Het zoutende zout
1
ihs
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
c
E
s
♦->
5 C
TO
s s
De avonturen van
Ds Jan van Immerzeel
I.
O
O
cc
N
tc
lil
O
co
CC
co O o
u, cd
■8 S
73
fi M S
o» 73
c fl
*-§
i2
w 73
cd
3
to O
0)
-♦-> ÊH
ca
w o
co 73
o o
O "rj
-
v <ti
*-5
ÏK
<11
-O So
c3 tO
"•at;
5P u
U* CC
«•-« 2^
O 73 S
Q*«—1
O rJ"
2-SSaS
ei _ri -»-»
•O-® s 0>
CO au
te g a>
■S
60'"
•O S -
+J-H [j
2 fl "*H
d
S r< n u t*J -i
c as 5 ?Ï-S s -Q a>
a>,Ë,a>C'Q<i>te<ïi y3 a>
boO fe »m3«-r,i<ijS,30
S fi Ï-5.2 O m d o
O ®o©,2-H©'?riOa3dqj^
"O ££jgH^rl!3»ï>k«4Kshr)
li-s| 8i^
S:.ï6«gi«i'ss
®W^Q© 9 51 fl
®5ï
o d H d
p, a IJ -"Ö T3 "73 t*
=>3
u -S
«3 -S*
73
w» O
o d
TO tH
g bo
d
.5
r£ 73 T3 -■
d c "ifj Éi
g .2 S
S3
S-^
•"■"S-S
M u «0
ai O
30®fl
tete te O -H
<*-T C
5 s fl
cö TO
**%T
d £3 —i<
»j - o S
S-O §0 -§5 2
fl 2 rog
:b?.S tc-° 5"0 3.S
N 2 c jyo J3
ft_ 6„-g O
ca
d_2^'d d
d 73 d d to m
o
o
eifTUp
g ,2 -&
§ë«*isl
iۆgg
te a
cf-*®
gespreid. Wanneer dat geloof geteekend
wordt als levensgeluk en levensrijkdom, als
richting- en steungevende kracht, dan gaat
er kracht uit van zulk een boek.
Wil er van opbloei en groei in gunstigen
«in sprake zijn, dan moet ook met name
in deze richting worden voortgegaan. Want
naast den vorm, verdient óók de inhoud
de volle aandacht!
V
Uit een en ander moet wel noodwendig
volgen, dat elk nieuw boek, dat voor „chris
telijk" moet doorgaan, nog geen aanwinst
beteekent. Zelfs onder hetgeen zich op meer
vertrouwenwekkende wijze aandient, moet
schifting gemaakt worden. En meer dan eens
moeten wij constateeren, dat ook op ons
terrein onkruid groeit; hetgeen we wel wis
ten, doch waarvan het aanschouwen ons on
aangenaam aandoet en droef stemt
„Als de geest rijpt" is een voorbeeld van
hetgeen wij in geen opzicht een aanwinst,
maar in alle opzichten een mislukking moe
ten noemen. Een vrucht uit onzen hof, maar
een, die alle goede eigenschappen missen
moet; voor welks bezit wij geen dankbaar
heid gevoelen, maar waarin wij wel teleur
stelling ondervinden.
Naar vorm en inhoud beide bezit deze lang
gerekte roman niets, dat het uitgeven ervan
rechtvaardigt De compositie mist vastheid,
de taal is stuntelig, de bouw onevenwichtig.
Om van de vele passages waarin de auteur
seer verre tekort schiet maar te zwijgen.
Hoezeer wij ons verheugden over de ver
schijning van een nieuwen christelijken ro
man, wanneer deze niet méér beteekent dan
dit werk, gelooven wij, dat aan den vooruit
gang niet onbeteekenende schade wordt toe
gebracht
Bas den Nol, die eerst voor dominé stu
deert, slaat een andere richting in en wordt
student in de rechten. Hij stoot zich aan de
Strenge principes der christenen, die er zulke
hekrompen ideeën op nahouden. Met die
menschen vindt hij geen contact, en zijn „op
vliegende eerlijkheid" brengt botsingen.
Het studentenleven oefent zijn invloed op
hem; ongeschonden laat het hem niet
Tijdens een vacantie maakt hij kennis met
een jonge vrouw, wier verleden een donkere
bladzijde heeft, waarom de menschen haar
een gevallen vrouw noemen.
In de stad zien zij elkaar weer, en er
groeit vriendschap, liefde. Totdat het zoover
komt, dat er reden is tot waarschuwing, die
hij echter als uiting van bekrompen verstand
in den wind slaat Totdat hij van den dwaal
weg terugkeert, zonde als zonde leert zien,
belijdt: Ik heb Jezus gevonden.
Wij hebben allereerst bezwaar tegen den
opzet van dit boek, waarin het ruwe en
ongepaste breed wordt uitgemeten. Juist dat
gene wat wij liefst op den voorgrond zouden
geplaatst zien, wordt verdrongen door aller
lei scènes, die hoogst gebrekkig zijn opgezet
en herhaaldelijk iets stuitends hebben. Ner
gens blijkt, dat de auteur zijn onderwerp
beheerscht, en juist het in den breede uit
spinnen van hetgeen in wezen weinig be
teekent en van hetgeen door ruwheid en
openhartigheid in een zeer bedenkelijk licht
wordt geplaatst, ontneemt aan dit boek alle
aantrekkelijkheid.
Waarom Bas den Nol in zijn studenten
leven zoo van schrede tot schrede gevolgd,
en niets anders gegeven dan den ruwen bui
tenkant, nergens de groote vragen en moei
lijkheden op het allerdiepste gepeild en be
naderd? Niets dan een gewild-luchtig relaas
van allerlei voorvallen, die den lezer bijster
weinig interesseeren; een niet schuchter,
maar met zeker aplomb aanduiden van din
gen, die onder ons niet genoemd mogen
worden. En na de belijdenis, dat al het zon
dige waarover het boek zeer breed uit
weidt toch verkeerd was en strijdig met
Gods gebod, ja, dan is het einde bereikt.
Ook over de taal hebben we meer dan
een bedenking. De logica van een zin als de
volgende, ontgaat ons geheel: „Het was aan
alles te zien, dat er feest zou zijn. Het feest
van Kerstmis, dat het kindje geboren is.
Daarom moet dan alles koud zijn en de lucht
ijl" (pag. 110).
Wat ook overal ontbreekt, is: sfeer. Men
«ie Oom Toon staan bij het bed van het zieke
meisje, maar van wien de auteur ons geen
ander beeld kan geven dan in de volgende
woorden: „Oom Toon snoot zijn neus en legde
het kinderhemdje met zeer groote netheid
neer".
Waarlijk, aan dezen roman zijn alle goede
eigenschappen vreemd.
Dat hij wordt uitgegeven naast werk van
Wilma, Diet Kramer e.a., doet de vraag
rijzen of de uitgever dan geen verantwoor
delijkheid heeft tegenover deze auteurs en
het publiek.
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
31.)
De ander viel haar geen enkele maal in
de rede. Zij luisterde alleen met smartelijke
verbazing. En toen Marianne met haar droe
ve mededeelingen gereed was, kwam er geen
woord van verwijt, dat haar dit gebeuren
steeds was verzwegen. Zij had alleen een
woord van diep medelijden en medevoelen:
„Wat moeten jullie allen hebben geleden!"
„Dat valt met geen pen te beschrijven,"
stemde Marianne toe. „Ik spreek of denk er
het liefst niet over. Maar ik had in eenen
behoefte, het je te vertellen, wetende, dat jij
er geen misbruik van maken zult.. Ik ben er
van overtuigd, 'k behoef je dat niet eens te
vragen, dat ik, na dit verhaal, in jouw oogen
niets minder ben."
„Minder!" riep Gretha uit. „Je bent méér.
Allereerst al, omdat je mij je volle vertrou
wen schenkt. En ook, omdat ik nu veel meer
begrijpen ga. Ook, wat je van je moeder hebt
gezegd. Ik ben blij, dat ik het weet, hoe droe
vig het ook voor jou is. Nu weet ik tenmin
ste, als ik met je moeder kennis maak, de
omstandigheden. En dat is heel wat waard."
„Je hebt nu zeker wel begrepen, waarom
ik je nooit inviteerde?"
„Niet goed."
„Ik wilde niet, dat je te weten kwaamt.
Gretha. Maar ik zie het nu in. Het was mis
plaatste trots en valsche schaamte. Ik kon
het niet hebben, dat je moeder zaagt in Vrij
armelijke omstandigheden."
,,'t Was verkeerd van je, Marianne, hoewel
verschoonbaar. Wees er nu van overtuigd,
dat je mij niets minder bent en dat ik met je
naar je moeder ga, precies als ik gegaan
zou zijn, als ik niets had geweten."
„Moeder draagt haar leed voorbeeldig. Zij
is niet zoo in opstand als mijn broer in
Noordstad en als ik. Ik schrijf het, zooals ik
zooeven reeds zeide, aan haar vroegere op
voeding toe. Moeder is opgevoed als jij. En
nu komen die oude herinneringen terug en
die schijnen ten goede te werken."
„Ik ga het begrijpen, Marianne. En nu
moet ik voor jouw besef iets raadselachtigs
zeggen. Het is zeer wel mogelijk, dat dit tra
gische gebeuren althans voor je moeder een
goede uitwerking heeft. Dat zij op deze
wijze terugkeert naar het pad, dat zij ver
laten heeft. Maar komaan, meisje, we praten
reeds veel te lang. Je zegt maar wanneer
en dan ga ik met je mee."
„Morgenavond?"
„Kun je dan?"
„Mijn nachtdienst is immers om?"
„Dat is ook zoo. Morgenavond dan ga ik
met je mee."
„En je zwijgt er over hé?"
„Natuurlijk. Feitelijk is die vraag een
beleediging," meende Gretha glimlachend.
„Je hebt gelijk. Ik heb ze niet gesteld hoor.
Zou er iemand in het ziekenhuis op de
hoogte zijn?"
„Ik vermoed van niet, want 'k heb nooit
ook maar de minste zinspeling op die gebeur
tenis gehoord, als over jou werd gesproken.
Niemand weet het vermoedelijk. Het behoeft
ook niet verbreid te worden. Het is tijd ge
noeg, wanneer het op de een of andere wijze
uitlekt. Dat is natuurlijk m-ogelijk. Maar dat
behoeft je niet te bezwaren, want zulk een
praatje is wel in de kiem te smoren of het
praatje is spoedig uit."
Peinzend vertrok Gretha, nog vervuld van
het gehoorde, dat haar met medelijden ver
vulde. Zij kon zich levendig indenken, dat
mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis en haar
beide kinderen ontzettend moesten hebben
geleden. Het meest frappeerde haar de hou
ding van Marianne's moeder, zooals deze die
had uiteengezet. Zij was er, al kon Marianne
dat niet, althans nóg niet vatten, van over
tuigd, dat mevr. Meyenbeek Leeuwenhuis,
geleerd door de smartelijke levenservaring,
bezig was, om terug te keeren tot God, van
Wien zij van kindsaf zeer goed op de hoogte
was. Daarom te meer verlangde zij er naai,
kennis te maken met Marianne's moeder.
Dien avond werd Gretha nog meer ver
baasd. Zij ontving een, als steeds, leuke, op
gewekte brief van Annie, die alle mogelijke
Noordstadsche nieuwtjes bevatte. En opeens
las zij, vol verbazing:
„En nu heb ik je iets huiselijks mede te
deelen. Je weet, dat Albert Leermans, de col
lega van Arie, zeer vaak bij ons komt. Eigen
lijk is hij huisvriend, hoewel hij, dat heb ik
je al geschreven, geloof ik, onze levensbe
schouwing niet deelt. Hij vertelde me giste
ren eerlijk, dat hij nooit in een kerk was ge
weest. Het deed mij pijn, want hij is een aar
dige, goede jongen, eigenlijk iemand, om een
beetje medelijden mee te hebben. Want
maar neen, dat verhaal doe ik je niet. Vader
heeft gezegd, dat we je dat wel eens zullen
vertellen, als je hier bent. Dus ter zake. Al-
bert dan heeft vader een mededeeling ge
daan, waaruit bleek, dat hij niet Leermans
heet. Dat is de naam van zijn moeder, dien
hij heeft aangenomen. Maar hij zag in, dat
hem dat in groote moeilijkheden brengen
kon en nu draagt hij zijn eigen naam. Die
is Albert Meyenbeek Leeuwenhuis. Die Ma
rianne bij jou, over wie je ons geregeld in je
brieven schrijft, is zijn zuster. Vind je dat
niet merkwaardig? Hij onze huisvriend en
jij djk bevriend met Marianne! 't Is wel een
wonderlijke samenloop van omstandigheden.
Hij is er volkomen van op de hoogte en
juicht het zeer toe, dat jullie beiden eens naar
Noordstad komen, waarvan al zoo half en
half sprake was. Als jullie nu beiden maar
tegelijk vacantie kunnen krijgen. Zie maar
dat je dat klaar speelt. Je kunt nog al een
potje breken bij' de „dikketriese", zooals onze
melkboer de directrice van de Huishouod-
school noemt. Ik stel mij er heel wat van
voor, van jullie hoog bezoek. Naar de brie
ven te oordeelen is Marianne een aardig
meisje. En ik kan je verzekeren, dat Albert
een charmant jongmensch is (ja zusje, ik zie
je het hoofd afkeurend schudden, maar het
is de volle waarheid). Hij spreekt altijd vol
lof over Marianne.
Maar nu iets anders. Want, eerlijk gezegd,
ik geloof, dat ik al te veel heb geschreven.
Een kwaaltje van me. Dat weet je. Ik ben
nu eenmaal zoo'n flapuit. Je hebt meer het
bedachtzame van vader. Nog vaak moet ik
hooren, al ben je dan uit ons gezicht: doe
nu eens als Gretha. Och, kindje, ik ben nu
eenmaal niet anders en men moet mij nemen,
zooals ik ben.
Waar had ik het nu eigenlijk over? O,
ja, ik weet het al. Zie eens, je moet nog niets
aan Marianne zeggen, dat Albert geregeld bij
ons komt en dat hij thans zijn eigen
naam draagt. Daar zit een droeve familie-
historie aan vast, zie je, die ik je van Vader
nog niet vertellen mag. Je bent zeer zeker
niet op de hoogte en dan zou je mededeeling
Marianne rauwelings op het dak vallen. Al
beit heeft verteld ik bedoel mijnheer
Meyenbeek Leeuwenhuis, maar hij wordt
hier in huis bij zijn voornaam genoemd
dat hij zijn moeder zou schrijven over do
zaak en dat Marianne het dan vanzelf te
weten kwam. Zwijg er dus over, tot Marianne
op de een of andere wijze er over spreekt.
Ik geloof, dat dit een verwarde brief is,
die je misschien wel nieuwsgierig maakt,
'k Heb al veel te veel gezegd. Je moet maar
denken, dat de helft niet geschreven is.
In ieder geval weet je nu en dat mag
je wel weten dat Marianne's broer heel
vaak bij ons komt en een zeer geziene gast is
Mogelijk kun je er op de een of andere wijs
je voordeel mee doen, als Marianne zich
soms uitlaat.
Nu geloof ik, dat ik weer zoo wat ben
uitgepraat. Je schrijft spoedig terug hé? As
jeblieft geen bloederige brief, hoor. Van ope
raties en zoo."
Gretha glimlachte: Annie was natuurlijk
weer aan het doordraven. Zij had het hart
op de tong; was precies het tegenovergestelde
w u 0 o .y u.
2 O 60 <3 X .2 is
8n Q i2 H
3 -u «J J to fi
j£-2 Sa -2
•I-I Jsi r -Q V
33? s «."S"0 I
f a
O)
-è-»
C
09
o»
CL
ca
c
5-<
N
'C
Q
bC cö
1-3 CÖ
e
CC öc
F
■S-g
t. F*
s s
SH
Q,
5
73 73
o
S y
V"
73
K .3 73
s s S a 5 8
Ui
-
73
fes
a o
u
hD
3
oj 3
60 n
c'N
73
O
-§
73
o a
o CQ
-
cd C
O r-
"5 5 D S
iO ai 1
U)
•-r co -♦->
S 3
^2^
c
73 O
U
Crt 2
S
c fcc
gfiOmyor
2". '43 -g CS 6Cco
m ei m O W
rrt r* t
S O
N CÖ -
CÓ
beo
°.Sn
a> S A
Cfi rO 5^ <3
o 73
e Jj
a o o N
rr w W r—H-H
gQ g-o B-s-gg
"5 43 s
ci ci
te a> T3
e E 2 C
5 ai «3 aj
.2 te CL,
'5 fe JS
- 81 -o s
•S o
S fi 73
"n
CQ u "*5
:S p
73 H TO
<D c 5
•§2 3
CÖ
h
ca
m
Xi
u S
2
o "g
■O fe
c
QC-f-J
co to
van haar, die steeds de bedachtzame was ge
noemd.
't Was toch wel merkwaardig, dat zij nu
juist dezen avond Annie's inderdaad wat
verwarde brief kreeg. Als Marianne haar
niet eigener beweging op de hoogte had ge
bracht, zou zij het schrijven voor de helft
niet hebben begrepen.
Doch nu was alles haar volkomen helder;
Marianne's broer had zijn eigen naam niet
willen dragen, natuurlijk om het gebeurde
van vroeger. Hij was er van teruggekomen
Lus was dat in orde.
Wel, er was nu geen enkele reden, om
Marianne niet op de hoogte te brengen
„Zeg," zeide zij, toen deze op het punt
stond, den nachtdienst in te gaan, „ik heb
je nieuws te vertellen. Je broer in Noord
stad heet Albert, hé?"
„Hoe weet je dat? Zijn naam heb ik, ge
loof ik tenminste, nog nooit genoemd."
„Schrijft hij wel eens, dat hij vaak bij een
familie komt?"
„Ja, bij het hoofd van een school, van een
Christelijke school."
„Dat klopt precies. Dat schoolhoofd heet
Kleefstra," lachte Gretha.
„Bij jou thuis!" riep Marianne verbaasd
uit. Maar dan werd zij bloedrood. Gretha
merkte het onmiddellijk op en begréép.
„Ja, Albert Leermans komt vaak bij ons
tbuis. Maar thuis heet hij Albert Meyenbeek
Leeuwenhuis, dat wist je zeker nog niet?"
Vol verrassing in eenen zag de ander op.
„Dat wist ik nog niet," zeide zij. „Het is
heel verstandig van Albert. Moeder en ik
vonden het verkeerd van hem, om vaders
naam niet te willen dragen, maar hij wilde
persé niet anders en toen hebben wij er maar
in berust. Dus, hij is van meening veranderd
Maar bij jullie thuis weten zij nu alles?*'
„Ja, dat kan niet anders. De naamsver
andering moest toch verklaard worden. Ove
rigens schrijft Annie er zoo goed als niets
over, feitelijk niets. Zij is zoo onvolledig als
wat en als jij mij niet op de hoogte had ge
bracht vanmiddag, dan had ik er niets van
begrepen. Vader oordeelde, dat het beter was,
het mij te vertellen, als ik eens in Noordstad
kom. Ik begrijp het natuurlijk wel. Je kunt
niet alles aan het papier toevertrouwen en
vele dingen beter vertellen dan schrijven.
Maar dat is niet meer noodig nu, want ik
ben op de hoogte."
„Het zal Albert heel wat gekost hebben,"
peinsde Marianne hardop. „Nog veel, veel
meer dan ik was hij gekwetst door de ge
beurde. Dat verklaart zijn houding betref
fende den naam, dien hij droeg. Vond jij
het verstandig van hem?"
„Neen, 'twas niet goed," dacht ook Gre
tha. „Dat blijkt trouwens wel, want hij moest
er van terugkomen."
(Wordt vervolgd.)
door
"A. M. WESSELS.
Wie op Zondag 15 Maart 1795 treuri
ger gedachtenis het kleine dorpskerkje
van 's Heerenhoek was binnengetreden, op
het oogenblik, dat de predikant zijn tekst af
las, zou aan de ongewone spanning en aan
het ernstige gezicht van den spreker spoedig
hebben bemerkt, dat er iets zeer bizonders
aan de hand was.
En zoo was het ook.
Op 's Heerenhoek stond sinds 5 Juli 1789
Ds J. van Immerzeel, een man van omstreeks
44 jaar, die al veel achter den rug en ook
wel het een en ander op zijn kerfstok liad.
Aanvankelijk was hij voor zee-officier op-,
geleid en als zoodanig had hij een en ander
maal een reis gedaan naar Oost-Indië. Het
ruwe zeemansleven scheen hem minder te
bevallen, althans hij kreeg er genoeg van.
De man was liever herder op het land, dan
schipper op de ongewisse baren.
In 't vaderland aangekomen, besloot hij
voor predikant te studeeren. Van Immerzeel,
de onverschrokken zeeman, werd student.
Alles liep hem mede, en na vlijtig en betrek
kelijk korte studie, werd hij, toen reeds man
en vader, proponent. Spoedig werd hij te
Hoek beroepen, waar hij eenige jaren arbeid
de. Alles ging goed, totdat hij op zijn tweede
standplaats Domburg kwam.
Daar te Domburg kwam, wellicht door de
nabijheid van het machtig element, waar hij
vroeger dagelijks mede in aanraking kwam,
zijn oude zeemansaard, tenminste zijn vroe
gere manieren weer boven. Dominé van Im
merzeel zag er geen been in, om een glaasje
meer te drinken dan hij verdragen kon. En
als dominee boven zijn bier was kon men wat
beleven. Zoo kwam hij in een dronken bui er
toe om den Magistraat van Domburg schan
delijk te beleedigen, en dat nog wel op het
stadhuis zelve.
Zooals begrijpelijk is, gaf dit heel wat op
schudding. In het revolutiejaar 1789 raakten
de Domburgers hun wonderlijken predikant
kwijt. Hij verhuisde naar 's Heerenhoek, in
de classis Goes. Daar scheen hij zijn best te
doen zijn leven te beteren. Hij toog weer aan
de studie en legde zich met kracht toe op de
theologie.
De vrucht dezer studie legde hij o.a. neer
in een kerkelijk goedgekeurde brochure,
eigenlijk een verweerschrift. Zeker toen wel
actueel. Het werkje bestaat nog en heeft tot
titel: „Dat alle menschen, die onder de ver
kondiging van het Evangelie leven, recht op
de beloften hebben, als onbestaanbaar met
het woord en het licht der gezonde rede voor
gesteld". Glassicale approbatie geteekend
door Ds Dagevos te Kattendijke en Ds De
Stoppelaar uit Goes).
Ware nu Ds Immerzeel maar bij zijn theo
logische bespiegelingen gebleven, de man had
er winst bij gehad en zijn gemeente niet min
der. Doch het ging op den duur niet. Toen hij
een viertal jaren als predikant op 's Heeren
hoek was geweest, werd de man met
den vinger nagewezen om zijn on-Christelijk
levensgedrag. Ér werd deswege een klacht te
gen hem ingediend, de classis bemoeide zien
met de zaak en het einde was, dat er een
voorloopige schorsing volgde.
Op advies van twee deputaten de be
schuldiging was bewezen en dominéé bad
schuld beleden werd Ds van Immerzeel
aangezegd zich van het Heilig Avond
maal te onthouden en gedurende vier ach
tereenvolgende Zondagen, onder den kansel
te zitten, zonder zelf te preeken. De ringbroe
ders zouden op zijn kosten in zijn plaats
prediken. Den 15en Maart d.a.v. zou hij zelf
den preekstoel weer mogen beklimmen en
ten aanhoore van de gemeente en de depu
taten der Classis preeken over een tevoren
opgegeven tekst.
Geen wonder, dat de trouw opgekomen
schare aandachtig luisterde, toen de ver
oordeelde als tekst langzaam en bedaard
de woorden las uit den boetpsalm van David
(51): Want ik ken mijne overtredingen en
mijne zonde is steeds voor mij. Tegen U heb
ik gezondigd en gedaan wat kwaad was in
Uwe oogen.
Toen de preek uitgesproken was, was daar
mede ook de schuld geboet. Na het vertrek
van de Classicale Deputaten ademde de Do
minee weer vrij, doch zoolang als het duur
de.
Want onze heet gebakerde predikant, die
door schade en schande wijs moest worden,
had er nog zijn bekomst niet van.
Het waren veelbewogen, troebele tijden, die
men ook in Zeeland beleefde, zoowel op de
dorpen als in de steden. De bewoners van
het platteland hadden zoowel hier als elders
gedanst om den vrijheidsboom en de leus: Weg
met de patriotten, of: Hoezee voor Oranje,
had ook meer dan wenschelijk was, haar in
vloed doen gevoelen op de stille bevolking
van het landelijke 's-Heerenhoek.
De bevolking was daardoor in twee onge
lijke deelen verdeeld en ieder deel was er
op uit, de anderen het leven zoo bang mo
gelijk te maken.
Prinsmannen en Patriotten waren ook te
's-Heerenhoek bekende namen.
Ds Jan van Immerzeel was naar zijn zeg
gen een Oranjeman in zijn hart. Patriotten
kon hij luchten noch zien.
Vandaar dat de dominee niet veel op had
met den schoolmeester van het dorp, Jozia
Wagenaar, die patriot was naar men zeide.
De dominee en de meester waren hoewel
één in geloof eikaars tegenvoeters in de
politiek. Dat moest natuurlijk weer op een
conflict uitloopen en dit bleef dan ook niet
uit. Volgende week hopen wij hiervan iets te
vertellen.
(Wordt vervolgd).
87.
Helpt elkander!
Is dat nu eens geen goede raad? Niemand,
die daar iets op tegen zal hebben. Dat is
iets goeds voor grooten en voor kleinen,
voor voornamen en geringen, voor oud en
jong.
Maar niet het minst is hier een uitsteken
de raad voor ons gezinsleven. Laat dit de
gulden regel zijn voor oudere en kinderen,
tegenover en onder elkander. Zet deze regel
met gouden lettere aan de bovendorpel van
elk uwer kamers. En... handel er dan ook
naar!
Vooral voor onze kinderen is hierin zoo'n
heerlijke zaak. Een plant, die we als oudere
moeten aankweeken en verzorgen, zoo goed
het maar kan.
Helpt elkander reeds bij het opstaan in
de morgenstond. Met soms onwillige kousen,
met weigerende knoopen, met moeilijke
schoentjes, met dasjes en strikjes. En dan
is het heel mooie daarin, als het niet ge
schiedt als gedwongen, maar als liefdedienst,
echt van harte; spontaan zeggen de geleer
den, d.w.z. als vanzelf opkomend uit het hart,
door innerlijke liefdedrang gedrongen.
Dat wil niet zeggen, dat er niet eens een
aanmoedigend woordje van moeder bij moeL
Welzeker, moedig gerust aan in dit opzicht.
Wat meer is: geef zelf een voorbeeld, soo
dikwijls het noodig is. En ge zult er plezier
van beleven.
Helpt elkander bij het doen van bood
schappen, bij het dragen van vrachtjes, hij
het zoeken van middelen en wegen. Och, het
moet eigenlijk een tweede natuur worden,
elkander bij te staan en de lasten voor el
kaar te helpen verlichten. Dat heeft zulke
heerlijke gevolgen. Dat is zoo aangenaam,
voor den een zoowel als voor den ander.
Zeker, voor die helpt en voor die geholpen
wordt.
Let er eens op bij het spelen. Het tolle-
touwtje vliegt van 't stokje. Of het gaat ka
pot. Wat is het dan heerlijk, elkander vlug
en prettig te helpen. Niet te handelen naar
het leelijke woord van Kaïn: „Ben ik mijns
broeders hoeder?" Maar vriendelijk lachend
de helpende hand te bieden. Dat verinnigt
de banden en geeft dubbele vreugd.
Hebt ge nooit opgemerkt, dat kinderen,
die niet graag tot hulp bereid zijn, dikwijls
erg onaangename kinderen zijn? Die eigen
lijk alleen maar om zichzelf denken! Ze
worden wel eens egoïstisch genoemd, d.i.
eigenlievend. En zijn vaak erg vervelend
voor anderen.
Maar zulke kinderen missen ook voor zich
zelf heel wat levensvreugde. Want zij kennen
maar al te weinig het heerlijke gevoel van
eens iets voor anderen te mogen en te kun
nen doen. En dat moeten we er bij onze
kinderen trachten in te brengen: anderen
te helpen is mede zichzelf in een heerlijk
blijde stemming brengen. Hulp en steun
en troost te bieden aan anderen is voor die
geholpenen al uiterst verkwikkend. Maar de
terugslag in ons eigen gemoed en leven is ook
zoo echt verheffend.
Nog eens, ouders: kweek het er bij uw
kinderen in, dat ze elkander graag helpen.
Vast en zeker en altijd weer. Zonder morren
en grommen en snauwen of ontevreden ge
zichten. Met liefde en van harte. Omdat
ja, omdat het goed, echt goed is. Onmisbare
voorwaarde voor een aangename samen
leving.
„Helpt elkander" zij de gulden regel voor
dagen en nachten, voor droeve, donkere
tijden en voor blijde tijden, bij zonneschijn
en bij regen, in winter en zomer. Helpt
elkander bij het verkrijgen en behouden van
alle dingen... tenminste, als het goede din
gen zijn.
En bij verkeerde dingen? Helpt dan elkan
der in het bestrijden ervan!
OPVOEDER.