s
s
a
S
2
S c
§09
S y B b fcJ
>5! O a .a
ii> g
73 o c
ÈP 01
2 5
- ft ,4 3
x H tr
A
o
H
fc« 3
2 S
O 3
-
tab
s
p w
03
O
O,
3
-Q
'3
T3
73
Ui
O
O
•*-»
g
cd
cd
73
2
-3
s-<
O
O
a
u
3
Miuir er is ook kinderhuid ia K.inder-
landnatuurlijk, dat kan mal anders. l-.n
Dok hier zien wij weer een duidelijke heen-
wijzing naar de jeugd van de scnrijfster,
wier vader na hun vertrek van ^meland
in 1901 in Schellinkliout bij Hoorn aan
kanker in de tong is gestorven, na een lijden
van bijna een jaar.
„Dat heeft zoo vertelt zij zelf een
nnuitwischbaren indruk op ons, drie kinde
ren, gemaakt, en een sterken insiag van
weemoed en zwaarmoedigheid in ons leven
geweven, die alleen door üods zonneschijn
verhelderd kon worden. Want toen al dat lij
den om ons heen was, was er geen christelijk
geloofsleven dat ons kon dragen, met zijn
hoop op eeuwige zaligheid by whristus. Wat
dat gemis beteekent bij kinderen met een
bijna overgevoelige natuur, is ternauwer
nood te begrijpen: 't diepste donker, zonder
lichtstraal.
Toch was mijn. moeder in haar eigen ge-
dachtenleven eerj^aome vrouw; alleen, ze
kon en durfde ëtajllets van meedeelen. Be
greep waarschijnlijk ook niet, hoezeer 't
noodzakelijk was voor ons, kinderen."
Na haar vaders dood verhuisde men naar
Apeldoorn, en daar is de groote vriendschap
met de schrijfster Wilma gegroeid een
vriendschap, die geworden is „een wezen
lijke bancl_voor dit leven en voor 't toeko
mende ook, naar ik zeker geloof".
In dit milieu, zoo vertelt mevrouw Renes
Boldingh, heb ik leeren voelen wat Chris
tus voor ieder mensch en voor de wereld
beteekent. Er komt een algeheele ommekeer,
van beslissende beteekenis voor het geheele
leven.
Over het kinderland, dat in dit boek be
schreven wordt, ruischt zachtjes de naam
van Jezus, en aan 't eind heeft die naam
een helderen klank gekregen. Daarin ont
dekken we wederom overeenstemming tus-
schen hetgeen in eigen leven is voorgevalieu,
èn hetgeen in dezen bundel wordt verteld:
toen er zooveel lijden was door het sterven
van den vader, was er wel de naam van Je
zus die over het kinderleven zachtjes heen-
zong: immers was de moeder in eigen ge-
dachtenleven een vrome vrouw, die somtijds
psalmen en gezangen zong. Alleen: de naam
stond niet in het middelpunt, het was
slechts een ruischen-van-ver. Door het sa
menzijn met Wilma heeft Gods genade be
werkt, dat Jezus' naam aan het eind een
helderen klank heeft gekregen
V
Kinderland is 't domein van onze rijkste,
grenzenlooze droomen. ül het mogelijke lijkt
bereikbaar, en nog meer dan dat: ook het
onbereikbare lijkt mogelijk.
De schepen van ons verlangen en verbeel
den bevaren wijde en verre zeën. Met ster
ken vleugelslag doorklieven onze gedachten
het luchtruim, in een wilde, spannende
vlucht. Wat nooit tot werkelijkheid worden
kan, wat ons straks in het koude, harde le
ven- bij de handen afbreekt, hetgeen volsla
gen onmogelijk is en nooit gedijen kan in de
kille sfeer van zakelijkheid en efficiency,
dat alles is ons rijk bezit zoolang wij den
kinderleeftijd nog niet achter ons hebben.
Zoolang kinderland zijn poorten nog niet
gesloten heeft achter ons, beleven wij onze
rijkste en heerlijkste droomen; die nog als
een werkelijkheid in vollen zin tot ons bezit
behooren, zoolang het leven daaraan geen
schennende handen slaat.
Kinderland is een wonder-rijk domein;
ieder die aan zijn eerste levensjaren terug
denkt, weet zich veel of weinig maar
stellig iets te herinneren dat in dien
tijd het rijk van zijn droomen bevolkte.
Maar er is méér dat dit kinderland tot
zijn domein heeft, daarover het lachende,
lokkende schijnsel van vreugde laat vallen,
of alles donker kleurt door de wolk van ver
driet.
Want er kan angst zijn in kinderoogen,
onrust of vrees om onbegrepen dingen, die
het kinderland somber en droef maken. Al
les ligt zoo dicht bijeen: de droom die de
kinderjaren zoo wonderbaar rijk en geluk
kig doet zijn; de angst en de smart die deze
eerste jaren donker en bang maken.
„Een gelukkige jeugd werpt haar licht
over het gansche leven."
Aan dien vasten regel denken wij, wan
»i mi
X
CC
Ui
u
Q
tj
w
(-1
-ü
neer wij met mevr. Jienes- Holding ,,jK in-
derland" betreden. Kinderland, waar de
droom haar geheimen weeft, en het ge-luk
schier onbedreigd kan zijn.
„Nooit kan het deel aan geluk, dat de
kinderziel binnen haalt, groot genoeg zijn."
Die woorden vragen onze aandacht, nu wij
op „Kinderland" ons oog richten.
A. L. VAN OYEN.
Het zoutende zout
door
H. KINGMANS.
43.) o-
Hij had met eenige botte woorden, waar
van hij ten aanzien van die bemiddelende
zuster spijt had, ze te hebben gebezigd, den
pas tot toenadering afgesneden. Maar
hij had er toch geen vrede mee. En naar
mate de morgen verliep, werd hij er onrus
tiger onder.
Aan Marianne, die, hoe moeilijk het haar
ook viel, hem opgewekt behandelde, gaf hij
afwezige, soms heel verkeerde antwoorden.
Hij had zijn gedachten er niet bij. Die zaten
elders.
„Komt die zuster vanmorgen vandaag nog
op de zaal?" vroeg hij plotseling, nadat
Marianne een anderen patiënt geholpen
had.
„Wie bedoel je, Leermans?" vroeg Ma
rianne, hem overigens wel begrijpend. „Er
zijn hier zooveel zusters."
„Dat is waar. Maar is zij niet de chef of
zoo? Zuster Leef of Kleef...?"
„O, zuster Kleefstra? Ja, die is hoofdver
pleegster. Maar het is volstrekt niet zeker,
dat zij vandaag hier nog komt. Of u moest
haar persé willen spreken? Dan zal ik het
haar zeggen en dan komt zij vast."
„Neen, neen, dat is niet noodig", aarzelde
hij. „Dan spreek ik haar toch morgen wel.
'k Heb haar wel iets te zeggen..."
„Zal ik vragen, of zuster Kleefstra straks
even binnenloopt?" vroeg Marianne, hoop
vol gestemd.
„Neen, zuster, dat is niet noodig. Het is
wel vriendelijk van u, maar ik zeg het die
zuster dan later wel."
Marianne vertelde het wel aan Gretha,
die aandachtig luisterde en, al sprak zij het
niei uit, ook in de meening ging verkeeren,
dat Leermans aan het veranderen was.
„Ik kom in den loop van den dag nog
wel even op die zaal", zeide zij, „en dan
ziet je oom mij vanzelf."
„Maar laat niet merken, dat ik er over
gesproken heb. Hij wilde het bepaald niet
hebben."
„Ik zeg niets, zal zelf het laatst met hem
gaan praten."
„Wat dacht je? Zou oom van meening
veranderd zijn? Ik vermoed het haast. Wat
zou hij je anders te zeggen hebben?"
Gretha haalde de schouders op. Voorzich
tigheidshalve. Zij wilde Marianne niet met
een valsche hoop vleien, al had zij ver
moedens in gelijke richting.
,,'k Weet het niet", zeide zij. ,,'t Is moge
lijk."
„Wat zou ik het graag voor moeder wil
len. Moeder wenscht zoo vurig, hem te be
zoeken en over vroeger te spreken. Oom
moet dat toch goed vinden. Gretha? Van
jullie standpunt geredeneerd, spreekt dat
toch vanzelf?"
Marianne sprak op heftigen toon. Het was
weer dezelfde strijd, weer hetzelfde vragen
naar het onbegrepene.
„Je hebt volkomen gelijk, kind. Wat je
oom behoort te doen is heel eenvoudig. Hij
heeft alleen slechts toestemming te geven,
dat je moeder komt Maar hier blijkt weer
zonneklaar, dat het eenvoudigste niet steeds
het gemakkelijkste is."
Het wijsgeerige antwoord bevredigde Ma
rianne natuurlijk niet Maar. zij kon niet ver
der vragen, daar Gretha verdwenen was.
Voorwendend, dat zij iets had te verrich
ten, liep deze een uur later de zaal binnen,
waar Leermans lag, die haar onmiddellijk
opmerkte.
Zij schonk hem echter aanvankelijk geen
aandacht, maar deed, wat zij quasi te doen
had, om vervolgens een kort praatje met
den verst verwijderden patiënt te maken.
2 .3 3 S
M 60 «0
'5 u
M
a
cd
t3 ja
g =3
M g
9
73
u g
O cd
is
i
O rG
73
U
cd
G -G
73
to
3 3
rG M
a-o g
x
73 M
L
o o
=3
ld g
N cd
Td
:g» g
-
to
'g
a
8 w
9
'S
g
3
■*-> N
S 73
W .2
a
o 50
M
i
g,
5 »_g
Nü S
03
O
00
cd
-G M
S 2
-*-> cd
cd
9
0
g
1 a
to cd
H
I 9
Vervolpena deed zij ï»et met den tweeden
en derden, er Jagen er vier in het zaaltje
om daarna, als het ware in het voorbijgaan,
in elk geval zoo onopzettelijk mogelijk, zich
tot Leermans te wenden.
„Gaat het goed, Leermans?"
,,'k Heb niet te klagen, zuster."
„Mooi, zóó mag ik het hooren. Ik denk,
dat wij je hier niet lang zullen hebben. U
behoort voor ons als het ware tot de voor
bijvarende schepen in den nacht. Maar dat
is heel gelukkig, 'k Heb vanmorgen nog met
den dokter gesproken, nadat hij hier geweest
was. Eer wij een klein weekje verder zijn,
loop je in den tuin en dan zul je gauw
op Leiderdorp zitten. Ik ben daar wel eens
geweest. Op een fietstochtje. Een aardig
dorp."
„Het bevalt mij er ook best", antwoordde
Leermans. „Beter dan in Brabant."
„Dat kan ik mij voorstellen. Nu, Leermans,
het beste hoor."
En Gretha wilde zich verwijderen.
„Zuster."
„Ja, Leermans?"
„Over dat van vanmorgen", aarzelde hij,
om dan vlugger te spreken: „Ik heb spijt,
dat ik u zoo behandeld heb. 'k Was niet
erg beleefd. Dat kwam natuurlijk van het
onverwachte. Maar u meende het goed en
deed ook maar, wat u was gevraagd. Ik
had u niet zoo bot moeten behandelen en
mijn hoofd omdraaien, alsof ik wilde zeg
gen, dat u wel vertrekken kond. Dat was
geen goede behandeling. Het spijt mij wel.
Wat ik gezegd heb, blijft gezegd. Mijn zuster
moet niet komen. Maar u had ik beter
moeten behandelen."
In haar hart had Gretha de stille hoop
gekoesterd, dat Leermans veranderd was.
Maar deze met blijkbaar vaste overtuiging
uitgesproken woorden, sloegen alle hoop den
bodem in. Het pijnde haar, al liet zij daar
van niets blijken.
„Ik heb je dat niet kwalijk genomen,
hoor, Leermans. Ik begreep natuurlijk wel,
dat de mededeeling zeer onverwachts kwam.
Je dacht op dat moment niet aan mij. Maak
je daarover dus niet bezorgd. Wij blijven
de oude met elkaar en maken in den loop
dezer week nog wel eens een praatje."
„Ik ben blij, dat u er zóó over denkt, zus
ter. Want heusch, ik heb er spijt van. Maar
over dat andere moet u toch niet meer
praten."
„Dat was ik ook niet van plan, Leermans,
als je het toch niet hebben wilt. En dat
begrijp ik nu wel. Ik heb meegedeeld, wat
ik te vertellen had. En je hebt je besluit
meegedeeld. Welnu, dan zijn wij klaar. Al
leen heb ik het nog niet aan Mevrouw
Meyenbeek Leeuwenhuis geschreven, hoe
haar broer er over denkt Zij verwacht van
daag wel bericht, maar ik wacht nog enkele
dagen. Het zou toch kunnen zijn, niet
waar? dat je geen vrede had met het plot
seling genomen besluit. Eerlijk gezegd, ik
hoop, dat u er op terug komt. Uit vrijen
wil natuurlijk. Dat lijkt mij het beste. I k
meen ook, dat het moet. Maar als u er
anders over blijft denken, wel, dan breng ik
de boodschap over en is mijn taak in dezen
afgeloopen. Nu, Leermans, ik moet noodig
weg, lioor."
Gretha Kleefstra ijlde heen, ondanks de
teleurstelling toch nog de hoop koesterend,
dat Leeimans tot andere, betere gedachten
komen zou.
Haar woorden hadden Leermans inder
daad weer onrustig gemaakt. Hij had wel
resoluut gezegd, dat „over dat andere" niet
meer gepraat worden mocht, maar dat an
dere liet hem zelf niet los. En den anderen
morgen, toen zijn vrouw hem bezocht, deelde
hij haar mede, welk verzoek hij ontvangen
had en ook, welke beslissing hij genomen
had.
Juffrouw Leermans wist nauwelijks van
het bestaan harer schoonzuster af, maar zij
kon toch het gedrag van haar man niet
geheel goedkeuren. En toen zij bespeurde,
dat haar man er zelf ook geen vrede mee
had, was haar besluit spoedig genomen.
„Ik zou haar laten komen, Kees", zeide
zij. „Je kunt nooit weten, waar het goed
voor is. Ik geloof ook, neen, ik weet zeker,
dat je het moet doen."
Maar hij wilde er niet van hooren.
„Zij heeft zich nooit aan ons gelegen
<D
'3
s
o>
co 3
3
.3
O
a
.9 g
u
3
3
g
a> g
N <D
O»
73
.9
g
3
-ö
O
s
73
P G
N
9
O) -H
«Go
o
Lm
03
1 2*
Sa®
O O K
cö
."2 -S -£
is*
03 o: 33
73 JZ
3
73
CÖ
CÖ
N
N
3 I
2 .3 JS
'3 5
r o G
N -Q
•-< a
-G Ut co
o "*-?
co
2
■S 8
.3
•S bO t,
•-* G
*1 I
rv CÖ
CO CO
.3
ij
u v 3
S 3
-G
O) O)
.c g
Z
u
ra a>
"o a
-2 a>
O N
CÖ
G
"co G
G
.2
O
73 CO
c
1
.1
O
o o
to S
G
-G
3? nj
N -G
CO
r©
-
(w S
cö
cö
O
o a 3
I s
2
- a> cö
g -g
73
g
g
-2
*-»
cö ;g
g S
g
.2 13
I S
O O
O
O
0)
.n »G
C
M
Cö G 3 O
M
E
O «J
cö
O p
a
g
cö
t-i
3 S
-G 73
-G O
bo
- <33
fe
M 73
2® g
n3
co U
CÖ
cö -3
to J2
cö
a cö
73
O 33
0 O
N
f-i
1 B
g
T3
"cö
P
m
73 -G
to
laten 'iKgen", in ~kte hij 0p- „Wat voor zin
heeft het, dat zij komt?"
Daarbij bleef het. Doch in den loop van
den dag veranderde Leermans van gedach-
ten. Het woord van den Heiland, dat men
niet zevenmaal, maar zeventig maal zeven
maal behoort te vergeven, ging beslag leg
gen op zijn ziel. In den daarop volgenden
nachi kon hij de handen vouwen en schuld
belijden.
Marianne had intusschen, brandend van
ongeduld, geïnformeerd, wat haar oom tot
Gretha te zeggen had. En zij was hevig
teleurgesteld, te moeten vernemen, dat het
gesprek zoo goed als niet over haar moeder,
maar wel naar aanleiding van haar moeder
geloopen had. De bizonderheden vertelde
Gretha niet
In den loop van den volgenden dag ver
toonde zij zich weer in het zaaltje, waar
nu twee patiënten lagen, daar de beide
anderen tot de loopenden gingen behooren
en een andere zaal betrokken hadden.
Zij zag onmiddellijk, dat Leermans haar
wat te zeggen had, of hij viel met de deur
in huis.
„Zuster, kent u mijn zuster goed?"
„Ik meende, dat wij niet meer over haar
spreken zouden, Leermans? Het waren uw
eigen woorden."
„Dat heb ik ook gezegd, zuster. Maar...
maar dat is toch niet goed. Ik handel ver
keerd. Wilt u haar zeggen, dat ik haar graag
zien wil?"
In Gretha juichte het, al liet zij het niet
merken. Zij was blijde voor mevrouw Meyen
beek; ook voor Marianne, die nu de kracht
van het Christen-zijn ervaarde; maar ook
voor Leermans zelf, die, in Christus, een
overwinning had behaald. Hij sprak er niet
van, maar het stond voor haar vast, dat hij
in een heftigen tweestrijd had verkeerd.
„Ik ben blij, dat je er nu zoo over denkt,
Leermans. Vandaag nog zal ik het uw zus
ter berichten en dan komt zij vast morgen,
'tls dan wel geen bezoekdag, maar dat zie
ik wel te schikken. Het komt dus in orde,
hoor. Uw zuster zal heel blij zijn."
„Ik wilde toch wel iets van haar weten",
aarzelde hij. „Kent u haar goed, zuster?"
„Zeker ken ik Mevrouw Meyenbeek uit
stekend. Ik kom er heel vaak. Haar dochter
is in dit ziekenhuis verpleegster", lachte
Gretha.
Leermans zette groote oogen op.
„Dan moet dat die zuster zijn, die hier...
Want die lijkt sprekend op mijn zuster, toen
zij jong was."
„Dezelfde, Leermans. U hebt, zonder het
te weten, al verschillende woorden met uw
nichtje gewisseld."
Uit het Zeeuwsch Verleden
door A. M. WESSELS.
De Inval der ElngelseDen in Zeeland
I.
Hebben wij eenigen tijd geleden iets uit
de historie van de stad Vlissingen verte1 d,
thans gaan wij iets verhalen van de episode
Sept._L.ec. 1809, dus circa 125 jaar gele
den, n.l. over den inval der Engelschen in
Zeeland, waarbij de stad Vlissingen helaas
al te zeer betrokken was. 't W as in de laatste
maanden van het jaar 1809 een onrustige
tijd in ons goede land. Koning Lodewijk Na-
po.eon regeerde hier bij de gratie van zijn
broeder Keizer Napoleon. Reeds dikwijls had
hij het ongenoegen van dezen ondervonden,
maar wat in het najaar van 18l9 gebeurde,
werd de onmidellijke aanleiding tot zijn val
en de inlijving van het Koninkrijk Holland
bij het Fransche Keizerrijk.
Hiermede staat in verband de inval der
Engelschen in Zeeland, een onderneming
waarover reeds lang te voren was beraad
slaagd, maar die eerst tot uitvoering kwam,
nadat de Oostenrijksehe staatsman Prins
Stahremberg, Napo'eons groote tegenstan
der, in Londen was aangekomen, en de En-
gelsche regeering er toe had weten over te
halen.
't Was voor den Oostenrijksch en Prins een
heele toer geweest om Engeland te bereiken.
Met behulp van valsche passen was hij tot
Calais gekomen, waar livj, door zic\\ «vis Is-
roolietiticii koopman voor te doen, de J? ran-
sclie poiilie wist te verschalken en gelegen
heid vond naar Engeland orer te steken.
Oostenrijk hoopte n.l. dat als de Engel
schen Napoleon in het nauw brachten, zij
minder vernederende vredesvoorwaarden
zouden kunnen bedingen.
Maar de inval der Engelschen moest ta
melijk vlug geschieden. Want ook Napoleon
sliep niet. Krijgskundig genie als hij was,
had hij ai spoedige de positie van Vlissingen
doorzien. Hij begreep, dat hij, om in Ant
werpen veilig te zijn, de sleutel van de
Schelde, Vlissingen, noodig had. Hij draal
de dan ook niet. Toen de Franschen in 1795
in ons land kwamen, hadden zij er eerst
een sterke bezetting gelegd. Bij iedere on
derhandeling van Frankrijk met de Bataaf-
sche Republiek was de afstand van Vlissin-
singen een der punten van strijd.
Bonaparte behandelde reeds in zijn dagen
van eersten consul, Vlissingen geheel als
veroverd gebied. En de Vlissingers schenen
zelf aan dat denkbeeld te wennen. Want
toen Napoleon als eerste consul 13 Juli 1803
bij een reis naar België ook een bezoek aan
Vlissingen bracht, bood het stadsbestuur
hem de sleutels der stad aan. En eindelijk
werd, bij verdrag van 11 Nov. 1807, Vlissin
gen formeel aan Frankrijk afgestaan. En
kel deze stad, de rest van het eiland niet.
Napoleon begreep, dat als hij Engeland
onder de knie wilde hebben, hij een enorme
vloot moest hebben. Hieraan schonk hij dan
ook de noodige aandacht. Een plan tot vloot-
bouw werd ontworpen en direct met de uit
voering begonnen. In 1804 liet hij langs de
Schelde te Antwerpen 1500 huizen afbreken
en daar werven aanleggen. En hij rekende
vooral op de Nederlanders, als goede zee
lui, om die te bemannen.
Engeland gevoelde wat hier op het spel
stond, waarom een aanval op Antwerpen
werd voorbereid.
De omstandigheden schenen de Engel
schen bijzonder gunstig voor de onderne
ming. De Fransche legers bevonden zich in
Spanje en Oostenrijk en hadden in beide
landen zwaar werk. Ook de Hollandsche
strijdmacht bevond zich daar voor een groot
deel. Bovendien bracht Koning Lodewijk,
zonder eenig bezwaar en gevaar te vermoe
den zijn dagen door bij zijn moeder in Aken.
Nu in beginsel besloten was, tot een lan
ding op het vasteland, deed men op ruime
schaal verkenningen in België eq Zeeland.
De uitgebrachte rapporten waren verschil
lend. Maar ze kwamen toch hierop neer,
dat de aanval op Antwerpen kon beproefd
worden. Er is ook nog overwogen Antwer
pen aan te vallen over lar.d, van Ostende uit,
maar dat werd opgegeven als te bezwaarlijk.
De waterweg langs Vlissingen werd gekozen.
Het was een reusachtige onderneming die
Engeland op touw gezet had. Een leger van
40.000 man, 6000 paarden, en een groote
hoeveelheid zwaar belegeringsgeschut enz.
moest t e g e 1 ij k overgebracht van Rams-
gate naar Walcheren, wat in één nacht ge
schied is. Bedenkt men hier nog bij, dat de
vloot van transportschepen, die deze leger
macht overbracht, vergezeld was van een
oorlogsvloot, bestaande uit 36 linieschepen,
36 fregatten, benevens een groot aantal klei
ne mortier- en kanonneerbooten, dan kan
men begrijpen, dat de Vlissingers met ang
stige verbazing op dezen 29sten Juli 's mor
gens de zee zoo vol zeilen zagen, dat ze den
tel kwijt raakten.
OnwiFekeurig zal men vragen, hoe zulk
een enorme vloot den weg wist ie vinden
tusschen de ondiepten der Sclieldemonden?
Tit kwam omdat de Engelsche schepen be
kwame loodsen aan boord hadden, schin
pers uit Dover en andere kustplaatsen, die in
de beide Schelden goed den weg wisten.
Tn ieder geval was de komst niet geheel
onbekend. Het bijeenbrengen van zulk een
macht op één punt van de Engelsche kust,
kon niet verborgen blijven, al was bet ver
keer met Engeland ook verboden. Men ver
moedde wel dat het op Zeeland was gemunt,
gS
o *-• "-J
>u
3 O) nj
2> 73 M
3C 73
rG :z? c
g :E
S E
2 t.
C 03
M 73
73 C
o
g
t, iG* ra
G cö
I Q2 NJ
2 TZ
t-, Q3 ra
ra 03
73
J" 03
JX
o .2
03
:g»
O "O O)
"2 1 "5
O 09
"O
G 73
<33 U) 03
03
■s t
JS
2 *8
0 P O U
bo rG
O G
O L Q)
N g 73
C E G
03 G
J3 G cö
09 cö
cö
-C bO
o G
O .3
- bO bc
E cö 'S G
o g r 2
03 'r? rt i—4
S N -2
-
'3 2 ft
t3
73
T3
JO
3 2
S
G>
bp M
s
a
W g
73
De opgaven van J. van Dijkshoorn en
S. van Hoek (beiden ooggetuigen) loopen
uiteen: de eerste zegt in zijn boek 600 sche
pen, de laatste 1400 schepen.
maar de grootsle onï.eVterlteid heerscXnc
over de vraag, waar de landing op "Wal
cheren zou plaats hebben. Men vermoedde
volgens Leibei bij Zoutelande, en dat
is later ook gebleken bet oorspronke'ijke
plan te zijn geweest. Maar door den vrij lie-
vigen storm en Westenwind stond er zulk
een branding, dat de landing daar onmoge
lijk was, zoodat een groot gedeelte Noorde
lijker voer, naar Domburg. Uok daar was de
branding te sterk, en men zeilde toen de
noordpunt van Walcheren om, den Room
pot in. (Wordt vervolgd.)
Beste neefjes en nichtjes,
In verband met de Paaschvacantie heb ik
het beantwoorden van de briefjes een week
uitgesteld, zoodat het wel wat lang heeft ge
duurd eer sommigen antwoord kregen. Maar
zooals je ziet, uitstel is geen afstel geworden.
De vraag over de kraag van Prins Willem
was als strikvraag bedoelt, maar de meesten
hebben het toch wel begrepen. Natuurlijk
droeg hij de kraag om zijn hals.
Ook ditmaal waren er weer enkelen, die
vergaten hun naam of schuilnaam onder
het briefje te schrijven en ook hadden en-
Kejeu uen plaatsnaam vergeten. Willen jul
lie er aan denken de woonplaats te ver
melden en dan ook den naam en den schuil
naam? 't Bespaart mij heel wat moeite en
voorkomt vergissingen.
Hier volgt nu eerst de correspondentie.
Goes. „Barberis". Ik ben echt benieuwd
hoe 'tmet je rapport gegaan is. Je bent nu
zeker al druk bezig met de bouwplaat. Erg
gemakkelijk is het niet. „Karekiet". Wel een
mooie plaat vind je niet. 'tls niet gemakke
lijk maar als 't lukt is het ook wel de moe.te
waard. Ja, dat paadje ken ik wel.
Borssele. „Smid". Dat was een heel
avontuur met die vlieger. Is 't tenslotte nog
gelukt of heb je het maar opgegeven.
St. Laurens. „Meibloem". Prettig dat
je weer eens op kwam dagen. Je bent nu
zeker dicht bij de overgang'. Goed succes
hoor! „Kerilaantje". Er is een tijd van ko
men en een tijd van gaan. Toch vind ik 't al
tijd jammer als er weer weggaan. Wel be
dankt hoor voor je briefje. Voor de toekomst
wensch ik je alles goed. „Kernoffel". Ja, ik
heb goed op het sluitzegel gelet hoor! Ik
hoop dat velen naar die goede raad zullen
luisteren. „Vaders knecht". Je hadt nog heel
wat te leeren voor de vacantie. Is 't goed in
orde gekomen? En heb je prettige dagen
gehad te Oostkapelle? „Klaproos". En was
het een prettige bruiloft. Wat leuk dat je ook
mee mocht doen aan die voordrachten, 'tls
zeker wel behoorlijk laat geworden. „Nas-
tertje." Er zijn er wel meer die dat hopen.
Maar 'tis hier toch nog niet zoo erg als in
Munehen, waar 't hard gesneeuwd heeft.
Lewedorp. „Zeemeeuw". Ik kan best
begrijpen dat met het mooie weer het schrij
ven wel eens vergeten wordt. Gelukgewenscht
hoor, met je mooie rapport. Blijf maar goed
je best doen.
Biggekerke. „Sneeuwwitje" Hartelijk
wePom hoor! Ik hoop dat je lang mee zult
doen. Die naam is wel heel toepasselijk.
„Blauwoogje." 1 weer een nieuw nichtje!
Nu, hoe meer hoe lie er hoor! Ja, die oom
ken ik wel. Jullie moet maar trouw mee
blijven doen. „Molenmeisje". Je bent even
eens welkom hoor. Zooals je ziet heb ik de
laatste naam gekozen; die vind ik de beste.
Lees je het verhaal ook geregeld?
Bergen op Zoom. „Loolaantje". Ja
't is nu een heerlijke tijd. Hier staan ook veel
boomen in bloei. Dat lijkt me toch wel een
mooie school. Je kunt daar wel heel wat lee
ren. „Cornelis de Wit". Nu nog niet heele-
maal. Maar 't gaat toch in de goede rich
ting. Je hebt zeker wel dapper meegezon
gen.
Zoutelande. „Kwispelstaartje". Je
treft het niet, dat het nu zoo koud is. Kom
je nu weer geregeld buiten? Ja hoor, ik was
ook van de partij. Als je kunt moet je maar
weer eens schrijven.