Al wat U noodig heeft Wetenschap en Kunst Het Vrouwenhoekje Dammen Burgerlijke Stand Roekeloos met bensine omgegaan. Gisternacht brandde da woning van den landbouwer S. bij Voorst tot den grond toe af met de er naast ge legen garage, waarin een vrachtauto stond. Gister werd door de politie de kost ganger R. geboord, die vrachtrijder is en eigenaar van de garage en de auto. Gezien de richting van den wind moest de brand ontstaan zijn in de garage. R. bekende dat hij des nachts te ongeveer half één de benzinetank van de auto had willen bijvullen, waarbij hij gebruik had gemaakt van een carbidlantaarn zonder glas voor den reflector. Hierdoor was de vlam over geslagen op de benzine. Er is proces-verbaal opgemaakt wegens verregaande roekeloosheid. om spoedig te herstellen van griep, in fluenza, gevatte koude, zijn een paar Mijnhardt's Poeders. Per stuk 8 ct.; doos 45 ct. Bij Uw drogist. PAULUS. Mendelssohn-Bartholdy 1835. Het oratorium „Paulus" van Mendels sohn is een klassiek werk van groote be- teekenis. De tekst is samengesteld uit aan halingen uit de Heilige Schrift en wijst er er op, dat de bedoeling voorzat, min of meer liturgische muziek te geven. Daar om doet de „Paulus" telkens denken aan de „Mattheuspassion" van Bach. De ouverture is een bewerking van het bekende „Wachet auf ruft uns die Stim- me", waarvan de melodie te vinden is in Gezang 62. Met het eerste koor, dat er dadelijk op volgt, geeft de ouverture het karakter weer voor het heele werk: „Geef o Heer, Uw knechten met vreugde Uw woord te spreken!" Het zendingskarakter dus. Dat koor spant direct in den aan hef: „Herr. der Du bist der Gott". Het getuigt van het woeden der heidenen en wordt afgesloten door het teere koraal: „Allein Gott in der Höh sei Ehr": „Al leen God in den hooge zij eer", dat we in den Ev. Gez. bundel aantreffen in de nummers 163 en 188. Na aldus zijn hoor ders in de sfeer van Paulus' levenswerk binnengeleid te hebben, begint Mendels sohn de geschiedenis met de veroordeeling van Stephanus. Daar was Paulus, als ver woed tegenstander der Christenen bij te genwoordig. In een duet voor twee bas sen, begeleid door een duet van twee celli en altviolen, wordt Stephanus beschul digd door valsche getuigen. Die beschul diging wordt onderstreept door een koor, dat de haat en de verblinding van het volk openbaart: „Deze mensch houdt niet op te lasteren", en waarin vooral een ge deelte mannenkoor uitblinkt. In een cli max, waarin het ontzettende: „Hij zal sterven" gaat het naar het fanatische: „Steenigt hem". Wie dat eens hoorde, vergeet het nooit meer. Het is een mees terstuk van bouw en rhythme. Van bui tengewone werking is de sopraansolo, die Mendelssohn geschoven heeft tusschen het: „Hij moet sterven" en „Steenigt hem!" Het is het door zoo velen gekende èn ge liefde: „Jeruzalem, Jeruzalem. Gij, die de profeten doodt en steenigt, die tot U ge zonden zijn". Het volgt op het woord van Stephanus: „Ik zie de hemelen geopend", en is een waarschuwing tot het redelooze volk. Deze aria is van zulk 'n teerheid en fijnheid, ze bezit zulk een melodieuzen klank, dat ze vele malen uit het koor werk gelicht is, om bij allerlei kerkcon- certen dienst te doen. Daarna komt de klaagzang der gemeente over het ster ven van Stephanus, een koor, waaruit overgave en berusting spreekt. Paulus vervolgt nu de gemeente van Christus: „Verdelg ze, Heere Zebaoth", een bassolo van ongemeene kracht, waar mee het zoetvloeiende: „Doch de Heere vergeet de zijnen niet", een weldadige te genstelling vormt. Op den weg naar Damascus hoort Pau lus de stem: „Saul, Saul, wat vervolgt gij Mijl" De schildering der bekeering wordt voltooid door den koorkolos: „Maak u op, wordt verlicht!" Fijn gezien van den ge malen componist was het, niet zoo zeer den nadruk te leggen op het wonder zelf, als op de uitwerking, die het had voor den apostel. Dat wordt in het genoemde koor met groote spanning gegeven; het koraal: „Wachet auf. ruft uns die Stim- me", sluit dit gedeelte af. Nu komt een milde stemming ons een anderen Paulus schilderen. De boete komt tot uitdrukking in de aria: „God zij mij genadig". Dit is wel het hoogste kunnen van Mendelssohn: de deemoed van een man, die toch de krachtige Paulusnatuur niet verloochende. Het vurige gebed: „En delg mijne zonden uit, naar Uw groote barmhartigheid". Ban veert de apostel op: „Heere, doe mijne lippen open". Het koor zingt het troostende: „De Heere zal de koorsatz van milde bekoring en daarna komt Annanias. Als deze aan Paulus heeft gezegd, dat hij weer ziende zal wor den, begint het orkest het wonder te ver kondigen, dat uitloopt in het majestueuze: „O, welk een diepte van rijkdom, wijsheid en kennis Gods". Het is een koor, dat nooit nagelaten heeft op de hoorenden een on- vergetelijken indruk te maken, door de verheven stemming en de majesteit, die er uit spreekt. Vooral het slot is aangrijpend, als Mendelssohn weer terugkeert naar het begin: „0, welch eine Tiefe". Dit eerste gedeelte van het oratorium, munt als geheel uit door een weelde tranen van alle oogen aiwisschen", een vaa kleur en klank, vooral bereikt door de machtig® tegenstellingen. Nacst den zang heeft het orkest een schitterende taak, waar het in zelfstandige melodieuze gangen, zooals in de celli en andere bas- instrumenten het geheel draagt of zooals in de hobo- en fluitpartijen het lyrische er omheen rankt. Een prachtvoorbeeld van het laatste vinden we in de aria: „Je ruzalem", terwijl in: „Maak u op, wordt verlicht" het heele orkest een getuigenis aflegt van een machtig technisch kun nen van den componist ais het met een aparte bewerking, de woorden onder streept: „Hoe onbegrijpelijk zijn Zijne ge- richten, en onnaspeurlijk Zijne wegen". Het tweede gedeelte wordt als geheel gedragen door de hoofdgedachte: „De Aarde is des Heeren, mitsgaders hare vol heid". Zoo zet het in. Als om strijd wordt dit getuigenis in het Grave, het zwaar wichtige begin gegeven door orkest en het koor, dat overgaat in den jubel: „Want alle Heidenen zullen komen en den Heere aanbidden". Dein gaat Paulus prediken met Barnabas: „Zoo zijn wij dan gezan ten van Christuswege, wij bidden U, laat U met God verzoenen", waarop het koor invalt met het bij de Duitschers zoo ge liefde: „Hoe lieflijk zijn de voeten derge nen, die den vrede verkondigen". Wat is dat teer van toon en lieflijk van inhoud, als de alten van het koor het thema in zetten, en wat wordt dat alles rijk, als do sopraan laat volgen het van Godsvertrou wen en zielevrede genietende: „Lasst uns singen von der Gnade des Herrn": „Laat ons zingen van de genade des Heeren". Plotseling verandert de stemming, als de Joden zich verzetten. In dit gedeelte munt uit het koor: „1st das nicht der Je rusalem zerstörte?": „Is hij dat niet, die Jeruzalem verstoorde?" Het gaat als een nieuwtje van mond tot mond. Maar krach tiger wordt de prediking van Paulus en Barnabas: „Die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden". Het is een duet voor tenor en bas, dat zeer ten on onrechte vaak bij uitvoeringen wordt ge coupeerd. Wie dat doet, mist den climax van het eerste duet voor de beide stem men tegenover dit. In de genezing van den lamme te Lystre beschrijft Mendelssohn de houding der heidenen en der Christenen. Het eer ste: „de goden zijn tot ons gekomen" met de daarop gevolgde aanbidding der heide nen is huiveringwekkend en heeft in z'n zestiende-gangen voor de fluit een heftig bewogen karakter, ook al valt het koor telkens naïef terug op den satz: „Wees ons genadig". Dan verheft de stem van Paulus zich in het recitatief: „Wij zijn menschen van gelijke beweging als gij. God woont niet in tempelen met handen gemaakt. Weet gij niet, dat gij Gods tem pel zijt", waarna het koor zingt: „Maar onze God woont in den hemel". Prachtig is in dit rustige gedeelte de koraalbewer king: „Wir glauben all an' einen Gott", dat als een liggende stem het geheel over- heerscht. Als een koor van jongensstem men, dat met hun bijzonder geluid er over heen leggen, maakt het een maje- stueuzen indruk. Nu volgt nog een koor, dat als een her haling van het thema „Steinigt ihm" beter bij een uitvoering gecoupeerd kan worden, wat echter allerminst zou mogen gebeuren met de cavatine: „Wees ge trouw tot in den dood". Het is een aria voor den tenor, die veilig geplaatst kan worden naast: „Jeruzalem". Het solo-in strument is hier de cel. Dan neemt Pau lus afscheid van de Gemeente. Zij zagen zijn aangezicht niet meer. Historisch is hier het einde met het Andante-koor: „Ziet, welk een liefde ons de vader ge geven heeft, dat wij Gods kinderen ge naamd mogen worden". Zacht vloeit het en spreekt van rustige overgave aan den geopenbaarden wil van God. Maar Mendelssohn zou Mendelssohn niet zijn, als hij niet als met adelaarswiek zich verhief aan het slot. Dat doet hij naar het karakter van het geheele ora torium apologetisch in den lofzang: Loof den Heere, mijne ziel en al wat binnen in mij is, Zijnen heiligen Naam. Wie „Paulus" van Mendelssohn wil ver staan, moet Paulus uit de Schriften ken nen, niet alleen uit de Handelingen der Apostelen, maar met name uit zijn brie ven. Voor wie zoo toegerust luistert, zal een uitvoering van dit oratorium een pre diking zijn van overtuigende kracht. Moge het Chr. Gem. Koor er in slagen op 9 Febr., als het „de Paulus" uitvoert, iets van dit hooge doel te bereiken. 'tH. Onze kamerplanten in de koude. Bij strenge vorst denkt men, meestal ietwat laat en met schrik, aan zijn ka merplanten. Meestal loopt het dadelijk zoo'n vaart niet in onze goed verwarmde huizen, maar het is toch goed de planten, althans des nachts, van de vensters te verwijde ren. Als de planten door de vorst zijn aangetast begaat men meestal een groote fout! Men gaat de planten dadelijk in een verwarmde kamer, soms dicht bij de kachel zetten. Dit nu is het slechtste wat we kunnen doen. Dan is de plant meestal reddeloos verloren. Men doet beter te zorgen, dat de be vroren plant zeer geleidelijk kan ont dooien. Dan kan dikwijls veel, soms alles weer terecht komen en de planten worden gered. Wanneer ge dus een of meer bevroren planten hebt, brengt deze dan in geen ge val dadelijk in een verwarmd vertrek, maar op een vorstvrije, doch zoo koel mo gelijke plaats, ver van eenige kunstmatige verwarming, en waar ook geen zonnestra len ze kunnen bereiken; dus in een onge- stookt vertrek, liefst in een kelder of an dere donkere plaats, en besproei ze daar met een fijnen sproeigieter kletsnat, over de bladen en over den pot, met onver warmd water, zoo uit de kraan! Dan valt er verder niets anders te doen, dan de planten eenige uren rustig te laten staan; waarna ze weer veilig op haar plaats in een verwarmd vertrek kunnen worden gebracht In de meeste gevallen zal dan blijken, dat de planten weinig of geen nadeel van de bevriezing ondervonden hebben, be halve dan wellicht Geraniums (Pelargo niums), Chineesche Primula e.d.; Pal men, Clivia's en Azalea's zijn sterker, en Aspidistra's Aucuba's, Laurieren kunnen vanzelf al eenige vorst verdragen. Met Cactussen en andere vetplanten moet men weer voorzichtiger zijn, vooral met de soorten uit warmer oorden; die doet men beter niet te besproeien en liever een hal ven dag rustig op een koele, donkere plaats tot zichzelf te laten komen. Maar, hoe ook, mijdt bij verschijnselen van be vriezing volstrekt de kachel en de zon. Enkele recepten. Gestoofde schelvisch. De visch na het even opkoken, stoven met een wei nig kooknat of bouillon, een stukje boter, wat citroensap en paneermeel of beschuit- kruim; of met boter melk en gember; er bij het opdoen dan wat citroensap op druppelen, ook wel met boter, foelie, saf fraan, peper, citroensap en beschuit. Gestoofde paling. 1 K.G. paling, 75 gram boter, citroen en zout. Bereiding: Verdeel de gestroopte paling in moten, maak die goed schoon en zout ze. Leg de stukken in een vuurvaste schaal en giet er zooveel water, vischbouillon of water met een bouillonblokje op, dat de bodem ongeveer een c.M. is bedekt. Doe er het sap bij van een kwart citroen en de boter (in stukjes). Strooi over het scho teltje wat paneermeel en des verkiezend een paar schijfjes citroen. Leg een deksel op het schoteltje en laat het zoo ongeveer 20 minuten in den oven staan. Haal er dan het deksel af en laat de visch dan nog 10 minuten staan. Appelpudding. 1 pond zure ap pelen, drie kwart liter water, 1 ons sui ker, 35 gram gelatine waarvan 1 blaadje roode, sap van een citroen, citroenschil. Snijdt de appelen in vieren, wasch ze en zet ze op zonder ze te schillen met het water en de citroenschil. Wrijf ze door een paardeharen zeef, zoodra ze tot moes gekookt zijn. Los daarin de gelatine en de suiker op en voeg het citroensap toe. Doe het mengsel in een steenen vorm, die met water omgespoeld is en laat de pudding koud en stijf worden. Stort ze na bekoeling en garneer ze dan met slagroom» waar wat suiker is door geklopt. Moscovisch gebak. Op 1.25 ons tarwebloem neemt men een ons boter, een ons suiker, een ietsje zout en 5 eieren. Boter, bloem en zout met een mes door elkaar werken tot een fijn kruimelige massa, ervoor zorgende, dat de boter hard blijft. De eierdooiers met suiker glad roe ren en de eiwitten stijf kloppen. De ge hakte boter en bloem en de geroerde eier dooiers op het eiwit leggen, alles luchtig om en om scheppen tot een sponzig, ge lijk mengsel, dat men daarna overbrengt in een met boter ingesmeerden en met bloem en poedersuiker bestoven vorm. Het gebak in een heeten oven, die echter na ongeveer 15 minuten wat wordt getem perd, door en door gaar laten worden (on geveer drie kwartier). Moscovisch gebak moet men dadelijk als het klaar is, uit den oven nemen, laten uitdampen, koud wor den en met poedersuiker bestrooien. Gesprongen handen, In dezen kouden tijd klagen vele huis vrouwen over gesprongen handen. In het algemeen hebben vier oorzaken gesprongen handen tot gevolg, n.l. scher pe wind, koude, dikwijls wasschen en slecht afdrogen. Hef is dus zaak, dat men zooveel mogelijk tracht de handen daar tegen te beschermen. Tegen scherpen wind en koude kan men zich voorzien van een paar handschoenen. Dikwijls wasschen is echter niet altijd te voorko men. Daarbij moet men er dan steeds zorg voor dragen, dat de handen goed droog worden gewreven. Laat liever de menschen, die bellen, een paar seconden langer wachten, dan dat gij met vochtige banden, soms uit de warme kamer of uit warm water, aan de tochtige voordeur komt. Bij enkele menschen is de huid zeer ge voelig voor sommige chemicaliën, zooals soda, dubbel koolzure soda e.d. Deze huisvrouwen moeten het gebruik daarvan tot een minimum beperken. Sommige menschen kunnen geen zeep aan het gezicht verdragen, terwijl gepar fumeerde zeep voor velen schadelijk is. Het is daarom steeds aan te bevelen, vooral in den winter, om de huid geregeld een beetje in te vetten, b.v. met wat gly cerine. Voor de handen verdunt men de glycerine door drie eetlepels in een scho tel water te doen, daar anders de huid te droog wordt. Dit zijn enkele wenken om te voorko men, dat de huid springt. Is echter het kwaad reeds geschied, dan moet men trachten zoo spoedig mogelijk er weer af te komen. Bij lichte aandoenin gen zal het voldoende zijn na het vaten- wasschen, of nadat de groote wasch is gedaan, de handen onmiddellijk in te wrijven met wat verdunde glycerine. Is de huid erg gesprongen, dam moeten de grove naden worden behandeld met wat zalf. Gelieve alles, deze rubriek betreffende, te adresseeren aan P. Mons, Westerstr. 221, Amsterdam. Probleem 28B. Auteur: J. Dienske, Haarlem. 1 2 3 4 5 47 48 49 50 Zwart 8 sch. op: 7, 8, 12, 16, 17, 20, 21, 27 en dam op 13. Wit 10 soh. op: 19, 23, 28, 29, 32, 36, 37, 38, 44 en 47. Wit speelt en wint. Oplossingen binnen 8 dagen na laatste plaatsing in elke maand. Nieuwe speltheorie. III. De vorige keer hebben wij gezien, dat de oude speltheorie in zooverre juist was in haar beoordeeling, dat een randschijf een zwakke stelling ten gevolge moest hebben, indien in het verdere partijspel ook op het midden werd gespeeld. In vele gevallen geldt dat ook nog voor de tegenwoordige partijen, met uitzondering dan van het spelgenre, dat wij de vorige maal hebben behandeld. In dat systeem tracht de speler die een randschijf heeft genomen, den te genstander op het centrum te omsingelen en heeft daardoor, zonder zelf ernstig ge vaar te loopen, goede kansen om den te genstander in het nadeel te drijven. Voordat wij nu tot de behandeling van andere systemen overgaan, welke het ge volg zijn van het accepteeren van rand- schijven, is het goed in het reeds behan delde spelgenre nog op eenige gevaren te wijzen. 1 2 3 4 5 6 16 26 36 46 15 25 35 45 47 48 49 50 Zooals reeds werd uiteengezet moet zwart trachten later door 1923 het mid den te bezetten, zoodat nimmer 1014 mag worden gespeeld, doch steeds 914. Het meest gunstige oogenblik is natuurlijk indien wit ruit 34 bezet. In den diagramstand mag zwart niet 2126 spelen, daar wit dan laat volgen. 1. 27—21 26X28 2. 38—32! 16 X 38 3. 43X 5. In een stelling als de volgende moet men er op rekenen, dat de slagdreiging zoowel door 2430 als 3530 er in blijft en dat wit dus niet met 3430 mag uit ruilen wegens: 1 2 8 4 5 6 16 26 36 46 15 25 35 45 47 48 49 50 1. 34—30 23X34 2. 30X19 13X24 3. 39X19 25—20 4. 35X 24 20X47 Een stelling als de volgende moet men beslist kennen, daar deze in dit spelsooit steeds kan voorkomen en wit wel voor deel kan behalen» doch slechts op een en kele wijze. Wanneer wit den slag verkeerd neemt, verliest hij. 1 2 3 4 5 47 48 49 50 Wit kan heel wat slagen uitvoeren, docfc geen enkele zet is goed. Wit: 32—28 35—30 (a.b.) 29—23 (c.) 34X23 0—4 4X31 42X31. Zwart: 23X32 24X 35 18 X29 32—27 27X36 21—27 28X37. De witte schijf 23 is nu in gevaar. c.) 29—24 34X 23 27 X 20 38X27. 20X29 18X29 15X24! 29X49 en zwart wint. b.) 29—23 27X9 38X27 J) 9—4 42 31. 18 X 29 21—28 29 X 49 26X37 40 X 21. 34 X 23 42 31 38X27. 26X37 7—11 24—30 en 20X49. Zwart wint. a.) Wit moet gvwoon 31—.,8 spelen, zwart 22X3i wit 20v28 en drann op 23 te spelen, waarna zwart aan dezen kant vaststaat. Over het algemeen is dit spelsysteem dus heel wat beter speelbaar dan de voort zetting, welke de oude theorie aangeeft. In volgende artikelen zullen wij nog an dere speelwijzen behandelen, waarin een randschijf soms meer kracht kan ontwik kelen dan een stuk op het centrum. Van 26 Januari2 Februari. VLISSINGEN. Ondertrouwd: J. Luit- wieler, 24 j. en J. Grootjans, 18 j.; F. Crucq, 40 j. en A. G. Beuke, 30 j. Getrouwd: W. W. Burger, 26 j. en I. M. Everaerts, 27 j.; J. W. Sorel, 50 j. en G. G. de Ridder, 40 j.; G. Mommaas, 23 j. en D. A. Bodbijl, 17 j. Bevallen: G. M. Lefevre, geb. Ventevo- gel, d.; G. de Wolff, geb. de Rijke, z.; J. Bodbijl, geb. de Bree, d.; J. H. de Vis ser, geb. Fregeres, d.; M. van As, geb. Werdler, d.; J. G. de Lege, geb. Wolte ring, d.; M. Lefeber, geb. de Ridder, z.; J. M. Schouwenaar, geb. Adriaanse, z.; I. E. Preuss, geb. Erdmann, z. Overleden: G. van Steenkiste, 90 j., wedr van E. Jorens; J. de Bruin, 62 j., vrouw van B. de Zwart; M. Dingemanse, 34 j., vrouw van G. Polderman; J. F. Bakx, 77 j., man van J. G. Ratelband. (Vliss. Crt.) Van 27 Jan.3 Febr. IERSEKE. Gehuwd: Wouter Dronkers, 25 j. jm. te Rilland-Bath en Janna Stoffe- lina van der Endt, 23 j. jd. Geboren: Marina Jacoba, d. v. Nehe- mia Jan van der Reest en Pieternella van Stee te Sint Philipsland. Overleden: Ferdinandus van den Boomgaard, 79 j., echtgen. van Frede- rika Hamelink. Over de maand Januari. SCHORE. Geboren: 10, Johanna Jan netje, d. v. Gornelis Rijn en Suzanna Jacoba van Oosten; 25, Janna, d. v. Fre- derik Meijer en Tannetje Schipper; 29, Hubrecht Marinus, z.v. Nicolaaa de Kun- der en Elena Paardekooper. Overleden: 14, te Goes, Willem Sterk, 57 j., wednr. van Anna Reijnhout. ELLEWOUTSDIJK. Overleden: 4, Jo hannes van Liere, 97 j.; 8, Gerard Wi®- kerke, 79 j. HOEDEKENSKERKE. Geboren: 3, Lein Jacobus, z. v. Marinus Fierloos en Leintje Pieternella Snoep; 12, Jacobus Gumaris, z. v. Adriaan Steenbakker en Jobina Beulens; 24, Pieter Cornells, z.v. Marinus Geus en Catharina Maria de Baar. Overleden: 18, Franz Joseph Merèriji, 21 j. RILLAND-BATH. Gehuwd: 12, Gorne lis Verweij, 28 j. jm. en Catharina Jacoba Leonilda Kalle, 29 j. jd.; 12, Johannes Hoogesteger, 23 j. jm. en Adriana van Zweden, 22 j. jd. Geboren: 12, Maatje Anthonia, d. v. Louis Johannes Heijboer en Jannetje van der Slikke; 24, Pieternella Jacoba, d. v. Joannes Cornelius van Cool ez. Pieter nella Jacoba Anthonisse. Overleden: 3, te Bergen op Zoom, Cor nells van Driessen, 86 j., echtgenoot van Elisabeth Kastelein; 10, Willem Griep, 62 j., echtgenoot van Adriana Verplanke; 20, Johanna, 7 maanden, d. v. Martinua Goense en Geertruida Rijk (overl.); 27, Dina Borns, 61 j., echtgenoote van Adri aan Vermerris. NISSE. Geboren: 25, Adriana Johan na, d. v. Jacobus van Weele en Jacomina Nieuwenhuijse. SEROOSKERKE (W.). Getrouwd: 11, Gommert de Visser, 18 j. jm. te Oost- en West-Souburg en Janna Maria Kodde, 20 j. jd. Geboren: 21, Adriaan, z. v. Jan Won der gem en Janna Verhage. Overleden: 5, Arend van den Broeke, 50 j., echtgenoot van Catharina Schout; 29, Adriaan Oele, 74 j., weduwnaar van Jozina de Jager. BIGGEKERKE. Overleden: Jan Keste- loo, 84 j., weduwnaar van M. Harpe. ST. LAURENS. Bevallen: M. Bom- meljéWisse, z.; L. van SlootenBoone, d.; T. BoonKempe, z.; M. BuijsMesu, z.; M. A. VaderDe Poorte, d. ZOUTELANDE. Geboren: Catharina, d.v. Abraham Janse en Leuntje Sturm; Jakoba, d. v. Stoffel van Sluijs en Leuntje Melis; Jan, z. v. Pieter Cijvat en Pieter- n 11a Wondergem. Overleden: Elizabeth Francke, 70 j., weduwe van Adriaan Boogaard; Dinge- man Verhage, 33 j., echtgenoot van Ja- komina Adriaanse. KORTGENE. Getrouwd: 26, Jozeph van Dijke, 21 j. jm. te Wissenkerke en Levina Cornelia Wisse, 19 j. jd. Geboren: 17, Jan, z. v. Arie Adriaan Clement en Helena Wessels; 23, Matheijs Johannes, z. v. Johannes Noordhoek en Neeltje Zuijdijk; 29, Lena, d. v. Adriaan Boot en Janna Lena de Wilde.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 6