Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor do jeugd.
III
9
a
g-a
a a a S 5 s fl ™m ®2 2 -ra
a a a g. a'3 g
a a a, cd
a
a
a
a
a
w
N
3 a "O S r'i ÏP-ö
^Sïflï®
i <73 a> GO
•a a a
3
o® a g
a
3 o
43 -a
w
to a> o a» cd .2
cd
Q S2 S 3
TJ CD fl
<d co a» p
»r4 -*-> tC
g
J O
TO
1
c u*
t3
cd CD c^j O C"„
-Ö bo tq^X.2
a
J15Ö2
cö O
a o a o o
sd o p|
2 a
-s fl ~-P S w
3 -a o 3 a
CD :r: m
cl
w
o
a s
Ss®
O 0) 1
P-t
fl
5®
pa
tt
pa ®M
fl 3
m N
0)
bO
Sb g
- s "-S-a
I ,£2 pa
w II ®-2'Sro flo
ra S o.a3 u ft d a 3 fl
-■502$ -O 3 ®o OS'S*»
d g s>-9 a-a s a 3 als
éh O»
■WST
sü
O j3
-2
N O
TO
•«-< i-H Ü2 i4 c .lj
S"73-* ag g-c g
Td
A
js S.S M
co
-öO^ S O.
8
d <1
3'
N 3
d
aa .a
CD
.-C3 >-&
o
o
iS fi
u, - ®3®53
H ^-0^33 bo d3 bOM
b -fl
g d d
43 -a
-= i^i a
®m 1
o ?2 3 d
d) ffi O *H
hO S
d®5f2Sflo--^
O^.floflflfl'O"
a^
d a
w
d Cd
O 3
co 5N
c
N
(D be -c-
<D M 0)
1 2
<D
bo-d
f-3 ®-2
r^r
CU L,
a
ho
a
3 t, o?5
-3 cd A "J P> ®'3 H w
iUüo,
®T3 M d
"d cd XS
•2 «- a -a s s
^a
t-~1
?H rQ
§•2 s .-S
a 3
oa
r^aN-3s«W3a.>
•sn^lrè' SSllS-ll^feJIisl^iM
a aw.
w I1 fcU
•O a
TS CJ O
SaS^S
t*-w <D O
- Cl_l Z1 .A
N
Sga'S-aS "SÜ
-w^dï^Sa
d.Ü j >3 S q d
3
n .-a a
Tr~a 3"
s S
:o
O
au
"F
Jh Cd
Ti O
-d a
P r£ O)
CD
ia-SJ3 5^3 a
a Sfn
S 3 g 3 .-
boH^
•;-i f f-c
Or3| H H u. rirf'ÖrÖ
>.a^ 2,
?3
CD r- O
I K« r-t h>.
w s
*4 Td CD O» v
g-o^
g
O cd
>W
u
<0 cd
i^£H.
f-i ,-* CD bo *o ^4
rrl r? tDj c—1 -r^ CO
cd -
saw«ögM s2§^§S gJ8JS8§"s^? <iï ^-SS-SSF ^"^Jagffl
fl <D
0)0)®
grasss^SdSgHd
P O'^IH a) a) cd cd-H oj
2-hb a o o g> o a
H m O Of!?®
j.9
TO CO
p. TO 0) O Cd
*-* 2 o
a a
a 3 o
Oi
P> o
nigh opset gekeeren." Zoo verklaren zij den
band zelf met Filips verbroken en achten
«ij zich gerechtigd om „een ander in sijn
stede, tot besch ermenisse van hen-lieden,
voor over-hooft, sonder misbruycken" te
verkiezen.
Deze gedachten worden in de Acte van
Verlatinghe breeder ontwikkeld, geheel naar
Calvinistische opvatting inzake de verhou
ding tusschen vorst en volk.
In het kort heeft Valerius dezen inhoud
getypeerd in de woorden:
Wanneer een Prins tyrannich leeft,
met recht men hem zijn paspoort geeft.
Wanneer een heer schend man
Syn herte trecket van
Syn volc, en word haer een tyran,
So mach men hem wel wederstaen,
En d'lustig oock om d'ooren slaen.
De Acte van Verlatinghe mogen wij noe
men: het antwoord van het volk op den ban
over Oranje; en de Ihins zelf gaf een ant
woord in zijn verdedigende verantwoording,
de „Apologie ofte Verantwoordge des Doer-
luchtighen ende Hooghghborenen Vorst en-
de Heeren, Heeren Wilhelms van Godes
Ghenaden Prince van Orangien, Grave van
Nassau, enz. teghen den Ban ofte Edict."
Dit stuk, grootendeels door 's Prinsen hof
kapelaan Pierre de Villers geschreven, draagt
overal het kenmerk van Oranjes eigen stijl.
Alle souvereinen van Europa hebben het ge
lezen, overal heeft het ontroering gewekt
Naar het oordeel van Marnix was het veel
te scherp gesteld; en het kan niet ontkend
worden, dat hij die hier zijn verantwoording
neerschrijft, een open oog heeft voor alle
gebeurtenissen in hun onderling verband,
fier durft opkomen voor eigen en anderer
rechten, niets zoozeer schuwt dan geoor
deeld te worden als een die een blad voor
den mond neemt. Rustig en vastberaden
gaat het woord van dezen groote uit tot de
staten des lands, als hij vol gratie en in de
volle overtuiging van zijn recht hen op
wekt:
„So laet ons dan t'samen met eendrachti-
gen herte ende wille de bescherminghe van
dit goede volek aangrijpen ende voor de
handt nemen: het welcke niet anders en
begheert, dan dat hem openinghe geschiede
van goeden rade, om den selven na te kom
men ende te volghen.
Na Ban, Verlatinghe en Verantwoor-
dinghe kan alleen het moordtuig spreken
De verrader zal den vogelvrij-verklaarde
uit den weg ruimen, aan den opstand de ziel
ontnemen zoo dit mogelijk ware.
Tusschen den lente-lijd des levens en den
ouderdom ligt een periode van spanning en
toewijding, van strijd en volharding. En die
ontwikkelingsgang van dat eerste punt naar
het einde, zien wij ons uitgebeeld op een
tweetal prenten: het portret dat Ant Moro
teekende stralend in zijn volle wapenrus
ting met een minachtenden trek om den
mond, de rijke, zorgelooze Bourgondische
grande, en de gravure van Goltzius de
vóór zijn jaren reeds oude grijze, nog steeds
in wapenkleedij, met vurigen, vastberaden
blik het leven schouwend, gehard door ge
vaar en teleurstelling, met niets minach
tends als eertijds, maar veeleer bezorgdheid
en koesterende toewijding toonend in zijn
rustige gelaatstrekken. Neen het was niet
noodig te slagen, om te volhardenl
Bij de sponde van den vader weende een
geslagen volk lui (je en droef.
Stort tranen uyt, schreyt luyde! weent en
treurt!
Och, 't dunckt my, dat myn herte barst en
scheurtl
0 dag, o dag! o, doncker droeve dag!
Wat isser al gehuyl en groot geklag!
Gelijck de Sonn' het licht is van den dag,
Boo oock dees Prins ons licht te wesen plag,
Die raet en daed hier by ons is geweest
Is nu ontsielt, bij Gode leeft syn geest!
Maer tegelijkertijd getuigt „de Hollantsche
maecht" dat Filips zich vergist wanneer hij
meent dat deze moord een eind maakt aan
den opstand. Integendeel: wat nu gebeurd
is, wordt een reden te meer om den strijd
voort te zetten! De Geuzendichter had reeds
een paar jaren geleden voorspeld:
Maer soo ghy hem (d.i. de Prins) brenght
om het leven,
Daer sal noch menich Paep om sneven.
En het wachtwoord van den opstand
schalt:
„AI ben ic den Prins quyt, ghy crycht
noch so u wil niet!"
door
H. KINGMANS.
40.) o—
„Neen", antwoordde Marianne, ,,'kzag het
onmiddellijk. Hij lijkt sprekend op moeder.
Maer 'k heb niets gezegd, 'k Weet zelf niet,
wat ik doen moet Moeder moet het toch
ook weten, al was er geen band meer."
„Natuurlijk, spreek er vandaag eens met
haar over. Ik maak mij sterk, dat zij dan
naar hier komt om haar broer te bezoeken."
„Zou je denken?"
,,'kWeet het haa3t zeker", zeide Gretha,
denkend: als de verandering bij mevrouw
Meyenbeek Leeuwenhuis echt is, doet zij het.
,,'k Weet het nog niet", aarzelde Marianne.
„Maar in elk geval zal ik zeggen, dat ons
vermoeden juist ia Albert zal er trouwens
reeds over gesproken hebben. Wat denk je:
zou ik mij bekend maken?"
,,'k Zou in elk geval nog wachten, tot je
met je moeder heb gepraat Daarna kun je
altijd nog zien."
Marianne vond het ook den meest verstan-
digen weg en zij nam zich voor, uit de kerk
op weg naar huis moeder op de hoogte te
brengen.
Van dat voornemen kwam evenwel niets.
Want tot haar verbazing zag zij, in de kerk
komend, de dienst was juist begonnen, want
zij was wat laat haar moeder zitten met...
Albert aan haar zijde. Dat was nu iets, wat
zij in de verste verte niet had kunnen den
ken. Eerder had zij gedacht dat moeder
thuis gebleven zou zijn.
Na den dienst, uit de volte der menschen
gekomen, was Alberts eerste vraag: „Was
je niet verwonderd, mij in de kerk te zien?"
„Verwonderd, ja. 't Was in elk geval in
tegenspraak met je woorden van gisteravond.
Maar toch ben ik er blij om."
Aioeder wilde graag naar de kerk", ver
dedigde hij zich. „Alleen thuis zitten, ver
veelt ook. 'k Zit op mijn kamer in Noordstad
genoeg alleen. En toen ben ik maar mede
gegaan."
„Heb je er spijt van?" vroeg Marianne,
in spanning.
„Eerlijk gezegd, neen. 'kHeb er geen spijt
van. Die dominé was een vlot spreker en
je neemt er wel wat van mee".
Mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis liep te
luisteren, zonder zich in het gesprek te men
gen. Zij had een gezegenden kerkgang be
leefd en de woorden van den prediker als
ingedronken. Hij had gewezen op 's men
schen ellende, maar ook op de verlossing
in het bloed van Jezus Christus.
Zonder dat hij het ronduit wilde beken
nen, had de preek ook Albert,aangegrepen.
Als het waarlijk zoo eenvoudig was, als er
gezegd werd, was het levensprobleem opge
lost. Maar, buiten gekomen en er over na
denkend, voelde hij de volle zwaarte er weer
van. 't Was toch waarlijk niet zoo eenvoudig.
Het was mevrouw Meyenbeek Leeuwen
huis, die de gekomen heerschende stilte ver
brak door te vragen: „Zeg, Marianne, Albert
vertelde mij gisteravond van het ongeluk
met iemand, die Leemans heet. Kan hij
mijn broer je oom, zijn? En hoe maakt hij
het?"
„Hij maakt het goed, moeder en ligt op
mijn af deeling. 'k Heb het hem niet gevraagd,
maar ik ben er wel zeker van, dat hij uw
broeder is. Hij lijkt sprekend op u."
„Dan zal het wel. Gaat het heusch goed
met hem?"
„Ja, moeder. Boven verwachting. Gister
avond leek het ernstig, maar de dokter was
spoedig tevreden. 'kHad vanmorgen een heel
gesprek met hem. Hij is een gezellig prater
en is, voor vrouw en kinderen, zeide hij,
blij, dat het ongeval zoo goed is afgeloopen."
„Toch zeker ook wel voor zichzelf?" meen
de Albert
„Natuurlijk ook wel. Maar 't meest voor
vrouw en kinderen. Hij is niet bang voor
den dood, zeide hij."
'tWas ongerijmd, overdacht Albert Het
leven vond hij over het algemeen niet veel
en zeker niet na het gebeurde met zijn vader,
maarvoor den dood moest men toch wel
een afschrik hebben.
„Mag hij bezoek ontvangen?" hoorde hij
zijn moeder aan Marianne vragen.
„O jawel", zei deze. „Zijn vrouw zal er
nu wel zijn of straks komen."
Zij had niet gedacht dat moeder want
waartoe diende anders deze vraag? zoo
bereidwillig zou zijn, den patiënt te be
zoeken.
„Dan kom ik eens", zeide mevrouw Meyen
beek Leeuwenhuis: „Tenminste", voegde zij
er bij, „als Kees het hebben wil."
Want zij voelde maar al te goed haar
tekortkomingen: als haar broer weigerde
haar te ontvangen, had zij hem niets te
verwijten; al die jaren had zij hem links
laten liggen.
Haar laatste opmerking bracht ook Ma
rianne tot andere gedachten. Zij had ge
meend, dat moeder bezwaar zou maken,
maar het was niet in haar opgekomen, dat
haar oom wel eens zou kunnen weigeren,
haar moeder te ontvangen! Maar neen, over
legde zij dan weer, dat zou wel niet het geval
zijn, want hij was een Christen, naar wel ge
bleken was, en dan had hij ook Christelijk te
handelen.
„Het zon het beste wezen, dat Marianne
eens met hem sprak, moeder", vond Albert.
„Het was toch goed, dat oom op uw bezoek
wordt voorbereid".
„Ik denk niet, dat ik dat kan", verklaarde
Marianne, die bang was voor overigens ver
diende verwijten uit den mond van haar oom.
„Zal ik het vandaag doen?" vroeg Albert
dan. „Je ziet wel, Marianne, dat moeder het
graag wil".
Hij dacht aan het gesprek van den vori-
gen avond, dat hem veel had opgehelderd.
„Vandaag kan het niet meer en morgen
ben je weer weg. Ik zal er eens met Gretha
over praten, Misschien weet zij een weg. Zij
weet steeds een oplossing".
„Misschien wil Gretha wel bemiddelaaiv
ster zijn", opperde mevrouw Meyenbeek
Leeuwenhuis. ,,'k Zou Kees gaarne spreken.
Ik heb heel wat' goed te maken bij mijn broers
en zusters".
Albert zag Marianne beteekenisvol aan,
waaruit zij niet anders dan concludeeren kon,
dat hij met moeder een belangrijk, ernstig ge
sprek had gehad. Wat hij haar later, toen,
thuisgekomen, mevrouw Meyenbeek zich even
verwijderde uit het vertrek, met enkele woor
den bevestigde.
„Moeder heeft mij gisteravond haar ge-
heele levensgeschiedenis verteld en ook van
haar verandering. Veel is mij nu duidelijk
geworden", zeide hij.
„Ik dacht het wel. Ik benijd je, dat je het
weet. Waarom is moeder niet zoo vertrou
welijk met mij?"
„De kwaal is van jaren her, Marianne",
glimlachte hij. ,,'k Betwijfel of jij ook wel
vertrouwelijk bent".
„Je hebt gelijk", bekende zij. „Ik heb met
moeder ook nooit over mijn strijd gespro
ken".
„Juist. Overigens zal moeder ook wel met
jou praten".
De dag verliep gezellig. En de gezelligheid
werd verhoogd, toen Gretha verscheen. Zij
beloofde, nadat er over gesproken was, dat
zij met Leermans praten zou, om hem er op
voor te bereiden, dat bij bezoek van zijn zus
ter kon tegemoet zien. Mevrouw Meyenbeek
zou op bericht van haar wachten.
Reeds den volgenden middag kweet Gre
tha zich van haar delicate opdracht, door, in
het algemeen, een vriendelijk praatje met den
patient te maken.
„U hebt toch een voor mij verbazend be
kende naam", zeide zij opeens. „Hier in de
stad woont een mevrouw, die ook Leermans
heet".
„0 ja?" zei de patient, in het minst niet
■Mm
geïnteresseerd. „Die naamt komt andors niet
veel voor".
„In Brabant wei, is het niet?" vroeg Gre
tha.
„Nooit van gehoord, zuster. Wij waren de
eenigen, die Leermans heeten. Ik kom uit Bra
bant, uit de kleistreken. Ik heb er nog een
broer en een zuster wonen".
„De mevrouw, die ik bedoel, komt ook uit
Brabant. Uit een dorp in de buurt van Wil
lemstad of Zevenbergen. Zooiets. Precies
weet ik het niet, want ik ben er niet bekend.
Ik ken haar heel goed".
„Het is best mogelijk, zuster. Ik heb daar
anders geen Leermans gekend. Wat is die
man of die mijnheer, wat moet ik zeggen?"
„Ik heb het niet over een mijnheer, Leer
mans. Die mevrouw heet Leermans. Dat is
haar eigen naam. Zij was getrouwd met een
ander. Met mijnheer Meyenbeek Leeuwen
huis".
Gretha was zoo naief te veronderstellen,
dat haar toehoorder nu in eenen wegwijs
zou zijn, niet denkend aan de mogelijkheid,
dat de familie van Marianne's moeder den
naam Meyenbeek Leeuwenhuis nog nooit ge
hoord had, daar reeds vóór het huwelijk met
de familie gebroken was.
In elk geval gaf Leermans geen bewijs van
ook maar eenig begrijpen.
„Meyenhuis
„Meyenbeek", verbeterde Gretha.
„Dien naam heb ik nooit gehoord, zuster.
Maar komt die mevrouw uit Brabant?"
„0 ja, dat weet ik zeker. Gister sprak zij
er nog over. Zij vond bet frappant, dat u
ook Leermans heette. Zij meent u zelfs te
kennen".
„Dat is onmogelijk", zeide hij. „Of.
„Wat bedoel je, Leermans?"
Zijn klare oogen zagen recht in de hare.
Onderzoekend. Gretha zag er een blik, van
begrijpen in.
„Ik heb een zuster gehad", zeide hij lang
zaam. „Zij ging weg van huis na den dood
van moeder en zij heeft nooit iets meer van
zich laten hooren. Het is wel vijf en twintig
jaar geleden. Ik weet, dat zij getrouwd is,
maar niet met wien. Meer weet ik niet. Kan
die mevrouw mijn zuster wezen?"
Gretha was nu op de kritieke plaats aan
geland. Zij begreep, dat zij zeer voorzich
tig moest zijn. Het was, naar den mensch
gesproken, zeer wel verklaarbaar, als Leer
mans te kennen gaf, dat hij niet over zijn
zuster spreken wilde. Zij had het er waar
lijk niet naar gemaakt.
door
A. M. WESSELS.
De veroordeeling van Ds Renatus
Stenhuys.
I.
De droeve historie van Dominé Renatus
Stenhuys, predikant te Liefkenshoek zoo
als er geen tweede voorbeeld te vinden is in
de Zeeuwsche Kerkhistorie vormt een op
merkelijke bijdrage tot de zonderlinge rechts
pleging der 18de eeuw, toen onze staatsin
stellingen, tengevolge van weelde en nepo
tisme door en door bedorven waren.
In Groningen geboren, werd Ds Stenhuys,
na van 17271733 in zijn vaderstad gestu
deerd te hebben, den 14den October van
laatstgenoemd jaar door de Classis van ge
zegde stad, -als proponent toegelaten.
Na eenigen tijd voor een zwakken predi
kant te Goes, den dienst te hebben waar
genomen, werd hij 16 Januari 1736 te Lief
kenshoek beroepen en deed er 17 Juni in
trede. Hij trad in het huwelijk met Mej. Suz.
de la Rue, welke vrouw hem spoedig door den
dood ontviel, hem twee kinderen nalatende.
Door de tijdsomstandigheden tenge
volge van de belegering van Bergen op Zoom
in 1747 door de Franschen, en waarin ook
do forten Lillo en Liefkenshoek betrokken
waren en vooral ook door het verlies zij
ner echtgenoote, geraakte Ds Stenhuys in fi-
nancieele moeilijkheden.
En nu brak er een droevig tijdperk vol
treurige ervaringen voor den ongelukkigen
man aan, beproevingen, waarvan wij in de
kerkelijke historie, tevergeefs naar een twee- 1
de voorbeeld zoeken. En te meer vinden wij
de droevige zaak, waarvan Ds S. de dupe
was, betreurenswaardig, wijl zij geboren
werd uit haat en nijd, tegenover een overi
gens achtbaar herder en leeraar. Die blijken
van haat en nijd, door de burgerlijke auto
riteiten, tegenover hem aan den dag gelegd,
zijn in geenen deele te rechtvaardigen, van
welken kant men deze ook beziet, ook al valt
het niet te ontkennen, dat hij zelf, zij het dan
ter goeder trouw, voor een deel de aanleiden-
de oorzaak ervan was.
Belast met de administratie der Diaconie
goederen te Liefkenshoek, deed hij op 11
Juni 1750 verantwoording aan het Coll. Qua-
lifieaturen. Dit College bestond uit den ker-
keraad en uit algevaardigden van het Bur
gerlijk bestuur en van het College der Sta
ten van Zeeland. Bij de kasopname
bleek er f766.44 tekort in kas te
z ij n. Onmiddellijk begaf Ds S. zich naar zijn
pastorie en paste f 200 bij, dat apart lag,
zoodat het tekort slonk tot f 566.44. Voor dit
ontbrekende had de predikant een schuldbe
kentenis groot f 600 in de plaats gelegd door
hem.... als voorschot bedoeld.
„Want", zeide Ds S., „ik moet toch met
mijn gezin leven! Ik heb nu in geen 1% jaar
een cent tractement gezien, zoodat ik ruim
f 1000 te vorderen heb. Heb ik er dan zooveel
aan misdaan, dat ik er geregeld iets afnam,
om mijn gezin te onderhouden? Gij ziet broe
ders ik heb nog f 400 te goed."
De kerkeraad, die uit zes leden bestond,
nam met deze verklaring genoegen en accep
teerde de voorschotten. De twee leden die
vanwege de Staten in het Goll. Qual. zaten,
namen, hiermee echter geen genoegen.
Zij beweerden, dat de predikant zich
zelve niet betalen mocht, dus dat
hij diefstal gepleegd had. Hoe Ds S. ook
bepleitte, dat de nooddruft van zijn gezin
hem er toe gedreven had uit eigen beweging
eenig voorschot te nemen. Deze twee leden
bleken niet voor reden vatbaar. Ds S. zou er
wel meer van boorenl
Zij klaagden hem aan niet bij de Glas-
sis zooals het behoorde 1 maar bij de Ge-
commiteerde Raden van Zeeland. Dat de
Classis hierover niet best te spreken was, is
begrijpelijk, 't Was haar inziens en te
recht een zuivere kerkelijke tuchtzaak.
Om die reden zond zij dan ook, den 20 Dec.
1754, een krachtig vertoog bij de Staten in,
waarin zij o.a. zeide, dat de handelingen in
dezen van het Coll. Qual. ten hoogste strij
dig waren, tegen de vastgestelde kerkenorde
ning van Zeeland. De Classis betwistte de
Staten het recht om deze zaak te berechten
en diende een verweer in, waarin zij be
toogde, dat dit recht haar onbetwistbaar toe
kwam en zij het vonnis niet zou erkennen
Het Coll. Qual. trok zich echter niets van
de Classis aan en gaf de zaak van dezen
„diefstal" in politiehanden over. De predi
kant werd, onder protest der Classis gear
resteerd en voor den rechter geleid. Een ver
hoor werd afgenomen. Na dit verhoor werd
hij voorloopig op vrije voeten gesteld.
Ds S. diende daarop het volgende request
bij de Staten van Zeeland in:
„De ondergeteekende^Renatus Stenhuys,
pred. te Liefkenshoek, neemt op het alleroot
moedigst de vrijheid zich met een oprechte
schuldbekentenis voor de voeten van UEd.
Mog. neer te werpen, betuigende dat het hem
van harte leed doet, dat hij UEd. Mog. zoo
veel moeite veroorzaakt en door zijn onvoor
zichtig gedrag zich UEd. Mog. billijke en
rechtvaardige indignatie op den hals gehaald
heeft, hopende dat UEd. Mog. hem zijn mis
slagen gunstig zullen vergeven.
Voor het overige bidt de suppl. U op het
allerootmoedigst dat UEd. Mog. gunstig en
goederentieren moge behagen, zoo ten aan
zien van het proces, de kosten daarover,
gelijk mede ten aanzien van zijn tractement
zóó te schikken als U het zal mogen goed
vinden en behoudens de eere van zijn bedie
ning kan geschieden, aan welke uitspraak
zich de suppl. volkomen en van ganscher
harte zal onderwerpen en belooft vurig, dat
hij zich voortaan zoo zal gedragen en voor
zichtig wandelen, dat UEd. Mog. nimmer
rechtvaardige redenen van misnoegen tegen
hem zullen hebben, 'tWelk doende" enz.
(Wordt vervolgd.)
Beste Jongens en Meisjesl
Ondanks het heerlijke lenteweer dat naar
buiten lokt, kreeg ik toch nogal wat briefjes
die ik maar dadelijk ga beantwoorden.
Wissekerke. Robbedoes". Ik hoop
dat je een mooi rapport zult hebben. Lu
welke klas kom je nu de volgende week?
Zoutelande. „Kwispelstaartje". Je
briefje kwam de vorige keer te iaat. Ik zal
eens zien of ik het raadsel kan gebruiken.
Middelburg. „Krullebol". We hebben
ook al een krullebol in Koudekerke. 't Is dus
't beste dat je een andere naam kiest. Ik ben
blij dat je ook al mee gaat doen. „Klimop".
We zullen het er nu weer geregeld boven zet
ten, dat is beter.
Breskens. „Zonnestraaltje". En heb je
een prettige verjaardag gehad? 't Wordt nn
zeker al weer mooi aan het water. Of woou
je er verder af?
Souburg. „Het melkmeisje". Ik vind
dat je je flink geweerd hebt met handwer
ken. Nu mannen hebben daar niet zooveel
verstand van. Er zijn nu zeker wel heel veel
bloemen. „Piet Hein". Mijn hartelijke geluk-
wenschen hoor met je eigen en met Moeders
verjaardag. 'tWas zeker wel een feestdag,
29 Maart.
Hilversum. „Primula". Je hebt gelijk.
De regen is ook noodig. Als 't altijd zonne
schijn was en droogte dan zou 't zeker niet
goed gaan.
Colijnsplaat. „Blondje". Ik bemerk
wel dat ze je niet vergeten hebben met je
verjaardag. Wel leuk zoo allemaal op een
foto. Was die voor den eere-voorzitter?
Koudekerke. „Krullebol". Ik kan niet
aan allemaal tegelijk een prijsje geven, ook
al zijn de oplossingen goed. 't Treft goed dat
het weer nu zoo mooi is. Ben je al weer naar
school geweest? Beterschap hoor! „Thee
roos". Zoo, dus je gaat al naar de zevende
klas. Schrijf me maar eens hoe 't rapport
was. Zijn er alleen geschiedenisboeken in de
bibliotheek? „Paaschlelie". Ja, we hebben
't vroeger ook veel gedaan. Pas maar op dat
je niet te lang aan één stuk springL
„Sneeuwklokje". Nee, dat vind ik ook geen
spelletje voor meisjes. Je kunt maar beter
andere spelletjes doen. Er zijn daar zeker
niet veel slootjes? „Roodkapje". En hoe is
het gegaan met den brief, heeft ze hem mooi
voorgelezen? Het lijkt nu wel iederen dag
zomer hé, geniet jij er ook zoo van?
G roe de. „De kleine molenaar". Hoe
gaat het met de zieken? Jullie hebt 't maar
druk op die manier. Je vindt het zeker wel
prettig dat je naar zang mag? „Balroosje".
Ga je ook op het kinderkoor? Ik ben blij dat
je 't boekje mooi vind. Je houdt zeker wel
van lezen.
Arnemuiden. „Pauwstaart". En heb
je nog iets van de egel geboord? Als hij maar
niet zelf door de muizen gevangen is. 't Was
zeker wel een prettige middag, Zaterdag.
St. Laurens. „Gouden regen". Je
wensch is al vervuld, want we hebben nu
mooi lenteweer. Ja, je vader had gelijk hoor!
Doe maar goed je best, wie weet hoe ver je
't dan nog brengt. „Nastertje". Hartelijk ge
feliciteerd hoor, met je verjaardag. Ik hoop
dat God je nog lang zal sparen. Heb je een
prettige dag gehad?
Lewedorp. „Zeemeeuw." Ja, 'tis nu
echt lente. Leuk zoo zelf een boekenkastje
te maken. Doe je veel aan figuurzagen.
„Albatros". Nu je hebt wel mooi weer ge
had op je verjaardag. En was je nogal te
vreden over de cadeautjes? Schrijf me maar
eens hoe het was.
Bjorssele „Smid". Erg gemakkelijk
lijkt 't mij ook niet. Maar dan moet vader
maar een beetje helpen. Gelukkig dat 't toch
nog aan .het goede adres is gekomen.
K a p e 11 e. „Grasklokje." Dat zal zeker
wel een heel feest worden. En dan boven
dien nog de overgang? Of volgt dat later
pas?
Nieuwdorp. „Rakkertje." Wat jam-