Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden Voor do jeugd. III 9 a g-a a a a S 5 s fl ™m ®2 2 -ra a a a g. a'3 g a a a, cd a a a a a w N 3 a "O S r'i ÏP-ö ^Sïflï® i <73 a> GO •a a a 3 o® a g a 3 o 43 -a w to a> o a» cd .2 cd Q S2 S 3 TJ CD fl <d co a» p »r4 -*-> tC g J O TO 1 c u* t3 cd CD c^j O C"„ -Ö bo tq^X.2 a J15Ö2 cö O a o a o o sd o p| 2 a -s fl ~-P S w 3 -a o 3 a CD :r: m cl w o a s Ss® O 0) 1 P-t fl 5® pa tt pa ®M fl 3 m N 0) bO Sb g - s "-S-a I ,£2 pa w II ®-2'Sro flo ra S o.a3 u ft d a 3 fl -■502$ -O 3 ®o OS'S*» d g s>-9 a-a s a 3 als éh O» ■WST sü O j3 -2 N O TO •«-< i-H Ü2 i4 c .lj S"73-* ag g-c g Td A js S.S M co -öO^ S O. 8 d <1 3' N 3 d aa .a CD .-C3 >-& o o iS fi u, - ®3®53 H ^-0^33 bo d3 bOM b -fl g d d 43 -a -= i^i a ®m 1 o ?2 3 d d) ffi O *H hO S d®5f2Sflo--^ O^.floflflfl'O" a^ d a w d Cd O 3 co 5N c N (D be -c- <D M 0) 1 2 <D bo-d f-3 ®-2 r^r CU L, a ho a 3 t, o?5 -3 cd A "J P> ®'3 H w iUüo, ®T3 M d "d cd XS •2 «- a -a s s ^a t-~1 ?H rQ §•2 s .-S a 3 oa r^aN-3s«W3a.> •sn^lrè' SSllS-ll^feJIisl^iM a aw. w I1 fcU •O a TS CJ O SaS^S t*-w <D O - Cl_l Z1 .A N Sga'S-aS "SÜ -w^dï^Sa d.Ü j >3 S q d 3 n .-a a Tr~a 3" s S :o O au "F Jh Cd Ti O -d a P r£ O) CD ia-SJ3 5^3 a a Sfn S 3 g 3 .- boH^ •;-i f f-c Or3| H H u. rirf'ÖrÖ >.a^ 2, ?3 CD r- O I K« r-t h>. w s *4 Td CD O» v g-o^ g O cd >W u <0 cd i^£H. f-i ,-* CD bo *o ^4 rrl r? tDj c—1 -r^ CO cd - saw«ögM s2§^§S gJ8JS8§"s^? <iï ^-SS-SSF ^"^Jagffl fl <D 0)0)® grasss^SdSgHd P O'^IH a) a) cd cd-H oj 2-hb a o o g> o a H m O Of!?® j.9 TO CO p. TO 0) O Cd *-* 2 o a a a 3 o Oi P> o nigh opset gekeeren." Zoo verklaren zij den band zelf met Filips verbroken en achten «ij zich gerechtigd om „een ander in sijn stede, tot besch ermenisse van hen-lieden, voor over-hooft, sonder misbruycken" te verkiezen. Deze gedachten worden in de Acte van Verlatinghe breeder ontwikkeld, geheel naar Calvinistische opvatting inzake de verhou ding tusschen vorst en volk. In het kort heeft Valerius dezen inhoud getypeerd in de woorden: Wanneer een Prins tyrannich leeft, met recht men hem zijn paspoort geeft. Wanneer een heer schend man Syn herte trecket van Syn volc, en word haer een tyran, So mach men hem wel wederstaen, En d'lustig oock om d'ooren slaen. De Acte van Verlatinghe mogen wij noe men: het antwoord van het volk op den ban over Oranje; en de Ihins zelf gaf een ant woord in zijn verdedigende verantwoording, de „Apologie ofte Verantwoordge des Doer- luchtighen ende Hooghghborenen Vorst en- de Heeren, Heeren Wilhelms van Godes Ghenaden Prince van Orangien, Grave van Nassau, enz. teghen den Ban ofte Edict." Dit stuk, grootendeels door 's Prinsen hof kapelaan Pierre de Villers geschreven, draagt overal het kenmerk van Oranjes eigen stijl. Alle souvereinen van Europa hebben het ge lezen, overal heeft het ontroering gewekt Naar het oordeel van Marnix was het veel te scherp gesteld; en het kan niet ontkend worden, dat hij die hier zijn verantwoording neerschrijft, een open oog heeft voor alle gebeurtenissen in hun onderling verband, fier durft opkomen voor eigen en anderer rechten, niets zoozeer schuwt dan geoor deeld te worden als een die een blad voor den mond neemt. Rustig en vastberaden gaat het woord van dezen groote uit tot de staten des lands, als hij vol gratie en in de volle overtuiging van zijn recht hen op wekt: „So laet ons dan t'samen met eendrachti- gen herte ende wille de bescherminghe van dit goede volek aangrijpen ende voor de handt nemen: het welcke niet anders en begheert, dan dat hem openinghe geschiede van goeden rade, om den selven na te kom men ende te volghen. Na Ban, Verlatinghe en Verantwoor- dinghe kan alleen het moordtuig spreken De verrader zal den vogelvrij-verklaarde uit den weg ruimen, aan den opstand de ziel ontnemen zoo dit mogelijk ware. Tusschen den lente-lijd des levens en den ouderdom ligt een periode van spanning en toewijding, van strijd en volharding. En die ontwikkelingsgang van dat eerste punt naar het einde, zien wij ons uitgebeeld op een tweetal prenten: het portret dat Ant Moro teekende stralend in zijn volle wapenrus ting met een minachtenden trek om den mond, de rijke, zorgelooze Bourgondische grande, en de gravure van Goltzius de vóór zijn jaren reeds oude grijze, nog steeds in wapenkleedij, met vurigen, vastberaden blik het leven schouwend, gehard door ge vaar en teleurstelling, met niets minach tends als eertijds, maar veeleer bezorgdheid en koesterende toewijding toonend in zijn rustige gelaatstrekken. Neen het was niet noodig te slagen, om te volhardenl Bij de sponde van den vader weende een geslagen volk lui (je en droef. Stort tranen uyt, schreyt luyde! weent en treurt! Och, 't dunckt my, dat myn herte barst en scheurtl 0 dag, o dag! o, doncker droeve dag! Wat isser al gehuyl en groot geklag! Gelijck de Sonn' het licht is van den dag, Boo oock dees Prins ons licht te wesen plag, Die raet en daed hier by ons is geweest Is nu ontsielt, bij Gode leeft syn geest! Maer tegelijkertijd getuigt „de Hollantsche maecht" dat Filips zich vergist wanneer hij meent dat deze moord een eind maakt aan den opstand. Integendeel: wat nu gebeurd is, wordt een reden te meer om den strijd voort te zetten! De Geuzendichter had reeds een paar jaren geleden voorspeld: Maer soo ghy hem (d.i. de Prins) brenght om het leven, Daer sal noch menich Paep om sneven. En het wachtwoord van den opstand schalt: „AI ben ic den Prins quyt, ghy crycht noch so u wil niet!" door H. KINGMANS. 40.) o— „Neen", antwoordde Marianne, ,,'kzag het onmiddellijk. Hij lijkt sprekend op moeder. Maer 'k heb niets gezegd, 'k Weet zelf niet, wat ik doen moet Moeder moet het toch ook weten, al was er geen band meer." „Natuurlijk, spreek er vandaag eens met haar over. Ik maak mij sterk, dat zij dan naar hier komt om haar broer te bezoeken." „Zou je denken?" ,,'kWeet het haa3t zeker", zeide Gretha, denkend: als de verandering bij mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis echt is, doet zij het. ,,'k Weet het nog niet", aarzelde Marianne. „Maar in elk geval zal ik zeggen, dat ons vermoeden juist ia Albert zal er trouwens reeds over gesproken hebben. Wat denk je: zou ik mij bekend maken?" ,,'k Zou in elk geval nog wachten, tot je met je moeder heb gepraat Daarna kun je altijd nog zien." Marianne vond het ook den meest verstan- digen weg en zij nam zich voor, uit de kerk op weg naar huis moeder op de hoogte te brengen. Van dat voornemen kwam evenwel niets. Want tot haar verbazing zag zij, in de kerk komend, de dienst was juist begonnen, want zij was wat laat haar moeder zitten met... Albert aan haar zijde. Dat was nu iets, wat zij in de verste verte niet had kunnen den ken. Eerder had zij gedacht dat moeder thuis gebleven zou zijn. Na den dienst, uit de volte der menschen gekomen, was Alberts eerste vraag: „Was je niet verwonderd, mij in de kerk te zien?" „Verwonderd, ja. 't Was in elk geval in tegenspraak met je woorden van gisteravond. Maar toch ben ik er blij om." Aioeder wilde graag naar de kerk", ver dedigde hij zich. „Alleen thuis zitten, ver veelt ook. 'k Zit op mijn kamer in Noordstad genoeg alleen. En toen ben ik maar mede gegaan." „Heb je er spijt van?" vroeg Marianne, in spanning. „Eerlijk gezegd, neen. 'kHeb er geen spijt van. Die dominé was een vlot spreker en je neemt er wel wat van mee". Mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis liep te luisteren, zonder zich in het gesprek te men gen. Zij had een gezegenden kerkgang be leefd en de woorden van den prediker als ingedronken. Hij had gewezen op 's men schen ellende, maar ook op de verlossing in het bloed van Jezus Christus. Zonder dat hij het ronduit wilde beken nen, had de preek ook Albert,aangegrepen. Als het waarlijk zoo eenvoudig was, als er gezegd werd, was het levensprobleem opge lost. Maar, buiten gekomen en er over na denkend, voelde hij de volle zwaarte er weer van. 't Was toch waarlijk niet zoo eenvoudig. Het was mevrouw Meyenbeek Leeuwen huis, die de gekomen heerschende stilte ver brak door te vragen: „Zeg, Marianne, Albert vertelde mij gisteravond van het ongeluk met iemand, die Leemans heet. Kan hij mijn broer je oom, zijn? En hoe maakt hij het?" „Hij maakt het goed, moeder en ligt op mijn af deeling. 'k Heb het hem niet gevraagd, maar ik ben er wel zeker van, dat hij uw broeder is. Hij lijkt sprekend op u." „Dan zal het wel. Gaat het heusch goed met hem?" „Ja, moeder. Boven verwachting. Gister avond leek het ernstig, maar de dokter was spoedig tevreden. 'kHad vanmorgen een heel gesprek met hem. Hij is een gezellig prater en is, voor vrouw en kinderen, zeide hij, blij, dat het ongeval zoo goed is afgeloopen." „Toch zeker ook wel voor zichzelf?" meen de Albert „Natuurlijk ook wel. Maar 't meest voor vrouw en kinderen. Hij is niet bang voor den dood, zeide hij." 'tWas ongerijmd, overdacht Albert Het leven vond hij over het algemeen niet veel en zeker niet na het gebeurde met zijn vader, maarvoor den dood moest men toch wel een afschrik hebben. „Mag hij bezoek ontvangen?" hoorde hij zijn moeder aan Marianne vragen. „O jawel", zei deze. „Zijn vrouw zal er nu wel zijn of straks komen." Zij had niet gedacht dat moeder want waartoe diende anders deze vraag? zoo bereidwillig zou zijn, den patiënt te be zoeken. „Dan kom ik eens", zeide mevrouw Meyen beek Leeuwenhuis: „Tenminste", voegde zij er bij, „als Kees het hebben wil." Want zij voelde maar al te goed haar tekortkomingen: als haar broer weigerde haar te ontvangen, had zij hem niets te verwijten; al die jaren had zij hem links laten liggen. Haar laatste opmerking bracht ook Ma rianne tot andere gedachten. Zij had ge meend, dat moeder bezwaar zou maken, maar het was niet in haar opgekomen, dat haar oom wel eens zou kunnen weigeren, haar moeder te ontvangen! Maar neen, over legde zij dan weer, dat zou wel niet het geval zijn, want hij was een Christen, naar wel ge bleken was, en dan had hij ook Christelijk te handelen. „Het zon het beste wezen, dat Marianne eens met hem sprak, moeder", vond Albert. „Het was toch goed, dat oom op uw bezoek wordt voorbereid". „Ik denk niet, dat ik dat kan", verklaarde Marianne, die bang was voor overigens ver diende verwijten uit den mond van haar oom. „Zal ik het vandaag doen?" vroeg Albert dan. „Je ziet wel, Marianne, dat moeder het graag wil". Hij dacht aan het gesprek van den vori- gen avond, dat hem veel had opgehelderd. „Vandaag kan het niet meer en morgen ben je weer weg. Ik zal er eens met Gretha over praten, Misschien weet zij een weg. Zij weet steeds een oplossing". „Misschien wil Gretha wel bemiddelaaiv ster zijn", opperde mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis. ,,'k Zou Kees gaarne spreken. Ik heb heel wat' goed te maken bij mijn broers en zusters". Albert zag Marianne beteekenisvol aan, waaruit zij niet anders dan concludeeren kon, dat hij met moeder een belangrijk, ernstig ge sprek had gehad. Wat hij haar later, toen, thuisgekomen, mevrouw Meyenbeek zich even verwijderde uit het vertrek, met enkele woor den bevestigde. „Moeder heeft mij gisteravond haar ge- heele levensgeschiedenis verteld en ook van haar verandering. Veel is mij nu duidelijk geworden", zeide hij. „Ik dacht het wel. Ik benijd je, dat je het weet. Waarom is moeder niet zoo vertrou welijk met mij?" „De kwaal is van jaren her, Marianne", glimlachte hij. ,,'k Betwijfel of jij ook wel vertrouwelijk bent". „Je hebt gelijk", bekende zij. „Ik heb met moeder ook nooit over mijn strijd gespro ken". „Juist. Overigens zal moeder ook wel met jou praten". De dag verliep gezellig. En de gezelligheid werd verhoogd, toen Gretha verscheen. Zij beloofde, nadat er over gesproken was, dat zij met Leermans praten zou, om hem er op voor te bereiden, dat bij bezoek van zijn zus ter kon tegemoet zien. Mevrouw Meyenbeek zou op bericht van haar wachten. Reeds den volgenden middag kweet Gre tha zich van haar delicate opdracht, door, in het algemeen, een vriendelijk praatje met den patient te maken. „U hebt toch een voor mij verbazend be kende naam", zeide zij opeens. „Hier in de stad woont een mevrouw, die ook Leermans heet". „0 ja?" zei de patient, in het minst niet ■Mm geïnteresseerd. „Die naamt komt andors niet veel voor". „In Brabant wei, is het niet?" vroeg Gre tha. „Nooit van gehoord, zuster. Wij waren de eenigen, die Leermans heeten. Ik kom uit Bra bant, uit de kleistreken. Ik heb er nog een broer en een zuster wonen". „De mevrouw, die ik bedoel, komt ook uit Brabant. Uit een dorp in de buurt van Wil lemstad of Zevenbergen. Zooiets. Precies weet ik het niet, want ik ben er niet bekend. Ik ken haar heel goed". „Het is best mogelijk, zuster. Ik heb daar anders geen Leermans gekend. Wat is die man of die mijnheer, wat moet ik zeggen?" „Ik heb het niet over een mijnheer, Leer mans. Die mevrouw heet Leermans. Dat is haar eigen naam. Zij was getrouwd met een ander. Met mijnheer Meyenbeek Leeuwen huis". Gretha was zoo naief te veronderstellen, dat haar toehoorder nu in eenen wegwijs zou zijn, niet denkend aan de mogelijkheid, dat de familie van Marianne's moeder den naam Meyenbeek Leeuwenhuis nog nooit ge hoord had, daar reeds vóór het huwelijk met de familie gebroken was. In elk geval gaf Leermans geen bewijs van ook maar eenig begrijpen. „Meyenhuis „Meyenbeek", verbeterde Gretha. „Dien naam heb ik nooit gehoord, zuster. Maar komt die mevrouw uit Brabant?" „0 ja, dat weet ik zeker. Gister sprak zij er nog over. Zij vond bet frappant, dat u ook Leermans heette. Zij meent u zelfs te kennen". „Dat is onmogelijk", zeide hij. „Of. „Wat bedoel je, Leermans?" Zijn klare oogen zagen recht in de hare. Onderzoekend. Gretha zag er een blik, van begrijpen in. „Ik heb een zuster gehad", zeide hij lang zaam. „Zij ging weg van huis na den dood van moeder en zij heeft nooit iets meer van zich laten hooren. Het is wel vijf en twintig jaar geleden. Ik weet, dat zij getrouwd is, maar niet met wien. Meer weet ik niet. Kan die mevrouw mijn zuster wezen?" Gretha was nu op de kritieke plaats aan geland. Zij begreep, dat zij zeer voorzich tig moest zijn. Het was, naar den mensch gesproken, zeer wel verklaarbaar, als Leer mans te kennen gaf, dat hij niet over zijn zuster spreken wilde. Zij had het er waar lijk niet naar gemaakt. door A. M. WESSELS. De veroordeeling van Ds Renatus Stenhuys. I. De droeve historie van Dominé Renatus Stenhuys, predikant te Liefkenshoek zoo als er geen tweede voorbeeld te vinden is in de Zeeuwsche Kerkhistorie vormt een op merkelijke bijdrage tot de zonderlinge rechts pleging der 18de eeuw, toen onze staatsin stellingen, tengevolge van weelde en nepo tisme door en door bedorven waren. In Groningen geboren, werd Ds Stenhuys, na van 17271733 in zijn vaderstad gestu deerd te hebben, den 14den October van laatstgenoemd jaar door de Classis van ge zegde stad, -als proponent toegelaten. Na eenigen tijd voor een zwakken predi kant te Goes, den dienst te hebben waar genomen, werd hij 16 Januari 1736 te Lief kenshoek beroepen en deed er 17 Juni in trede. Hij trad in het huwelijk met Mej. Suz. de la Rue, welke vrouw hem spoedig door den dood ontviel, hem twee kinderen nalatende. Door de tijdsomstandigheden tenge volge van de belegering van Bergen op Zoom in 1747 door de Franschen, en waarin ook do forten Lillo en Liefkenshoek betrokken waren en vooral ook door het verlies zij ner echtgenoote, geraakte Ds Stenhuys in fi- nancieele moeilijkheden. En nu brak er een droevig tijdperk vol treurige ervaringen voor den ongelukkigen man aan, beproevingen, waarvan wij in de kerkelijke historie, tevergeefs naar een twee- 1 de voorbeeld zoeken. En te meer vinden wij de droevige zaak, waarvan Ds S. de dupe was, betreurenswaardig, wijl zij geboren werd uit haat en nijd, tegenover een overi gens achtbaar herder en leeraar. Die blijken van haat en nijd, door de burgerlijke auto riteiten, tegenover hem aan den dag gelegd, zijn in geenen deele te rechtvaardigen, van welken kant men deze ook beziet, ook al valt het niet te ontkennen, dat hij zelf, zij het dan ter goeder trouw, voor een deel de aanleiden- de oorzaak ervan was. Belast met de administratie der Diaconie goederen te Liefkenshoek, deed hij op 11 Juni 1750 verantwoording aan het Coll. Qua- lifieaturen. Dit College bestond uit den ker- keraad en uit algevaardigden van het Bur gerlijk bestuur en van het College der Sta ten van Zeeland. Bij de kasopname bleek er f766.44 tekort in kas te z ij n. Onmiddellijk begaf Ds S. zich naar zijn pastorie en paste f 200 bij, dat apart lag, zoodat het tekort slonk tot f 566.44. Voor dit ontbrekende had de predikant een schuldbe kentenis groot f 600 in de plaats gelegd door hem.... als voorschot bedoeld. „Want", zeide Ds S., „ik moet toch met mijn gezin leven! Ik heb nu in geen 1% jaar een cent tractement gezien, zoodat ik ruim f 1000 te vorderen heb. Heb ik er dan zooveel aan misdaan, dat ik er geregeld iets afnam, om mijn gezin te onderhouden? Gij ziet broe ders ik heb nog f 400 te goed." De kerkeraad, die uit zes leden bestond, nam met deze verklaring genoegen en accep teerde de voorschotten. De twee leden die vanwege de Staten in het Goll. Qual. zaten, namen, hiermee echter geen genoegen. Zij beweerden, dat de predikant zich zelve niet betalen mocht, dus dat hij diefstal gepleegd had. Hoe Ds S. ook bepleitte, dat de nooddruft van zijn gezin hem er toe gedreven had uit eigen beweging eenig voorschot te nemen. Deze twee leden bleken niet voor reden vatbaar. Ds S. zou er wel meer van boorenl Zij klaagden hem aan niet bij de Glas- sis zooals het behoorde 1 maar bij de Ge- commiteerde Raden van Zeeland. Dat de Classis hierover niet best te spreken was, is begrijpelijk, 't Was haar inziens en te recht een zuivere kerkelijke tuchtzaak. Om die reden zond zij dan ook, den 20 Dec. 1754, een krachtig vertoog bij de Staten in, waarin zij o.a. zeide, dat de handelingen in dezen van het Coll. Qual. ten hoogste strij dig waren, tegen de vastgestelde kerkenorde ning van Zeeland. De Classis betwistte de Staten het recht om deze zaak te berechten en diende een verweer in, waarin zij be toogde, dat dit recht haar onbetwistbaar toe kwam en zij het vonnis niet zou erkennen Het Coll. Qual. trok zich echter niets van de Classis aan en gaf de zaak van dezen „diefstal" in politiehanden over. De predi kant werd, onder protest der Classis gear resteerd en voor den rechter geleid. Een ver hoor werd afgenomen. Na dit verhoor werd hij voorloopig op vrije voeten gesteld. Ds S. diende daarop het volgende request bij de Staten van Zeeland in: „De ondergeteekende^Renatus Stenhuys, pred. te Liefkenshoek, neemt op het alleroot moedigst de vrijheid zich met een oprechte schuldbekentenis voor de voeten van UEd. Mog. neer te werpen, betuigende dat het hem van harte leed doet, dat hij UEd. Mog. zoo veel moeite veroorzaakt en door zijn onvoor zichtig gedrag zich UEd. Mog. billijke en rechtvaardige indignatie op den hals gehaald heeft, hopende dat UEd. Mog. hem zijn mis slagen gunstig zullen vergeven. Voor het overige bidt de suppl. U op het allerootmoedigst dat UEd. Mog. gunstig en goederentieren moge behagen, zoo ten aan zien van het proces, de kosten daarover, gelijk mede ten aanzien van zijn tractement zóó te schikken als U het zal mogen goed vinden en behoudens de eere van zijn bedie ning kan geschieden, aan welke uitspraak zich de suppl. volkomen en van ganscher harte zal onderwerpen en belooft vurig, dat hij zich voortaan zoo zal gedragen en voor zichtig wandelen, dat UEd. Mog. nimmer rechtvaardige redenen van misnoegen tegen hem zullen hebben, 'tWelk doende" enz. (Wordt vervolgd.) Beste Jongens en Meisjesl Ondanks het heerlijke lenteweer dat naar buiten lokt, kreeg ik toch nogal wat briefjes die ik maar dadelijk ga beantwoorden. Wissekerke. Robbedoes". Ik hoop dat je een mooi rapport zult hebben. Lu welke klas kom je nu de volgende week? Zoutelande. „Kwispelstaartje". Je briefje kwam de vorige keer te iaat. Ik zal eens zien of ik het raadsel kan gebruiken. Middelburg. „Krullebol". We hebben ook al een krullebol in Koudekerke. 't Is dus 't beste dat je een andere naam kiest. Ik ben blij dat je ook al mee gaat doen. „Klimop". We zullen het er nu weer geregeld boven zet ten, dat is beter. Breskens. „Zonnestraaltje". En heb je een prettige verjaardag gehad? 't Wordt nn zeker al weer mooi aan het water. Of woou je er verder af? Souburg. „Het melkmeisje". Ik vind dat je je flink geweerd hebt met handwer ken. Nu mannen hebben daar niet zooveel verstand van. Er zijn nu zeker wel heel veel bloemen. „Piet Hein". Mijn hartelijke geluk- wenschen hoor met je eigen en met Moeders verjaardag. 'tWas zeker wel een feestdag, 29 Maart. Hilversum. „Primula". Je hebt gelijk. De regen is ook noodig. Als 't altijd zonne schijn was en droogte dan zou 't zeker niet goed gaan. Colijnsplaat. „Blondje". Ik bemerk wel dat ze je niet vergeten hebben met je verjaardag. Wel leuk zoo allemaal op een foto. Was die voor den eere-voorzitter? Koudekerke. „Krullebol". Ik kan niet aan allemaal tegelijk een prijsje geven, ook al zijn de oplossingen goed. 't Treft goed dat het weer nu zoo mooi is. Ben je al weer naar school geweest? Beterschap hoor! „Thee roos". Zoo, dus je gaat al naar de zevende klas. Schrijf me maar eens hoe 't rapport was. Zijn er alleen geschiedenisboeken in de bibliotheek? „Paaschlelie". Ja, we hebben 't vroeger ook veel gedaan. Pas maar op dat je niet te lang aan één stuk springL „Sneeuwklokje". Nee, dat vind ik ook geen spelletje voor meisjes. Je kunt maar beter andere spelletjes doen. Er zijn daar zeker niet veel slootjes? „Roodkapje". En hoe is het gegaan met den brief, heeft ze hem mooi voorgelezen? Het lijkt nu wel iederen dag zomer hé, geniet jij er ook zoo van? G roe de. „De kleine molenaar". Hoe gaat het met de zieken? Jullie hebt 't maar druk op die manier. Je vindt het zeker wel prettig dat je naar zang mag? „Balroosje". Ga je ook op het kinderkoor? Ik ben blij dat je 't boekje mooi vind. Je houdt zeker wel van lezen. Arnemuiden. „Pauwstaart". En heb je nog iets van de egel geboord? Als hij maar niet zelf door de muizen gevangen is. 't Was zeker wel een prettige middag, Zaterdag. St. Laurens. „Gouden regen". Je wensch is al vervuld, want we hebben nu mooi lenteweer. Ja, je vader had gelijk hoor! Doe maar goed je best, wie weet hoe ver je 't dan nog brengt. „Nastertje". Hartelijk ge feliciteerd hoor, met je verjaardag. Ik hoop dat God je nog lang zal sparen. Heb je een prettige dag gehad? Lewedorp. „Zeemeeuw." Ja, 'tis nu echt lente. Leuk zoo zelf een boekenkastje te maken. Doe je veel aan figuurzagen. „Albatros". Nu je hebt wel mooi weer ge had op je verjaardag. En was je nogal te vreden over de cadeautjes? Schrijf me maar eens hoe het was. Bjorssele „Smid". Erg gemakkelijk lijkt 't mij ook niet. Maar dan moet vader maar een beetje helpen. Gelukkig dat 't toch nog aan .het goede adres is gekomen. K a p e 11 e. „Grasklokje." Dat zal zeker wel een heel feest worden. En dan boven dien nog de overgang? Of volgt dat later pas? Nieuwdorp. „Rakkertje." Wat jam-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8