragend zag de patiënt haar aan.
„Het leed heeft haar gelouterd, Leermans,
en haar gebracht tot God, Dien zij den rug
had toegekeerd."
„Is Marie weergekeerd?" vroeg hij blij.
„Dat wist ik niet"
„Het is, zooals ik het zeg. Het ondervon
den leed heeft haar tot God gebracht En
het heeft ook gemaakt dat de beide kin
deren, die natuurlijk in totale onwetend
heid zijn opgevoed, aan het zoeken zijn ge
raakt. Ik hoop en bid, dat zij vinden mogen."
„Wie had dat ooit kunnen denken!" meen
de Leermans, die langzamerhand van zijn
verbazing bekwam.
„Wij kunnen 'sHeeren leidingen niet pei
len, Leermans."
„Neen", antwoordde hij peinzend. „Ik had
al gedacht: moest ik nu hier komen, om
mijn zuster te ontmoeten? Die gedachte vond
ik onzin. Maar n u gaat het weer anders
staan. Het moest tóch zoo zijn."
„Voelt ge nu wel, dat ge verkeerd deedt,
met te weigeren?"
„Het was verkeerd", stemde hij toe. „Ik
ben blij, dat ik tot andere gedachten ge
bracht ben, zonder dat ik wist, wat u mij
nu hebt verteld, zuster."
Gretha begreep hem volkomen: hij had
natuurlijk in de meening verkeerd, dat zijn
zuster dezelfde was van vroeger. En niet-
ontmoeting in zekeren zin veel eenvoudiger.
„Dus zij komt morgen, zuster?"
„Vandaag schrijf ik uw zuster nog. 't Is
ook mogelijk, dat ik er vanavond heenga
en haar ons gesprek meedeel. En dan zal zij
ongetwijfeld morgen komen. Zij zou al ge
weest zijn, als u onmiddellijk „ja" had ge
zegd, want zij snakt er naar, met u te
praten."
Leermans was, toen Gretha vertrokken
was, blijde, dat de zaak, die hem vastge
houden had en strijd gekost had, in zoo
verre aan den kant was, dat hij zijn toe
stemming had kunnen geven. Hij was er
veel rustiger onder geworden en het was
met een zekere mate van vreugde, dat hij
het bezoek van zijn zuster tegemoet zag.
En het zong ook in Gretha, die zoo spoedig
dat haar mogelijk was aan Marianne ver
telde van den ommekeer, die bij haar oom
had plaats gegrepen.
„Dus toch?" vroeg Marianne verreist. „Wat
zal moeder blij zijn!"
„En jij dan?"
„Ik? Ik natuurlijk ook. Maar ik sta er
toch anders tegenover dan moeder."
„Als je de zaak zelf bedoelt, ja, dat wel.
Maar wat blijft er nu over van je beschul
diging tegenover hen, die zich Christenen
noemen en dat ook zijn?"
„Ik geloof, dat ik mijn oordeel herzien
moet", dacht Marianne.
„Het is wel gewenscht. Wij zijn menschen
van vleesch en bloed. Niets menschelijks
is ons vreemd. Dat heeft je oom weer be
wezen. Maar als we in onze consciëntie wor
den geraakt en als Gods Geest in ons werkt,
kunnen en doen we veel, wat de natuurlijke
mensch vreemd toe schijnt. Je moet dus niet
te licht oordeelen over het Christelijk geloof,
kindjelief. Niet alleen over dat geloof voor
het persoonlijk leven, maar ook, als gevolg
daarvan, voor het dagelijksch leven, voor
het verkeer onder de menschen."
Marianne was beschaamd. Al begreep zij
nog lang alles niet in bizonderheden, het
drong wel tot haar door, dat zij lichtvaar
dig had geoordeeld.
„Kan ik ook niet zóó worden?" vroeg zij,
schier smeekend. „Ik voel mij zoo onrustig;
zoo zonder vrede."
De klacht sneed Gretha door de ziel.
„God geve je het geloof", zeide zij. „Ik
kan het niet"
HOOFDSTUK XI.
'tWas een stralende zomermorgen een
van de weinige, die ons klimaat kent toen
Albert Meyenbeek zijn kamer verliet, niet,
om naar het kantoor te gaan, maar om naar
den Resedaweg te peddelen.
Hij had alleen een kop thee gedronken,
want de bedoeling was, dat hij bij de Kleef-
stra's ontbijten zou.
Waarover reeds lang was gepraat en ge
schreven was een feit geworden: Gretha en
Marianne waren uit Leiden naar Noordstad
komen overwippen, waar Marianne al heel
spoedig een geliefde gast bij de Kleefstra's
was.
„Vrouwen zijn toch weer anders dan man
nen", had de oude heer Kleefstra gefiloso
feerd. „Marianne neemt haar lot toch niet
zoo tragisch op, als Albert".
Toch wijzigde hij zijn oordeel wel wat,
nadat hij eens met Gretha had gepraat, die
hem over Marianne inlichtte en ook sprak
van haar zoeken.
Door de nog stille buitenwijken van Noord
stad fietste Albert, indrinkend de frissche
lucht, naar den Resedaweg.
Den vorigen avond was Marianne voor
hem alleen geweest. Zij had een bezoek aan
zijn kamer gebracht en vervolgens waren
zij gaan wandelen door Noordstad, een stad,
mooi van architecteur en van verderen
aanleg, maar niet rijk aan natuurschoon,
ook niet in de onmiddellijke omgeving.
Het was op die wandeling, dat Marianne
hem had verteld van de gebeurtenissen in
het ziekenhuis, ruim een week daarvoor.
Hij had aandachtig geluisterd en iets ver
staan van Marianne's gemoedstoestand, toen
haar gebleken was, dat haar oordeel over
de Christelijke menschen al te lichtvaardig
was geweest. Inderdaad had zijn oom het
ul.sof tiij handelde, als elk gewoon menschen
kind.
Marianne had hem meegedeeld, hoe moe
der met vreugde was begroet en hoe een
lang gesprek broeder en zuster hadden ge
voerd. Het was nu alles in orde. Moeder
was reeds in Leiderdorp geweest, toen oom
Kees nog in het ziekenhuis lag. De bedoe
ling was, dat zij er elke week een middag
heenging. En als Marianne weer in Leiden
terug was, zou ook zij gaan kennismaken.
In het ziekenhuis had zij menig lang ge
sprek gevoerd met haar oom, die haar veel
van vroeger, ook van haar moeder, had
verteld.
En zij had, vrij zeker, omdat het ook haar
aangegrepen had, niet verzuimd mee te dee-
len, hoe het ooms vaste overtuiging was,
dat hem dat ongeluk moest overkomen en
hij in dat ziekenhuis moest komen. Dat
was, het kon niet anders, alles leiding Gods.
Albert had Marianne, die het zoo vol ernst
zegde, als geloofde zij het stellig, niet willen
tegenspreken, maar hij kon zich geen mo
ment met die gedachte verzoenen, 't Was
alles louter toeval geweest en daarmee uit
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
Zooals wij zagen zeilden de Engelschen de
noordpunt van Walcheren om, en ruim een
kwartier ten Noorden van het fort De Haak,
werden de troepen kalm aan land gezet Ten
einde een ongestoorde landing te verkrijgen,
nam de Engelsche vloot het fort eerst even
onder vuur, met het resultaat, dat de bezet
ting op de vlucht sloeg. Eerst had men van
uit het fort nog op de vloot gevuurd, doch
zonder resultaat.
Wel trachtte de Hollandsche Generaal
Bruce, die het bevel voerde over het z.g.
Zeeuwsche legioen, de landing te beletten,
maar hij had slechts 850 man onder zijn be
velen en daarvan waren er maar 300 van
wapenen voorzien. Hij begreep al spoedig,
dat hij niet beter kon doen dan zijn geschut
te vernagelen en stilletjes op Veere terug te
trekken.
Generaal Osten, die uit Vlissingen met een
sterke afdeeling naar den Oranjepolder was
gezonden, moest eveneens voor de overmacht
wijken en 's avonds waren, naar Deibei ver
haalt, de Engelschen, na eenige gevechten
bij Meliskerke vooral, in een stelling van Me-
liskerke tot St.-Laurens, terwijl de Fran-
schen een stelling bij Abeele hadden ingeno
men. Middelburg lag toen open voor den
vijand, en zonder aarzelen bezetten de Engel
schen de Zeeuwsche Hoofdstad.
Denzelfden dag dat Middelburg zich moest
overgeven werd ook Veere door Generaal
F r a s e r opgeëischt. Generaal Bruce had
inmiddels zijn post verlaten, en was met de
helft van zijn troepen het Sloe overgetrok
ken. Hij liet een bezetting van 500 man in
Veere achter, onder commando van Luit-
Kolonel W. Bogaardt, die al heel spoedig
in den morgen van den 31 sten, een eisch tot
overgave van de vesting Veere ontving. Wa
ren andere bevelhebbers op den loop gegaan,
Bogaardt was voor geen klein geruchtje ver
vaard. Hij ontving de Engelschen parlemen
tairs, hoorde ze aan en weigerde direct op
hun voorstellen in te gaan. Wilden ze de ves
ting Veere hebben, welnu, dan moesten ze
maar zien dat ze deze kregen, maar overge,
ven, daar dacht hij volstrekt niet over. Aan
die weigering zat echter meer vast dan men
uit zoo'n bloote mededeeling zou opmaken.
Men verlieze niet uit het oog, dat het geen
fort gold, louter door soldaten bevolkt, maar
een stad met gewone burgers, en die maak
ten den bevelhebber zijn weigering niet ge
makkelijk.
Interessanter notulen dan die van de
raadsvergadering van Veere van 31 Juli be
staan er misschien wel niet. De vergadering
werd geopend des morgens 5 uur, en de
voorzitter deelde mede, dat hij een deputatie
van burgers ontvangen had, die verklaard
hadden, dat zij gaarne alles wilden opoffe
ren, »1m uon IhAoj; vun Vu«ro mot miccos door-
ötiiiin kon worden, miuir cLa.t zij dit, x
oog op de enorme vlooi, niet konde
nemen. Het zou slechts een kwestie
kele uren zijn, en Veere, in die korte
riodeeen puinhoop. Zij drongen er bij
hem op aan, dat hij direct de Vroedschap bij
een zou roepen, opdat hieruit een deputatie
zou worden gekozen, die den Kolonel zou
verzoeken, de risico van een bombardement
niet af te wachten maar de stad vrijwillig
over te geven. De raad besloot een deputatie
naar Luit.-Kol. Bogaert te zenden. Echter
tevergeefs. Toegelaten tot den Kolonel „refu
seerde deze daaraan gehoor te geven, met de
bijvoeging, dat hij zijn plicht als officier
moest weten, dat hier geen verzoeken
tepaskwamen, en dat hij de eerste, de
beste die nog over de overgave der stad
durfde reppen, als een verrader van het
Koninkrijk Holland zou beschouwen, en
daar naar handelen". Op weg naar het
prachtige stadhuis te Veere, werd de Kolonel
nog opgewacht door de drie Veersche predi
kanten, maar op brute wijze gaf Bogaert ten
antwoord, dat hij er niet over dacht. Wat
een laffe kerels hier in Veere zoo schold hij.
Hij was zeer ontstemd, dat men op overgave
aandrong. Dadelijk gelastte hij den Raad
„het korps gewapende Burgerwacht af te
danken" daar hij deze voor onbetrouwbaar
hield. De Raad zwichtte voor dien eisch en
liet de burgerwacht voor de pui van het
Stadhuis afdanken en de wapens inleveren.
De Engelsche parlementairs kwamen bij
hun bevelhebbers met de boodschap van Bo
gaert terug. Deze aarzelden niet. De Engel
sche kanonneerbooten en galjoten voeren het
Veersche gat op, en stelden zich tegenover de
stad op.
Onmiddellijk ging de Engelsche vloot tot
het bombardement over. De vroedschap van
Veere bleef permanent bijeen in één der kel
ders van het Stadhuis. Zoo af en toe stapte
de Commandant Bogaert de kelder in en
deelde de vroedschap mede, „dat het met het
bombardement nog niet zoo erg was". Hierin
had hij wel wat gelijk, want het onderzoek
heeft uitgewezen, dat de kanonneerbooten
veel last hadden van den sterken stroom en
te veel slingerden, zoodat zij niet goed kon
den vuren en de kogels over de stad vlo
gen. Natuurlijk troffen er ook verscheidene
doel en 's Lands Arsenaal was spoedig een
ruïne.
Den geheelen dag duurde met tusschen-
poozen het bombardement van Veere
voort. Wij kunnen derhalve ons goed voor
stellen, welk een angst zich van de bevolking
meester maakte. Des middags zond de vroed
schap vanuit den kelder weer een missive
naar den kolonel met de smeekbede, toch de
stad over te geven en de witte vlag van de
torens te hijschen. Bogaert trok zich echter
niets van den Raad aan.
Tegen den avond werd het vuur heviger,
en omstreeks 11 uur 's avonds stapte onver
wachts kolonel Bogaert de kelder binnen.
Hij deelde mede, dat hij bereid was de stad
over te geven, als de vroedschap hem op
staanden voet f 1000 gaf, ter betaling aan
zijn troepen.
Deze eisch was nog zoo dom niet, want,
zei Bogaert, „ik voorzie krijgsgevangenschap
der mannen, en dan is het altijd gemakkelijk
als ze wat geld op zak hebben. Blijde ging
de Raad hierop in. Direct begon de onder
handeling. De Raad hoorde er officieel niets
van. Wel hield het bombardement op, maar
eerst den anderen morgen te elf uur rukten
de Engelschen Veere binnen.
Wat echter bezielde Bogaert, om plotse
ling zijn starre houding te laten varen?
Volgens de meening van sommigen, kwam
hij tot het besluit, toen hij des avonds 10
uren zag, dat vuurpijlen naar de stad wer
den geschoten, waardoor groot gevaar dreig
de, dat Veere in vlammen op zou gaan. Toen
de Engelschen Veere binnen waren ging men
de schade eens opnemen. Het viel gelukkig
nog al mede, dank zij het slechte richten.
Maar de angst was wel griüot geweest.
Na den val van Veere trokken de Engel
schen onverwijld voort naar het fort Ram-
mekens, dat slechts een zwakke bezetting
had en dat zich 3 Aug. overgaf, daar de be
velhebber zag, dat hij uit het reeds ingesloten
Vlissingen, toch geen hulp meer kon ver
wachten.
Grieven over Opvoeding.
92.
Onze kinderen en... revolutie!
„Dat is nou niks voor onze gezinnen, niks
voor de jeugd, niks voor een brief over op
voeding!" Denkt ge dat werkelijk? Laten
we dan eens praten en oordeel dan daarna!
Onze jongens en meisjes hebben ongetwij
feld gelezen van de droeve geschiedenis met
de „Zeven Provinciën", dat als muiterschip
eenige dagen in de Indische zee voer. Ja,
en of! Vooral onze jongens, al zijn ze nog
in de schoolleeftijd. Wat? Dat is juist iets
voor henl Ze hebben de foto van het groote
schip met meer dan gewone belangstelling
bekeken en de gebeurtenissen stellig met
aandacht gevolgd.
Tusschen twee haakjes! Ouders, ge hebt
ze dat allemaal toch niet laten lezen in een
„neutraal" blad? In een blad, dat niet po
sitief kiest voor onze Christelijke beginse
len? Zoo'n blad is nooit voor onze Christe
lijke gezinnen aan te bevelen; maar bij zulke
gebeurtenissen zeker in nog veel mindere
mate. Dan wordt het beslist hoogst gevaar
lijk! Bedenk u toch wel tien maal!
Nu dan. Uw jongens en meisjes hebben de
muiterij gelezen in een Christelijk dagblad.
Goed. Ik durf niet anders aan te nemen.
En kan dan mijn hoogst ernstige waar
schuwing tegen een niet bepaald Christelijk
blad verder laten rusten.
Nu komt uw taak, ouders! Ge spreekt er
over met uw kinderen. En dan is allereerst
aan de orde de vraag: hoe kwamen die
muiters er toe, zóó op te treden? Er was
voor die marine-soldaten een loonsverlaging
en nog eens een loonsverlaging. Erg genoeg!
Maar wie moet in onze dagen nu geen loons
verlaging boeken? Dat was dus wel erg, maar
niet het eenige, zelfs niet het eerste.
Wat was dan wel het begin? Dit: die
menschen waren door verkeerde leiders en
door verkeerde onderrichting en door ver
keerde lectuur op een dwaalspoor gebracht.
Dagen, weken, maanden, jaren lang! Vergif
tigd zijn ze door de revolutionaire theorieën,
door en door! En de ophitsers bleven aan
de wal en zaten op hun bureau en schreven
maar, schreven maar! Ze spoorden aan tot
verzet en tot ongehoorzaamheid, niet wij
zende op de gevolgen, op de noodlottige ge
volgen voor de arme verdoolden en bedro
genen. De opstokers bleven buiten schot en
de arme misleiden mochten daadwerkelijk
revolutie maken en zichzelf en anderen in
het onheil storten!
Arme wereld, die zich zóó laat bedriegen!
En ongeloof en revolutie volgt, om zichzelf
in het verderf te storten! De menschelijke,
booze, ongeloovige redeneeringen neemt men
aan. God en Zijn Woord verwerpt men! Och,
had naar Mijn raad zich Mijn volk gedragen!
Dat is het allereerste begin. Men heeft
God en Zijn Woord verworpen! Wat wijsheid
zouden ze dan nog overhouden?
Maar mochten dan die marinematrozen
niet eens klagen? Moeten we ons dan maar
alles laten welgevallen? Zeker, ze mochten
wel degelijk hun klachten uiten. En voor
hun rechten opkomen. En verkeerde toe
standen, misstanden, aanwijzen. Wel zeker!
Maar... op behoorlijke wijze! In de rechte
weg! Met geoorloofde middelen! Doch in
geen geval langs een weg van onrecht en
geweld! Door opstand en revolutie! Door een
machtshand te leggen op schip of weer
middel, dat het hunne niet is, maar wettig
bezit van onze wettige landsregeering. Door
zich ontslagen te rekenen van hun eed van
trouw aan Hare Majesteit de Koningin. Door
met Haar eigen middelen zich tegen Haar
te keeren!
Ouders, prent dat uw kinderen toch goed
en ernstig in. Laat die waarheid der Schrift
toch vóór alles voor uw kroost vaststaan.
En ga gij zelf ze er in vóór, aan die waar
heid vast te houden. Toon het voor oog en
oor uwer kinderen: wat ge ook doet, of
wat ge niet doet: toets uw denken en spreken
en handelen aan de uitgesproken wil des
Heeren, altijd weer! „Geen God en geen
meester", dat was de kreet der revolutie;
en dat is ze nog steeds!
En alleen bij God en in Gods weg is heil
te vinden! Zeg dat uw kinderen!
OPVOEDER.