Het zoutende zout 1 ihs Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. c E s ♦-> 5 C TO s s De avonturen van Ds Jan van Immerzeel I. O O cc N tc lil O co CC co O o u, cd ■8 S 73 fi M S o» 73 c fl *-§ i2 w 73 cd 3 to O 0) -♦-> ÊH ca w o co 73 o o O "rj - v <ti *-5 ÏK <11 -O So c3 tO "•at; 5P u U* CC «•-« 2^ O 73 S Q*«—1 O rJ" 2-SSaS ei _ri -»-» •O-® s 0> CO au te g a> ■S 60'" •O S - +J-H [j 2 fl "*H d S r< n u t*J -i c as 5 ?Ï-S s -Q a> a>,Ë,a>C'Q<i>te<ïi y3 a> boO fe »m3«-r,i<ijS,30 S fi Ï-5.2 O m d o O ®o©,2-H©'?riOa3dqj^ "O ££jgH^rl!3»ï>k«4Kshr) li-s| 8i^ S:.ï6«gi«i'ss ®W^Q© 9 51 fl ®5ï o d H d p, a IJ -"Ö T3 "73 t* =>3 u -S «3 -S* 73 w» O o d TO tH g bo d .5 r£ 73 T3 -■ d c "ifj Éi g .2 S S3 S-^ •"■"S-S M u «0 ai O 30®fl tete te O -H <*-T C 5 s fl cö TO **%T d £3 —i< »j - o S S-O §0 -§5 2 fl 2 rog :b?.S tc-° 5"0 3.S N 2 c jyo J3 ft_ 6„-g O ca d_2^'d d d 73 d d to m o o eifTUp g ,2 -& §ë«*isl i€Ügg te a cf-*® gespreid. Wanneer dat geloof geteekend wordt als levensgeluk en levensrijkdom, als richting- en steungevende kracht, dan gaat er kracht uit van zulk een boek. Wil er van opbloei en groei in gunstigen «in sprake zijn, dan moet ook met name in deze richting worden voortgegaan. Want naast den vorm, verdient óók de inhoud de volle aandacht! V Uit een en ander moet wel noodwendig volgen, dat elk nieuw boek, dat voor „chris telijk" moet doorgaan, nog geen aanwinst beteekent. Zelfs onder hetgeen zich op meer vertrouwenwekkende wijze aandient, moet schifting gemaakt worden. En meer dan eens moeten wij constateeren, dat ook op ons terrein onkruid groeit; hetgeen we wel wis ten, doch waarvan het aanschouwen ons on aangenaam aandoet en droef stemt „Als de geest rijpt" is een voorbeeld van hetgeen wij in geen opzicht een aanwinst, maar in alle opzichten een mislukking moe ten noemen. Een vrucht uit onzen hof, maar een, die alle goede eigenschappen missen moet; voor welks bezit wij geen dankbaar heid gevoelen, maar waarin wij wel teleur stelling ondervinden. Naar vorm en inhoud beide bezit deze lang gerekte roman niets, dat het uitgeven ervan rechtvaardigt De compositie mist vastheid, de taal is stuntelig, de bouw onevenwichtig. Om van de vele passages waarin de auteur seer verre tekort schiet maar te zwijgen. Hoezeer wij ons verheugden over de ver schijning van een nieuwen christelijken ro man, wanneer deze niet méér beteekent dan dit werk, gelooven wij, dat aan den vooruit gang niet onbeteekenende schade wordt toe gebracht Bas den Nol, die eerst voor dominé stu deert, slaat een andere richting in en wordt student in de rechten. Hij stoot zich aan de Strenge principes der christenen, die er zulke hekrompen ideeën op nahouden. Met die menschen vindt hij geen contact, en zijn „op vliegende eerlijkheid" brengt botsingen. Het studentenleven oefent zijn invloed op hem; ongeschonden laat het hem niet Tijdens een vacantie maakt hij kennis met een jonge vrouw, wier verleden een donkere bladzijde heeft, waarom de menschen haar een gevallen vrouw noemen. In de stad zien zij elkaar weer, en er groeit vriendschap, liefde. Totdat het zoover komt, dat er reden is tot waarschuwing, die hij echter als uiting van bekrompen verstand in den wind slaat Totdat hij van den dwaal weg terugkeert, zonde als zonde leert zien, belijdt: Ik heb Jezus gevonden. Wij hebben allereerst bezwaar tegen den opzet van dit boek, waarin het ruwe en ongepaste breed wordt uitgemeten. Juist dat gene wat wij liefst op den voorgrond zouden geplaatst zien, wordt verdrongen door aller lei scènes, die hoogst gebrekkig zijn opgezet en herhaaldelijk iets stuitends hebben. Ner gens blijkt, dat de auteur zijn onderwerp beheerscht, en juist het in den breede uit spinnen van hetgeen in wezen weinig be teekent en van hetgeen door ruwheid en openhartigheid in een zeer bedenkelijk licht wordt geplaatst, ontneemt aan dit boek alle aantrekkelijkheid. Waarom Bas den Nol in zijn studenten leven zoo van schrede tot schrede gevolgd, en niets anders gegeven dan den ruwen bui tenkant, nergens de groote vragen en moei lijkheden op het allerdiepste gepeild en be naderd? Niets dan een gewild-luchtig relaas van allerlei voorvallen, die den lezer bijster weinig interesseeren; een niet schuchter, maar met zeker aplomb aanduiden van din gen, die onder ons niet genoemd mogen worden. En na de belijdenis, dat al het zon dige waarover het boek zeer breed uit weidt toch verkeerd was en strijdig met Gods gebod, ja, dan is het einde bereikt. Ook over de taal hebben we meer dan een bedenking. De logica van een zin als de volgende, ontgaat ons geheel: „Het was aan alles te zien, dat er feest zou zijn. Het feest van Kerstmis, dat het kindje geboren is. Daarom moet dan alles koud zijn en de lucht ijl" (pag. 110). Wat ook overal ontbreekt, is: sfeer. Men «ie Oom Toon staan bij het bed van het zieke meisje, maar van wien de auteur ons geen ander beeld kan geven dan in de volgende woorden: „Oom Toon snoot zijn neus en legde het kinderhemdje met zeer groote netheid neer". Waarlijk, aan dezen roman zijn alle goede eigenschappen vreemd. Dat hij wordt uitgegeven naast werk van Wilma, Diet Kramer e.a., doet de vraag rijzen of de uitgever dan geen verantwoor delijkheid heeft tegenover deze auteurs en het publiek. A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. 31.) De ander viel haar geen enkele maal in de rede. Zij luisterde alleen met smartelijke verbazing. En toen Marianne met haar droe ve mededeelingen gereed was, kwam er geen woord van verwijt, dat haar dit gebeuren steeds was verzwegen. Zij had alleen een woord van diep medelijden en medevoelen: „Wat moeten jullie allen hebben geleden!" „Dat valt met geen pen te beschrijven," stemde Marianne toe. „Ik spreek of denk er het liefst niet over. Maar ik had in eenen behoefte, het je te vertellen, wetende, dat jij er geen misbruik van maken zult.. Ik ben er van overtuigd, 'k behoef je dat niet eens te vragen, dat ik, na dit verhaal, in jouw oogen niets minder ben." „Minder!" riep Gretha uit. „Je bent méér. Allereerst al, omdat je mij je volle vertrou wen schenkt. En ook, omdat ik nu veel meer begrijpen ga. Ook, wat je van je moeder hebt gezegd. Ik ben blij, dat ik het weet, hoe droe vig het ook voor jou is. Nu weet ik tenmin ste, als ik met je moeder kennis maak, de omstandigheden. En dat is heel wat waard." „Je hebt nu zeker wel begrepen, waarom ik je nooit inviteerde?" „Niet goed." „Ik wilde niet, dat je te weten kwaamt. Gretha. Maar ik zie het nu in. Het was mis plaatste trots en valsche schaamte. Ik kon het niet hebben, dat je moeder zaagt in Vrij armelijke omstandigheden." ,,'t Was verkeerd van je, Marianne, hoewel verschoonbaar. Wees er nu van overtuigd, dat je mij niets minder bent en dat ik met je naar je moeder ga, precies als ik gegaan zou zijn, als ik niets had geweten." „Moeder draagt haar leed voorbeeldig. Zij is niet zoo in opstand als mijn broer in Noordstad en als ik. Ik schrijf het, zooals ik zooeven reeds zeide, aan haar vroegere op voeding toe. Moeder is opgevoed als jij. En nu komen die oude herinneringen terug en die schijnen ten goede te werken." „Ik ga het begrijpen, Marianne. En nu moet ik voor jouw besef iets raadselachtigs zeggen. Het is zeer wel mogelijk, dat dit tra gische gebeuren althans voor je moeder een goede uitwerking heeft. Dat zij op deze wijze terugkeert naar het pad, dat zij ver laten heeft. Maar komaan, meisje, we praten reeds veel te lang. Je zegt maar wanneer en dan ga ik met je mee." „Morgenavond?" „Kun je dan?" „Mijn nachtdienst is immers om?" „Dat is ook zoo. Morgenavond dan ga ik met je mee." „En je zwijgt er over hé?" „Natuurlijk. Feitelijk is die vraag een beleediging," meende Gretha glimlachend. „Je hebt gelijk. Ik heb ze niet gesteld hoor. Zou er iemand in het ziekenhuis op de hoogte zijn?" „Ik vermoed van niet, want 'k heb nooit ook maar de minste zinspeling op die gebeur tenis gehoord, als over jou werd gesproken. Niemand weet het vermoedelijk. Het behoeft ook niet verbreid te worden. Het is tijd ge noeg, wanneer het op de een of andere wijze uitlekt. Dat is natuurlijk m-ogelijk. Maar dat behoeft je niet te bezwaren, want zulk een praatje is wel in de kiem te smoren of het praatje is spoedig uit." Peinzend vertrok Gretha, nog vervuld van het gehoorde, dat haar met medelijden ver vulde. Zij kon zich levendig indenken, dat mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis en haar beide kinderen ontzettend moesten hebben geleden. Het meest frappeerde haar de hou ding van Marianne's moeder, zooals deze die had uiteengezet. Zij was er, al kon Marianne dat niet, althans nóg niet vatten, van over tuigd, dat mevr. Meyenbeek Leeuwenhuis, geleerd door de smartelijke levenservaring, bezig was, om terug te keeren tot God, van Wien zij van kindsaf zeer goed op de hoogte was. Daarom te meer verlangde zij er naai, kennis te maken met Marianne's moeder. Dien avond werd Gretha nog meer ver baasd. Zij ontving een, als steeds, leuke, op gewekte brief van Annie, die alle mogelijke Noordstadsche nieuwtjes bevatte. En opeens las zij, vol verbazing: „En nu heb ik je iets huiselijks mede te deelen. Je weet, dat Albert Leermans, de col lega van Arie, zeer vaak bij ons komt. Eigen lijk is hij huisvriend, hoewel hij, dat heb ik je al geschreven, geloof ik, onze levensbe schouwing niet deelt. Hij vertelde me giste ren eerlijk, dat hij nooit in een kerk was ge weest. Het deed mij pijn, want hij is een aar dige, goede jongen, eigenlijk iemand, om een beetje medelijden mee te hebben. Want maar neen, dat verhaal doe ik je niet. Vader heeft gezegd, dat we je dat wel eens zullen vertellen, als je hier bent. Dus ter zake. Al- bert dan heeft vader een mededeeling ge daan, waaruit bleek, dat hij niet Leermans heet. Dat is de naam van zijn moeder, dien hij heeft aangenomen. Maar hij zag in, dat hem dat in groote moeilijkheden brengen kon en nu draagt hij zijn eigen naam. Die is Albert Meyenbeek Leeuwenhuis. Die Ma rianne bij jou, over wie je ons geregeld in je brieven schrijft, is zijn zuster. Vind je dat niet merkwaardig? Hij onze huisvriend en jij djk bevriend met Marianne! 't Is wel een wonderlijke samenloop van omstandigheden. Hij is er volkomen van op de hoogte en juicht het zeer toe, dat jullie beiden eens naar Noordstad komen, waarvan al zoo half en half sprake was. Als jullie nu beiden maar tegelijk vacantie kunnen krijgen. Zie maar dat je dat klaar speelt. Je kunt nog al een potje breken bij' de „dikketriese", zooals onze melkboer de directrice van de Huishouod- school noemt. Ik stel mij er heel wat van voor, van jullie hoog bezoek. Naar de brie ven te oordeelen is Marianne een aardig meisje. En ik kan je verzekeren, dat Albert een charmant jongmensch is (ja zusje, ik zie je het hoofd afkeurend schudden, maar het is de volle waarheid). Hij spreekt altijd vol lof over Marianne. Maar nu iets anders. Want, eerlijk gezegd, ik geloof, dat ik al te veel heb geschreven. Een kwaaltje van me. Dat weet je. Ik ben nu eenmaal zoo'n flapuit. Je hebt meer het bedachtzame van vader. Nog vaak moet ik hooren, al ben je dan uit ons gezicht: doe nu eens als Gretha. Och, kindje, ik ben nu eenmaal niet anders en men moet mij nemen, zooals ik ben. Waar had ik het nu eigenlijk over? O, ja, ik weet het al. Zie eens, je moet nog niets aan Marianne zeggen, dat Albert geregeld bij ons komt en dat hij thans zijn eigen naam draagt. Daar zit een droeve familie- historie aan vast, zie je, die ik je van Vader nog niet vertellen mag. Je bent zeer zeker niet op de hoogte en dan zou je mededeeling Marianne rauwelings op het dak vallen. Al beit heeft verteld ik bedoel mijnheer Meyenbeek Leeuwenhuis, maar hij wordt hier in huis bij zijn voornaam genoemd dat hij zijn moeder zou schrijven over do zaak en dat Marianne het dan vanzelf te weten kwam. Zwijg er dus over, tot Marianne op de een of andere wijze er over spreekt. Ik geloof, dat dit een verwarde brief is, die je misschien wel nieuwsgierig maakt, 'k Heb al veel te veel gezegd. Je moet maar denken, dat de helft niet geschreven is. In ieder geval weet je nu en dat mag je wel weten dat Marianne's broer heel vaak bij ons komt en een zeer geziene gast is Mogelijk kun je er op de een of andere wijs je voordeel mee doen, als Marianne zich soms uitlaat. Nu geloof ik, dat ik weer zoo wat ben uitgepraat. Je schrijft spoedig terug hé? As jeblieft geen bloederige brief, hoor. Van ope raties en zoo." Gretha glimlachte: Annie was natuurlijk weer aan het doordraven. Zij had het hart op de tong; was precies het tegenovergestelde w u 0 o .y u. 2 O 60 <3 X .2 is 8n Q i2 H 3 -u «J J to fi j£-2 Sa -2 •I-I Jsi r -Q V 33? s «."S"0 I f a O) -è-» C 09 o» CL ca c 5-< N 'C Q bC cö 1-3 CÖ e CC öc F ■S-g t. F* s s SH Q, 5 73 73 o S y V" 73 K .3 73 s s S a 5 8 Ui - 73 fes a o u hD 3 oj 3 60 n c'N 73 O -§ 73 o a o CQ - cd C O r- "5 5 D S iO ai 1 U) •-r co -♦-> S 3 ^2^ c 73 O U Crt 2 S c fcc gfiOmyor 2". '43 -g CS 6Cco m ei m O W rrt r* t S O N CÖ - CÓ beo °.Sn a> S A Cfi rO 5^ <3 o 73 e Jj a o o N rr w W r—H-H gQ g-o B-s-gg "5 43 s ci ci te a> T3 e E 2 C 5 ai «3 aj .2 te CL, '5 fe JS - 81 -o s •S o S fi 73 "n CQ u "*5 :S p 73 H TO <D c 5 •§2 3 CÖ h ca m Xi u S 2 o "g ■O fe c QC-f-J co to van haar, die steeds de bedachtzame was ge noemd. 't Was toch wel merkwaardig, dat zij nu juist dezen avond Annie's inderdaad wat verwarde brief kreeg. Als Marianne haar niet eigener beweging op de hoogte had ge bracht, zou zij het schrijven voor de helft niet hebben begrepen. Doch nu was alles haar volkomen helder; Marianne's broer had zijn eigen naam niet willen dragen, natuurlijk om het gebeurde van vroeger. Hij was er van teruggekomen Lus was dat in orde. Wel, er was nu geen enkele reden, om Marianne niet op de hoogte te brengen „Zeg," zeide zij, toen deze op het punt stond, den nachtdienst in te gaan, „ik heb je nieuws te vertellen. Je broer in Noord stad heet Albert, hé?" „Hoe weet je dat? Zijn naam heb ik, ge loof ik tenminste, nog nooit genoemd." „Schrijft hij wel eens, dat hij vaak bij een familie komt?" „Ja, bij het hoofd van een school, van een Christelijke school." „Dat klopt precies. Dat schoolhoofd heet Kleefstra," lachte Gretha. „Bij jou thuis!" riep Marianne verbaasd uit. Maar dan werd zij bloedrood. Gretha merkte het onmiddellijk op en begréép. „Ja, Albert Leermans komt vaak bij ons tbuis. Maar thuis heet hij Albert Meyenbeek Leeuwenhuis, dat wist je zeker nog niet?" Vol verrassing in eenen zag de ander op. „Dat wist ik nog niet," zeide zij. „Het is heel verstandig van Albert. Moeder en ik vonden het verkeerd van hem, om vaders naam niet te willen dragen, maar hij wilde persé niet anders en toen hebben wij er maar in berust. Dus, hij is van meening veranderd Maar bij jullie thuis weten zij nu alles?*' „Ja, dat kan niet anders. De naamsver andering moest toch verklaard worden. Ove rigens schrijft Annie er zoo goed als niets over, feitelijk niets. Zij is zoo onvolledig als wat en als jij mij niet op de hoogte had ge bracht vanmiddag, dan had ik er niets van begrepen. Vader oordeelde, dat het beter was, het mij te vertellen, als ik eens in Noordstad kom. Ik begrijp het natuurlijk wel. Je kunt niet alles aan het papier toevertrouwen en vele dingen beter vertellen dan schrijven. Maar dat is niet meer noodig nu, want ik ben op de hoogte." „Het zal Albert heel wat gekost hebben," peinsde Marianne hardop. „Nog veel, veel meer dan ik was hij gekwetst door de ge beurde. Dat verklaart zijn houding betref fende den naam, dien hij droeg. Vond jij het verstandig van hem?" „Neen, 'twas niet goed," dacht ook Gre tha. „Dat blijkt trouwens wel, want hij moest er van terugkomen." (Wordt vervolgd.) door "A. M. WESSELS. Wie op Zondag 15 Maart 1795 treuri ger gedachtenis het kleine dorpskerkje van 's Heerenhoek was binnengetreden, op het oogenblik, dat de predikant zijn tekst af las, zou aan de ongewone spanning en aan het ernstige gezicht van den spreker spoedig hebben bemerkt, dat er iets zeer bizonders aan de hand was. En zoo was het ook. Op 's Heerenhoek stond sinds 5 Juli 1789 Ds J. van Immerzeel, een man van omstreeks 44 jaar, die al veel achter den rug en ook wel het een en ander op zijn kerfstok liad. Aanvankelijk was hij voor zee-officier op-, geleid en als zoodanig had hij een en ander maal een reis gedaan naar Oost-Indië. Het ruwe zeemansleven scheen hem minder te bevallen, althans hij kreeg er genoeg van. De man was liever herder op het land, dan schipper op de ongewisse baren. In 't vaderland aangekomen, besloot hij voor predikant te studeeren. Van Immerzeel, de onverschrokken zeeman, werd student. Alles liep hem mede, en na vlijtig en betrek kelijk korte studie, werd hij, toen reeds man en vader, proponent. Spoedig werd hij te Hoek beroepen, waar hij eenige jaren arbeid de. Alles ging goed, totdat hij op zijn tweede standplaats Domburg kwam. Daar te Domburg kwam, wellicht door de nabijheid van het machtig element, waar hij vroeger dagelijks mede in aanraking kwam, zijn oude zeemansaard, tenminste zijn vroe gere manieren weer boven. Dominé van Im merzeel zag er geen been in, om een glaasje meer te drinken dan hij verdragen kon. En als dominee boven zijn bier was kon men wat beleven. Zoo kwam hij in een dronken bui er toe om den Magistraat van Domburg schan delijk te beleedigen, en dat nog wel op het stadhuis zelve. Zooals begrijpelijk is, gaf dit heel wat op schudding. In het revolutiejaar 1789 raakten de Domburgers hun wonderlijken predikant kwijt. Hij verhuisde naar 's Heerenhoek, in de classis Goes. Daar scheen hij zijn best te doen zijn leven te beteren. Hij toog weer aan de studie en legde zich met kracht toe op de theologie. De vrucht dezer studie legde hij o.a. neer in een kerkelijk goedgekeurde brochure, eigenlijk een verweerschrift. Zeker toen wel actueel. Het werkje bestaat nog en heeft tot titel: „Dat alle menschen, die onder de ver kondiging van het Evangelie leven, recht op de beloften hebben, als onbestaanbaar met het woord en het licht der gezonde rede voor gesteld". Glassicale approbatie geteekend door Ds Dagevos te Kattendijke en Ds De Stoppelaar uit Goes). Ware nu Ds Immerzeel maar bij zijn theo logische bespiegelingen gebleven, de man had er winst bij gehad en zijn gemeente niet min der. Doch het ging op den duur niet. Toen hij een viertal jaren als predikant op 's Heeren hoek was geweest, werd de man met den vinger nagewezen om zijn on-Christelijk levensgedrag. Ér werd deswege een klacht te gen hem ingediend, de classis bemoeide zien met de zaak en het einde was, dat er een voorloopige schorsing volgde. Op advies van twee deputaten de be schuldiging was bewezen en dominéé bad schuld beleden werd Ds van Immerzeel aangezegd zich van het Heilig Avond maal te onthouden en gedurende vier ach tereenvolgende Zondagen, onder den kansel te zitten, zonder zelf te preeken. De ringbroe ders zouden op zijn kosten in zijn plaats prediken. Den 15en Maart d.a.v. zou hij zelf den preekstoel weer mogen beklimmen en ten aanhoore van de gemeente en de depu taten der Classis preeken over een tevoren opgegeven tekst. Geen wonder, dat de trouw opgekomen schare aandachtig luisterde, toen de ver oordeelde als tekst langzaam en bedaard de woorden las uit den boetpsalm van David (51): Want ik ken mijne overtredingen en mijne zonde is steeds voor mij. Tegen U heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad was in Uwe oogen. Toen de preek uitgesproken was, was daar mede ook de schuld geboet. Na het vertrek van de Classicale Deputaten ademde de Do minee weer vrij, doch zoolang als het duur de. Want onze heet gebakerde predikant, die door schade en schande wijs moest worden, had er nog zijn bekomst niet van. Het waren veelbewogen, troebele tijden, die men ook in Zeeland beleefde, zoowel op de dorpen als in de steden. De bewoners van het platteland hadden zoowel hier als elders gedanst om den vrijheidsboom en de leus: Weg met de patriotten, of: Hoezee voor Oranje, had ook meer dan wenschelijk was, haar in vloed doen gevoelen op de stille bevolking van het landelijke 's-Heerenhoek. De bevolking was daardoor in twee onge lijke deelen verdeeld en ieder deel was er op uit, de anderen het leven zoo bang mo gelijk te maken. Prinsmannen en Patriotten waren ook te 's-Heerenhoek bekende namen. Ds Jan van Immerzeel was naar zijn zeg gen een Oranjeman in zijn hart. Patriotten kon hij luchten noch zien. Vandaar dat de dominee niet veel op had met den schoolmeester van het dorp, Jozia Wagenaar, die patriot was naar men zeide. De dominee en de meester waren hoewel één in geloof eikaars tegenvoeters in de politiek. Dat moest natuurlijk weer op een conflict uitloopen en dit bleef dan ook niet uit. Volgende week hopen wij hiervan iets te vertellen. (Wordt vervolgd). 87. Helpt elkander! Is dat nu eens geen goede raad? Niemand, die daar iets op tegen zal hebben. Dat is iets goeds voor grooten en voor kleinen, voor voornamen en geringen, voor oud en jong. Maar niet het minst is hier een uitsteken de raad voor ons gezinsleven. Laat dit de gulden regel zijn voor oudere en kinderen, tegenover en onder elkander. Zet deze regel met gouden lettere aan de bovendorpel van elk uwer kamers. En... handel er dan ook naar! Vooral voor onze kinderen is hierin zoo'n heerlijke zaak. Een plant, die we als oudere moeten aankweeken en verzorgen, zoo goed het maar kan. Helpt elkander reeds bij het opstaan in de morgenstond. Met soms onwillige kousen, met weigerende knoopen, met moeilijke schoentjes, met dasjes en strikjes. En dan is het heel mooie daarin, als het niet ge schiedt als gedwongen, maar als liefdedienst, echt van harte; spontaan zeggen de geleer den, d.w.z. als vanzelf opkomend uit het hart, door innerlijke liefdedrang gedrongen. Dat wil niet zeggen, dat er niet eens een aanmoedigend woordje van moeder bij moeL Welzeker, moedig gerust aan in dit opzicht. Wat meer is: geef zelf een voorbeeld, soo dikwijls het noodig is. En ge zult er plezier van beleven. Helpt elkander bij het doen van bood schappen, bij het dragen van vrachtjes, hij het zoeken van middelen en wegen. Och, het moet eigenlijk een tweede natuur worden, elkander bij te staan en de lasten voor el kaar te helpen verlichten. Dat heeft zulke heerlijke gevolgen. Dat is zoo aangenaam, voor den een zoowel als voor den ander. Zeker, voor die helpt en voor die geholpen wordt. Let er eens op bij het spelen. Het tolle- touwtje vliegt van 't stokje. Of het gaat ka pot. Wat is het dan heerlijk, elkander vlug en prettig te helpen. Niet te handelen naar het leelijke woord van Kaïn: „Ben ik mijns broeders hoeder?" Maar vriendelijk lachend de helpende hand te bieden. Dat verinnigt de banden en geeft dubbele vreugd. Hebt ge nooit opgemerkt, dat kinderen, die niet graag tot hulp bereid zijn, dikwijls erg onaangename kinderen zijn? Die eigen lijk alleen maar om zichzelf denken! Ze worden wel eens egoïstisch genoemd, d.i. eigenlievend. En zijn vaak erg vervelend voor anderen. Maar zulke kinderen missen ook voor zich zelf heel wat levensvreugde. Want zij kennen maar al te weinig het heerlijke gevoel van eens iets voor anderen te mogen en te kun nen doen. En dat moeten we er bij onze kinderen trachten in te brengen: anderen te helpen is mede zichzelf in een heerlijk blijde stemming brengen. Hulp en steun en troost te bieden aan anderen is voor die geholpenen al uiterst verkwikkend. Maar de terugslag in ons eigen gemoed en leven is ook zoo echt verheffend. Nog eens, ouders: kweek het er bij uw kinderen in, dat ze elkander graag helpen. Vast en zeker en altijd weer. Zonder morren en grommen en snauwen of ontevreden ge zichten. Met liefde en van harte. Omdat ja, omdat het goed, echt goed is. Onmisbare voorwaarde voor een aangename samen leving. „Helpt elkander" zij de gulden regel voor dagen en nachten, voor droeve, donkere tijden en voor blijde tijden, bij zonneschijn en bij regen, in winter en zomer. Helpt elkander bij het verkrijgen en behouden van alle dingen... tenminste, als het goede din gen zijn. En bij verkeerde dingen? Helpt dan elkan der in het bestrijden ervan! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8