s
c u
1/3
't Slot Oostende.
O
w
H
<t
K)
u
o
co M
ta
O o
W o
O -2
"3?
-
V.
o
cd
<rg>£
•o SÖ.
N "3
cd
S
Q 82
s
4.ÏÏ.® S Ks»
o> H ÖJ1
C* CvfeO'-i
d
13 Q O o
..i-ig'Ss^iii
^ilja!«tfï8a
SsJa&i^'MS
iS 2 p*.2
co ÖD'O j£ CtI c
3
n
cd-Q
cd
g
"S.g
§3
3 s
r5a
-se
s!.Ss
s
CO M r -ï
dW
■3 to Cu
M O
b£) ci5
CJOw
C'S
M
S©
a
D1sl
2 2
r^J w«V»
fe£) -*->
•S 8
bCrd 2
cu^-^4-
§1
11-3-
3 a-S?|
t>- T-I nd
co
bDm^^
co 3
2 k o
-as
*•§11
A i§
W Q
rÓ 00
C
rj bD -3
§1*a
gjj?gö
ÏAilV
S -S
S C <D cug
I l3M'S
N^d r3
s
"te
^rH
&1
m S-
S u
Jjf S
-
S S.
8.8 05
N iu 2 lat)
jflo
■2S[f 3
o^l
g _j :2
c.:s>— o
ö*3 je
•Js3-"|d
Jg -£
.33 3 is-g
W
t-1 t*
.t2
3 3
H -Ja iJ
-w o ,g3
co O *"5 W
|3.fsis
-sf°
'5-a £1 g.23
d 6 -g 8 .1 d g
aislg 1
~a
d
SQ
Is
S t»
93
■JQ
s
S>j
6-
H
2 rt mx
00 S S4 c
s d 5
2 ft S> 8 2
W
d :d* o <c
O bJD(
s
iaf°a
d -2 0 Q
g>
'S St1
|Q^ 8
e© p, »H
öd -
H t©
d d
SQ
M
m 3 t* .&3 g,
gQ rgöM.
c d3 d3
S t? Cu Cu
7p
.s-s-g
'l'é
U*
•d
^3
§Q
u>
3.2 g
1 ö3"|
2
d S
CTJ t c
<D <D M
■a grt.®
5P ts rt
d)
u< 3 w
-*_s 43 £3
o3 bD co
ce d
g 3
lü
O .91 iS
'd
co
•2
'O co
ISs 2-aS"
g o d:
s"s
fl.° s
M d U «J, Srtf
cn o-
J_t d +J ^Jr^j
^jal sJ'
ga s^-a ^3^
a 2-3 3(3*11
_2.2
'R
c©o
-»f ^co
o, M
bO-2
10
-■spil
s2i>
>.i'
«i
Want is er bij het uitwendige dikwijls iets
dat bedriegt, de klank is in de meeste ge
vallen toch wel zuiver. Het hart, dat zich te
luisteren legt, merkt bovendien geheel andere
dingen op, dan het oog. Een kleurenrijkdom
moge zijn bekoring hebben, de klank, die
zuiver opwelt, geeft in sterker mate de wer
kelijkheid weer; kleur moge in vele gevallen
misleiden, klank geeft waarheid, hetzij in
goeden of in kwaden zin.
Wilma heeft naar dien klank geluisterd.
Zij heeft gehoord, hoe sterk die klank door
brak in het leven van den grijsaard die el-
ken dag van zijn leven als een kostbaar ge-
Schenk beschouwde, die dankbaar was en blij
met dit geschenk, door armoe en nood heen.
In elk verweer tegen den dood verweer,
dat tot opstandigheid groeide, was duide
lijk waarneembaar de liefde voor het leven.
En het was deze klank die opsteeg; het leven
is dezen oude zóó lief, dat alles in hem zich
verzet tegen de gedachte aan het einde.
Het leven zóó lief te hebben als de grijs
aard dien Wilma teekent, de drang om het
leven te verlengen tot een eeuwigheid zoo dit
mogelijk ware, dat alles dringt de ge
dachte aan hetgeen onfeilbaar zeker komen
moet, op den achtergrond. De klank van het
leven overheerscht
En toch
Toch ziet de dochter, door de half-dicht-
geschoven gordijnen van de bedstee, dat de
Oude overeind zit met gevouwen handen en
gesloten oogenDaarin ligt als het ware
een breken van het verzet, en in beginsel is
het een zich gevangen-geven van den grijs
aard, die zoo sterk aan het leven hechtte.
Welk een aandachtig luisteren openbaart
zich in de eerste schets welke in dezen bun
del is opgenomen, en waaraan hij zijn titel
ontleent. Hier een schildering van het leven
zóó als het in vele gevallen geleefd wordt,
-een tegenstreven en opstandig verzet als
Gods ure slaat. Maar dan toch tegelijk het
uitzicht op een leven na den dood; welis
waar niet gegrond op een ontwijfelbaar ge
tuigen, enkel en alleen een hopen naar aan
leiding van hetgeen men zien kon: de gevou
wen handen, de gesloten oogen van den oude.
Inderdaad, hier is een schuchter naderen,
een niet-durven ontsluieren der geheimen die
bestaan tusschen God en de menschenziel,
geheimen, waarvan de naaste niet. weet en
waaraan hij niet raken mag.
Rijk is het leven, wanneer het openstaat
voor Gods beloften, waaraan het hart zijn
steun ontleent. Dan vindt de mond ook de
Godswoorden om aan kinderen mee te geven
op hun levensreis.zooals de moeder van
Ward en Herman en Gertje die vond, woor
den die een kostbare erfenis zijn, een red
dende steun op den moeilijken weg door het
levep.
Dat leven wordt één lange strijd voor Her
man, uit wiens vleesch het steenen hart moet
worden weggenomen, wien God een vleeschen
hart schenken wil. Van de zekerheid dezer
belofte getuigt de novelle in dezen bundel,
die tot titel draagt. „Het steenen hart".
Ook in de andere schetsen die hier ver-
eenigd zijn, staat de schrijfster stil bij dat
gene wat niet in de eerste plaats gezien,
maar beluisterd moet worden: de klank
van het leven, die op zoo velerlei wijze en in
allerlei toonaard tot ons spreekt.
Het zijn stille, teere geheimnissen der ziel,
waarover de schrijfster handelt. Haar meelij
den ontdekken wij ook hier; haar liefde voor
al het door God geschapene; ook de bizon-
dere glans, die geloofsvertrouwen over een
leven spreiden kan en waarvan hier meer
dan eens getuigd wordt.
Welk een sterk mee-voel en is er in dit
Werk, welk een begrijpen van hetgeen het
koude oog nimmer zal ontdekken of door
gronden. Hier heeft het hart zijn sprake,
hier heeft de ziel geluisterd naar „de klank
van het leven".
Er zijn in dit leven geheimen, die duide
lijker taal spreken dan elke openbaarheid.
Dat heeft Wilma beluisterd in het leven van
den Meester, wiens allerschoonste zang door
geen menschen-oor werd gehoord, dien hij
zong in de ure des doods, nadat alles goed
was geworden en hij de schoonheid die hij
zocht in dit leven, begroeten mocht aan de
overzijde van het graf
Wij hebben in dit artikel niets gegeven dan
een korte beschouwing over dezen bundel,
die bij hetgeen wij reeds van Wilma bezit
ten, een aanwinst van beteekenis mag ge
noemd worden. Er valt veel schoons te ge
nieten, niet alleen naar inhoud, doch ook
naar vorm.
„De klank van het leven" een waardevol
bezit te noemen, is stellig niet te veel gezegd.
A. L. VAN OYEN.
Het zoutende zout
door
H. KINGMANS.
28). o
Heel zacht, schier geruischloos werd de
deur, die naar de andere zaal leidde, ge
opend en kwam de verpleegster, die er de
wacht had, naar binnen. Zij verkeerde vrij
wel in dezelfde omstandigheden als Ma
rianne, daar zij ook sinds korten tijd in den
nachtdienst was in de afdeeling waar de
dood met rassche schreden scheen te na
deren. Op de teenen liep Marianne naar
haar toe.
„Ik kwam eens even kijken," fluisterde ze.
,,'k Hoorde je praten."
„Hij is wakker geworden," antwoordde
Marianne, eveneens op fluistertoon. „Maar
hjj doet zulke wonderlijke vragen."
„IJlt hij dan?"
„Neen, helder bij bewustzijn."
0
De nieuw aangekomene liep naar het bed
en boog zich over den zieke.
„Ik slaap niet, zuster", zei deze.
„Ik keek maar eens even, hoe u het
maakte."
„Ik lig te denken, maar kan niet tot
klaarheid komen. Als een mensch sterft, wat
dan, zuster? U is toch een andere zuster dan
die van zooeven?"
Onderzoekend zag hij haar aan.
„Zeker, u is een andere. Die andere wist
het niet. Maar u weet het toch wel?"
De zuster gaf eerst geen antwoord. Twee
maal had zij aan een sterfbed gestaan. De
eene patiënt was een vrouw uit het volk
geweest, die met een glimlach was gestor
ven, omdat zij naar Huis ging; de andere
was een heer, die buiten bewustzijn den
Iaatsten adem uitblies. En nu deze, die lag
te piekeren en een antwoord verlangde op
ook voor haar zoo pijnlijke vragen.
„Weet u het cok niet, zuster?"
„Ja, mijnheer Grietman, het komt er op
aan, hoe een mensch geleefd heeft, goed of
slecht."
„Zij voelde zeer wel, dat het antwoord on
bevredigend was, maar 'twas niet gemak
kelijk, den man tevreden te stellen.
„Ik ben mij van geen kwaad bewust," zei
de patiënt. „Maar toen ik heel jong was,
heb ik het wel eens anders gehoord. Hoe zit
dat nu?"
„Wat hebt u dan wel eens gehoord? Maar
is het niet veel beter, dat u rust, dan zoo te
liggen denken? Het maakt u zoo moe."
„Wat geeft dat nu nog, zuster? Het loopt
toch met mij af, ik voel het wel. Maar ik
zou zoo gaarne.
Hij voltooide den zin niet, maar werd on
rustig. Woest rolden zijn oogen opeens
door de kassen. Hij wilde zich oprichten,
maar Marianne, doodelijk verschrikt, hield
hem tegen.
„Ik w i 1 niet sterven, verstaat ge?" stiet
hij uit. „Want dan is het niet gued."
„Kalm, mijnheer Grietman," suste Ma
rianne. „Zóó moet u niet gaan doen. Rustig
blijven liggen. Zal ik uw vrouw roepen?"
Doodelijk vermoeid was de patiënt weer
in de kussens gezakt. Eenige minuten later
kwam pas het antwoord, op klagenden toon.
„Mijn vrouw kan mij ook niet helpen, zus
ter. Zij weet het ook riet."
„Maar daarom kan ik haar toch wel wek
ken, mijnheer Grietman? Het kan u rustig
maken."
„Och, 't is wel goed van u, zuster, ja, doe
het, goed. Maar ik krijg geen antwoord. Zou
de hoofdverpleegster, zuster Kloefstra,
niet willen komen? Zij weet het wel."
Ja, van dit laatste was Marianne over
tuigd.
„Zuster Kleefstra slaapt, mijnheer Griet
man", zei de andere verpleegster. „Zij moet
ook haar nachtrust hebben."
„O," zei hij berustend en staarde verwe
zen als in verre verten.
Maar Marianne fluisterde: „Zij heeft mij
gezegd, haar te halen, als het noodig was."
„Doe het dan maar. Zij weet met sterven
den om te gaan."
Stil sloop Marianne heen.
„We zullen zuster Kleefstra halen, hoor,
mijnheer Grietman."
„Dat is vriendelijk van u," zeide hij.
Er kon nauwelijks een kwartier verstre
ken zijn, of Gretha zat aan het bed van den
man, die "haar wenschte te spreken. Op een
andere stoel, vlak er bij, zat Marianne, die
dankbaar was, dat Gretha gekomen was.
De andere verpleegster was weer naar haar
eigen afdeeling teruggekeerd.
Grietman had enkele woorden gesproken
en toen klonk Gretha's volle stem: „Ja, mijn
heer Grietman, ik heb reeds gemerkt, dat n
vroeger er van gehoord hebt. Heeft uw moe
der er u van verteld?"
„Mijn moeder leerde mij bidden. Maar
toen ik ouder werd, heb ik dat vergeten, zus
ter. Is het nu te laat?"
Met angst in de oogen zag hij haar aan.
„Neen, het is, Gode zij dank, nog niet te
laat, mijnheer Grietman. U weet het wel.
'k heb het bemerkt, dat de mensch een groot
zondaar is. Maar alzoo lief heeft God de we
reld gehad, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft,
om ons van zonden te verlossen. Wij moeten
God bidden, of Hij ons genadig wil zijn. Als
de mensch sterft, is het niet afgeloopen.
Dat voelt u heel goed. Daarom is u zoo bang
om te sterven. Maar dat behoeft niet. Als u
maar waarlijk in Jezus gelooft. Het is nog
niet te laat."
„Ja, maar ik heb mij nooit om God bekom
merd, al heeft mijn moeder wel van Hem
verteld," klaagde hij.
„Dat weet ik, mijnheer Grietman. Dat
maakt het niet gemakkelijker. Maar de Hee-
re wil u nóg vergeving van zonden schen
ken. Als u maar in Hem gelooven wilt."
Ingespannen luisterde Marianne toe, zien
de op het bezielde gelaat van Gretha. Het
waren niet geheel nieuwe klanken voor haar,
daar zij vaak met Gretha in dien geest had
gesproken, maar zóó had zij er nog nooit
voorgestaan.
„Wilt u eens even luisteren, mijnheer
Grietman? Dan zal ik u eens iets voorlezen".
Gretha haalde een meegebracht bijbeltje
voor den dag, bladerde er even in en las met
zachte stem:
„Dit is een getrouw woord en aller aan
neming waardig, dat Jezus Christus in de
wereld gekomen is, om de zondaren zalig
te maken, van welken ik de voornaamste
ben."
Zij hield even op en zeide dan: „Zie mijn
heer Grietman, wij moeten weten, dat wij
groote zondaren zijn. Als wij dat weten en
gevoelen, dan snakken wij naar iemand,
die ons van die zonde verlossen wil. Is er zoo
iemad? Ja, Gode zij dank, ja. Hoor maar."'
In de nachtelijke stilte van het vertrek was
alleen hoorbaar het omslaan der bladeren
van het bijbeltje.
„O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren
en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en
eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder
piijs wijn en melk."
„En wat verder lees ik: „Neigt uw oor eD
komt tot Mij, hoort en uwe ziel zal leven:
want ik zal met u een eeuwig verbond maken
en u geven de gewisse weldadigheden Da
vids."
„En hier lees ik weer in mijn bijbel: „De
goddelooze verlate zijn weg en de ongerech-
tige man zijn gedachten ;en hij bekeere zich
tot den Heere, zoo zal deze zich zijner ont
fermen en tot onzen God, want Hij vergeeft
menigvuldig! ijk."
„Zie, mijnheer Grietman, het mankeert er
niet aan, dat de Heere ons niet roept. Als wij
maar willen luisteren! Wij behoeven niet
bang te zijn, dat Hij ons niet hooren wil.
Hij zegt: „Zoekt en gij zult vinden; klopt en
u zal worden opengedaan". Onze zonden
zijn geen beletsel, om tot God te naderen,
als wij weten, dat zij om Jezus' wil vergeven
zijn. Jezus Christus heeft aan het kruis voor
zondaren geleden. Hij heeft hun schuld op
zich genomen. Hun smarten heeft Hij gedra
gen. Als een lam is Hij voor hen ter slachting
geleid. Geloof dat toch en bid tot God om
vergeving van zonden. Dan kunt ge rustig
sterven."
Maar dat alles is niet voor mij, zuster,"
klaagde de zieke, die ingespannen had liggen
luisteren.
Uit het Zeeuwsch Verleden
door
A. M. WESSELS.
L
Daar stond in oude tijden, fte Goes een
trotsch kasteel,
Door zijne poorten reden de ridders, rijk
en veel
De Burchtgravin, zij wuifde hen toe vanuit
haar raam,
Haar hart was ruim en moedig. Jacoba was
haar naam.
En in dat slot Oostende, daar dong men naar
haar hand,
Met minstreel en geschenken, naar middel-
eelwschen trartf,
Daar smeekten vele ridders om hare huwe
lijkstrouw,
Vaji Beieren's Jacoba, was eene schoone
vrouw.
Zoo sprak eenige jaren geleden een dich
ter, toen hij zich bij het oude kasteel be
vond, even voordat het nog verder werd afge
broken. En hij was niet de eenige, die het
Slot Oostende in verzen herdacht.
Reeds voor ruim 600 jaren komen er dicht
regelen voor over het Slot, neergeschreven
door den beroemden Melis Stoke in zijn rijm
kroniek, waar het heet:
„Ter Goes was een begin
Van eene Huizeenz."
Met dezen hui
ze wordt, volgens
geloofwaardige
kroniekschrijvers
ongetwijfeld het
prachtige Slot
Oostende bedoeld,
welke Burcht ten
zeerste met het
lot der stede Ter
Goes verbonden
was.
Als heden ten
dage een historie
kenner buiten
Goes, uit oude
stukken en platen
het bestaan van
dit fraaie slot,
met toren en slot
kapel kent, en hij
begeeft zich naar
de plaats, waar
dit eenmaal stond, dan is ongetwijfeld te
leurstelling zijn deel en treft het hem, hoe
weinig er van dezen Burcht, waar eenmaal
Jacoba van Beieren verblijf hield, over is.
Op de binnenplaats waar vroeger de min-
streelen de bezetting van den burcht ver
maakten en de stoet der edelen, wanneer
hij ter jacht uittrok, zich opstelde, treft men
thans dagelijks een reeks vrachtauto's en
wagens aan, en menigeen, die er veel komt,
vermoedt niet, welk een historische plaats
hij betreedt.
Het bestek van onze artikelen laat niet
toe, een tot in alle bizonderheden afdalende
historische beschrijving te geven, maar wij
zullen, aan de hand van stukken uit ons
stedelijk archief, de lotgevallen nagaan, die
de Burcht onderging.
Het Slot Oostende of Ostende is oud, zeer
oud. Hoe oud, dat weet niemand. Wel weet
men, dat het reeds bestond in het jaar 1260.
toen Goes nog niets anders dan een dorp
was. Maar omtrent het ontstaan en de ge
schiedenis van het kasteel vóór genoemd jaar
tast men in het duister. Hoewel alles, wat
daarover gezegd wordt dus onzeker is, mag
ik onze lezers hiervan niet onkundig laten.
Er bestond weleer op het tegenwoordige
Zuid-Beveland nog een ander kasteel Oost
ende, en wel in het uiterste oosten van Hoe-
dekenskerke, oudtijds Oedenskerke genoemd.
Wij kunnen niet nalaten te wijzen op een
zekere overeenkomst tusschen Goes en Hoe-
dekenskerke, die misschien haar nawerking
deed gevoelen ten opzichte der twee gelijk
namige burchten.
Goes ontleent naar alle waarschijnlijkheid
haar naam aan 't watertje Gusaka, waaraan
het langzamerhand verrees. Dit watertje be
zat in de verbeelding der menschen een
zekere heiligheid; want, behalve tot vaarwa
ter voor gewone stervelingen, diende het, vol
gens de godenleer, ook den veerlieden der
dooden als afvoerkanaal der lijken naar het
rijk van den oppergod onzer Germaansche
voorouders, Odin of Oidin. Het liep, even
als de muluth of het molenwater van Bie-
zelinge in de tegenwoordige Wester-Schelde
uit, en daarlangs voeren dan de gestorvenen
westwaarts over de Noordzee.
Daar kwamen ze voorbij de plek, waar nu
Hoedekenskerke (nog vroeger (Oidinskerke)
ligt. Dit Oidinskerke scheen men te beschou
wen als de plaats, waar de geesten der doo
den aan het land hunner geboorte een Iaat
sten afscheidsgroet brachten. En evenals men
thans een bemind persoon, die naar verre
streken trekt, om misschien nooit terug te
keeren, zoo ver mogelijk uitgeleide doet,
zoo was ongetwijfeld Oidinskerke volgens
dat aloude Germanengeloof, de plaats van
den weemoed, waar zoovele nablijvenden het
stoffelijk overschot hunner geliefden gingen
naoogen, totdat het in de troostelooze on
eindigheid der zee verdween. Er lag alzoo
om Goes en Hoedekenskerke een band van
leed.
En nu de twee Oostende's. Het Goesche
kasteel behoorde aan de Edelen van Borse-
len, het Hoedekenskerksche aan die van De
Vrieze, een zijtak der Barselens.
Behalve deze twee sloten bezaten de Borse-
lens ook bij het oude Monster het Slot var
Troye, hun stamburcht. Monster was het
dorp, dat lag in de streek, die Borsele of
Bur-sala heette, wat beteekent: de streek
der woedende zee.
De sage zegt, dat een dapper ridder er
door zijn heldenmoed veel toe bij droeg, om
de woeste Noormannen bij een der geweldig
ste hunner invallen op Walcheren te ver
slaan, en dat hij om die reden door den
Duitschen Keizer, wien destijds deze landen
toebehoorden, begiftigd werd met Borseleu
en al wat daaraan zou aanwassen of in de
naburige stroomen opwassen.
Die aan- en opwassen, waarop nu de hee-
ren van Borselen met meer of minder recht
hun aanspraken deden gelden, strekten zich
over bijna geheel het Westelijk deel van hel
tegenwoordige Zuid-Beveland uit en ook
het gebied onzer stad Goes werd door die
edelen daartoe gerekend.
Naarmate het gebied dezer heeren zien
meer oostwaarts uitbreidde, hetzij de natuur
door aanslibbing te hulp kwam, hetzij ze door
de kracht hunner wapenen, hun invloed en
macht verder naar dien kant verplaatsten,
ontstond de noodzakelijkheid, om ook deze
„buitenwijken" hunner bezittingen tegen mo
gelijke overvallen te beveiligen.
Daarom wil het ons toeschijnen, dat dit de
reden was, die de heeren van Borsselen tot
het oprichten van twee nieuwe kasteelen
deed besluiten: één in het Oosten te Hoe
dekenskerke en één in het Westen van heel
hun gebied n.l. te Goes.
(Wordt vervolgd.)
Beste neefjes en nichtjes!
De post bracht me met nieuwjaar een heelc
partij mooie kaarten en ook in de briefjes
kreeg ik nog tal van gelukwenschen. Ik vond
het leuk dat jullie zoo aan mij hebben ge
dacht. Allemaal hartelijk dank en wederkec-
rig de beste wenschen voor je zelf en voor
je familie.
We gaan nu maar eerst de briefjes behan
delen.
Goes. „Karekiet". Je hebt heel wat af
gewandeld de laatste dagen. Nu 't was er
ook echt mooi weer voor. En dan nog een
autotochtje! Ik kan begrijpen dat je veel
genoten hebt. „Barberis". Dat waren mooie
cijfers hoor! Nog wel al is 't dan wat
laat, gefeliciteerd met de verjaardag van
je zusje.
Rilland. „Vinkje". Wat een mooi rap
port was dat! Ja je Moeder had wel gelijk.
Ik ben blij dat 't kalendertje zoo in den
smaak is gevallen.
Hilversum. „Primula". Wat een
prachtig rapport had je. Dat is een ge-
lukwensch waard. Blijf ook in het nieuwe
jaar maar goed je best doen. Dank voor je
goede wenschen.
G r o e d e. „De kleine molenaar", en
„Balroosje'! Wel jammer dat jullie niet
naar de ouderavond konden. Gelukkig dat
het met het Kerstfeest weer beter was.
Bergen op Zoom. „Loolaantje". Zoo,
dus je hebt nog een paar extra-vacantie-
dagen gehad. Ik ben benieuwd hoe je rap
port zal zijn. Je moet het me maar eens
schrijven. „Cornelis de Wit". Jammer dat
juist dat eene cijfer minder goed was. En
fin, je moet nog maar eens goed je best
doen, dan wordt het wel een zesje.
Lewedorp. „Zeemeeuw". Ja, de kaar
ten heb ik ontvangen. De neefjes en nichtjes
hebben me nogal niet vergeten. „Albatros".
Je hebt dus ook al een prettige vaeanüe
gehad. Ja, dat is is wel in orde hoor!
„Blauwoog". Wel wat een feest zoo'n klein
broertje er bij. Jullie zult hem straks wel
aardig verwennen denk ik.
Nieuwdorp. „Juffertje". Dat zal wel
een mooie kerstboom geweest zijn. Nee, dat
boek ken ik niet. Vertel me later maar eens
of je 'tmooi vindt. „Breistertje". Wat leuk
dat Grootmoeder ook een kerstboompje had
klaar gezet. Ze vond het zeker wel prettig
dat jullie die versjes nogeens hebt gezongen.
Koudekerk e. „Krullebol." Je hebt
het wel getroffen dat je met de vacantie uit
mocht. Als je raadsels hebt moet je ze maar
eens sturen; misschien kan ik ze wel gebrui
ken. „Klimroos." 't Beste is ze maar om
de maand te sturen. Dat is aardig, al die
vriendinnetjes in de familie. „Zonnebloem".
Wel jammer, dat je vriendin er nu af is.
Dat was zeker wel een verrassing, dat je die
doos kreeg.Het is volstrekt.,nog niet te laat
hoor! „Roodkapje". Ze hebben 't goed ge
maakt met je op de Zondagsschool. Worden
die handwerken ook eens in het jaar ten
toon gesteld?
„Klimroos". Je bent misschien wel een
beetje boos op me, daar ik heelemaal nog
niet heb geantwoord. Maar je briefje was
tusschen afgewerkte briefjes geraakt en zoo
heb ik het over het hoofd gezien, 't Spijt me
echt. Hartelijk welkom hoor! Ik hoop dat je
geregeld mee zult doen.
..Sneeuwklokje." Is dat een bibliotheek van
de school? Wel fijn dat je zulke mooie boe
ken kunt lezen. „Paaschlelie". Ja, hoor,
wel bedankt. Gelukkig dat Moeder er nog aan
dacht. „Theeroos". Dus je hebt er nog meer
ontvangen dan je weggestuurd hebt? Vond je
't prettig in Vrouwepolder?
St Laurens. „Kerklaantje." Wel gefeli
citeerd met je mooie rapport. Vindt je hei
prettig straks al van school te gaan? Of ga je
dan weer naar een andere school? „Keraof-
fel". Heb je veel genoten op het Kerstfeest?
Wel prettig, allebei een boekje. Je kunt ze
dan mooi van elkaar lezen. „Klaproos". Wat
droevig voor die kinderen zoo spoedig hnn
vader te verliezen. Dat was zeker wel een ge
zellige avond met al die familie bij elkaar.
„Vaders knecht". Wat prettig dat je mee
mocht om je grootouoders weg te brengen.