s s a S 2 S c §09 S y B b fcJ >5! O a .a ii> g 73 o c ÈP 01 2 5 - ft ,4 3 x H tr A o H fc« 3 2 S O 3 - tab s p w 03 O O, 3 -Q '3 T3 73 Ui O O •*-» g cd cd 73 2 -3 s-< O O a u 3 Miuir er is ook kinderhuid ia K.inder- landnatuurlijk, dat kan mal anders. l-.n Dok hier zien wij weer een duidelijke heen- wijzing naar de jeugd van de scnrijfster, wier vader na hun vertrek van ^meland in 1901 in Schellinkliout bij Hoorn aan kanker in de tong is gestorven, na een lijden van bijna een jaar. „Dat heeft zoo vertelt zij zelf een nnuitwischbaren indruk op ons, drie kinde ren, gemaakt, en een sterken insiag van weemoed en zwaarmoedigheid in ons leven geweven, die alleen door üods zonneschijn verhelderd kon worden. Want toen al dat lij den om ons heen was, was er geen christelijk geloofsleven dat ons kon dragen, met zijn hoop op eeuwige zaligheid by whristus. Wat dat gemis beteekent bij kinderen met een bijna overgevoelige natuur, is ternauwer nood te begrijpen: 't diepste donker, zonder lichtstraal. Toch was mijn. moeder in haar eigen ge- dachtenleven eerj^aome vrouw; alleen, ze kon en durfde ëtajllets van meedeelen. Be greep waarschijnlijk ook niet, hoezeer 't noodzakelijk was voor ons, kinderen." Na haar vaders dood verhuisde men naar Apeldoorn, en daar is de groote vriendschap met de schrijfster Wilma gegroeid een vriendschap, die geworden is „een wezen lijke bancl_voor dit leven en voor 't toeko mende ook, naar ik zeker geloof". In dit milieu, zoo vertelt mevrouw Renes Boldingh, heb ik leeren voelen wat Chris tus voor ieder mensch en voor de wereld beteekent. Er komt een algeheele ommekeer, van beslissende beteekenis voor het geheele leven. Over het kinderland, dat in dit boek be schreven wordt, ruischt zachtjes de naam van Jezus, en aan 't eind heeft die naam een helderen klank gekregen. Daarin ont dekken we wederom overeenstemming tus- schen hetgeen in eigen leven is voorgevalieu, èn hetgeen in dezen bundel wordt verteld: toen er zooveel lijden was door het sterven van den vader, was er wel de naam van Je zus die over het kinderleven zachtjes heen- zong: immers was de moeder in eigen ge- dachtenleven een vrome vrouw, die somtijds psalmen en gezangen zong. Alleen: de naam stond niet in het middelpunt, het was slechts een ruischen-van-ver. Door het sa menzijn met Wilma heeft Gods genade be werkt, dat Jezus' naam aan het eind een helderen klank heeft gekregen V Kinderland is 't domein van onze rijkste, grenzenlooze droomen. ül het mogelijke lijkt bereikbaar, en nog meer dan dat: ook het onbereikbare lijkt mogelijk. De schepen van ons verlangen en verbeel den bevaren wijde en verre zeën. Met ster ken vleugelslag doorklieven onze gedachten het luchtruim, in een wilde, spannende vlucht. Wat nooit tot werkelijkheid worden kan, wat ons straks in het koude, harde le ven- bij de handen afbreekt, hetgeen volsla gen onmogelijk is en nooit gedijen kan in de kille sfeer van zakelijkheid en efficiency, dat alles is ons rijk bezit zoolang wij den kinderleeftijd nog niet achter ons hebben. Zoolang kinderland zijn poorten nog niet gesloten heeft achter ons, beleven wij onze rijkste en heerlijkste droomen; die nog als een werkelijkheid in vollen zin tot ons bezit behooren, zoolang het leven daaraan geen schennende handen slaat. Kinderland is een wonder-rijk domein; ieder die aan zijn eerste levensjaren terug denkt, weet zich veel of weinig maar stellig iets te herinneren dat in dien tijd het rijk van zijn droomen bevolkte. Maar er is méér dat dit kinderland tot zijn domein heeft, daarover het lachende, lokkende schijnsel van vreugde laat vallen, of alles donker kleurt door de wolk van ver driet. Want er kan angst zijn in kinderoogen, onrust of vrees om onbegrepen dingen, die het kinderland somber en droef maken. Al les ligt zoo dicht bijeen: de droom die de kinderjaren zoo wonderbaar rijk en geluk kig doet zijn; de angst en de smart die deze eerste jaren donker en bang maken. „Een gelukkige jeugd werpt haar licht over het gansche leven." Aan dien vasten regel denken wij, wan »i mi X CC Ui u Q tj w (-1 -ü neer wij met mevr. Jienes- Holding ,,jK in- derland" betreden. Kinderland, waar de droom haar geheimen weeft, en het ge-luk schier onbedreigd kan zijn. „Nooit kan het deel aan geluk, dat de kinderziel binnen haalt, groot genoeg zijn." Die woorden vragen onze aandacht, nu wij op „Kinderland" ons oog richten. A. L. VAN OYEN. Het zoutende zout door H. KINGMANS. 43.) o- Hij had met eenige botte woorden, waar van hij ten aanzien van die bemiddelende zuster spijt had, ze te hebben gebezigd, den pas tot toenadering afgesneden. Maar hij had er toch geen vrede mee. En naar mate de morgen verliep, werd hij er onrus tiger onder. Aan Marianne, die, hoe moeilijk het haar ook viel, hem opgewekt behandelde, gaf hij afwezige, soms heel verkeerde antwoorden. Hij had zijn gedachten er niet bij. Die zaten elders. „Komt die zuster vanmorgen vandaag nog op de zaal?" vroeg hij plotseling, nadat Marianne een anderen patiënt geholpen had. „Wie bedoel je, Leermans?" vroeg Ma rianne, hem overigens wel begrijpend. „Er zijn hier zooveel zusters." „Dat is waar. Maar is zij niet de chef of zoo? Zuster Leef of Kleef...?" „O, zuster Kleefstra? Ja, die is hoofdver pleegster. Maar het is volstrekt niet zeker, dat zij vandaag hier nog komt. Of u moest haar persé willen spreken? Dan zal ik het haar zeggen en dan komt zij vast." „Neen, neen, dat is niet noodig", aarzelde hij. „Dan spreek ik haar toch morgen wel. 'k Heb haar wel iets te zeggen..." „Zal ik vragen, of zuster Kleefstra straks even binnenloopt?" vroeg Marianne, hoop vol gestemd. „Neen, zuster, dat is niet noodig. Het is wel vriendelijk van u, maar ik zeg het die zuster dan later wel." Marianne vertelde het wel aan Gretha, die aandachtig luisterde en, al sprak zij het niei uit, ook in de meening ging verkeeren, dat Leermans aan het veranderen was. „Ik kom in den loop van den dag nog wel even op die zaal", zeide zij, „en dan ziet je oom mij vanzelf." „Maar laat niet merken, dat ik er over gesproken heb. Hij wilde het bepaald niet hebben." „Ik zeg niets, zal zelf het laatst met hem gaan praten." „Wat dacht je? Zou oom van meening veranderd zijn? Ik vermoed het haast. Wat zou hij je anders te zeggen hebben?" Gretha haalde de schouders op. Voorzich tigheidshalve. Zij wilde Marianne niet met een valsche hoop vleien, al had zij ver moedens in gelijke richting. ,,'k Weet het niet", zeide zij. ,,'t Is moge lijk." „Wat zou ik het graag voor moeder wil len. Moeder wenscht zoo vurig, hem te be zoeken en over vroeger te spreken. Oom moet dat toch goed vinden. Gretha? Van jullie standpunt geredeneerd, spreekt dat toch vanzelf?" Marianne sprak op heftigen toon. Het was weer dezelfde strijd, weer hetzelfde vragen naar het onbegrepene. „Je hebt volkomen gelijk, kind. Wat je oom behoort te doen is heel eenvoudig. Hij heeft alleen slechts toestemming te geven, dat je moeder komt Maar hier blijkt weer zonneklaar, dat het eenvoudigste niet steeds het gemakkelijkste is." Het wijsgeerige antwoord bevredigde Ma rianne natuurlijk niet Maar. zij kon niet ver der vragen, daar Gretha verdwenen was. Voorwendend, dat zij iets had te verrich ten, liep deze een uur later de zaal binnen, waar Leermans lag, die haar onmiddellijk opmerkte. Zij schonk hem echter aanvankelijk geen aandacht, maar deed, wat zij quasi te doen had, om vervolgens een kort praatje met den verst verwijderden patiënt te maken. 2 .3 3 S M 60 «0 '5 u M a cd t3 ja g =3 M g 9 73 u g O cd is i O rG 73 U cd G -G 73 to 3 3 rG M a-o g x 73 M L o o =3 ld g N cd Td :g» g - to 'g a 8 w 9 'S g 3 ■*-> N S 73 W .2 a o 50 M i g, 5 »_g Nü S 03 O 00 cd -G M S 2 -*-> cd cd 9 0 g 1 a to cd H I 9 Vervolpena deed zij ï»et met den tweeden en derden, er Jagen er vier in het zaaltje om daarna, als het ware in het voorbijgaan, in elk geval zoo onopzettelijk mogelijk, zich tot Leermans te wenden. „Gaat het goed, Leermans?" ,,'k Heb niet te klagen, zuster." „Mooi, zóó mag ik het hooren. Ik denk, dat wij je hier niet lang zullen hebben. U behoort voor ons als het ware tot de voor bijvarende schepen in den nacht. Maar dat is heel gelukkig, 'k Heb vanmorgen nog met den dokter gesproken, nadat hij hier geweest was. Eer wij een klein weekje verder zijn, loop je in den tuin en dan zul je gauw op Leiderdorp zitten. Ik ben daar wel eens geweest. Op een fietstochtje. Een aardig dorp." „Het bevalt mij er ook best", antwoordde Leermans. „Beter dan in Brabant." „Dat kan ik mij voorstellen. Nu, Leermans, het beste hoor." En Gretha wilde zich verwijderen. „Zuster." „Ja, Leermans?" „Over dat van vanmorgen", aarzelde hij, om dan vlugger te spreken: „Ik heb spijt, dat ik u zoo behandeld heb. 'k Was niet erg beleefd. Dat kwam natuurlijk van het onverwachte. Maar u meende het goed en deed ook maar, wat u was gevraagd. Ik had u niet zoo bot moeten behandelen en mijn hoofd omdraaien, alsof ik wilde zeg gen, dat u wel vertrekken kond. Dat was geen goede behandeling. Het spijt mij wel. Wat ik gezegd heb, blijft gezegd. Mijn zuster moet niet komen. Maar u had ik beter moeten behandelen." In haar hart had Gretha de stille hoop gekoesterd, dat Leermans veranderd was. Maar deze met blijkbaar vaste overtuiging uitgesproken woorden, sloegen alle hoop den bodem in. Het pijnde haar, al liet zij daar van niets blijken. „Ik heb je dat niet kwalijk genomen, hoor, Leermans. Ik begreep natuurlijk wel, dat de mededeeling zeer onverwachts kwam. Je dacht op dat moment niet aan mij. Maak je daarover dus niet bezorgd. Wij blijven de oude met elkaar en maken in den loop dezer week nog wel eens een praatje." „Ik ben blij, dat u er zóó over denkt, zus ter. Want heusch, ik heb er spijt van. Maar over dat andere moet u toch niet meer praten." „Dat was ik ook niet van plan, Leermans, als je het toch niet hebben wilt. En dat begrijp ik nu wel. Ik heb meegedeeld, wat ik te vertellen had. En je hebt je besluit meegedeeld. Welnu, dan zijn wij klaar. Al leen heb ik het nog niet aan Mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis geschreven, hoe haar broer er over denkt Zij verwacht van daag wel bericht, maar ik wacht nog enkele dagen. Het zou toch kunnen zijn, niet waar? dat je geen vrede had met het plot seling genomen besluit. Eerlijk gezegd, ik hoop, dat u er op terug komt. Uit vrijen wil natuurlijk. Dat lijkt mij het beste. I k meen ook, dat het moet. Maar als u er anders over blijft denken, wel, dan breng ik de boodschap over en is mijn taak in dezen afgeloopen. Nu, Leermans, ik moet noodig weg, lioor." Gretha Kleefstra ijlde heen, ondanks de teleurstelling toch nog de hoop koesterend, dat Leeimans tot andere, betere gedachten komen zou. Haar woorden hadden Leermans inder daad weer onrustig gemaakt. Hij had wel resoluut gezegd, dat „over dat andere" niet meer gepraat worden mocht, maar dat an dere liet hem zelf niet los. En den anderen morgen, toen zijn vrouw hem bezocht, deelde hij haar mede, welk verzoek hij ontvangen had en ook, welke beslissing hij genomen had. Juffrouw Leermans wist nauwelijks van het bestaan harer schoonzuster af, maar zij kon toch het gedrag van haar man niet geheel goedkeuren. En toen zij bespeurde, dat haar man er zelf ook geen vrede mee had, was haar besluit spoedig genomen. „Ik zou haar laten komen, Kees", zeide zij. „Je kunt nooit weten, waar het goed voor is. Ik geloof ook, neen, ik weet zeker, dat je het moet doen." Maar hij wilde er niet van hooren. „Zij heeft zich nooit aan ons gelegen <D '3 s o> co 3 3 .3 O a .9 g u 3 3 g a> g N <D O» 73 .9 g 3 -ö O s 73 P G N 9 O) -H «Go o Lm 03 1 2* Sa® O O K cö ."2 -S -£ is* 03 o: 33 73 JZ 3 73 CÖ CÖ N N 3 I 2 .3 JS '3 5 r o G N -Q •-< a -G Ut co o "*-? co 2 ■S 8 .3 •S bO t, •-* G *1 I rv CÖ CO CO .3 ij u v 3 S 3 -G O) O) .c g Z u ra a> "o a -2 a> O N CÖ G "co G G .2 O 73 CO c 1 .1 O o o to S G -G 3? nj N -G CO r© - (w S cö cö O o a 3 I s 2 - a> cö g -g 73 g g -2 *-» cö ;g g S g .2 13 I S O O O O 0) .n »G C M Cö G 3 O M E O «J cö O p a g cö t-i 3 S -G 73 -G O bo - <33 fe M 73 2® g n3 co U CÖ cö -3 to J2 cö a cö 73 O 33 0 O N f-i 1 B g T3 "cö P m 73 -G to laten 'iKgen", in ~kte hij 0p- „Wat voor zin heeft het, dat zij komt?" Daarbij bleef het. Doch in den loop van den dag veranderde Leermans van gedach- ten. Het woord van den Heiland, dat men niet zevenmaal, maar zeventig maal zeven maal behoort te vergeven, ging beslag leg gen op zijn ziel. In den daarop volgenden nachi kon hij de handen vouwen en schuld belijden. Marianne had intusschen, brandend van ongeduld, geïnformeerd, wat haar oom tot Gretha te zeggen had. En zij was hevig teleurgesteld, te moeten vernemen, dat het gesprek zoo goed als niet over haar moeder, maar wel naar aanleiding van haar moeder geloopen had. De bizonderheden vertelde Gretha niet In den loop van den volgenden dag ver toonde zij zich weer in het zaaltje, waar nu twee patiënten lagen, daar de beide anderen tot de loopenden gingen behooren en een andere zaal betrokken hadden. Zij zag onmiddellijk, dat Leermans haar wat te zeggen had, of hij viel met de deur in huis. „Zuster, kent u mijn zuster goed?" „Ik meende, dat wij niet meer over haar spreken zouden, Leermans? Het waren uw eigen woorden." „Dat heb ik ook gezegd, zuster. Maar... maar dat is toch niet goed. Ik handel ver keerd. Wilt u haar zeggen, dat ik haar graag zien wil?" In Gretha juichte het, al liet zij het niet merken. Zij was blijde voor mevrouw Meyen beek; ook voor Marianne, die nu de kracht van het Christen-zijn ervaarde; maar ook voor Leermans zelf, die, in Christus, een overwinning had behaald. Hij sprak er niet van, maar het stond voor haar vast, dat hij in een heftigen tweestrijd had verkeerd. „Ik ben blij, dat je er nu zoo over denkt, Leermans. Vandaag nog zal ik het uw zus ter berichten en dan komt zij vast morgen, 'tls dan wel geen bezoekdag, maar dat zie ik wel te schikken. Het komt dus in orde, hoor. Uw zuster zal heel blij zijn." „Ik wilde toch wel iets van haar weten", aarzelde hij. „Kent u haar goed, zuster?" „Zeker ken ik Mevrouw Meyenbeek uit stekend. Ik kom er heel vaak. Haar dochter is in dit ziekenhuis verpleegster", lachte Gretha. Leermans zette groote oogen op. „Dan moet dat die zuster zijn, die hier... Want die lijkt sprekend op mijn zuster, toen zij jong was." „Dezelfde, Leermans. U hebt, zonder het te weten, al verschillende woorden met uw nichtje gewisseld." Uit het Zeeuwsch Verleden door A. M. WESSELS. De Inval der ElngelseDen in Zeeland I. Hebben wij eenigen tijd geleden iets uit de historie van de stad Vlissingen verte1 d, thans gaan wij iets verhalen van de episode Sept._L.ec. 1809, dus circa 125 jaar gele den, n.l. over den inval der Engelschen in Zeeland, waarbij de stad Vlissingen helaas al te zeer betrokken was. 't W as in de laatste maanden van het jaar 1809 een onrustige tijd in ons goede land. Koning Lodewijk Na- po.eon regeerde hier bij de gratie van zijn broeder Keizer Napoleon. Reeds dikwijls had hij het ongenoegen van dezen ondervonden, maar wat in het najaar van 18l9 gebeurde, werd de onmidellijke aanleiding tot zijn val en de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Fransche Keizerrijk. Hiermede staat in verband de inval der Engelschen in Zeeland, een onderneming waarover reeds lang te voren was beraad slaagd, maar die eerst tot uitvoering kwam, nadat de Oostenrijksehe staatsman Prins Stahremberg, Napo'eons groote tegenstan der, in Londen was aangekomen, en de En- gelsche regeering er toe had weten over te halen. 't Was voor den Oostenrijksch en Prins een heele toer geweest om Engeland te bereiken. Met behulp van valsche passen was hij tot Calais gekomen, waar livj, door zic\\ «vis Is- roolietiticii koopman voor te doen, de J? ran- sclie poiilie wist te verschalken en gelegen heid vond naar Engeland orer te steken. Oostenrijk hoopte n.l. dat als de Engel schen Napoleon in het nauw brachten, zij minder vernederende vredesvoorwaarden zouden kunnen bedingen. Maar de inval der Engelschen moest ta melijk vlug geschieden. Want ook Napoleon sliep niet. Krijgskundig genie als hij was, had hij ai spoedige de positie van Vlissingen doorzien. Hij begreep, dat hij, om in Ant werpen veilig te zijn, de sleutel van de Schelde, Vlissingen, noodig had. Hij draal de dan ook niet. Toen de Franschen in 1795 in ons land kwamen, hadden zij er eerst een sterke bezetting gelegd. Bij iedere on derhandeling van Frankrijk met de Bataaf- sche Republiek was de afstand van Vlissin- singen een der punten van strijd. Bonaparte behandelde reeds in zijn dagen van eersten consul, Vlissingen geheel als veroverd gebied. En de Vlissingers schenen zelf aan dat denkbeeld te wennen. Want toen Napoleon als eerste consul 13 Juli 1803 bij een reis naar België ook een bezoek aan Vlissingen bracht, bood het stadsbestuur hem de sleutels der stad aan. En eindelijk werd, bij verdrag van 11 Nov. 1807, Vlissin gen formeel aan Frankrijk afgestaan. En kel deze stad, de rest van het eiland niet. Napoleon begreep, dat als hij Engeland onder de knie wilde hebben, hij een enorme vloot moest hebben. Hieraan schonk hij dan ook de noodige aandacht. Een plan tot vloot- bouw werd ontworpen en direct met de uit voering begonnen. In 1804 liet hij langs de Schelde te Antwerpen 1500 huizen afbreken en daar werven aanleggen. En hij rekende vooral op de Nederlanders, als goede zee lui, om die te bemannen. Engeland gevoelde wat hier op het spel stond, waarom een aanval op Antwerpen werd voorbereid. De omstandigheden schenen de Engel schen bijzonder gunstig voor de onderne ming. De Fransche legers bevonden zich in Spanje en Oostenrijk en hadden in beide landen zwaar werk. Ook de Hollandsche strijdmacht bevond zich daar voor een groot deel. Bovendien bracht Koning Lodewijk, zonder eenig bezwaar en gevaar te vermoe den zijn dagen door bij zijn moeder in Aken. Nu in beginsel besloten was, tot een lan ding op het vasteland, deed men op ruime schaal verkenningen in België eq Zeeland. De uitgebrachte rapporten waren verschil lend. Maar ze kwamen toch hierop neer, dat de aanval op Antwerpen kon beproefd worden. Er is ook nog overwogen Antwer pen aan te vallen over lar.d, van Ostende uit, maar dat werd opgegeven als te bezwaarlijk. De waterweg langs Vlissingen werd gekozen. Het was een reusachtige onderneming die Engeland op touw gezet had. Een leger van 40.000 man, 6000 paarden, en een groote hoeveelheid zwaar belegeringsgeschut enz. moest t e g e 1 ij k overgebracht van Rams- gate naar Walcheren, wat in één nacht ge schied is. Bedenkt men hier nog bij, dat de vloot van transportschepen, die deze leger macht overbracht, vergezeld was van een oorlogsvloot, bestaande uit 36 linieschepen, 36 fregatten, benevens een groot aantal klei ne mortier- en kanonneerbooten, dan kan men begrijpen, dat de Vlissingers met ang stige verbazing op dezen 29sten Juli 's mor gens de zee zoo vol zeilen zagen, dat ze den tel kwijt raakten. OnwiFekeurig zal men vragen, hoe zulk een enorme vloot den weg wist ie vinden tusschen de ondiepten der Sclieldemonden? Tit kwam omdat de Engelsche schepen be kwame loodsen aan boord hadden, schin pers uit Dover en andere kustplaatsen, die in de beide Schelden goed den weg wisten. Tn ieder geval was de komst niet geheel onbekend. Het bijeenbrengen van zulk een macht op één punt van de Engelsche kust, kon niet verborgen blijven, al was bet ver keer met Engeland ook verboden. Men ver moedde wel dat het op Zeeland was gemunt, gS o *-• "-J >u 3 O) nj 2> 73 M 3C 73 rG :z? c g :E S E 2 t. C 03 M 73 73 C o g t, iG* ra G cö I Q2 NJ 2 TZ t-, Q3 ra ra 03 73 J" 03 JX o .2 03 :g» O "O O) "2 1 "5 O 09 "O G 73 <33 U) 03 03 ■s t JS 2 *8 0 P O U bo rG O G O L Q) N g 73 C E G 03 G J3 G cö 09 cö cö -C bO o G O .3 - bO bc E cö 'S G o g r 2 03 'r? rt i—4 S N -2 - '3 2 ft t3 73 T3 JO 3 2 S G> bp M s a W g 73 De opgaven van J. van Dijkshoorn en S. van Hoek (beiden ooggetuigen) loopen uiteen: de eerste zegt in zijn boek 600 sche pen, de laatste 1400 schepen. maar de grootsle onï.eVterlteid heerscXnc over de vraag, waar de landing op "Wal cheren zou plaats hebben. Men vermoedde volgens Leibei bij Zoutelande, en dat is later ook gebleken bet oorspronke'ijke plan te zijn geweest. Maar door den vrij lie- vigen storm en Westenwind stond er zulk een branding, dat de landing daar onmoge lijk was, zoodat een groot gedeelte Noorde lijker voer, naar Domburg. Uok daar was de branding te sterk, en men zeilde toen de noordpunt van Walcheren om, den Room pot in. (Wordt vervolgd.) Beste neefjes en nichtjes, In verband met de Paaschvacantie heb ik het beantwoorden van de briefjes een week uitgesteld, zoodat het wel wat lang heeft ge duurd eer sommigen antwoord kregen. Maar zooals je ziet, uitstel is geen afstel geworden. De vraag over de kraag van Prins Willem was als strikvraag bedoelt, maar de meesten hebben het toch wel begrepen. Natuurlijk droeg hij de kraag om zijn hals. Ook ditmaal waren er weer enkelen, die vergaten hun naam of schuilnaam onder het briefje te schrijven en ook hadden en- Kejeu uen plaatsnaam vergeten. Willen jul lie er aan denken de woonplaats te ver melden en dan ook den naam en den schuil naam? 't Bespaart mij heel wat moeite en voorkomt vergissingen. Hier volgt nu eerst de correspondentie. Goes. „Barberis". Ik ben echt benieuwd hoe 'tmet je rapport gegaan is. Je bent nu zeker al druk bezig met de bouwplaat. Erg gemakkelijk is het niet. „Karekiet". Wel een mooie plaat vind je niet. 'tls niet gemakke lijk maar als 't lukt is het ook wel de moe.te waard. Ja, dat paadje ken ik wel. Borssele. „Smid". Dat was een heel avontuur met die vlieger. Is 't tenslotte nog gelukt of heb je het maar opgegeven. St. Laurens. „Meibloem". Prettig dat je weer eens op kwam dagen. Je bent nu zeker dicht bij de overgang'. Goed succes hoor! „Kerilaantje". Er is een tijd van ko men en een tijd van gaan. Toch vind ik 't al tijd jammer als er weer weggaan. Wel be dankt hoor voor je briefje. Voor de toekomst wensch ik je alles goed. „Kernoffel". Ja, ik heb goed op het sluitzegel gelet hoor! Ik hoop dat velen naar die goede raad zullen luisteren. „Vaders knecht". Je hadt nog heel wat te leeren voor de vacantie. Is 't goed in orde gekomen? En heb je prettige dagen gehad te Oostkapelle? „Klaproos". En was het een prettige bruiloft. Wat leuk dat je ook mee mocht doen aan die voordrachten, 'tls zeker wel behoorlijk laat geworden. „Nas- tertje." Er zijn er wel meer die dat hopen. Maar 'tis hier toch nog niet zoo erg als in Munehen, waar 't hard gesneeuwd heeft. Lewedorp. „Zeemeeuw". Ik kan best begrijpen dat met het mooie weer het schrij ven wel eens vergeten wordt. Gelukgewenscht hoor, met je mooie rapport. Blijf maar goed je best doen. Biggekerke. „Sneeuwwitje" Hartelijk wePom hoor! Ik hoop dat je lang mee zult doen. Die naam is wel heel toepasselijk. „Blauwoogje." 1 weer een nieuw nichtje! Nu, hoe meer hoe lie er hoor! Ja, die oom ken ik wel. Jullie moet maar trouw mee blijven doen. „Molenmeisje". Je bent even eens welkom hoor. Zooals je ziet heb ik de laatste naam gekozen; die vind ik de beste. Lees je het verhaal ook geregeld? Bergen op Zoom. „Loolaantje". Ja 't is nu een heerlijke tijd. Hier staan ook veel boomen in bloei. Dat lijkt me toch wel een mooie school. Je kunt daar wel heel wat lee ren. „Cornelis de Wit". Nu nog niet heele- maal. Maar 't gaat toch in de goede rich ting. Je hebt zeker wel dapper meegezon gen. Zoutelande. „Kwispelstaartje". Je treft het niet, dat het nu zoo koud is. Kom je nu weer geregeld buiten? Ja hoor, ik was ook van de partij. Als je kunt moet je maar weer eens schrijven.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8