f«1° III a -1 5a O w H N O a 111 O ■w i" aS =j 2 O *- X 111 Q o ,G fQ •s!'l8,'g s°-sl S SijlA ®w"S-g a a t« o 'S s-s ■i-O T3 01 ft o fl I, F Sü N a a o. g js n r B 9 s ,a ft-3 5 - 2 - C ^4 73 2 ,S^ 5 o st .2 cd o ce o c3 ho »2 *c3 G G - o "S? 3^0 to p- s 2 c flf>w S a a ïflÖÜJï G o a> 5it/3 e 1? S be 5 C ••-« o .5 73 -9 Mjj=n s®öSptfsa?§ 13 1.2 a &>fa c »S 5®"*-* cp cö p, g o -*-■ S^£ce®-"c«S~ -■S' fG i_i w «J o CD ""O P( r 'S w T3 sSfe^S-S13! Sr "ti -G |ls2sgi-a g .5 id ft ®,g ,M xj a-3 - b .2 -3 t> ö>-i «j B -c O js a S^-1 S d c 5 •dM» a->S S a 2£icoS.5 bcxija En dat heeft in b^zoudere mate zijn be- feeienis, nu ons volk wederom zulke duis tere tijden doorleeft. Want juist een tijd als de onze doet ons iets gevoelen van den die- p ennood en de felle teleurstellingen in die verre eeuw-van-geboorte. Maar tegelijker tijd maken diezelfde omstandigheden het noodig en nuttig, naast de teleurstellingen van het verleden óók op de idealen het oog te richten. En dien blik op het ideaal krij gen we toch nog altijd het beste door te letten op dien mensch van groote statuur, onzen Willem van Oranje, den Vader des Vaderlands. Het zijn niet alleen, noch in de eerste plaats staatkundige overwegingen geweest zooals Bakhuizen van den Brink veron derstelde die den grooten ommekeer in 'b Prinsen leven en overtuiging gebracht hebben. Uit de briefwisseling van den Prins blijkt dit op duidelijke wijze; wij brengen Bl echts in herinnering den brief aan de Sta ten (1573), waarin gezegd wordt: „So roepe tek God Almachtig tot getuighe, dat ik deze ftn geene andere reden tot dezen oorloghe hebbe, dan dat alle decreten, door dewelcke de conscientin en wetten geweldt aangedaen wordt, vernietigd werden, en dat elck een, die het gelieft, de vrijheid hebbe de leer van de Profeten, van Christus ende de Aposte len aen te nemen en dat de naem van inqui sitie voor eeuwig uitgeveegt werde". Het is de verdienste van het christelijk nationaal gedenkboek „De eerste Oranje", door P. de Zeeuw J. Gzn., dat het allen na druk legt op 's Prinsen verbond met den „alleroppersten Potentaat der potentaten", gn den lezer den Prins op zoo duidelijke wijze als geloofsheld teekent. Dat ook van 's Prinsen eerste levensjaren iets wordt medegedeeld, zal ?elen lezers welkom zijn. Jammer genoeg moet dit bij enkele mededeelingen blijven, want over de eerste elf levensjaren is zoo goed als niets bekend, de Zeeuw vertelt dan ook meer van het geslacht en de tijdsomstandigheden, dan van den jongen Willem van Nassau. Het is echter een verdienste, dat hij deze blad- lijden zoo sober gehouden heeft, en den lezer toch enkele bizonderheden over de Nassau's mededeelt. Daardoor naderen wij ook dichter lot de Prinsenmoeder Juliana van Stolberg, die eens temidden van drukkende omstan digheden haar zoon zou troosten met de woorden: „De Heere wil met Zijne genade steeds bij ons zijn, opdat wij alles, wat hij ons toebedeelt, met geduld dragen. En Hij wil ons steeds met zijn barmhartigheid troosten. Ik kan den Almachtige om geduld bidden". Toch komt het ons voor, dat de schrijver van dit boek nog teveel aan de oppervlakte gebleven is. Sterker dan in dit boek ge schiedt, hadden juist geloofsmoed, vertrou wen en plichtsbetrachting in het leven van den enkeling en van de massa uit die tijden den nazaat voor oogen moeten gesteld wor den. Niet feiten en gebeurtenissen, maar de groote drijvende en stuwende kracht, de rotsvaste overtuiging en het bergenverzet- tend geloof moeten in de eerste plaats in een christelijk nationaal gedenkboek den boventoon voeren. Bij alle waardeering voor het werk van dezen auteur, moeten wij toch de opmerking maken, dat zoo de achtergrond minder wazig gebleven was het geheel aan be- teckenis zou gewonnen hebben. De schrijver A. den Hertog geeft in zijn boek „Willem van Oranje", blijkens den on der-titel: Beelden uit het leven van Prins Willem van Oranje, den Vader des Vader lands. Dit werkje laat zich zeer vlot lezen. Het geeft het leven van den Prins meer in ver baal-vorm, laat broeder Antonius het lot ▼an den ketter bepeinzen; den ouden Ru- precht denken aan de toekomst van zijn jon gen meester; meester Verduyn barbier en chirurgijn met (of zonder!) Prins Wil lem over staatszaken spreken. Dat alles maakt het relaas van gebeurtenissen en fei ten minder droog, en geeft meer dan eens gelegenheid om den loop der zaken op min der in het oog vallende wijze toe te lichten. «Dat het den schrijver niet gelukt is. ons een duidelijk beeld van 's Prinsen geloofs overtuiging te geven, moeten wij betreuren; in dat opzicht schiet het hoek inderdaad te kort. Toch kunnen wij het, tezamen met dat van De Zeeuw al heeft diens boek onze voorkeur ter lezing aanbevelen aan allen, die bij het gedenken van den geboorte dag, toch allermeest op het leven letten. Omdat juist dat leven het belangrijkste A. L. VAN O YEN. Het zoutende zout door H. KINGMANS. 42.) o Haars ondanks was Marianne's toon weer bitter geworden. „Ik begrijp je standpunt wel. Maar hei deugt niet, omdat je uitgangspunt verkeerd is. Je beschouwt de Christenen als heilige wezens. Maar dat is er ver vandaan. Zij zijn niets dan menschen van vleesch en bloed en niets menschelijks is hen vreemd. Alleen door Gods genade zijn zij verzekerd van de vergeving hunner zonden." „Ik verklaar het niet te begrijpen," zuchtte Marianne. „Ik ga gelooven, dat Albert gelijk krijgt, als hij zegt, dat wij in een cirkelgang loopen." „Als ik dat beeld vasthoud en verder uit werk," glimlachte Gretha Kleefstra, „komen wij er ook. Het leven is in zekeren zin een cirkel gang. Maar elke cirkel heeft een middel punt. Het middelpunt van 's levens cirkel is Jezus Christus. Wie dat middelpunt in het oog houdt, komt nooit bedrogen uit." „Dus, als ik je tenminste goed begrijp, maar dat zal wel niet, dus Christenen mogen maar raak zondigen? Hun zonden worden immers toch vergeven?" „Maar Marianne," riep Gretha opeens heftig uit, „dat heb ik nooit beweerd. Die conclusie mag je uit mijn woorden niet trek ken en dat kun je ook niet. Natuurlijk mogen Christenen niet zondigen. Dat mag niemand. Zij doen het, helaas, wel, omdat Satan, de Verderver van den beginne, hen ontrouw poogt te maken. Neen, Christenen moeten iets heel anders. Zij hebben te streven naar de volmaaktheid. Maar zij blijven dagelijks struikelen in vele dingen." „Maar om nu eens het concrete voorbeeld van mijn oom te nemen," hield Marianne hardnekkig aan. „Misschien begrijp ik je dan beter. Die handelwijze is niet goed, niet waar?" „Neen", antwoordde Gretha, vol overtui ging. „Zij is, van menschelijk standpunt ge zien, verklaarbaar, maar zij deugt niet. Als het goed was, dan had je oom met vreugde moeten toestemmen in je moeders bezoek, blij, dat het in orde kwam met de verkeerde, van God niet gewilde verhouding." „Dat begrijp ik. Die daad is dus af te keu ren. Maar hoe kun je die nu verklaarbaar maken? Als jij nu eens in hetzelfde geval verkeerd had?" „Dergelijke vragen heb je wel eens meer gesteld. Het is verbazend moeilijk er een antwoord op te geven. Feitelijk kan het niet, omdat ik mij dien toestand eenvoudig niet kan indenken. Het is best mogelijk, dat ik precies zoo zou handelen als je oom." „Meen je dat heusch?" „Inderdaad. Ik scherts niet. Ons gesprek is toch te ernstig, om grapjes te verkoopen. Het gaat tenslotte over de hoogste, geeste lijke waarden van het leven. Het is best mogelijk, dat ik precies zoo handelen zou. Een andere vraag is, of ik er op den duur vrede mede hebben zou. Dat geloof ik niet Ik geloof, dat God mij zou doen inzien, dat ik verkeerd handelde." „En oom dan?" „Ik ken den gemoedstoestand van je oom niet. Maar het is volstrekt niet onmoge lijk, het is heel waarschijnlijk, als het ten minste goed is, dat hij er geen vrede mee heeft en tot inkeer komt. Daarom heb ik hem ook gezegd, dat ik je moeder niet op de hoogte zal stellen en dat hij er nog eens over denken moet. Wie weet, of hij morgen niet veranderd is. En dan is alles in orde." „Ik geloof, dat ik je nu beter ga begrij pen," zei Marianne, langzaam sprekend. ,.Maar", onmiddellijk kwam de twijfel weer op, „als oom nu eens niet van standpunt verandert? Dat is toch ook zeer goed mo gelijk." Deze vraag, die volkomen logisch was, had Gretha verwacht. Zij hoopte vurig, dat Leermans tot zelfinkeer zou bomen en zijn zuster zou willen ontvangen. Dat behoorde zoo. Het was goed voor zijn eigen gemoeds rust. Het was ook goed voor mevrouw Mey- enbeek. Maar het zou ook goed voor Marian ne, die zoekende ziel, zijn. Zeer zeker ging zij dan beter beseffen, wat het beteekent, ia waarheid Christen te zijn. Zij hoopte het ook vurig in het algemeen. Hier had Leermans, al was hij dan een heel gewoon arbeider, die hard moest werken voor zijn dagelijksch brood, de gelegenheid, een zoutend zout te zijn! Hier kon hij too- nen, dat om Christus' wil veel vergeven wordt. „Je antwoordt niet? Het is toch ook mo gelijk, dat oom niet van gedachten veran dert? En dan blijft er van je redeneering toch niets over?" Gretha zweeg, niet, omdat zij om een ant woord verlegen was, maar omdat zij' zich even onbehagelijk gevoelde: Marianne sprak weer zoo cynisch, zoo bitter. A1 s de Chris tenen, overlegde zij, nu eens werkelijk meer streefden naar de volmaaktheid, waarvan zij zooeven gesproken had, zou er dan door den wereldling niet minder spottend en cy nisch over hen gesproken worden? 't Was of Marianne zag, dat Gretha niet prettig gestemd was over haar scherp, op den man af vragen. En dat speet haar op recht. „Je moet me niet verkeerd begrijpen, Greet." zeide zij hartelijk. „Ik bedoel je niet te kwetsen. Ik vraag alleen, om op de hoogte te komen. Misschien is de manier, waarop ik het doe, niet goed. Vergeef me die dan. Maar ik tast in het duister. Ik wil het we ten, omdat hier voor mijn besef zooveel raadselachtigs schuilt. Ik zoek een verkla ring." Gretha Kleefstra herstelde zich. „Ik neem je niets kwalijk," zeide zij. „Ik begrijp je vragen. Het spijt mij, dat ik je niet kan overtuigen. En tóch kan ik het niet anders zeggen. Het zou heel eenvoudig zijn, als gezegd kon worden, met eerbied gespro ken, dat Christenen zondelooze wezens war ren. Dan konden zij geen verkeerde din gen doen. En dan behoefden vragen, als je nu stelt, niet in je op te komen. Wat was al les dan eenvoudig. Maar zoo is het nu een maal niet. Christenen doen zonde, al be schreien ze die later en al 'vechten zij er hard tegen, om geen zonde te doen. Vandaar de handelwijze van je oom. Ik hoop vurig, dat hij het verkeerde er van inziet. En als bij dat niet inziet, of, beter gezegd want hij weet het wel! als hij zijn hart ver hardt, dan zal je moeder, dan zal ook jij dat moeten dragen. En dan zegt dat niets ten nadeele van het Christendom. De fout is, dat op de Christenen wordt gezien, terwijl heit oog op den Christus moet worden geslagen. Menschen stellen altijd teleur. God en de Heere Jezus niet, nooit. In Zijn kracht kun nen wij alles dragen." Gretha sprak met een ongekende warmte, die zich onwillekeurig aan Marianne mee deelde. Dat beteekende evenwel niet, dat zij tevreden gesteld was. „Ik hoop je later beter te kunnen begrij pen," zeide zij. „Thans is mij alles vrijwel duister. Ik hoop intusschen, dat je vermoe dens uitkomen en dat oom van gedachten verandert. Al was het alleen maar terwille van moeder." „Ik hoop het met je. Wij moeten maar ge duldig wachten." Marianne verliet het gemeenschappelijk vertrek, om bij de deur zich plotseling om te wenden. „Zeg, Greet, weet mijn oom, wie i k ben?" „Neen, neen. Hij weet van niets. Je naam heeft hij wel gehoord, maar die is hem wol niet bijgebleven. Het beste is, dat hij het niet te weten komt, althans voorioopig niet." „Ik ben er blij om, dat je niets hebt gezegd. Het zou maar een gewrongen verhouding geven. En dat, terwijl ik zijn verpleegster ben." Inderdaad was Leermans niet op de hoog te. Hem was de naam der zuster wel ge .15 o xt *£75 n B bc ai B 10 An O a) O fG G O ;G -G ra Q. G B 2 B rG O o M T> T3 Sh™ Ln Ti to v u L> w Sg"3*- 1^.2 <J O co Ti fQ rj Is* •hO g s g o s 2 S>* 2 N - •HOtj fe Q) P< -»J O O «4-t cj G bo o w Q)rQ G -FH to -^11.2 T3 o <D F-=; to O Pi dj a 1 41 Q) "I-s K) bo M cv. 5"3 o XJ cd UJ m oT* •r" f2 E o r< I u co CV. 3N'H c 1 fl Ï3 1 <D «*-« bc.S ^4 cd ""m r— N cd ra cd bfl s bo G G *f-i GO u fe d 2 f« jh S a g B q SS© G cd -F-* N'ö'd a 5 N id a> "2 bo d S B o B 'C C* 6 "2 8= O ■°.s a co a bo m ÜJn p "O B 3 ff B q B bo'ö -3 cd U cd 5 u G Q) 'H ©'O 3 s cd N G .2 2 <d S N g cd O F* N G i G N T3 'O S 2 S 2-2 b 53 H si cd TH5" cd t-t u cd cd G y r—i 2 53 2-g-a S'S 2 cd fQ cd M Qi O GO 53 2^ u G o fG cd o T3 O r-O cd 2 cö l-t Td Q< :0 bfl O M S rLtJ 'E'G fG 53 co -F-» Cl'SrW G "td u F^ cd a U Q<TJ 03 d t>0 «d fG g.ËÜ fl a a ca g :^:=p bo S :c? n N In S° g S cd bors 0 cd —4 .3r cd N "G fG ^1) FQ Ëf> B F, "O 'S fi fl B g"B s o fH B cd B G F* r* ho Z'6 SfG 2 as M S B 1 «-S s s oq CÏOfQ lH fG "G tO ■*-> ra" o'g g •B fG (M I G^ 2 ■3 g q 0 - G O o G "5 T5 o G °.B 0 S t? "S d fh S F G k IfJ4' Ti G bO d I 2'* - G tO "2 fQ S to G o> o C53 lis 2 S 13 O - O - G fG I C o G cd ra S S iS'S ■g a-g jd <1 Sd T3 B bo o M 9 g Se-s "g <0X1 - SÖ g KI o Jï B G -»-» S bo ra fG fG B S 9 «-0' g m I'S in d M cd .2 B g 'SH O H «rl 1 o B ai g .2 C r—4 a a s s a gs-g go S 2 S 'C Ön m O H h SfC-O P-O o bo iO noemd, maar hij -was (lii'ii vergeten. Boven dien had hij ook niet bepaald stil gestaan bij den naam van den overleden man zijner zuster, dien de hoofdverpleegster hem had genoemd. Over ihet gesprek, dat door zijn botheid zoo plotseling geëindigd was, dacht hij na. Het speet hem voor zuster Kleefstra. Zij meende het heel goed en zij had haar bood schap aan hem best gedaan, maar zij ken de het verleden niet. Het was hem niet mogelijk, zijn zuster te ontvangen. Zij had het er waarlijk niet naar gemaakt. Zij had de heele familie links laten liggen en zij was, naar den mensch gesproken, de oor zaak van den dood hunner moeder, die het verdriet niet had kunnen dragen. Al die ja ren had zij gedaan, alsof er in geheel Ne derland niet een Leermans bestond. En nu, nu zij in moeilijkheden verkeerde, herinner de zij' zich opeens, dat zij misschien Dog een broer had. Waarom had zij, als het mee- nens was, niet naar hem geïnformeerd? Doordat zij van zijn ongeluk vernam en hoorde, dat hij in dit ziekenhuis was opge nomen, wilde zij het plotseling in orde ma ken. Waarom? Er flitste een gedachte door zijn hoofd* als dit nu eens Gods weg en leiding was! Als hem dat ongeluk nu eens moest overko men, opdat zijn zuster bem kon bezoeken en dat oude zeer te niet kon worden gedaan! Maar neen die gedachte moest hij los laten. Zóó moest hij zijn ongeluk niet be schouwen. 't Was zuiver een toevallige sa menloop der omstandigheden, dat zij te we ten was gekomen, hoe hij hier lag. De gedachte, die hij kwijt wilde zijn, liet hem niet los. Het was immers zijn rotsvaste overtuiging, dat er geen toeval bestand? Was alles niet in de hand Gods, Die de haren des hoofds telt en het muschje niet vergeet? Het was volstrekt niet onmogelijk, dat hem bet ongeluk juist was overkomen, om Doch neen daarvoor was toch geen on geluk noodig? Als het zijn zuster werkelijk ernst ware geweest, dan had zij toch naar hem of de andere broers en zusters kunnen informeeren? Zocht hij nu uitvluchten? Was het niet een drogrede, die hem beroerde? Hij ging het gelooven. Al was het waar, dat door zijn ongeluk de aandacht van zijn zuster op hem gevalleu was, moest hij dan daarvoor niet dankbaar zijn? Lag het aan hem, om te beoordeelen, hoe de gang van zaken moest zijn? Had hij de draden van het leven in handen? Als zij het in ernst goed wilde maken, moest hij zich dan niet vergevensgezind toonen? Mocht hij dan toe nadering afwijzen? Uit het Zeeuwsch Verleden door A. M. WESSET.S. De veroordeeling van Ds Renatns Stenhuys. III. Zoo zagen wij dan, dat de onbarmhartige rechters, nadat zij Ds Stenhuijs gegeeseld, aan de schandpaal gezet en 2 jaren opge sloten hadden, hem ten slotte het vaderland uitbanden. De Classis, steeds nog met innig medelij den bezield, weigerde bet vonnis te erken nen en was meer dan ooit overtuigd van de onschuld van Ds Stenhuijs, ofschoon zij het natuurlijk niet goed kon keuren, dat hij zich zelf betaald had. De verschillende collega's gingen naar de gevangenis om afscheid te nemen. Ds Sten huijs, diep bedroefd dat hij als een balling uit Zeeland verstooten werd, vroeg aan de Classis om een getuigschrift. De Classis aar zelde niet om hem dit voor zijn afreis te ge ven. Uit dit testimonium blijkt ons nog duide lijker, hoe de Classis, trots de tegenwerking van hooger hand, over de onmenschelijke handelwijze tegenover den waardigen man dacht. De attestatie, die een mooie kijk geeft op het conflict kerk en overheid luidt als volgt: „De Classis van Tholen en Bergen op Zoom (Liefkensboek ressorteerde daaronder) in vergadering op 6 Juli 1756 te Gastel bijeen, verklaart zonder tegenspraak van iemand, dat aan Dominus Renatus Stenhuijs een attestatie naar waarheid zal gegeven wor den. Deze attestatie geeft zij naar haar besta weten in alle oprechtheid. Zij verklaart dat Dominus Renatus Stenhuijs, gedurende 18 jaren predikant te Liefkenshoek geweest is en steeds al die jaren een achtbaar lid van de Classis. Hjij was altijd rechtzinnig in de leer en stichtelijk van wandel. Nooit ofte nimmer heeft de Classis in die reeks van jaren ook maar één klacht over hem ge hoord, totdat hij, in moeilijkheden geraakt zijnde, door zekere „misdaad" (niet door ons) gecensureerd en gesuspendeerd is, zoo wel van den dienst des Woords en dei sacramenten. Wij verklaren geenszins te willen verdoezelen zijn misgreep, maai veeleer zijn gedrag, als ten hoogste on voorzichtig te beschouwen. Wel heeft hij misdaan, maar deze misgreep weigert de Classis pertinent als diefstal te beschouwen. Veeleer be klagen zij hun ambtsbroeder over de droeve gevallen, welke hem tot armoede hebben gebracht en daardoor aanleiding werden om zulk een gevaarlijk expedient (n.l. zich zelf betalen) te zoeken tot redding van ziji hoogen nood, die, door het niet ontvangen van zijn rechtens toekomend tractement, zeer zwaar was. „Wij bevelen dan ook onzen broeder Do- minusi Renatus Stenhuijs, Gode en Zijne Genade aan en bevelen hem dan ook gelijk tijdig aan, aan de ontferming van alle brave lieden. ,,'t Welk doende enz." Aan alle kerken van Zeeland werd deze attestatie in afschrift toegezonden De Staten waren boos, maar de kerk handhaafde in deze attestatie den af gezet ten predikant. Het bannissement kon zij niet voorkomen. Maar de Classis deed nog meer. IJlings werden naar O.-Indië brieven geschreven dat Ds Renatus Stenhuijs, predikant van Liefkenshoek (Zeeland) op komst was, waarbij een volledige inlichting inzake hel geweldige vonnis, dat zij niet erkenden, ge voegd was. Den 24en Oct. 1758 vertrok de „Gustaaf Willem" met Ds S. aan boord uit Zeeland en hoewel hij als busschieter op de mon sterrol stond, kreeg hij een plaats in de cons tabel kamer. Hij werd uitgerust met een stel matrozenkleeren en enkele andere goe deren, waarvoor hij' een schuldbekentenis moest teekenen van f 180.om dat met varen in te verdienen. Zijn protest tegen dit alles baatte niets. Op reis naar Indië werd hij goed behan deld. Daar aangekomen begon liet voor hem te lichten. De Classicale brieven waren reeds gearriveerd, zoodat zijn droeve geschiedenis reeds bekend was. De Indische broederen waren er ten zeerste over gebelgd, dat de Zeeuwsche autoriteiten, een dienaar des Woords, zulks een behandeling hadden doen ondergaan. Tl jij werd in de kerk te Batavia zeer hartelijk ontvangen en vooral toen de kerkeraad de attestatie der Classis Tholen en Bergen op Zoom voorlas, was het pleit voor hem beslecht. Met algemeene stemmen beriep men den predikant van Liefkenshoek tot dienaar des Woords te Batavia. Met hart en ziel gaf Ds. R. Stenhuijs zich aan zijn ambt en was spoedig een geliefd predikant in Indië. Toch drukte het ban nissement uit Holland hem zwaar. Door zijn ambtswerkzaamheden kwam hij ook in aanraking met den Gouverneur-Ge neraal van Indië Mossel en den Direct-Ge- neraal Van der Parre. Deze namen met be langstelling kennis van de diverse beschei den die Ds R. Stenhuijs hen liet zien. Deze twee besloten alles aan te wenden, om het bannissement opgeheven te krijgen. Zij stel den zich namens hun Leeraar met het Moe derland en Zeeland in verbinding, en zonder eenige moeite was het voor elkaar. Zee land trok het bannissement in. Zoo mocht dan de balling uit Liefkens boek weer naar zijn vaderland terugkeeren. Door den kerkeraad van Batavia werd hem een zeer loffelijk getuigschrift, omtrent zijn leer en leven medegegeven. Na aankomst in het vaderland vestigde I)b R. Stenhuijs zich te Schiedam en liet zich la ter te Leiden als student in de rechten in schrijven. Van alle zijden stroomde den beproefden man geld toe. Door de verschillende Zeeuw sche Classes werd bij gesteund. Ds R. Sten huijs kon echter zijn studie niet meer vol tooien. Hij was voorgoed geknakt. Reeds in 1791 overleed hij. Men zou dit verhaal voor ongelooflijk hou den, indien niet een man, zoo onkreukbaar trouw en eerlijk, als Jozua v. Iperen, het had verteld. En Nagtglas zegt er van, als hjj het over de vijanden van Ds S. heeft: „Daar vergelding de wet der historie is, zal het niemand verwonderen, dat namen, destijds voorkomende op de regeeringslijsten, later te vinden waren op de rollen der bedeelden. Voor de jeugd. Beste jongens en meisjes, Terwijl ik dit schrijf, is voor de meesten van jullie de Paaschvacantie al begonnen. En 't belooft een bijzonder mooie vacantie te worden ditmaal. 't Is elke dag schitterend mooi weer en door de vroege lente ziet het er alles even feestelijk uit. De boomgaarden bloeien en de vogels zingen bun hoogste lied. Heel de natuur spreekt ons weer van de grootheid Gods, die zooals het in de psalmen staat, het gelaat des aardrijks vernieuwt. Het Paaschfeest wordt ook wel genoemd bet Lentefeest. En dat is het ook. Het nieu we leven bot weer overal uit. Maar dit feest spreekt ons allereerst van nieuw leven in anderen zin. We zingen het immers: De Heer is waarlijk opgestaan; nu vangt bet nieuwe leven aan. De Heere Jezus, die door zijn lijden en sterven den dood heeft overwonnen, is opge staan uit de dooden en Hij zal ook aan allen die in Hem gelooven het nieuwe leven schenken. Ik hoop dat jullie prettige Paaschdagen zult hebben en ook een recht prettige va cantie. Met Paschen is er nog wat meer tijd dan anders om te lezen en daarom laat ik de briefjes een week wachten. Er is dan wat meer plaats voor het verhaal. Hier volgen nu eerst weer de raadsels. Voor de grooteren: Mijn geheel bestaat uit 48 letters. 5. 12. 28. 28. 47. 18 is een ander woord voor rustdag. 19. 46. 10. 40. 28. 20. 44 is de naam van een discipel. Een 9. 41. 7. 29. 16. 48. 15 is een donkere plaats. 44. 41. 33. 1. 26. 37. 30. 7. 48 werden veel in het Oosten gebruikt. Droefheid werd veranderd in 25. 14. 36. 20. 42. 31. 43. 2. 43. 4. 29. 13. 8. 32 is een ander woord voor verlosser. Voor een 22. 34. 27. 21. 39. 45. 35. 48 ia Paaschfeest een dag van groote blijdschap. 6. 23. 40. 17. 13. 5 is de naam van iemand, die niet spoedig geloofde. Een 11. 7. 38. 3 macht is groot. 24 is een medeklinker. Voor de kleineren: Mijn geheel bestaat uit 31 letters. 8. 23. 10. 26. 31 is een ander woord voor prijzen. Een 11. 13. 25. 16. 1 was een boodschap per. De 22. 4. 11. 16. 13 werd afgewenteld. De discipelen liepen met 17. 30. 3. 7. 28 tot het graf. 24. 18. 4. 20. 14. 27 is de naam van een discipel. Paschen is het feest der 9. 24. 22. 4. 2. 12. 15. 21. 6. 25. 1. 19. 29 is een vrouwennaam uit het Oude Testament. 30 en 5 zijn klinkers. Hartelijke groeten, TANTE DOLLLE.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8