Zaterdag 24 December 1932} 47e Jaar gang No. 193 Voor den Zondag De engelen bij de herders. Kerstlied. Letterkundige Kroniek Nieuwe Oogst. gold onszelf. Nu zou ik echter graag willen, dat we de laatste weken voor Kerstmis ge bruikten om wat kleeren of andere nuttige dingen te maken. We mogen ook allen wat geven. Of geld, waarvoor we dan levensmid delenen en versnaperingen kunnen koopen, of, indien jullie moeder dat beter vindt, dan mag je ook zelf voor dat geld nuttige dingen koopen. Op den dag voor Kerstmis moet alles hier in ons zaaltje zijn. In den middag gaan we dan alles pakken en tegen den avond gaan we onze geschenken wegbrengen. Ik ken hier in de stad heel wat arme gezinnen, waarvan ik weet, dat zulk een Kerstgave heel welkom zal zijn. Nu, wat denken jullie van mijn plan? Heb je er zin in?" „0 ja, juffrouw! 't Zal heerlijk zijn." „Ik wil graag meedoen!" Dat waren de uitroepen die op de mededeeling van juf frouw Rietberg volgden. Vriendelijk keek deze het kringetje meisjes rond. ,,'k Dacht het wel, dat jullie het graag zou den doen. Jullie behoort tot de grootste meisjes. Allen ben je tusschen vijftien en achttien jaar, en dat lijkt me een heel ge schikte leeftijd voor het werk dat ik op het oog heb. En als we hier dan bij elkander komen, om onze Kerstgeschenken te ver vaardigen, dan zullen we met elkaar ook wat Kerstliederen repeteeren. In de gezinnen die ik met jullie bezoeken wil, zijn ook zieken en die zullen graag naar je Kerstliederen luis teren." 't Waren drukke weken die nu volgden voor het meisjesclubje. Niet het minst voor juffrouw Rietberg, de leidster. Ze gaf raad. hielp voort, moedigde aan, al naardat het noodig was. Haar moeite werd echter ook ruim beloond. Op de laatste avond dat de club bij elkan der kwam, waren alle Kerstgeschenken ge reed gekomen. Er was van alles bij. De een had een das, de ander een vest gebreid. Weer anderen hadden kinderkleerttjes of hand schoenen gemaakt. „Dit is het mooiste stuk," zei juffrouw Rietberg, terwijl ze het gebreide vest opzij legde, „en dat komt ook zoo uitstekend te pas 'k Heb dit vest voor een ziek meisje bestemd," vervolgde ze. „Maar voor we morgen naar haar toegaan, wil ik jullie eerst wat van haar vertellen. Dat meisje heet Emma van Bergen. Ze is zeventien jaar, dus van jullie leef tijd. Maar alles wat jullie hebt, moet zij ontberen. Ze is al langer dan drie jaar ziek Denk dat eens in meisjes, drie jaar lang op bed te moeten liggen. Haar moeder is weduwe. Met uit werken gaan moet zij den kost verdienen voor zich en haar ziek doch tertje. Soms ligt Emma heele dagen alleen. Een goede buurvrouw komt dan van tijd tot tijd eens naar haar kijken. En toch is dat arme zieke meisje haast altijd tevreden en opgewekt. Ik heb mij voorgesteld, meisjes, dat we morgenavond het laatst naar haar toe zullen gaan. We brengen dan dat lekkere warme vest, want als zij eens een enkele keer op mag zitten in bed, dan heeft zij het te koud in haar dunne nachtjapon. En als we baar ons geschenk gebracht hebben, dan zul len we onze Kerstliederen voor haar zingen. Gisteren ben ik bij haar geweest en heb haar gevraagd of zij het prettig zou vinden als ik met jullie kom, en zij heeft gezegd, dat ze het heel graag heeft. Van de andere menschen die we bezoeken sullen, kan ik jullie niet zooveel vertellen. Ik ken ze nog niet alle even goed, maar omdat ik het bezoek bij Emma het belang rijkste vind, heb ik jullie zooveel van haar verteld." Hier zweeg juffrouw Rietberg. Stiller dan anders gingen de meisjes huiswaarts. Ze waren onder den indruk van het verhaal dat de juffrouw hen gedaqp had. ,,'t Was 24 Dec. Den geheelen middag had het meisjesclubje van juffrouw Rietberg zich beijverd om al de meegebrachte Kerstge schenken in te pakken. Erwten, boonen, rijst, ook wat versnaperingen, van alles hadden de meisjes pakken gemaakt. Juffrouw Riet berg bestuurde alles. Zij gaf op hoeveel en wat er voor ieder gezin bestemd was, en naar haar voorschriften pakten de meisjes. Nu was het zes uur en stond alles in groote man den gepakt gereed Nog eens overzag de Leid ster het geheel. Ja, alles was in orde, niets mankeerde er. „Nu meisjes, laten we dan maar gaan," zei de juffrouw. „Het wordt tijd". Zes meisjes pakten de drie groote, volge propte manden op. De vier overigen zouden er beurt om beurt een aflossen. Het eerst gaf juffrouw Rietberg de adressen op die het dichts bij waren. Slechts bij enkelen ging de juffrouw met een paar meisjes naar binnen. Bij de meeste gezinnen echter werd het geschenk met een vriendelijk woord aan de deur afgegeven. De meisjes genoten van dit voor hen zoo ongewone werk. Bij hen was de vreugde zeker niet geringer dan bij degenen die de geschenken ontvingen. Eindelijk begon men toch echter den bo dem der mand te zien, en nadat ze nog en kele bezoeken afgelegd hadden, hielden ze alleen nog het vest voor Emma en het pakje levensmiddelen voor haar moeder over. „Nu brengen we eerst de manden naar huis," besloot juffrouw Rietberg, „en dan gaan we rustig en kalm naar Emma. Denken jullie er om meisjes, als je Emma werkelijk goed wilt doen, dan moeten jullie allen heel rustig zijn. Ze is al zoo lang ziek; ze kan niet veel drukte verdragen." 't Was acht uur in den avond. Stil en met gevouwen handen lag Emma van Bergen in haar bed. Af en toe beurde ze even het hoofd op en luisterde ze scherp naar de geluiden van de straat. „Ze komen nog niet, moeder, zouden ze het vergeten?" Juffrouw van Bergen was nog druk bezig. Den geheelen dag was ze uit werken ge weest en nu pas sinds een paar uur thuis. Hoe had ze zich beijverd om in dien kor ten tijd haar kleine kamer een gezellig aan zien te geven! Niet alleen dat ze vanavond bezoek wachtte, maar 't was toch ook Kerst avond? Kerstavond! Dan moesten zij en haar kind toch rustig en gezellig bij elkander zit ten? 'tZou ook wel pijn doen straks, als ze zoo rustig samen waren. Als men druk bezig was, dan kon men de gedachten wel terug dringen. Maar o, als men stil ging zitten! Pan moest men, of men wilde of niet, aan het verleden denken. Het verleden. Ach, hoe rijk was ze toen geweest. Toen haar man en haar beide jongens nog leefden, ja, toen was ze waarlijk rijk ge weest. Rijk en gelukkig! Maar ach, de ziekte, de vreeselijke ziekte, waar nu haar Emma aan leed, had hen allen naar het graf ge bracht. En ze wist het, straks, wie weet hoe spoedig reeds, zou ze haar laatste kind ook moeten missen. 0, het kruis dat God haar te dragen geeft, is zwaar, het is heel zwaar. Maar gelukkig, Hij zendt haar niet alleen de beproeving, maar ook de kracht om het te dragen. En zij het niet ineens, toch heeft ze ge leerd om over de beproevingen heen te zien naar het einde, het heerlijk einde. Want dit weet ze vast, ook haar is een plaats be reid in het Vaderhuis met zijn vele wonin genHaar man en haar jongens zijn haar daarheen voorgegaan. Slechts over Emma, haar laatst overgeble ven kind, is ze niet gerust. 0, als ze straks van Emma zal moeten scheiden, zal het haar pijn doen, zeker. Maar erger, veel erger is het, dat ze niet weet of haar kind wel bereid zal zijn als haar ure gekomen is. Emma heeft zoo'n gesloten karakter en is er bijna niet toe te bewegen met haar moeder over zichzelf te spreken. Juffrouw van Bergen heeft het al dikwijls geprobeerd, maar 't lukte nooit. Toen heeft ze het opgegeven.Nu bidt ze enkel nog voor haar lieveling. Als Emma haar vraag gedaan heeft, staakt juffrouw van Bergen even haar bezigheid. Ze buigt zich over het ledikant heen en streelt het meisje zacht langs de haren. „Nee Emma, vast niet. Juffrouw Rietberg doet altijd wat ze belooft, dat weet je toch wel?" Een flauw glimlachje trekt er over Emma's gezicht. ,,'t Is ook zoo, moeder," zegt ze en met een tevreden zucht laat ze zich weer in de kussens terugglijden. Juffrouw van Bergen hervat haar arbeid weer. Na nog een kwartiertje van druk bezig zijn is ze echter klaar. „Laat ze nu maar komen, kind," zegt ze, terwijl ze zich op een stoel bij Emma's bed plaatste, „laat ze nu maar komen, alles is klaar." 'tLeek wel alsof juffrouw Rietberg met haar meisjes daarop gewacht had, want nau welijks was moeder Van Bergen uitgespro ken, of daar naderde stemmengerucht „Nu komen ze," zei Emma en moeder schudde nog haastig haar kussen wat op. Even later was het kamertje vol menschen. Rustig en bedaard schudden de meisjes Emma en haar moeder de hand. Toen schaarden ze zich om Emma's bed heen. Uit haar taschje nam juffrouw Rietberg de kleine zakbijbel, die ze altijd bij zich droeg. j Toen las haar heldere stem; „En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augus tus, dat de geheele wereld beschreven zou worden En later weer; En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelschen heirlegers, prij zende God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen en vre de op aarde in de menschen een welbehagen. Hier sloot juffrouw Rietberg haar bijbel tje. Even wenkte ze de meisjes en toen klonk er plotseling door het kleine kamertje: Stille nacht, heil'ge nacht! Davids Zoon, lang verwacht, Die millioenen eens zaligen zal, Werd geboren in Bethlehems stal, Hij, der schepselen Heer! Hulploos Kind, heilig Kind, Dat zoo trouw zondaars mint, Ook voor mij hebt G' U rijkdom ontzegd, "Werdt G' in stroo en in doeken gelegd, Leer m' U danken daarvoor! Stille nacht, heil'ge nachtl Heil en vree wordt gebracht, Aan een wereld verloren in schuld, Gods belofte wordt heerlijk vervuld, Amen, Gode zij d'eer! Daarna volgden ander Kerstliederen en ten slotte zongen ze het: „Eere zij God". Emma lag met gesloten oogen op haar bed en uit die gesloten oogen drupte traan na traan.'t Was haar te machtig gewor den Stil legde juffrouw Rietberg nu de mee gebrachte geschenken op de tafel. En daarna drukten ze allen het zieke meisje en haar moeder de hand. De plechtige stemming, die er in het kleine kamertje gekomen was, werd door geen on- noodige woorden gestoord. Toen juffrouw Rietberg met haar clubje weer buiten stond, werd er menige traan weggepinkt. En Rie Kwaadgras was aller tolk, toen ze zei: ,,'t Was droevig, maar toch was het heerlijk!" Nadat de bezoekers vertrokken waren, had juffrouw Van Bergen zich weer op de stoel voor het bed neergezet. Een klamme, magere hand werd naar haar uitgestoken. „Moeder," fluisterde Emma, „moeder wat zal het heerlijk zijn, als ik eens zóó tot eer van God zal kunnen zingen. Hier kan ik het niet, want mijn stem is haast altijd schor, maar daar zal ik het wèl kunnen Juffrouw Van Bergen ontroerde nu haar dochter zoo vrijuit tot haar sprak. „Kind,' vroeg ze, „kind, ben je dan toch bereid om straks tot den Heiland te gaan, als Hij je roept? Heb je Hem lief?" „0 ja, moeder, zoo lang al; ik weet zelf niet hoe lang. En Hij heeft mij lief!" En zachtjes, als in zichzelf, fluisterde Emma: Ook voor mij hebt G' U rijkdom ontzegd, Werdt G' in stroo en in doeken gelegd..." 'tWas maar een ziek meisje en een arme moeder, maar toch waren er op dien Kerst avond twee blijde, gélukkige menschen in het kleine kamertje. FRANCINA. QNDA<i I BLAD En van stonden aan was er met den engel een menigte des hemel schen heirlegers, prijzende God. Lukas 2:13. Gods verkiezing is anders dan onze ver kiezing. De Heere laat Jeruzalems burgers slapen, maar doet Ephrata's herders waken in den nacht, die schooner dan de dagen was. Hij zendt Zijn heilsbode naar de armsten der armen, die een karig stukje brood ver dienen met het houden van de nachtwake over het vee der bezitters, en Hij laat den ge- kroonden koning en den getabberden pries ter onwetend omtrent het wonder aller won deren, het neerdalen van den hemel op de aarde. En de engelen sluiten zich van harte bij God3 voorkeur aan. Na de verkondiging van de groote blijdschap door den Evangeliepre diker onder hen, stroomen zij ten hemel uit in ontelbare scharen om in zwellend koorge zang het Evangelie te doen hooren. De ari stocratie des hemels zingt voor het proleta riaat der aarde, het puik der zoete kelen geeft een uitvoering voor ongeschoolde hoor ders. Als wij der engelen gebieders waren ge weest in Christus geboortenacht, zoo had den wij ze naar een ander publiek verwe zen. Wij hadden ze gezonden naar Israels leidende figuren. Zoo zijn wij, menschen, het gewend. Op aarde zingen de beroemde zangers voor hen, die glans bijzetten aan hun glorie; ze worden 't liefst gehoord door hen, die rui- schende gewaden dragen. Gods zangers echter vlieden Jeruzalem voorbij; ze houden geen halt bij 't koninklijke hof en 't hoogepriesterlijk paleis, maar zij richten zich naar Ephrata's velden en willen hun hemelsche hallels zingen voor 't luiste rend oor der schapenhoeders. De Serafijnen hebben voor 't brengen van hun Evangelie in zang aan hun hoorders on der menschen één volstrekte voorwaarde: zij moeten door het motief van hun lied een stemming kunnen wekken, die de hunne na bijkomt; zij moeten hun verrukking om 'sHeilands geboorte kunnen meedeelen aan hun beluisteraars. Er moet contact zijn tusschen de zangers en de hoorders. Beiden moeten zij den diepen zin verstaan van den Wij jublen bij Uw kribbe Heer En roeden 't galmend uit, Wij zingen juichend keer op keer Met voller stemgeluid, Gij die op aard zijt neergedaald, Die met Uw glans ons nu bestraalt, Hoe blinkt Uw grootheid in den nacht, Hoe schittert zij met volle prachtl Geen loflied, Heiland, U zoo waard Als van der Englenkoor, Het „Eer zij God en vree op aard" Ruischt al de landen door. Gij, die thans in ons midden woont, In menschen welbehagen toont; Gij, die Uw dienaars henenzendt, Voltooi Uw werk tot 's werelds end. Roem onze mond U te aller tijd; Geen beter offerand Dan 'thart geheel U toegewijd Daar 't van Uw liefde brandt. Ai neem Uw intrek in 't gemoed, Waarin Ge Uw vrede dalen doet, Ontsteek de harten op dit feest, Ontsteek ze door Uw goeden Geest! lofzang op den Naam van Jezus: want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. De zonde heeft eenmaal ook haar snerpen den wanklank geworpen door het lied der engelen. En zij zijn eeuwenlang vol van ver langen geweest om 't geheim te leeren ken nen, op welke wijze hun God en Heere die zonde zou delgen, en „weer voor Eva's sprui ten een schooner paradijs hierboven open sluiten". En nu zien zij 't wonder voor zich in 't Kind der kribbe: hun Heere en der zondaren Goël en Redder. Zij moeten zingen voor hén, die mét hen daar verrukt over zijn en die zij kunnen be wegen om met hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing te wenden. Zij moeten niet zijn bij hen, die straks dat Kind vervolgen en dooden zullen, maar bij hen, die Het met de armen der aanbidding omvatten zullen en belijden: „Mijn Heer en mijn God!" Zij moeten bij de herders zijn, want God zal Zijn hand tot de kleinen wenden. Zijn wij zulke kleinen? Zondaren? Armen in onszelf? Het geeft niet, van welke maatschappe lijke positie wij zijn, 'tzij hoog van staat Df laag met eer gekroond, tzij rijk of arm, komt, luistert naar der engelen zang. Bij Jezus' kribbe en kruis warden arme zondaren rijk. Het was zoo langzamerhand tot een vast» en goede gewoonte geworden, om de laatste weken voor Kerstmis de verschij ning van een Kerkstboek aan te kondigen in deze rubriek. Zij waren goede bekenden geworden bij onze lezers; door hun inhoud, van superieur gehalte, hadden zij zich veel vrienden ge maakt. Geen wonder, dat telken jare de ver schijning van een nieuw deel met spanning verwacht werd. Al onderschrijven wij niet ten volle bat oordeel van redactie en uitgever, die met betrekking tot deze kerstboeken getuigen dat zij zijn „de getrouwe barometer van den stand der huidige Christelijke novelliatiek" wij willen toch bij vernieuwing getuigen van onze bewondering voor hetgeen hier go- boden werd. Prijzende woorden zijn bij (loze serie stellig op hun plaats, ook ad gelooven wij dat in een kenschetsen met de woorden „de getrouwe barometer" een zekere mate van overdrijving aan het licht treedt. Na acht jaren achtereen verschenen te zijn, is de serie thans onderbroken met een soort gelijke uitgave, welke door den inhoud ech ter niet speciaal aan het Kerstfeest velban den is. Men moge door deze wijziging eenerzijds teleurgesteld zijn, wijl de verschijning van een Kerstboek als het ware to:t traditie werd voor ons christelijk volksdeel, anderzijds be- teekent dit toch ook een verruiming, die groote en zeer bizondere waarde heeft. Er is niet meer de gebondenheid aan eep be paald feit, een enkele gedachte, die zij het ook op zoo onderscheidene manieren uitgewerkt toch immer één centraal punt van uitgang en beschrijving kent; met andere woorden: de auteurs kregen meer vrijheid in het kiezen van hun stof, nu de noodzakelijk heid om in alles het contact met het Kerst feest te behouden, door de gewijzigde doel stelling verviel. „Nieuwe Oogst" kon de gren zen wijder trekken; het bleef evenzeer een jaarboek als het Kerstboek was, doch nu op breeder plan gezet. We gelooven dat hier inderdaad noodzaak aanwezig was. Want allengs moest toch wal veel van het zuivere en ongekunstelde ver loren gaan, indien men door den naam „Kerstboek" aan deze bundels bij den voort- duur de gedachte aan Kerstverhalen ver binden wilde. Allengs was de band met Kerstfeest en al wat daaromheen ligt, losser geworden, zoodat de benaming „Winterboek" op meer juiste wijze vertolkt zou! hebben wat deze serie brengen wilde: novellen en verzen van christelijke auteurs in een bundel, dié telken jare in den winter werd uitgegeven. Zóó gezien, is de titel „Nieuwe Oogst" dan ook juist te achten, met meer mogelijkheden om in de toekomst bijdragen met literairs waarde op te nemen, die geen maakwerk zijn voor een speciale gelegenheid. Zoo is hij

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 7