s c u 1/3 't Slot Oostende. O w H <t K) u o co M ta O o W o O -2 "3? - V. o cd <rg>£ •o SÖ. N "3 cd S Q 82 s 4.ÏÏ.® S Ks» o> H ÖJ1 C* CvfeO'-i d 13 Q O o ..i-ig'Ss^iii ^ilja!«tfï8a SsJa&i^'MS iS 2 p*.2 co ÖD'O j£ CtI c 3 n cd-Q cd g "S.g §3 3 s r5a -se s!.Ss s CO M r -ï dW ■3 to Cu M O b£) ci5 CJOw C'S M S© a D1sl 2 2 r^J w«V» fe£) -*-> •S 8 bCrd 2 cu^-^4- §1 11-3- 3 a-S?| t>- T-I nd co bDm^^ co 3 2 k o -as *•§11 A i§ W Q rÓ 00 C rj bD -3 §1*a gjj?gö ÏAilV S -S S C <D cug I l3M'S N^d r3 s "te ^rH &1 m S- S u Jjf S - S S. 8.8 05 N iu 2 lat) jflo ■2S[f 3 o^l g _j :2 c.:s>— o ö*3 je •Js3-"|d Jg -£ .33 3 is-g W t-1 t* .t2 3 3 H -Ja iJ -w o ,g3 co O *"5 W |3.fsis -sf° '5-a £1 g.23 d 6 -g 8 .1 d g aislg 1 ~a d SQ Is S t» 93 ■JQ s S>j 6- H 2 rt mx 00 S S4 c s d 5 2 ft S> 8 2 W d :d* o <c O bJD( s iaf°a d -2 0 Q g> 'S St1 |Q^ 8 e© p, »H öd - H t© d d SQ M m 3 t* .&3 g, gQ rgöM. c d3 d3 S t? Cu Cu 7p .s-s-g 'l'é U* •d ^3 §Q u> 3.2 g 1 ö3"| 2 d S CTJ t c <D <D M ■a grt.® 5P ts rt d) u< 3 w -*_s 43 £3 o3 bD co ce d g 3 lü O .91 iS 'd co •2 'O co ISs 2-aS" g o d: s"s fl.° s M d U «J, Srtf cn o- J_t d +J ^Jr^j ^jal sJ' ga s^-a ^3^ a 2-3 3(3*11 _2.2 'R c©o -»f ^co o, M bO-2 10 -■spil s2i> >.i' «i Want is er bij het uitwendige dikwijls iets dat bedriegt, de klank is in de meeste ge vallen toch wel zuiver. Het hart, dat zich te luisteren legt, merkt bovendien geheel andere dingen op, dan het oog. Een kleurenrijkdom moge zijn bekoring hebben, de klank, die zuiver opwelt, geeft in sterker mate de wer kelijkheid weer; kleur moge in vele gevallen misleiden, klank geeft waarheid, hetzij in goeden of in kwaden zin. Wilma heeft naar dien klank geluisterd. Zij heeft gehoord, hoe sterk die klank door brak in het leven van den grijsaard die el- ken dag van zijn leven als een kostbaar ge- Schenk beschouwde, die dankbaar was en blij met dit geschenk, door armoe en nood heen. In elk verweer tegen den dood verweer, dat tot opstandigheid groeide, was duide lijk waarneembaar de liefde voor het leven. En het was deze klank die opsteeg; het leven is dezen oude zóó lief, dat alles in hem zich verzet tegen de gedachte aan het einde. Het leven zóó lief te hebben als de grijs aard dien Wilma teekent, de drang om het leven te verlengen tot een eeuwigheid zoo dit mogelijk ware, dat alles dringt de ge dachte aan hetgeen onfeilbaar zeker komen moet, op den achtergrond. De klank van het leven overheerscht En toch Toch ziet de dochter, door de half-dicht- geschoven gordijnen van de bedstee, dat de Oude overeind zit met gevouwen handen en gesloten oogenDaarin ligt als het ware een breken van het verzet, en in beginsel is het een zich gevangen-geven van den grijs aard, die zoo sterk aan het leven hechtte. Welk een aandachtig luisteren openbaart zich in de eerste schets welke in dezen bun del is opgenomen, en waaraan hij zijn titel ontleent. Hier een schildering van het leven zóó als het in vele gevallen geleefd wordt, -een tegenstreven en opstandig verzet als Gods ure slaat. Maar dan toch tegelijk het uitzicht op een leven na den dood; welis waar niet gegrond op een ontwijfelbaar ge tuigen, enkel en alleen een hopen naar aan leiding van hetgeen men zien kon: de gevou wen handen, de gesloten oogen van den oude. Inderdaad, hier is een schuchter naderen, een niet-durven ontsluieren der geheimen die bestaan tusschen God en de menschenziel, geheimen, waarvan de naaste niet. weet en waaraan hij niet raken mag. Rijk is het leven, wanneer het openstaat voor Gods beloften, waaraan het hart zijn steun ontleent. Dan vindt de mond ook de Godswoorden om aan kinderen mee te geven op hun levensreis.zooals de moeder van Ward en Herman en Gertje die vond, woor den die een kostbare erfenis zijn, een red dende steun op den moeilijken weg door het levep. Dat leven wordt één lange strijd voor Her man, uit wiens vleesch het steenen hart moet worden weggenomen, wien God een vleeschen hart schenken wil. Van de zekerheid dezer belofte getuigt de novelle in dezen bundel, die tot titel draagt. „Het steenen hart". Ook in de andere schetsen die hier ver- eenigd zijn, staat de schrijfster stil bij dat gene wat niet in de eerste plaats gezien, maar beluisterd moet worden: de klank van het leven, die op zoo velerlei wijze en in allerlei toonaard tot ons spreekt. Het zijn stille, teere geheimnissen der ziel, waarover de schrijfster handelt. Haar meelij den ontdekken wij ook hier; haar liefde voor al het door God geschapene; ook de bizon- dere glans, die geloofsvertrouwen over een leven spreiden kan en waarvan hier meer dan eens getuigd wordt. Welk een sterk mee-voel en is er in dit Werk, welk een begrijpen van hetgeen het koude oog nimmer zal ontdekken of door gronden. Hier heeft het hart zijn sprake, hier heeft de ziel geluisterd naar „de klank van het leven". Er zijn in dit leven geheimen, die duide lijker taal spreken dan elke openbaarheid. Dat heeft Wilma beluisterd in het leven van den Meester, wiens allerschoonste zang door geen menschen-oor werd gehoord, dien hij zong in de ure des doods, nadat alles goed was geworden en hij de schoonheid die hij zocht in dit leven, begroeten mocht aan de overzijde van het graf Wij hebben in dit artikel niets gegeven dan een korte beschouwing over dezen bundel, die bij hetgeen wij reeds van Wilma bezit ten, een aanwinst van beteekenis mag ge noemd worden. Er valt veel schoons te ge nieten, niet alleen naar inhoud, doch ook naar vorm. „De klank van het leven" een waardevol bezit te noemen, is stellig niet te veel gezegd. A. L. VAN OYEN. Het zoutende zout door H. KINGMANS. 28). o Heel zacht, schier geruischloos werd de deur, die naar de andere zaal leidde, ge opend en kwam de verpleegster, die er de wacht had, naar binnen. Zij verkeerde vrij wel in dezelfde omstandigheden als Ma rianne, daar zij ook sinds korten tijd in den nachtdienst was in de afdeeling waar de dood met rassche schreden scheen te na deren. Op de teenen liep Marianne naar haar toe. „Ik kwam eens even kijken," fluisterde ze. ,,'k Hoorde je praten." „Hij is wakker geworden," antwoordde Marianne, eveneens op fluistertoon. „Maar hjj doet zulke wonderlijke vragen." „IJlt hij dan?" „Neen, helder bij bewustzijn." 0 De nieuw aangekomene liep naar het bed en boog zich over den zieke. „Ik slaap niet, zuster", zei deze. „Ik keek maar eens even, hoe u het maakte." „Ik lig te denken, maar kan niet tot klaarheid komen. Als een mensch sterft, wat dan, zuster? U is toch een andere zuster dan die van zooeven?" Onderzoekend zag hij haar aan. „Zeker, u is een andere. Die andere wist het niet. Maar u weet het toch wel?" De zuster gaf eerst geen antwoord. Twee maal had zij aan een sterfbed gestaan. De eene patiënt was een vrouw uit het volk geweest, die met een glimlach was gestor ven, omdat zij naar Huis ging; de andere was een heer, die buiten bewustzijn den Iaatsten adem uitblies. En nu deze, die lag te piekeren en een antwoord verlangde op ook voor haar zoo pijnlijke vragen. „Weet u het cok niet, zuster?" „Ja, mijnheer Grietman, het komt er op aan, hoe een mensch geleefd heeft, goed of slecht." „Zij voelde zeer wel, dat het antwoord on bevredigend was, maar 'twas niet gemak kelijk, den man tevreden te stellen. „Ik ben mij van geen kwaad bewust," zei de patiënt. „Maar toen ik heel jong was, heb ik het wel eens anders gehoord. Hoe zit dat nu?" „Wat hebt u dan wel eens gehoord? Maar is het niet veel beter, dat u rust, dan zoo te liggen denken? Het maakt u zoo moe." „Wat geeft dat nu nog, zuster? Het loopt toch met mij af, ik voel het wel. Maar ik zou zoo gaarne. Hij voltooide den zin niet, maar werd on rustig. Woest rolden zijn oogen opeens door de kassen. Hij wilde zich oprichten, maar Marianne, doodelijk verschrikt, hield hem tegen. „Ik w i 1 niet sterven, verstaat ge?" stiet hij uit. „Want dan is het niet gued." „Kalm, mijnheer Grietman," suste Ma rianne. „Zóó moet u niet gaan doen. Rustig blijven liggen. Zal ik uw vrouw roepen?" Doodelijk vermoeid was de patiënt weer in de kussens gezakt. Eenige minuten later kwam pas het antwoord, op klagenden toon. „Mijn vrouw kan mij ook niet helpen, zus ter. Zij weet het ook riet." „Maar daarom kan ik haar toch wel wek ken, mijnheer Grietman? Het kan u rustig maken." „Och, 't is wel goed van u, zuster, ja, doe het, goed. Maar ik krijg geen antwoord. Zou de hoofdverpleegster, zuster Kloefstra, niet willen komen? Zij weet het wel." Ja, van dit laatste was Marianne over tuigd. „Zuster Kleefstra slaapt, mijnheer Griet man", zei de andere verpleegster. „Zij moet ook haar nachtrust hebben." „O," zei hij berustend en staarde verwe zen als in verre verten. Maar Marianne fluisterde: „Zij heeft mij gezegd, haar te halen, als het noodig was." „Doe het dan maar. Zij weet met sterven den om te gaan." Stil sloop Marianne heen. „We zullen zuster Kleefstra halen, hoor, mijnheer Grietman." „Dat is vriendelijk van u," zeide hij. Er kon nauwelijks een kwartier verstre ken zijn, of Gretha zat aan het bed van den man, die "haar wenschte te spreken. Op een andere stoel, vlak er bij, zat Marianne, die dankbaar was, dat Gretha gekomen was. De andere verpleegster was weer naar haar eigen afdeeling teruggekeerd. Grietman had enkele woorden gesproken en toen klonk Gretha's volle stem: „Ja, mijn heer Grietman, ik heb reeds gemerkt, dat n vroeger er van gehoord hebt. Heeft uw moe der er u van verteld?" „Mijn moeder leerde mij bidden. Maar toen ik ouder werd, heb ik dat vergeten, zus ter. Is het nu te laat?" Met angst in de oogen zag hij haar aan. „Neen, het is, Gode zij dank, nog niet te laat, mijnheer Grietman. U weet het wel. 'k heb het bemerkt, dat de mensch een groot zondaar is. Maar alzoo lief heeft God de we reld gehad, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, om ons van zonden te verlossen. Wij moeten God bidden, of Hij ons genadig wil zijn. Als de mensch sterft, is het niet afgeloopen. Dat voelt u heel goed. Daarom is u zoo bang om te sterven. Maar dat behoeft niet. Als u maar waarlijk in Jezus gelooft. Het is nog niet te laat." „Ja, maar ik heb mij nooit om God bekom merd, al heeft mijn moeder wel van Hem verteld," klaagde hij. „Dat weet ik, mijnheer Grietman. Dat maakt het niet gemakkelijker. Maar de Hee- re wil u nóg vergeving van zonden schen ken. Als u maar in Hem gelooven wilt." Ingespannen luisterde Marianne toe, zien de op het bezielde gelaat van Gretha. Het waren niet geheel nieuwe klanken voor haar, daar zij vaak met Gretha in dien geest had gesproken, maar zóó had zij er nog nooit voorgestaan. „Wilt u eens even luisteren, mijnheer Grietman? Dan zal ik u eens iets voorlezen". Gretha haalde een meegebracht bijbeltje voor den dag, bladerde er even in en las met zachte stem: „Dit is een getrouw woord en aller aan neming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welken ik de voornaamste ben." Zij hield even op en zeide dan: „Zie mijn heer Grietman, wij moeten weten, dat wij groote zondaren zijn. Als wij dat weten en gevoelen, dan snakken wij naar iemand, die ons van die zonde verlossen wil. Is er zoo iemad? Ja, Gode zij dank, ja. Hoor maar."' In de nachtelijke stilte van het vertrek was alleen hoorbaar het omslaan der bladeren van het bijbeltje. „O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder piijs wijn en melk." „En wat verder lees ik: „Neigt uw oor eD komt tot Mij, hoort en uwe ziel zal leven: want ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden Da vids." „En hier lees ik weer in mijn bijbel: „De goddelooze verlate zijn weg en de ongerech- tige man zijn gedachten ;en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal deze zich zijner ont fermen en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldig! ijk." „Zie, mijnheer Grietman, het mankeert er niet aan, dat de Heere ons niet roept. Als wij maar willen luisteren! Wij behoeven niet bang te zijn, dat Hij ons niet hooren wil. Hij zegt: „Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan". Onze zonden zijn geen beletsel, om tot God te naderen, als wij weten, dat zij om Jezus' wil vergeven zijn. Jezus Christus heeft aan het kruis voor zondaren geleden. Hij heeft hun schuld op zich genomen. Hun smarten heeft Hij gedra gen. Als een lam is Hij voor hen ter slachting geleid. Geloof dat toch en bid tot God om vergeving van zonden. Dan kunt ge rustig sterven." Maar dat alles is niet voor mij, zuster," klaagde de zieke, die ingespannen had liggen luisteren. Uit het Zeeuwsch Verleden door A. M. WESSELS. L Daar stond in oude tijden, fte Goes een trotsch kasteel, Door zijne poorten reden de ridders, rijk en veel De Burchtgravin, zij wuifde hen toe vanuit haar raam, Haar hart was ruim en moedig. Jacoba was haar naam. En in dat slot Oostende, daar dong men naar haar hand, Met minstreel en geschenken, naar middel- eelwschen trartf, Daar smeekten vele ridders om hare huwe lijkstrouw, Vaji Beieren's Jacoba, was eene schoone vrouw. Zoo sprak eenige jaren geleden een dich ter, toen hij zich bij het oude kasteel be vond, even voordat het nog verder werd afge broken. En hij was niet de eenige, die het Slot Oostende in verzen herdacht. Reeds voor ruim 600 jaren komen er dicht regelen voor over het Slot, neergeschreven door den beroemden Melis Stoke in zijn rijm kroniek, waar het heet: „Ter Goes was een begin Van eene Huizeenz." Met dezen hui ze wordt, volgens geloofwaardige kroniekschrijvers ongetwijfeld het prachtige Slot Oostende bedoeld, welke Burcht ten zeerste met het lot der stede Ter Goes verbonden was. Als heden ten dage een historie kenner buiten Goes, uit oude stukken en platen het bestaan van dit fraaie slot, met toren en slot kapel kent, en hij begeeft zich naar de plaats, waar dit eenmaal stond, dan is ongetwijfeld te leurstelling zijn deel en treft het hem, hoe weinig er van dezen Burcht, waar eenmaal Jacoba van Beieren verblijf hield, over is. Op de binnenplaats waar vroeger de min- streelen de bezetting van den burcht ver maakten en de stoet der edelen, wanneer hij ter jacht uittrok, zich opstelde, treft men thans dagelijks een reeks vrachtauto's en wagens aan, en menigeen, die er veel komt, vermoedt niet, welk een historische plaats hij betreedt. Het bestek van onze artikelen laat niet toe, een tot in alle bizonderheden afdalende historische beschrijving te geven, maar wij zullen, aan de hand van stukken uit ons stedelijk archief, de lotgevallen nagaan, die de Burcht onderging. Het Slot Oostende of Ostende is oud, zeer oud. Hoe oud, dat weet niemand. Wel weet men, dat het reeds bestond in het jaar 1260. toen Goes nog niets anders dan een dorp was. Maar omtrent het ontstaan en de ge schiedenis van het kasteel vóór genoemd jaar tast men in het duister. Hoewel alles, wat daarover gezegd wordt dus onzeker is, mag ik onze lezers hiervan niet onkundig laten. Er bestond weleer op het tegenwoordige Zuid-Beveland nog een ander kasteel Oost ende, en wel in het uiterste oosten van Hoe- dekenskerke, oudtijds Oedenskerke genoemd. Wij kunnen niet nalaten te wijzen op een zekere overeenkomst tusschen Goes en Hoe- dekenskerke, die misschien haar nawerking deed gevoelen ten opzichte der twee gelijk namige burchten. Goes ontleent naar alle waarschijnlijkheid haar naam aan 't watertje Gusaka, waaraan het langzamerhand verrees. Dit watertje be zat in de verbeelding der menschen een zekere heiligheid; want, behalve tot vaarwa ter voor gewone stervelingen, diende het, vol gens de godenleer, ook den veerlieden der dooden als afvoerkanaal der lijken naar het rijk van den oppergod onzer Germaansche voorouders, Odin of Oidin. Het liep, even als de muluth of het molenwater van Bie- zelinge in de tegenwoordige Wester-Schelde uit, en daarlangs voeren dan de gestorvenen westwaarts over de Noordzee. Daar kwamen ze voorbij de plek, waar nu Hoedekenskerke (nog vroeger (Oidinskerke) ligt. Dit Oidinskerke scheen men te beschou wen als de plaats, waar de geesten der doo den aan het land hunner geboorte een Iaat sten afscheidsgroet brachten. En evenals men thans een bemind persoon, die naar verre streken trekt, om misschien nooit terug te keeren, zoo ver mogelijk uitgeleide doet, zoo was ongetwijfeld Oidinskerke volgens dat aloude Germanengeloof, de plaats van den weemoed, waar zoovele nablijvenden het stoffelijk overschot hunner geliefden gingen naoogen, totdat het in de troostelooze on eindigheid der zee verdween. Er lag alzoo om Goes en Hoedekenskerke een band van leed. En nu de twee Oostende's. Het Goesche kasteel behoorde aan de Edelen van Borse- len, het Hoedekenskerksche aan die van De Vrieze, een zijtak der Barselens. Behalve deze twee sloten bezaten de Borse- lens ook bij het oude Monster het Slot var Troye, hun stamburcht. Monster was het dorp, dat lag in de streek, die Borsele of Bur-sala heette, wat beteekent: de streek der woedende zee. De sage zegt, dat een dapper ridder er door zijn heldenmoed veel toe bij droeg, om de woeste Noormannen bij een der geweldig ste hunner invallen op Walcheren te ver slaan, en dat hij om die reden door den Duitschen Keizer, wien destijds deze landen toebehoorden, begiftigd werd met Borseleu en al wat daaraan zou aanwassen of in de naburige stroomen opwassen. Die aan- en opwassen, waarop nu de hee- ren van Borselen met meer of minder recht hun aanspraken deden gelden, strekten zich over bijna geheel het Westelijk deel van hel tegenwoordige Zuid-Beveland uit en ook het gebied onzer stad Goes werd door die edelen daartoe gerekend. Naarmate het gebied dezer heeren zien meer oostwaarts uitbreidde, hetzij de natuur door aanslibbing te hulp kwam, hetzij ze door de kracht hunner wapenen, hun invloed en macht verder naar dien kant verplaatsten, ontstond de noodzakelijkheid, om ook deze „buitenwijken" hunner bezittingen tegen mo gelijke overvallen te beveiligen. Daarom wil het ons toeschijnen, dat dit de reden was, die de heeren van Borsselen tot het oprichten van twee nieuwe kasteelen deed besluiten: één in het Oosten te Hoe dekenskerke en één in het Westen van heel hun gebied n.l. te Goes. (Wordt vervolgd.) Beste neefjes en nichtjes! De post bracht me met nieuwjaar een heelc partij mooie kaarten en ook in de briefjes kreeg ik nog tal van gelukwenschen. Ik vond het leuk dat jullie zoo aan mij hebben ge dacht. Allemaal hartelijk dank en wederkec- rig de beste wenschen voor je zelf en voor je familie. We gaan nu maar eerst de briefjes behan delen. Goes. „Karekiet". Je hebt heel wat af gewandeld de laatste dagen. Nu 't was er ook echt mooi weer voor. En dan nog een autotochtje! Ik kan begrijpen dat je veel genoten hebt. „Barberis". Dat waren mooie cijfers hoor! Nog wel al is 't dan wat laat, gefeliciteerd met de verjaardag van je zusje. Rilland. „Vinkje". Wat een mooi rap port was dat! Ja je Moeder had wel gelijk. Ik ben blij dat 't kalendertje zoo in den smaak is gevallen. Hilversum. „Primula". Wat een prachtig rapport had je. Dat is een ge- lukwensch waard. Blijf ook in het nieuwe jaar maar goed je best doen. Dank voor je goede wenschen. G r o e d e. „De kleine molenaar", en „Balroosje'! Wel jammer dat jullie niet naar de ouderavond konden. Gelukkig dat het met het Kerstfeest weer beter was. Bergen op Zoom. „Loolaantje". Zoo, dus je hebt nog een paar extra-vacantie- dagen gehad. Ik ben benieuwd hoe je rap port zal zijn. Je moet het me maar eens schrijven. „Cornelis de Wit". Jammer dat juist dat eene cijfer minder goed was. En fin, je moet nog maar eens goed je best doen, dan wordt het wel een zesje. Lewedorp. „Zeemeeuw". Ja, de kaar ten heb ik ontvangen. De neefjes en nichtjes hebben me nogal niet vergeten. „Albatros". Je hebt dus ook al een prettige vaeanüe gehad. Ja, dat is is wel in orde hoor! „Blauwoog". Wel wat een feest zoo'n klein broertje er bij. Jullie zult hem straks wel aardig verwennen denk ik. Nieuwdorp. „Juffertje". Dat zal wel een mooie kerstboom geweest zijn. Nee, dat boek ken ik niet. Vertel me later maar eens of je 'tmooi vindt. „Breistertje". Wat leuk dat Grootmoeder ook een kerstboompje had klaar gezet. Ze vond het zeker wel prettig dat jullie die versjes nogeens hebt gezongen. Koudekerk e. „Krullebol." Je hebt het wel getroffen dat je met de vacantie uit mocht. Als je raadsels hebt moet je ze maar eens sturen; misschien kan ik ze wel gebrui ken. „Klimroos." 't Beste is ze maar om de maand te sturen. Dat is aardig, al die vriendinnetjes in de familie. „Zonnebloem". Wel jammer, dat je vriendin er nu af is. Dat was zeker wel een verrassing, dat je die doos kreeg.Het is volstrekt.,nog niet te laat hoor! „Roodkapje". Ze hebben 't goed ge maakt met je op de Zondagsschool. Worden die handwerken ook eens in het jaar ten toon gesteld? „Klimroos". Je bent misschien wel een beetje boos op me, daar ik heelemaal nog niet heb geantwoord. Maar je briefje was tusschen afgewerkte briefjes geraakt en zoo heb ik het over het hoofd gezien, 't Spijt me echt. Hartelijk welkom hoor! Ik hoop dat je geregeld mee zult doen. ..Sneeuwklokje." Is dat een bibliotheek van de school? Wel fijn dat je zulke mooie boe ken kunt lezen. „Paaschlelie". Ja, hoor, wel bedankt. Gelukkig dat Moeder er nog aan dacht. „Theeroos". Dus je hebt er nog meer ontvangen dan je weggestuurd hebt? Vond je 't prettig in Vrouwepolder? St Laurens. „Kerklaantje." Wel gefeli citeerd met je mooie rapport. Vindt je hei prettig straks al van school te gaan? Of ga je dan weer naar een andere school? „Keraof- fel". Heb je veel genoten op het Kerstfeest? Wel prettig, allebei een boekje. Je kunt ze dan mooi van elkaar lezen. „Klaproos". Wat droevig voor die kinderen zoo spoedig hnn vader te verliezen. Dat was zeker wel een ge zellige avond met al die familie bij elkaar. „Vaders knecht". Wat prettig dat je mee mocht om je grootouoders weg te brengen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1933 | | pagina 8