Al wat U noodig heeft
Wetenschap en Kunst
Het Vrouwenhoekje
Dammen
Burgerlijke Stand
Roekeloos met bensine
omgegaan. Gisternacht brandde da
woning van den landbouwer S. bij Voorst
tot den grond toe af met de er naast ge
legen garage, waarin een vrachtauto
stond. Gister werd door de politie de kost
ganger R. geboord, die vrachtrijder is en
eigenaar van de garage en de auto. Gezien
de richting van den wind moest de brand
ontstaan zijn in de garage. R. bekende
dat hij des nachts te ongeveer half één
de benzinetank van de auto had willen
bijvullen, waarbij hij gebruik had gemaakt
van een carbidlantaarn zonder glas voor
den reflector. Hierdoor was de vlam over
geslagen op de benzine.
Er is proces-verbaal opgemaakt wegens
verregaande roekeloosheid.
om spoedig te herstellen van griep, in
fluenza, gevatte koude, zijn een paar
Mijnhardt's Poeders. Per stuk 8 ct.; doos
45 ct. Bij Uw drogist.
PAULUS.
Mendelssohn-Bartholdy
1835.
Het oratorium „Paulus" van Mendels
sohn is een klassiek werk van groote be-
teekenis. De tekst is samengesteld uit aan
halingen uit de Heilige Schrift en wijst er
er op, dat de bedoeling voorzat, min of
meer liturgische muziek te geven. Daar
om doet de „Paulus" telkens denken aan
de „Mattheuspassion" van Bach.
De ouverture is een bewerking van het
bekende „Wachet auf ruft uns die Stim-
me", waarvan de melodie te vinden is in
Gezang 62. Met het eerste koor, dat er
dadelijk op volgt, geeft de ouverture het
karakter weer voor het heele werk: „Geef
o Heer, Uw knechten met vreugde Uw
woord te spreken!" Het zendingskarakter
dus. Dat koor spant direct in den aan
hef: „Herr. der Du bist der Gott". Het
getuigt van het woeden der heidenen en
wordt afgesloten door het teere koraal:
„Allein Gott in der Höh sei Ehr": „Al
leen God in den hooge zij eer", dat we in
den Ev. Gez. bundel aantreffen in de
nummers 163 en 188. Na aldus zijn hoor
ders in de sfeer van Paulus' levenswerk
binnengeleid te hebben, begint Mendels
sohn de geschiedenis met de veroordeeling
van Stephanus. Daar was Paulus, als ver
woed tegenstander der Christenen bij te
genwoordig. In een duet voor twee bas
sen, begeleid door een duet van twee celli
en altviolen, wordt Stephanus beschul
digd door valsche getuigen. Die beschul
diging wordt onderstreept door een koor,
dat de haat en de verblinding van het
volk openbaart: „Deze mensch houdt niet
op te lasteren", en waarin vooral een ge
deelte mannenkoor uitblinkt. In een cli
max, waarin het ontzettende: „Hij zal
sterven" gaat het naar het fanatische:
„Steenigt hem". Wie dat eens hoorde,
vergeet het nooit meer. Het is een mees
terstuk van bouw en rhythme. Van bui
tengewone werking is de sopraansolo, die
Mendelssohn geschoven heeft tusschen
het: „Hij moet sterven" en „Steenigt hem!"
Het is het door zoo velen gekende èn ge
liefde: „Jeruzalem, Jeruzalem. Gij, die de
profeten doodt en steenigt, die tot U ge
zonden zijn". Het volgt op het woord van
Stephanus: „Ik zie de hemelen geopend",
en is een waarschuwing tot het redelooze
volk. Deze aria is van zulk 'n teerheid en
fijnheid, ze bezit zulk een melodieuzen
klank, dat ze vele malen uit het koor
werk gelicht is, om bij allerlei kerkcon-
certen dienst te doen. Daarna komt de
klaagzang der gemeente over het ster
ven van Stephanus, een koor, waaruit
overgave en berusting spreekt.
Paulus vervolgt nu de gemeente van
Christus: „Verdelg ze, Heere Zebaoth",
een bassolo van ongemeene kracht, waar
mee het zoetvloeiende: „Doch de Heere
vergeet de zijnen niet", een weldadige te
genstelling vormt.
Op den weg naar Damascus hoort Pau
lus de stem: „Saul, Saul, wat vervolgt gij
Mijl" De schildering der bekeering wordt
voltooid door den koorkolos: „Maak u op,
wordt verlicht!" Fijn gezien van den ge
malen componist was het, niet zoo zeer
den nadruk te leggen op het wonder zelf,
als op de uitwerking, die het had voor
den apostel. Dat wordt in het genoemde
koor met groote spanning gegeven; het
koraal: „Wachet auf. ruft uns die Stim-
me", sluit dit gedeelte af.
Nu komt een milde stemming ons een
anderen Paulus schilderen. De boete komt
tot uitdrukking in de aria: „God zij mij
genadig". Dit is wel het hoogste kunnen
van Mendelssohn: de deemoed van een
man, die toch de krachtige Paulusnatuur
niet verloochende. Het vurige gebed: „En
delg mijne zonden uit, naar Uw groote
barmhartigheid". Ban veert de apostel op:
„Heere, doe mijne lippen open". Het koor
zingt het troostende: „De Heere zal de
koorsatz van milde bekoring en daarna
komt Annanias. Als deze aan Paulus
heeft gezegd, dat hij weer ziende zal wor
den, begint het orkest het wonder te ver
kondigen, dat uitloopt in het majestueuze:
„O, welk een diepte van rijkdom, wijsheid
en kennis Gods". Het is een koor, dat nooit
nagelaten heeft op de hoorenden een on-
vergetelijken indruk te maken, door de
verheven stemming en de majesteit, die er
uit spreekt. Vooral het slot is aangrijpend,
als Mendelssohn weer terugkeert naar het
begin: „0, welch eine Tiefe".
Dit eerste gedeelte van het oratorium,
munt als geheel uit door een weelde
tranen van alle oogen aiwisschen", een
vaa kleur en klank, vooral bereikt door
de machtig® tegenstellingen. Nacst den
zang heeft het orkest een schitterende
taak, waar het in zelfstandige melodieuze
gangen, zooals in de celli en andere bas-
instrumenten het geheel draagt of zooals
in de hobo- en fluitpartijen het lyrische
er omheen rankt. Een prachtvoorbeeld
van het laatste vinden we in de aria: „Je
ruzalem", terwijl in: „Maak u op, wordt
verlicht" het heele orkest een getuigenis
aflegt van een machtig technisch kun
nen van den componist ais het met een
aparte bewerking, de woorden onder
streept: „Hoe onbegrijpelijk zijn Zijne ge-
richten, en onnaspeurlijk Zijne wegen".
Het tweede gedeelte wordt als geheel
gedragen door de hoofdgedachte: „De
Aarde is des Heeren, mitsgaders hare vol
heid". Zoo zet het in. Als om strijd wordt
dit getuigenis in het Grave, het zwaar
wichtige begin gegeven door orkest en het
koor, dat overgaat in den jubel: „Want
alle Heidenen zullen komen en den Heere
aanbidden". Dein gaat Paulus prediken
met Barnabas: „Zoo zijn wij dan gezan
ten van Christuswege, wij bidden U, laat
U met God verzoenen", waarop het koor
invalt met het bij de Duitschers zoo ge
liefde: „Hoe lieflijk zijn de voeten derge
nen, die den vrede verkondigen". Wat is
dat teer van toon en lieflijk van inhoud,
als de alten van het koor het thema in
zetten, en wat wordt dat alles rijk, als do
sopraan laat volgen het van Godsvertrou
wen en zielevrede genietende: „Lasst uns
singen von der Gnade des Herrn": „Laat
ons zingen van de genade des Heeren".
Plotseling verandert de stemming, als
de Joden zich verzetten. In dit gedeelte
munt uit het koor: „1st das nicht der Je
rusalem zerstörte?": „Is hij dat niet, die
Jeruzalem verstoorde?" Het gaat als een
nieuwtje van mond tot mond. Maar krach
tiger wordt de prediking van Paulus en
Barnabas: „Die den Naam des Heeren zal
aanroepen, zal zalig worden". Het is een
duet voor tenor en bas, dat zeer ten on
onrechte vaak bij uitvoeringen wordt ge
coupeerd. Wie dat doet, mist den climax
van het eerste duet voor de beide stem
men tegenover dit.
In de genezing van den lamme te
Lystre beschrijft Mendelssohn de houding
der heidenen en der Christenen. Het eer
ste: „de goden zijn tot ons gekomen" met
de daarop gevolgde aanbidding der heide
nen is huiveringwekkend en heeft in z'n
zestiende-gangen voor de fluit een heftig
bewogen karakter, ook al valt het koor
telkens naïef terug op den satz: „Wees
ons genadig". Dan verheft de stem van
Paulus zich in het recitatief: „Wij zijn
menschen van gelijke beweging als gij.
God woont niet in tempelen met handen
gemaakt. Weet gij niet, dat gij Gods tem
pel zijt", waarna het koor zingt: „Maar
onze God woont in den hemel". Prachtig
is in dit rustige gedeelte de koraalbewer
king: „Wir glauben all an' einen Gott",
dat als een liggende stem het geheel over-
heerscht. Als een koor van jongensstem
men, dat met hun bijzonder geluid er
over heen leggen, maakt het een maje-
stueuzen indruk.
Nu volgt nog een koor, dat als een her
haling van het thema „Steinigt ihm"
beter bij een uitvoering gecoupeerd kan
worden, wat echter allerminst zou mogen
gebeuren met de cavatine: „Wees ge
trouw tot in den dood". Het is een aria
voor den tenor, die veilig geplaatst kan
worden naast: „Jeruzalem". Het solo-in
strument is hier de cel. Dan neemt Pau
lus afscheid van de Gemeente. Zij zagen
zijn aangezicht niet meer. Historisch is
hier het einde met het Andante-koor:
„Ziet, welk een liefde ons de vader ge
geven heeft, dat wij Gods kinderen ge
naamd mogen worden". Zacht vloeit het
en spreekt van rustige overgave aan den
geopenbaarden wil van God.
Maar Mendelssohn zou Mendelssohn
niet zijn, als hij niet als met adelaarswiek
zich verhief aan het slot. Dat doet hij
naar het karakter van het geheele ora
torium apologetisch in den lofzang: Loof
den Heere, mijne ziel en al wat binnen
in mij is, Zijnen heiligen Naam.
Wie „Paulus" van Mendelssohn wil ver
staan, moet Paulus uit de Schriften ken
nen, niet alleen uit de Handelingen der
Apostelen, maar met name uit zijn brie
ven. Voor wie zoo toegerust luistert, zal
een uitvoering van dit oratorium een pre
diking zijn van overtuigende kracht.
Moge het Chr. Gem. Koor er in slagen
op 9 Febr., als het „de Paulus" uitvoert,
iets van dit hooge doel te bereiken.
'tH.
Onze kamerplanten in de koude.
Bij strenge vorst denkt men, meestal
ietwat laat en met schrik, aan zijn ka
merplanten.
Meestal loopt het dadelijk zoo'n vaart
niet in onze goed verwarmde huizen,
maar het is toch goed de planten, althans
des nachts, van de vensters te verwijde
ren. Als de planten door de vorst zijn
aangetast begaat men meestal een groote
fout! Men gaat de planten dadelijk in een
verwarmde kamer, soms dicht bij de
kachel zetten. Dit nu is het slechtste wat
we kunnen doen. Dan is de plant meestal
reddeloos verloren.
Men doet beter te zorgen, dat de be
vroren plant zeer geleidelijk kan ont
dooien. Dan kan dikwijls veel, soms alles
weer terecht komen en de planten worden
gered.
Wanneer ge dus een of meer bevroren
planten hebt, brengt deze dan in geen ge
val dadelijk in een verwarmd vertrek,
maar op een vorstvrije, doch zoo koel mo
gelijke plaats, ver van eenige kunstmatige
verwarming, en waar ook geen zonnestra
len ze kunnen bereiken; dus in een onge-
stookt vertrek, liefst in een kelder of an
dere donkere plaats, en besproei ze daar
met een fijnen sproeigieter kletsnat, over
de bladen en over den pot, met onver
warmd water, zoo uit de kraan! Dan valt
er verder niets anders te doen, dan de
planten eenige uren rustig te laten staan;
waarna ze weer veilig op haar plaats
in een verwarmd vertrek kunnen worden
gebracht
In de meeste gevallen zal dan blijken,
dat de planten weinig of geen nadeel van
de bevriezing ondervonden hebben, be
halve dan wellicht Geraniums (Pelargo
niums), Chineesche Primula e.d.; Pal
men, Clivia's en Azalea's zijn sterker, en
Aspidistra's Aucuba's, Laurieren kunnen
vanzelf al eenige vorst verdragen. Met
Cactussen en andere vetplanten moet men
weer voorzichtiger zijn, vooral met de
soorten uit warmer oorden; die doet men
beter niet te besproeien en liever een hal
ven dag rustig op een koele, donkere
plaats tot zichzelf te laten komen. Maar,
hoe ook, mijdt bij verschijnselen van be
vriezing volstrekt de kachel en de zon.
Enkele recepten.
Gestoofde schelvisch. De visch
na het even opkoken, stoven met een wei
nig kooknat of bouillon, een stukje boter,
wat citroensap en paneermeel of beschuit-
kruim; of met boter melk en gember; er
bij het opdoen dan wat citroensap op
druppelen, ook wel met boter, foelie, saf
fraan, peper, citroensap en beschuit.
Gestoofde paling. 1 K.G. paling,
75 gram boter, citroen en zout.
Bereiding: Verdeel de gestroopte paling
in moten, maak die goed schoon en zout
ze. Leg de stukken in een vuurvaste schaal
en giet er zooveel water, vischbouillon of
water met een bouillonblokje op, dat de
bodem ongeveer een c.M. is bedekt. Doe
er het sap bij van een kwart citroen en
de boter (in stukjes). Strooi over het scho
teltje wat paneermeel en des verkiezend
een paar schijfjes citroen. Leg een deksel
op het schoteltje en laat het zoo ongeveer
20 minuten in den oven staan. Haal er
dan het deksel af en laat de visch dan
nog 10 minuten staan.
Appelpudding. 1 pond zure ap
pelen, drie kwart liter water, 1 ons sui
ker, 35 gram gelatine waarvan 1 blaadje
roode, sap van een citroen, citroenschil.
Snijdt de appelen in vieren, wasch ze
en zet ze op zonder ze te schillen met het
water en de citroenschil. Wrijf ze door
een paardeharen zeef, zoodra ze tot moes
gekookt zijn. Los daarin de gelatine en
de suiker op en voeg het citroensap toe.
Doe het mengsel in een steenen vorm,
die met water omgespoeld is en laat de
pudding koud en stijf worden.
Stort ze na bekoeling en garneer ze dan
met slagroom» waar wat suiker is door
geklopt.
Moscovisch gebak. Op 1.25 ons
tarwebloem neemt men een ons boter, een
ons suiker, een ietsje zout en 5 eieren.
Boter, bloem en zout met een mes door
elkaar werken tot een fijn kruimelige
massa, ervoor zorgende, dat de boter hard
blijft. De eierdooiers met suiker glad roe
ren en de eiwitten stijf kloppen. De ge
hakte boter en bloem en de geroerde eier
dooiers op het eiwit leggen, alles luchtig
om en om scheppen tot een sponzig, ge
lijk mengsel, dat men daarna overbrengt
in een met boter ingesmeerden en met
bloem en poedersuiker bestoven vorm. Het
gebak in een heeten oven, die echter na
ongeveer 15 minuten wat wordt getem
perd, door en door gaar laten worden (on
geveer drie kwartier). Moscovisch gebak
moet men dadelijk als het klaar is, uit den
oven nemen, laten uitdampen, koud wor
den en met poedersuiker bestrooien.
Gesprongen handen,
In dezen kouden tijd klagen vele huis
vrouwen over gesprongen handen.
In het algemeen hebben vier oorzaken
gesprongen handen tot gevolg, n.l. scher
pe wind, koude, dikwijls wasschen en
slecht afdrogen. Hef is dus zaak, dat men
zooveel mogelijk tracht de handen daar
tegen te beschermen. Tegen scherpen
wind en koude kan men zich voorzien
van een paar handschoenen. Dikwijls
wasschen is echter niet altijd te voorko
men. Daarbij moet men er dan steeds
zorg voor dragen, dat de handen goed
droog worden gewreven. Laat liever de
menschen, die bellen, een paar seconden
langer wachten, dan dat gij met vochtige
banden, soms uit de warme kamer of uit
warm water, aan de tochtige voordeur
komt.
Bij enkele menschen is de huid zeer ge
voelig voor sommige chemicaliën, zooals
soda, dubbel koolzure soda e.d. Deze
huisvrouwen moeten het gebruik daarvan
tot een minimum beperken.
Sommige menschen kunnen geen zeep
aan het gezicht verdragen, terwijl gepar
fumeerde zeep voor velen schadelijk is.
Het is daarom steeds aan te bevelen,
vooral in den winter, om de huid geregeld
een beetje in te vetten, b.v. met wat gly
cerine. Voor de handen verdunt men de
glycerine door drie eetlepels in een scho
tel water te doen, daar anders de huid
te droog wordt.
Dit zijn enkele wenken om te voorko
men, dat de huid springt.
Is echter het kwaad reeds geschied, dan
moet men trachten zoo spoedig mogelijk
er weer af te komen. Bij lichte aandoenin
gen zal het voldoende zijn na het vaten-
wasschen, of nadat de groote wasch is
gedaan, de handen onmiddellijk in te
wrijven met wat verdunde glycerine. Is
de huid erg gesprongen, dam moeten de
grove naden worden behandeld met wat
zalf.
Gelieve alles, deze rubriek betreffende,
te adresseeren aan P. Mons, Westerstr.
221, Amsterdam.
Probleem 28B.
Auteur: J. Dienske, Haarlem.
1 2 3 4 5
47 48 49 50
Zwart 8 sch. op: 7, 8, 12, 16, 17, 20,
21, 27 en dam op 13.
Wit 10 soh. op: 19, 23, 28, 29, 32, 36,
37, 38, 44 en 47.
Wit speelt en wint.
Oplossingen binnen 8 dagen na laatste
plaatsing in elke maand.
Nieuwe speltheorie.
III.
De vorige keer hebben wij gezien, dat de
oude speltheorie in zooverre juist was in
haar beoordeeling, dat een randschijf een
zwakke stelling ten gevolge moest hebben,
indien in het verdere partijspel ook op het
midden werd gespeeld. In vele gevallen
geldt dat ook nog voor de tegenwoordige
partijen, met uitzondering dan van het
spelgenre, dat wij de vorige maal hebben
behandeld. In dat systeem tracht de speler
die een randschijf heeft genomen, den te
genstander op het centrum te omsingelen
en heeft daardoor, zonder zelf ernstig ge
vaar te loopen, goede kansen om den te
genstander in het nadeel te drijven.
Voordat wij nu tot de behandeling van
andere systemen overgaan, welke het ge
volg zijn van het accepteeren van rand-
schijven, is het goed in het reeds behan
delde spelgenre nog op eenige gevaren te
wijzen.
1 2 3 4 5
6
16
26
36
46
15
25
35
45
47 48 49 50
Zooals reeds werd uiteengezet moet
zwart trachten later door 1923 het mid
den te bezetten, zoodat nimmer 1014
mag worden gespeeld, doch steeds 914.
Het meest gunstige oogenblik is natuurlijk
indien wit ruit 34 bezet.
In den diagramstand mag zwart niet
2126 spelen, daar wit dan laat volgen.
1. 27—21 26X28
2. 38—32! 16 X 38 3. 43X 5.
In een stelling als de volgende moet
men er op rekenen, dat de slagdreiging
zoowel door 2430 als 3530 er in blijft
en dat wit dus niet met 3430 mag uit
ruilen wegens:
1 2 8 4 5
6
16
26
36
46
15
25
35
45
47 48 49 50
1. 34—30 23X34
2. 30X19 13X24
3. 39X19 25—20
4. 35X 24 20X47
Een stelling als de volgende moet men
beslist kennen, daar deze in dit spelsooit
steeds kan voorkomen en wit wel voor
deel kan behalen» doch slechts op een en
kele wijze. Wanneer wit den slag verkeerd
neemt, verliest hij.
1 2 3 4 5
47 48 49 50
Wit kan heel wat slagen uitvoeren, docfc
geen enkele zet is goed.
Wit: 32—28 35—30 (a.b.) 29—23 (c.)
34X23 0—4 4X31 42X31.
Zwart: 23X32 24X 35 18 X29 32—27
27X36 21—27 28X37.
De witte schijf 23 is nu in gevaar.
c.) 29—24 34X 23 27 X 20 38X27.
20X29 18X29 15X24! 29X49 en zwart
wint.
b.) 29—23 27X9 38X27 J) 9—4 42 31.
18 X 29 21—28 29 X 49 26X37 40 X 21.
34 X 23 42 31 38X27.
26X37 7—11 24—30 en 20X49. Zwart
wint.
a.) Wit moet gvwoon 31—.,8 spelen,
zwart 22X3i wit 20v28 en drann op 23
te spelen, waarna zwart aan dezen kant
vaststaat.
Over het algemeen is dit spelsysteem
dus heel wat beter speelbaar dan de voort
zetting, welke de oude theorie aangeeft.
In volgende artikelen zullen wij nog an
dere speelwijzen behandelen, waarin een
randschijf soms meer kracht kan ontwik
kelen dan een stuk op het centrum.
Van 26 Januari2 Februari.
VLISSINGEN. Ondertrouwd: J. Luit-
wieler, 24 j. en J. Grootjans, 18 j.; F.
Crucq, 40 j. en A. G. Beuke, 30 j.
Getrouwd: W. W. Burger, 26 j. en I.
M. Everaerts, 27 j.; J. W. Sorel, 50 j. en
G. G. de Ridder, 40 j.; G. Mommaas, 23 j.
en D. A. Bodbijl, 17 j.
Bevallen: G. M. Lefevre, geb. Ventevo-
gel, d.; G. de Wolff, geb. de Rijke, z.; J.
Bodbijl, geb. de Bree, d.; J. H. de Vis
ser, geb. Fregeres, d.; M. van As, geb.
Werdler, d.; J. G. de Lege, geb. Wolte
ring, d.; M. Lefeber, geb. de Ridder, z.;
J. M. Schouwenaar, geb. Adriaanse, z.;
I. E. Preuss, geb. Erdmann, z.
Overleden: G. van Steenkiste, 90 j., wedr
van E. Jorens; J. de Bruin, 62 j., vrouw
van B. de Zwart; M. Dingemanse, 34 j.,
vrouw van G. Polderman; J. F. Bakx,
77 j., man van J. G. Ratelband.
(Vliss. Crt.)
Van 27 Jan.3 Febr.
IERSEKE. Gehuwd: Wouter Dronkers,
25 j. jm. te Rilland-Bath en Janna Stoffe-
lina van der Endt, 23 j. jd.
Geboren: Marina Jacoba, d. v. Nehe-
mia Jan van der Reest en Pieternella
van Stee te Sint Philipsland.
Overleden: Ferdinandus van den
Boomgaard, 79 j., echtgen. van Frede-
rika Hamelink.
Over de maand Januari.
SCHORE. Geboren: 10, Johanna Jan
netje, d. v. Gornelis Rijn en Suzanna
Jacoba van Oosten; 25, Janna, d. v. Fre-
derik Meijer en Tannetje Schipper; 29,
Hubrecht Marinus, z.v. Nicolaaa de Kun-
der en Elena Paardekooper.
Overleden: 14, te Goes, Willem Sterk,
57 j., wednr. van Anna Reijnhout.
ELLEWOUTSDIJK. Overleden: 4, Jo
hannes van Liere, 97 j.; 8, Gerard Wi®-
kerke, 79 j.
HOEDEKENSKERKE. Geboren: 3,
Lein Jacobus, z. v. Marinus Fierloos en
Leintje Pieternella Snoep; 12, Jacobus
Gumaris, z. v. Adriaan Steenbakker en
Jobina Beulens; 24, Pieter Cornells, z.v.
Marinus Geus en Catharina Maria de
Baar.
Overleden: 18, Franz Joseph Merèriji,
21 j.
RILLAND-BATH. Gehuwd: 12, Gorne
lis Verweij, 28 j. jm. en Catharina Jacoba
Leonilda Kalle, 29 j. jd.; 12, Johannes
Hoogesteger, 23 j. jm. en Adriana van
Zweden, 22 j. jd.
Geboren: 12, Maatje Anthonia, d. v.
Louis Johannes Heijboer en Jannetje van
der Slikke; 24, Pieternella Jacoba, d. v.
Joannes Cornelius van Cool ez. Pieter
nella Jacoba Anthonisse.
Overleden: 3, te Bergen op Zoom, Cor
nells van Driessen, 86 j., echtgenoot van
Elisabeth Kastelein; 10, Willem Griep,
62 j., echtgenoot van Adriana Verplanke;
20, Johanna, 7 maanden, d. v. Martinua
Goense en Geertruida Rijk (overl.); 27,
Dina Borns, 61 j., echtgenoote van Adri
aan Vermerris.
NISSE. Geboren: 25, Adriana Johan
na, d. v. Jacobus van Weele en Jacomina
Nieuwenhuijse.
SEROOSKERKE (W.). Getrouwd: 11,
Gommert de Visser, 18 j. jm. te Oost- en
West-Souburg en Janna Maria Kodde,
20 j. jd.
Geboren: 21, Adriaan, z. v. Jan Won
der gem en Janna Verhage.
Overleden: 5, Arend van den Broeke,
50 j., echtgenoot van Catharina Schout;
29, Adriaan Oele, 74 j., weduwnaar van
Jozina de Jager.
BIGGEKERKE. Overleden: Jan Keste-
loo, 84 j., weduwnaar van M. Harpe.
ST. LAURENS. Bevallen: M. Bom-
meljéWisse, z.; L. van SlootenBoone,
d.; T. BoonKempe, z.; M. BuijsMesu,
z.; M. A. VaderDe Poorte, d.
ZOUTELANDE. Geboren: Catharina,
d.v. Abraham Janse en Leuntje Sturm;
Jakoba, d. v. Stoffel van Sluijs en Leuntje
Melis; Jan, z. v. Pieter Cijvat en Pieter-
n 11a Wondergem.
Overleden: Elizabeth Francke, 70 j.,
weduwe van Adriaan Boogaard; Dinge-
man Verhage, 33 j., echtgenoot van Ja-
komina Adriaanse.
KORTGENE. Getrouwd: 26, Jozeph
van Dijke, 21 j. jm. te Wissenkerke en
Levina Cornelia Wisse, 19 j. jd.
Geboren: 17, Jan, z. v. Arie Adriaan
Clement en Helena Wessels; 23, Matheijs
Johannes, z. v. Johannes Noordhoek en
Neeltje Zuijdijk; 29, Lena, d. v. Adriaan
Boot en Janna Lena de Wilde.