f«1°
III
a
-1
5a
O
w
H
N
O
a
111
O
■w
i"
aS
=j
2
O
*- X
111
Q
o ,G
fQ
•s!'l8,'g s°-sl
S SijlA ®w"S-g
a a t« o 'S
s-s
■i-O T3 01 ft o
fl I, F
Sü N
a a
o. g js
n r
B 9
s ,a ft-3 5 -
2 -
C ^4 73
2
,S^
5 o st
.2 cd o
ce o
c3 ho
»2
*c3
G
G
- o "S?
3^0
to p- s 2 c
flf>w
S
a a
ïflÖÜJï
G o a>
5it/3 e 1?
S be 5 C ••-«
o .5 73 -9 Mjj=n
s®öSptfsa?§
13 1.2 a &>fa
c »S 5®"*-* cp cö p, g o -*-■
S^£ce®-"c«S~
-■S'
fG
i_i w «J o
CD ""O P( r
'S
w T3
sSfe^S-S13!
Sr "ti -G
|ls2sgi-a
g .5 id ft ®,g ,M
xj a-3
- b .2 -3 t>
ö>-i «j B -c O js a
S^-1 S d c 5
•dM» a->S S a
2£icoS.5 bcxija
En dat heeft in b^zoudere mate zijn be-
feeienis, nu ons volk wederom zulke duis
tere tijden doorleeft. Want juist een tijd als
de onze doet ons iets gevoelen van den die-
p ennood en de felle teleurstellingen in die
verre eeuw-van-geboorte. Maar tegelijker
tijd maken diezelfde omstandigheden het
noodig en nuttig, naast de teleurstellingen
van het verleden óók op de idealen het oog
te richten. En dien blik op het ideaal krij
gen we toch nog altijd het beste door te
letten op dien mensch van groote statuur,
onzen Willem van Oranje, den Vader des
Vaderlands.
Het zijn niet alleen, noch in de eerste
plaats staatkundige overwegingen geweest
zooals Bakhuizen van den Brink veron
derstelde die den grooten ommekeer in
'b Prinsen leven en overtuiging gebracht
hebben. Uit de briefwisseling van den Prins
blijkt dit op duidelijke wijze; wij brengen
Bl echts in herinnering den brief aan de Sta
ten (1573), waarin gezegd wordt: „So roepe
tek God Almachtig tot getuighe, dat ik deze
ftn geene andere reden tot dezen oorloghe
hebbe, dan dat alle decreten, door dewelcke
de conscientin en wetten geweldt aangedaen
wordt, vernietigd werden, en dat elck een,
die het gelieft, de vrijheid hebbe de leer van
de Profeten, van Christus ende de Aposte
len aen te nemen en dat de naem van inqui
sitie voor eeuwig uitgeveegt werde".
Het is de verdienste van het christelijk
nationaal gedenkboek „De eerste Oranje",
door P. de Zeeuw J. Gzn., dat het allen na
druk legt op 's Prinsen verbond met den
„alleroppersten Potentaat der potentaten",
gn den lezer den Prins op zoo duidelijke
wijze als geloofsheld teekent.
Dat ook van 's Prinsen eerste levensjaren
iets wordt medegedeeld, zal ?elen lezers
welkom zijn. Jammer genoeg moet dit bij
enkele mededeelingen blijven, want over de
eerste elf levensjaren is zoo goed als niets
bekend, de Zeeuw vertelt dan ook meer van
het geslacht en de tijdsomstandigheden, dan
van den jongen Willem van Nassau. Het
is echter een verdienste, dat hij deze blad-
lijden zoo sober gehouden heeft, en den lezer
toch enkele bizonderheden over de Nassau's
mededeelt. Daardoor naderen wij ook dichter
lot de Prinsenmoeder Juliana van Stolberg,
die eens temidden van drukkende omstan
digheden haar zoon zou troosten met de
woorden: „De Heere wil met Zijne genade
steeds bij ons zijn, opdat wij alles, wat hij
ons toebedeelt, met geduld dragen. En Hij
wil ons steeds met zijn barmhartigheid
troosten. Ik kan den Almachtige om geduld
bidden".
Toch komt het ons voor, dat de schrijver
van dit boek nog teveel aan de oppervlakte
gebleven is. Sterker dan in dit boek ge
schiedt, hadden juist geloofsmoed, vertrou
wen en plichtsbetrachting in het leven van
den enkeling en van de massa uit die tijden
den nazaat voor oogen moeten gesteld wor
den. Niet feiten en gebeurtenissen, maar de
groote drijvende en stuwende kracht, de
rotsvaste overtuiging en het bergenverzet-
tend geloof moeten in de eerste plaats in
een christelijk nationaal gedenkboek den
boventoon voeren.
Bij alle waardeering voor het werk van
dezen auteur, moeten wij toch de opmerking
maken, dat zoo de achtergrond minder
wazig gebleven was het geheel aan be-
teckenis zou gewonnen hebben.
De schrijver A. den Hertog geeft in zijn
boek „Willem van Oranje", blijkens den on
der-titel: Beelden uit het leven van Prins
Willem van Oranje, den Vader des Vader
lands.
Dit werkje laat zich zeer vlot lezen. Het
geeft het leven van den Prins meer in ver
baal-vorm, laat broeder Antonius het lot
▼an den ketter bepeinzen; den ouden Ru-
precht denken aan de toekomst van zijn jon
gen meester; meester Verduyn barbier en
chirurgijn met (of zonder!) Prins Wil
lem over staatszaken spreken. Dat alles
maakt het relaas van gebeurtenissen en fei
ten minder droog, en geeft meer dan eens
gelegenheid om den loop der zaken op min
der in het oog vallende wijze toe te lichten.
«Dat het den schrijver niet gelukt is. ons
een duidelijk beeld van 's Prinsen geloofs
overtuiging te geven, moeten wij betreuren;
in dat opzicht schiet het hoek inderdaad te
kort.
Toch kunnen wij het, tezamen met dat
van De Zeeuw al heeft diens boek onze
voorkeur ter lezing aanbevelen aan allen,
die bij het gedenken van den geboorte
dag, toch allermeest op het leven letten.
Omdat juist dat leven het belangrijkste
A. L. VAN O YEN.
Het zoutende zout
door
H. KINGMANS.
42.) o
Haars ondanks was Marianne's toon weer
bitter geworden.
„Ik begrijp je standpunt wel. Maar hei
deugt niet, omdat je uitgangspunt verkeerd
is. Je beschouwt de Christenen als heilige
wezens. Maar dat is er ver vandaan. Zij zijn
niets dan menschen van vleesch en bloed en
niets menschelijks is hen vreemd. Alleen
door Gods genade zijn zij verzekerd van de
vergeving hunner zonden."
„Ik verklaar het niet te begrijpen," zuchtte
Marianne. „Ik ga gelooven, dat Albert gelijk
krijgt, als hij zegt, dat wij in een cirkelgang
loopen."
„Als ik dat beeld vasthoud en verder uit
werk," glimlachte Gretha Kleefstra, „komen
wij er ook.
Het leven is in zekeren zin een cirkel
gang. Maar elke cirkel heeft een middel
punt. Het middelpunt van 's levens cirkel is
Jezus Christus. Wie dat middelpunt in het
oog houdt, komt nooit bedrogen uit."
„Dus, als ik je tenminste goed begrijp,
maar dat zal wel niet, dus Christenen mogen
maar raak zondigen? Hun zonden worden
immers toch vergeven?"
„Maar Marianne," riep Gretha opeens
heftig uit, „dat heb ik nooit beweerd. Die
conclusie mag je uit mijn woorden niet trek
ken en dat kun je ook niet. Natuurlijk mogen
Christenen niet zondigen. Dat mag niemand.
Zij doen het, helaas, wel, omdat Satan, de
Verderver van den beginne, hen ontrouw
poogt te maken. Neen, Christenen moeten
iets heel anders. Zij hebben te streven naar
de volmaaktheid. Maar zij blijven dagelijks
struikelen in vele dingen."
„Maar om nu eens het concrete voorbeeld
van mijn oom te nemen," hield Marianne
hardnekkig aan. „Misschien begrijp ik je
dan beter. Die handelwijze is niet goed, niet
waar?"
„Neen", antwoordde Gretha, vol overtui
ging. „Zij is, van menschelijk standpunt ge
zien, verklaarbaar, maar zij deugt niet. Als
het goed was, dan had je oom met vreugde
moeten toestemmen in je moeders bezoek,
blij, dat het in orde kwam met de verkeerde,
van God niet gewilde verhouding."
„Dat begrijp ik. Die daad is dus af te keu
ren. Maar hoe kun je die nu verklaarbaar
maken? Als jij nu eens in hetzelfde geval
verkeerd had?"
„Dergelijke vragen heb je wel eens meer
gesteld. Het is verbazend moeilijk er een
antwoord op te geven. Feitelijk kan het niet,
omdat ik mij dien toestand eenvoudig niet
kan indenken. Het is best mogelijk, dat ik
precies zoo zou handelen als je oom."
„Meen je dat heusch?"
„Inderdaad. Ik scherts niet. Ons gesprek
is toch te ernstig, om grapjes te verkoopen.
Het gaat tenslotte over de hoogste, geeste
lijke waarden van het leven. Het is best
mogelijk, dat ik precies zoo handelen zou.
Een andere vraag is, of ik er op den duur
vrede mede hebben zou. Dat geloof ik niet
Ik geloof, dat God mij zou doen inzien, dat ik
verkeerd handelde."
„En oom dan?"
„Ik ken den gemoedstoestand van je oom
niet. Maar het is volstrekt niet onmoge
lijk, het is heel waarschijnlijk, als het ten
minste goed is, dat hij er geen vrede mee
heeft en tot inkeer komt. Daarom heb ik
hem ook gezegd, dat ik je moeder niet op de
hoogte zal stellen en dat hij er nog eens
over denken moet. Wie weet, of hij morgen
niet veranderd is. En dan is alles in orde."
„Ik geloof, dat ik je nu beter ga begrij
pen," zei Marianne, langzaam sprekend.
,.Maar", onmiddellijk kwam de twijfel weer
op, „als oom nu eens niet van standpunt
verandert? Dat is toch ook zeer goed mo
gelijk."
Deze vraag, die volkomen logisch was,
had Gretha verwacht. Zij hoopte vurig, dat
Leermans tot zelfinkeer zou bomen en zijn
zuster zou willen ontvangen. Dat behoorde
zoo. Het was goed voor zijn eigen gemoeds
rust. Het was ook goed voor mevrouw Mey-
enbeek. Maar het zou ook goed voor Marian
ne, die zoekende ziel, zijn. Zeer zeker ging
zij dan beter beseffen, wat het beteekent, ia
waarheid Christen te zijn.
Zij hoopte het ook vurig in het algemeen.
Hier had Leermans, al was hij dan een heel
gewoon arbeider, die hard moest werken
voor zijn dagelijksch brood, de gelegenheid,
een zoutend zout te zijn! Hier kon hij too-
nen, dat om Christus' wil veel vergeven
wordt.
„Je antwoordt niet? Het is toch ook mo
gelijk, dat oom niet van gedachten veran
dert? En dan blijft er van je redeneering
toch niets over?"
Gretha zweeg, niet, omdat zij om een ant
woord verlegen was, maar omdat zij' zich
even onbehagelijk gevoelde: Marianne sprak
weer zoo cynisch, zoo bitter. A1 s de Chris
tenen, overlegde zij, nu eens werkelijk meer
streefden naar de volmaaktheid, waarvan
zij zooeven gesproken had, zou er dan door
den wereldling niet minder spottend en cy
nisch over hen gesproken worden?
't Was of Marianne zag, dat Gretha niet
prettig gestemd was over haar scherp, op
den man af vragen. En dat speet haar op
recht.
„Je moet me niet verkeerd begrijpen,
Greet." zeide zij hartelijk. „Ik bedoel je niet
te kwetsen. Ik vraag alleen, om op de hoogte
te komen. Misschien is de manier, waarop
ik het doe, niet goed. Vergeef me die dan.
Maar ik tast in het duister. Ik wil het we
ten, omdat hier voor mijn besef zooveel
raadselachtigs schuilt. Ik zoek een verkla
ring."
Gretha Kleefstra herstelde zich.
„Ik neem je niets kwalijk," zeide zij. „Ik
begrijp je vragen. Het spijt mij, dat ik je
niet kan overtuigen. En tóch kan ik het niet
anders zeggen. Het zou heel eenvoudig zijn,
als gezegd kon worden, met eerbied gespro
ken, dat Christenen zondelooze wezens war
ren. Dan konden zij geen verkeerde din
gen doen. En dan behoefden vragen, als je
nu stelt, niet in je op te komen. Wat was al
les dan eenvoudig. Maar zoo is het nu een
maal niet. Christenen doen zonde, al be
schreien ze die later en al 'vechten zij er
hard tegen, om geen zonde te doen. Vandaar
de handelwijze van je oom. Ik hoop vurig,
dat hij het verkeerde er van inziet. En als
bij dat niet inziet, of, beter gezegd want
hij weet het wel! als hij zijn hart ver
hardt, dan zal je moeder, dan zal ook jij dat
moeten dragen. En dan zegt dat niets ten
nadeele van het Christendom. De fout is, dat
op de Christenen wordt gezien, terwijl heit
oog op den Christus moet worden geslagen.
Menschen stellen altijd teleur. God en de
Heere Jezus niet, nooit. In Zijn kracht kun
nen wij alles dragen."
Gretha sprak met een ongekende warmte,
die zich onwillekeurig aan Marianne mee
deelde. Dat beteekende evenwel niet, dat zij
tevreden gesteld was.
„Ik hoop je later beter te kunnen begrij
pen," zeide zij. „Thans is mij alles vrijwel
duister. Ik hoop intusschen, dat je vermoe
dens uitkomen en dat oom van gedachten
verandert. Al was het alleen maar terwille
van moeder."
„Ik hoop het met je. Wij moeten maar ge
duldig wachten."
Marianne verliet het gemeenschappelijk
vertrek, om bij de deur zich plotseling om te
wenden.
„Zeg, Greet, weet mijn oom, wie i k ben?"
„Neen, neen. Hij weet van niets. Je naam
heeft hij wel gehoord, maar die is hem wol
niet bijgebleven. Het beste is, dat hij het
niet te weten komt, althans voorioopig niet."
„Ik ben er blij om, dat je niets hebt gezegd.
Het zou maar een gewrongen verhouding
geven. En dat, terwijl ik zijn verpleegster
ben."
Inderdaad was Leermans niet op de hoog
te. Hem was de naam der zuster wel ge
.15 o xt
*£75
n
B
bc ai
B 10
An
O a)
O
fG G
O
;G -G ra
Q. G
B 2
B
rG
O
o
M T> T3
Sh™
Ln
Ti
to v
u L>
w
Sg"3*-
1^.2
<J O
co
Ti fQ
rj Is*
•hO
g
s g
o
s
2 S>* 2 N
-
•HOtj
fe Q) P<
-»J O O
«4-t cj
G bo o
w
Q)rQ G -FH to
-^11.2
T3 o
<D F-=; to
O Pi dj
a
1 41
Q)
"I-s
K) bo
M cv.
5"3 o
XJ cd
UJ m
oT*
•r" f2
E o r<
I u co
CV.
3N'H
c
1 fl Ï3
1 <D «*-«
bc.S
^4
cd ""m r—
N cd
ra cd
bfl
s
bo G G
*f-i
GO
u fe d
2 f« jh S
a g
B q
SS©
G cd -F-*
N'ö'd a
5 N
id a>
"2
bo d S
B o B
'C
C*
6 "2
8=
O
■°.s a
co
a bo m
ÜJn p
"O B
3
ff B
q B
bo'ö
-3
cd
U cd
5
u G
Q) 'H
©'O
3 s
cd
N
G
.2 2
<d S
N g
cd O
F* N
G
i
G N
T3 'O
S 2 S
2-2
b
53 H
si cd
TH5"
cd t-t
u
cd
cd G
y
r—i
2 53
2-g-a
S'S 2
cd
fQ cd
M Qi
O
GO
53
2^ u
G o
fG
cd
o
T3 O
r-O cd
2 cö
l-t
Td Q<
:0
bfl O
M
S
rLtJ
'E'G
fG 53
co
-F-» Cl'SrW
G "td
u
F^
cd a
U
Q<TJ
03
d
t>0
«d fG
g.ËÜ
fl
a a ca g
:^:=p bo S :c?
n N In
S° g S
cd bors
0 cd —4 .3r cd
N "G fG ^1) FQ
Ëf> B
F, "O 'S
fi fl B g"B
s o
fH B
cd B
G F* r*
ho
Z'6 SfG
2 as
M S B
1 «-S s s
oq CÏOfQ
lH
fG
"G tO
■*->
ra"
o'g g
•B fG
(M
I
G^ 2
■3 g q 0
- G
O
o
G
"5
T5
o G
°.B
0 S
t? "S
d fh
S F
G k
IfJ4'
Ti G
bO
d I
2'* -
G tO
"2
fQ
S to
G
o>
o
C53
lis 2
S 13 O
- O
- G fG I
C o G
cd ra
S S iS'S
■g a-g
jd <1
Sd
T3 B
bo o M
9
g Se-s
"g <0X1
-
SÖ g
KI o Jï B
G -»-» S bo
ra fG fG
B S
9 «-0'
g m I'S
in d M
cd .2
B
g 'SH O
H «rl
1 o B ai
g .2
C r—4
a a s s a
gs-g
go S 2
S 'C Ön m O H h
SfC-O P-O o bo iO
noemd, maar hij -was (lii'ii vergeten. Boven
dien had hij ook niet bepaald stil gestaan
bij den naam van den overleden man zijner
zuster, dien de hoofdverpleegster hem had
genoemd.
Over ihet gesprek, dat door zijn botheid
zoo plotseling geëindigd was, dacht hij na.
Het speet hem voor zuster Kleefstra. Zij
meende het heel goed en zij had haar bood
schap aan hem best gedaan, maar zij ken
de het verleden niet. Het was hem niet
mogelijk, zijn zuster te ontvangen. Zij had
het er waarlijk niet naar gemaakt. Zij had
de heele familie links laten liggen en zij
was, naar den mensch gesproken, de oor
zaak van den dood hunner moeder, die het
verdriet niet had kunnen dragen. Al die ja
ren had zij gedaan, alsof er in geheel Ne
derland niet een Leermans bestond. En nu,
nu zij in moeilijkheden verkeerde, herinner
de zij' zich opeens, dat zij misschien Dog een
broer had. Waarom had zij, als het mee-
nens was, niet naar hem geïnformeerd?
Doordat zij van zijn ongeluk vernam en
hoorde, dat hij in dit ziekenhuis was opge
nomen, wilde zij het plotseling in orde ma
ken. Waarom?
Er flitste een gedachte door zijn hoofd*
als dit nu eens Gods weg en leiding was!
Als hem dat ongeluk nu eens moest overko
men, opdat zijn zuster bem kon bezoeken en
dat oude zeer te niet kon worden gedaan!
Maar neen die gedachte moest hij los
laten. Zóó moest hij zijn ongeluk niet be
schouwen. 't Was zuiver een toevallige sa
menloop der omstandigheden, dat zij te we
ten was gekomen, hoe hij hier lag.
De gedachte, die hij kwijt wilde zijn, liet
hem niet los. Het was immers zijn rotsvaste
overtuiging, dat er geen toeval bestand? Was
alles niet in de hand Gods, Die de haren des
hoofds telt en het muschje niet vergeet? Het
was volstrekt niet onmogelijk, dat hem bet
ongeluk juist was overkomen, om
Doch neen daarvoor was toch geen on
geluk noodig? Als het zijn zuster werkelijk
ernst ware geweest, dan had zij toch naar
hem of de andere broers en zusters kunnen
informeeren?
Zocht hij nu uitvluchten? Was het niet
een drogrede, die hem beroerde? Hij ging
het gelooven. Al was het waar, dat door
zijn ongeluk de aandacht van zijn zuster
op hem gevalleu was, moest hij dan
daarvoor niet dankbaar zijn? Lag het aan
hem, om te beoordeelen, hoe de gang van
zaken moest zijn? Had hij de draden van
het leven in handen? Als zij het in ernst
goed wilde maken, moest hij zich dan niet
vergevensgezind toonen? Mocht hij dan toe
nadering afwijzen?
Uit het Zeeuwsch Verleden
door
A. M. WESSET.S.
De veroordeeling van Ds Renatns
Stenhuys.
III.
Zoo zagen wij dan, dat de onbarmhartige
rechters, nadat zij Ds Stenhuijs gegeeseld,
aan de schandpaal gezet en 2 jaren opge
sloten hadden, hem ten slotte het vaderland
uitbanden.
De Classis, steeds nog met innig medelij
den bezield, weigerde bet vonnis te erken
nen en was meer dan ooit overtuigd van de
onschuld van Ds Stenhuijs, ofschoon zij
het natuurlijk niet goed kon keuren, dat hij
zich zelf betaald had.
De verschillende collega's gingen naar de
gevangenis om afscheid te nemen. Ds Sten
huijs, diep bedroefd dat hij als een balling
uit Zeeland verstooten werd, vroeg aan de
Classis om een getuigschrift. De Classis aar
zelde niet om hem dit voor zijn afreis te ge
ven.
Uit dit testimonium blijkt ons nog duide
lijker, hoe de Classis, trots de tegenwerking
van hooger hand, over de onmenschelijke
handelwijze tegenover den waardigen man
dacht. De attestatie, die een mooie kijk geeft
op het conflict kerk en overheid luidt als
volgt:
„De Classis van Tholen en Bergen op Zoom
(Liefkensboek ressorteerde daaronder) in
vergadering op 6 Juli 1756 te Gastel bijeen,
verklaart zonder tegenspraak van iemand,
dat aan Dominus Renatus Stenhuijs een
attestatie naar waarheid zal gegeven wor
den. Deze attestatie geeft zij naar haar besta
weten in alle oprechtheid. Zij verklaart dat
Dominus Renatus Stenhuijs, gedurende 18
jaren predikant te Liefkenshoek geweest is
en steeds al die jaren een achtbaar lid van
de Classis. Hjij was altijd rechtzinnig in de
leer en stichtelijk van wandel. Nooit ofte
nimmer heeft de Classis in die reeks van
jaren ook maar één klacht over hem ge
hoord, totdat hij, in moeilijkheden geraakt
zijnde, door zekere „misdaad" (niet door
ons) gecensureerd en gesuspendeerd is, zoo
wel van den dienst des Woords en dei
sacramenten. Wij verklaren geenszins te
willen verdoezelen zijn misgreep, maai
veeleer zijn gedrag, als ten hoogste on
voorzichtig te beschouwen. Wel heeft
hij misdaan, maar deze misgreep
weigert de Classis pertinent
als diefstal te beschouwen. Veeleer be
klagen zij hun ambtsbroeder over de droeve
gevallen, welke hem tot armoede hebben
gebracht en daardoor aanleiding werden
om zulk een gevaarlijk expedient (n.l. zich
zelf betalen) te zoeken tot redding van ziji
hoogen nood, die, door het niet ontvangen
van zijn rechtens toekomend tractement, zeer
zwaar was.
„Wij bevelen dan ook onzen broeder Do-
minusi Renatus Stenhuijs, Gode en Zijne
Genade aan en bevelen hem dan ook gelijk
tijdig aan, aan de ontferming van alle brave
lieden.
,,'t Welk doende enz."
Aan alle kerken van Zeeland werd deze
attestatie in afschrift toegezonden
De Staten waren boos, maar de kerk
handhaafde in deze attestatie den af
gezet ten predikant. Het bannissement kon zij
niet voorkomen.
Maar de Classis deed nog meer. IJlings
werden naar O.-Indië brieven geschreven
dat Ds Renatus Stenhuijs, predikant van
Liefkenshoek (Zeeland) op komst was,
waarbij een volledige inlichting inzake hel
geweldige vonnis, dat zij niet erkenden, ge
voegd was.
Den 24en Oct. 1758 vertrok de „Gustaaf
Willem" met Ds S. aan boord uit Zeeland
en hoewel hij als busschieter op de mon
sterrol stond, kreeg hij een plaats in de
cons tabel kamer. Hij werd uitgerust met een
stel matrozenkleeren en enkele andere goe
deren, waarvoor hij' een schuldbekentenis
moest teekenen van f 180.om dat met
varen in te verdienen. Zijn protest tegen
dit alles baatte niets.
Op reis naar Indië werd hij goed behan
deld. Daar aangekomen begon liet voor hem
te lichten. De Classicale brieven waren reeds
gearriveerd, zoodat zijn droeve geschiedenis
reeds bekend was. De Indische broederen
waren er ten zeerste over gebelgd, dat de
Zeeuwsche autoriteiten, een dienaar des
Woords, zulks een behandeling hadden doen
ondergaan. Tl jij werd in de kerk te Batavia
zeer hartelijk ontvangen en vooral toen de
kerkeraad de attestatie der Classis Tholen
en Bergen op Zoom voorlas, was het pleit
voor hem beslecht. Met algemeene stemmen
beriep men den predikant van Liefkenshoek
tot dienaar des Woords te Batavia.
Met hart en ziel gaf Ds. R. Stenhuijs zich
aan zijn ambt en was spoedig een geliefd
predikant in Indië. Toch drukte het ban
nissement uit Holland hem zwaar.
Door zijn ambtswerkzaamheden kwam hij
ook in aanraking met den Gouverneur-Ge
neraal van Indië Mossel en den Direct-Ge-
neraal Van der Parre. Deze namen met be
langstelling kennis van de diverse beschei
den die Ds R. Stenhuijs hen liet zien. Deze
twee besloten alles aan te wenden, om het
bannissement opgeheven te krijgen. Zij stel
den zich namens hun Leeraar met het Moe
derland en Zeeland in verbinding, en zonder
eenige moeite was het voor elkaar. Zee
land trok het bannissement in.
Zoo mocht dan de balling uit Liefkens
boek weer naar zijn vaderland terugkeeren.
Door den kerkeraad van Batavia werd hem
een zeer loffelijk getuigschrift, omtrent zijn
leer en leven medegegeven.
Na aankomst in het vaderland vestigde I)b
R. Stenhuijs zich te Schiedam en liet zich la
ter te Leiden als student in de rechten in
schrijven.
Van alle zijden stroomde den beproefden
man geld toe. Door de verschillende Zeeuw
sche Classes werd bij gesteund. Ds R. Sten
huijs kon echter zijn studie niet meer vol
tooien. Hij was voorgoed geknakt. Reeds in
1791 overleed hij.
Men zou dit verhaal voor ongelooflijk hou
den, indien niet een man, zoo onkreukbaar
trouw en eerlijk, als Jozua v. Iperen, het had
verteld. En Nagtglas zegt er van, als hjj het
over de vijanden van Ds S. heeft: „Daar
vergelding de wet der historie is, zal het
niemand verwonderen, dat namen, destijds
voorkomende op de regeeringslijsten, later
te vinden waren op de rollen der bedeelden.
Voor de jeugd.
Beste jongens en meisjes,
Terwijl ik dit schrijf, is voor de meesten
van jullie de Paaschvacantie al begonnen.
En 't belooft een bijzonder mooie vacantie
te worden ditmaal.
't Is elke dag schitterend mooi weer en
door de vroege lente ziet het er alles even
feestelijk uit. De boomgaarden bloeien en
de vogels zingen bun hoogste lied.
Heel de natuur spreekt ons weer van de
grootheid Gods, die zooals het in de psalmen
staat, het gelaat des aardrijks vernieuwt.
Het Paaschfeest wordt ook wel genoemd
bet Lentefeest. En dat is het ook. Het nieu
we leven bot weer overal uit.
Maar dit feest spreekt ons allereerst van
nieuw leven in anderen zin. We zingen het
immers: De Heer is waarlijk opgestaan; nu
vangt bet nieuwe leven aan.
De Heere Jezus, die door zijn lijden en
sterven den dood heeft overwonnen, is opge
staan uit de dooden en Hij zal ook aan allen
die in Hem gelooven het nieuwe leven
schenken.
Ik hoop dat jullie prettige Paaschdagen
zult hebben en ook een recht prettige va
cantie.
Met Paschen is er nog wat meer tijd dan
anders om te lezen en daarom laat ik de
briefjes een week wachten. Er is dan wat
meer plaats voor het verhaal.
Hier volgen nu eerst weer de raadsels.
Voor de grooteren:
Mijn geheel bestaat uit 48 letters.
5. 12. 28. 28. 47. 18 is een ander woord
voor rustdag.
19. 46. 10. 40. 28. 20. 44 is de naam van
een discipel.
Een 9. 41. 7. 29. 16. 48. 15 is een donkere
plaats.
44. 41. 33. 1. 26. 37. 30. 7. 48 werden veel
in het Oosten gebruikt.
Droefheid werd veranderd in 25. 14. 36.
20. 42. 31. 43.
2. 43. 4. 29. 13. 8. 32 is een ander woord
voor verlosser.
Voor een 22. 34. 27. 21. 39. 45. 35. 48 ia
Paaschfeest een dag van groote blijdschap.
6. 23. 40. 17. 13. 5 is de naam van iemand,
die niet spoedig geloofde.
Een 11. 7. 38. 3 macht is groot.
24 is een medeklinker.
Voor de kleineren:
Mijn geheel bestaat uit 31 letters.
8. 23. 10. 26. 31 is een ander woord voor
prijzen.
Een 11. 13. 25. 16. 1 was een boodschap
per.
De 22. 4. 11. 16. 13 werd afgewenteld.
De discipelen liepen met 17. 30. 3. 7. 28
tot het graf.
24. 18. 4. 20. 14. 27 is de naam van een
discipel.
Paschen is het feest der 9. 24. 22. 4. 2.
12. 15. 21. 6. 25.
1. 19. 29 is een vrouwennaam uit het
Oude Testament.
30 en 5 zijn klinkers.
Hartelijke groeten,
TANTE DOLLLE.