s
U3
isy^yü
11*1
cIPfr
ëfg&aiaal60!^
Ijs*
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Veneden
Brieven over Opvoeding.
te
s
Rondom de Historie van Burgh.
o
•s
UJ
U
-*-■
O
£C
CM
to
O
G
P
X
O
X
CS
ei
O
'o
to
Z—
<c
^4
c
K
E -
O
h- sr
33 d R 2 d
hS.2®3 5
5 -3 tn e«:="0
^-ö ®"o g-3
B0® «"S O'S s I
*j 4J i
00 '5 &>8>:H ®,.2
©^©^©©mlil
®®-§S);S'a>:S2-!2§
g S=11 cl
e 2 2 g>2 1
.3 00 fa CX)^ t>
t>
■cr
c
g
M
C3 O
cj *-«
cd
rG
bD ffl
H G ci G G
E Ï5 C3 O
d 3T3
ai
s.a
s
d i* rt e® L
t3 3 O
d ®-3 g
d J4
4) ti :=?->--
2 11
3 '3 JZ 9 p
^3 .;vö u
TTJÏ^
Mi<3 ^Ti
O >->T3 GJ
00
*-4 rrt O
„Q
t>T3 (1)
d °®r° O
d üN
*-• ,Q S3
ÖD
.Zr G« c
NO CO
O CO 3
"j (D (D rf
d J2> "S!
jU-S
S
12 j§
o
3.8
O
bDrO
'IJ
d2
3
>o
«j -d
ë&4 c
23
:sra
l§d
.►g
'g
0 rt
t> b£)
g -2
ij
O.
•21 ®-
Q
g^3 8
£3-0
d-d
,Tj
G t-4 -*3
O O CO
O
S'-g "3
O
B ë"2 60 d
©"S S'Ho
TJ
M t_
Ti *T3
5;
O Xi u
3 2
s
bD A C
O HH -4J
-»-» K <D
O
.j ö'j.b J
öd ba tr s R
-
O
co
0
'g .2
t>
O
<D
-*-» "-
2^ "F* Cj
(D
g-S^jfl?®
-J Q) cj qj
-d
3
O
g,S"S:
oo -d
is g:o g
3 I
3>dSëJ
•3 5 g
2 -
TJ c3
E P«c3
O <2? cö
B
O <D G
Gi O
^•g
g-glï» o s Sd'O d
_i4 o cd
ï'Ë^.S^ o-iS
a)öa^ö<0d<l>®r5
^.d S ft^^a-OTjO
,_g
nj
^*2 s
sll
<ii '-G 1
b.
ÖD
bjo O
"S ^2^"
I'S s N
2 ja d S
SrQ -.a
h u ,3
<1) T) bO
n-g^-0
J al
S 2 -
P.2J Cl
O OJ r-j
O -e^ J
i> o -5 4)
SHlOfl JH'O
<5
fc"3
<1) *-«
c«
O
0) O
CD XJ
l>
u
O
m
01
s s>s-d M
bJD 5
0 H A
0?(1) S
CU
x! o w
O c J3 T3
2 p,""1 0 <4_. -je
^q.S y:!=?2
CQ G) d
s 2 tH S* o) :ct
S*-h> ■S^'Q'£>
3^ fl 'E bD-É -j
2 J 8*3 2 S
S3Ï3 f^djSTd
0 co »5 o
8iA
-• s
24 <0
g O :5* m
O
c3
- <D
*-*i
^3 l> biD <D Cj
:d» a)
N S-M
s3s-c
--H Qb
-s g s
N ^-ITj
Scd ca
jq *J
l> O <v cd
J3 rO bO"0
- CS
CD
-2XJ
3
bc
c3
<D 0)
C3 T3
Jxt
:P r4
b co :c?
-id -g
co
^§>2
2
'd'p o)
t-i k>
"tj i> D
cd
'8-
0) -f-3
is i
bD>Ci rG
N
-=4 «O
.5
bO
<D
>-< »-0
Cl O
'r£
T3
bi)
cd _Q
CM S ö1® Jj
60 o SP -2 «5
d-5 2 3^
-SS g g a
{JJ I -H
rrj cd O N
dj -S bX) O
- -T G 00
o
f-1 CO Cd <D
- p,^-id bo co cd
-
d
"5
<u
-4—1
CO
q ra _iW bi nrH
5
d
®M
CdfH.^cd^ S O rrt
'-S
d d o
3-fw
d
.3
G
O 5 bO
-d d
cd
d
o
cü
SL
M
bO
V*
«j U o n M .H ri©
SPÜfe ««2 3 'S -° bO bO-d
Ör ©t3_.S go
•SS öö^d^g.^d
o .H d •>->
V)
•r-t 3
d o,
:^7 o
g
d -
o
M
bc
©G^©G^O S©^ddCÜ"d
^cd-d:^7cd^J©s©flcda)^©d^
-£<22
gö-sSl-2® ®S52 g-o_
•^Ogjogda dJd-a
o) js •"°®g®aj;3
M m-S a oó SQ a ga-z -
2 -d m 2 o sJiOJcd ai>
Sdüd S o cDbo> -do
2iS g
'B
)HB
H 'rt
#-T
W .^d rj d
(U «*-4
o IJ
I—
- -S:gg
5
so 3
1 «2
s
M
scherper belijnd te maken, is stellig niet
moeilijk, wijl van zoovele zijden over hem
geschreven is door nageslacht en tijdgenoot.
De scherpzinnige Languet getuigde: Ik
ach dat er onder' de beroemde personagiën
goen voortreffelijker is in de gansche Chris
tenheid.
Groen van Prinsterer de bij uitstek be
voegde schrijver over onze vaderlandsche
geschiedenis, zeer bijzonder wanneer het
i historie van ons Vorstenhuis betreft
zegt: Prins van Oranje, door afkomst, opvoe-
dw-g, begaafdheden en karakter bij uitne
mendheid gevormd om Nederland te verlos
sen uit Spaansche magt en Pauselijken
d vang. Gesproten uit een, hier te lande,
setlert eeuwen beroemd sn verdienstelijk ge
slacht, door Godvruchtige ouders met Evan
geliewaarheid bekend. Aan het Hof, veel
tijds onder het oog des Keizers opgevoed, in
kennis der menschen en der wereld volleerd.
Als veldheer bekwaam, als staatsman onver
gelijkbaar.
Een ander getuigenis meldt: Hij had alle
gaven om een gemeente te leiden, dikwijls
Dal oorig, doch ten laatste meestentijds ge-
wornen; nu met zoete, dan met ernstige en
harde woorden, die hij doorgaans meer ge
bruikte dan smeekingen, bewarende zijn
autoriteit om onbeschroomd aan de gemeente
haar gebreken voor oogen te stellen. (Van
Reyd.)
En 's Prinsen bloeder, Johan van Nassau
zegt in een brief: Deze zaak en dit werk zijn
niet van de menschen, maar uit God; gij hebt
er u niet uit u zei ven in gemengd; de Al
machtige heeft u geroepen, gegrepen, als
't ware bij de haren gesleept; gij hebt in
uw arbeid de zichtbare proeven van de hulp,
de genade en de wonderdadige kracht des
Heeren gehad.
Verwonderlijk zegt Groen van Prin
sterer was zijn standvastigheid en vol
harding, bij menigerlei, ja tallooze, en schier
onoverkomelijke bezwaren, niet door de wa
penen der vijanden slechts, maar door drift,
baatzucht, overdrijving, tegenwerking, ver
raad en onwil zijner eigene partij. Aldus, ter
wijl) zijn leven een aaneenschakeling van
teleurstellingen was, werd hij telkens aan
cien rand des afgronds gebracht, opdat hij,
wandelende door geloof en niet door aan
schouwen, zich, als ziende den Onzienlijke,
aan Gods wil en beloften vasthouden zou.
In een sterk Godsvertrouwen heeft "Willem
van Oranje volhard bij het werk dat hij als
zijn roeping erkende. Deze wel zeer spreken
de en sterk op den voorgrond tredende ka
raktertrek, die van zoo uitnemende waarde
gebleken is-, dient door den geschiedschrijver
ook inderdaad vóórop geplaatst te worden.
Wij gelooven, dat zulks in de schets die A. G.
de Zwart geeft onder den titel: „Willem van
Oranje, een Nederlandsche Maechabeër" wel
met iets meër nadruk had kunnen geschieden.
En dit te meer, omdat het hier in de eer
ste plaats geldt een uitgaaf voor de jeugd,
aan wie wij de daden van den Prins tot ves
tiging en handhaving van onze burgerlijke,
maar zeer speciaal ook van onze gods
dienstige! vrijheid willen doen zien bij het
licht van zijn sterk geloofsvertrouwen. Zon
der dat ware de be teekenis van dezen Vorst
niet zóó groot als thans het geval is.
Wij zien dit als een tekort in dit boek, dat
overigens goede diensten bewijzen kan als
een meer volledige beschrijving van 's Prin
sen leven en strijd.
Voorts kan niet ontkend worden, dat de
schrijver er niet steeds in geslaagd is den
juisten toon te treffen. Dat maakt dit boet
meer dan eens tot een ietwat dor en somber
relaas van geschiedkundige feiten. Welis
waar juist, wanneer men dit alles uit een
historisch oogpunt beziet, maar niet sterk
bewogen in de groote, markante gebeurtenis
sen, niet fel belicht het leven van strijd en
ontbering, van moed en volharding voor de
zaak dezer gewesten. Steeds weer dreigt het
gevaar, dat in de veelheid der feiten en jaar
tallen die gememoreerd wordt, de groote lij
nen uit het oog worden verloren, in ieder
geval niet altijd voldoende duidelijk worden
onderscheiden.
Mede hieraan moet het naar onze meening
worden toegeschreven, dat deze studie de fi
guur van den Vader des Vaderlands niet tee
kent ten voeten uit. Daarvoor is het feiten
materiaal te uitgebreid, de groote lijn te on
duidelijk.
Een relaas van strijd en overwinning, van
donkere oogenblikken en wondere uitred
ding moge in alle deelen volledig en histo-
risch-juist zijn, voor het doel dat hier ge
steld moet worden, gelden geheel andere
eischen.
Niet in de eerste plaats moet volledigheid
worden nagestreefd, maar wel moet er bij
den geschiedschrijver open oog zijn voor di
gebeurtenissen in haar onderling en onver
breekbaar verband. Alleen de groote lijnen
die het karakter kenschetsen; alleen een zui
vere teekening van invloeden die op volken
en personen htm vormend stempel drukken
is vereischt in een boek als dit.
Voor de jeugd bestemd, moet het niet den
indruk wettigen alsof alles aan jaartallen-
kennis vast zit. Maar het moet de figuur van
den Prins scherp-belijnd op den voorgrond
plaatsen, uit de gebeurtenissen de invloeden
en idealen verklarende, het kenschetsende in
karakter en leven onuitwischbaar en onver
vreemdbaar eigendom maken van de lezers.
Zoo moet, naar ons oordeel, een boek over
Willem van Oranje, voor de jeugd bestemd,
toch wel eenigszins anders geschreven wor
den en de persoon over wien men schrijft,
uit een anderen gezichtshoek worden be
zien.
Als een vrijwel volledig relaas van het
geen er in 's Prinsen leven is voorgevallen
aan op den voorgrond tredende feiten, kan
het ongetwijfeld waarde hebben.
Met de andere uitgaven van de firma Cal-
lenbach heeft het gemeen de fraaie uitvoe
ring en den lagen prijs, die de aantrekke
lijkheid voor uitdeeling ongetwijfeld ver
hoogt. A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
24) o—
„Alibert was precies klaar, toen je binnen-
kwaamt. En nu wil hij mijn raad. Hij weet
niet, hoe hij handelen moet. Tenminste, dat
beweert hij. Je weet het natuurlijk wel, Al-
bert."
Deze wilde protesteeren, maar 'hij kreeg
de gelegenheid er niet toe.
„Zeker, je wéét het heel goed. Je ziet
levendig in, dat je onjuist hebt gehandeld."
„Dus ik moet
„Er is maar één raad, jongen, die voor
de hand ligt. Je gaat morgenochtend naar
mijnheer Wehrmeyer en zegt hem dat je
voertaan Meyenheek Leeuwenihuis heet. De
directeur zed dan wel uitmaken, op welke
meest kiesche wijze dat aan het personeel
moet worden medegedeeld. Ook moet je hos
pita het weten. Wij weten het nu. Andere
kennissen heb je niet. Alleen enkelen, die
hier wel eens komen, kennen je, maar die
kunnen hoogstens, evenals de leden van het
personeel, even verwonderd zijn. Je trekt je
er niets van aan, dan is het geval in een
minimum van tijd vergeten. Je gaat verder
door het leven met je eigen naam, zooals dat
behoort. Je hebt, naar mijn meening, niet
verstandig gehandeld, al is je handelwijze
voor een deel wel verschoonbaar. Vóór je in
verdere verwikkelingen komt, want die kun
nen niet uitblijven, raad ik je, door den zuren
appel heen te bijten en even verstandig te
worden als je zuster, die kalm haar gang is
gegaan. Heeft mijnheer Wehrmeyer niet in
dezen geest met je gepraat?"
„Zeker, mijnheer. Die 'heeft nog veel meer
gezegd. Is het waar, dat ik niet zóó, u be
grijpt me wel, over mijn vader mag denken?"
Natuurlijk begreep mijnheer Kleefstra
hem.
„Ik begrijp heel goed, want ik ken hem
door en door, wat mijnheer Wehrmeyer heeft
opgemerkt en, al heb ik er geen woord van
gehoord, ik kan wel zeggen, dat ik het vol
komen met hem eens ben. Je 'hebt je, be
wust of onbewust, dat laat ik in het midden,
door twee factoren laten leiden, eigenlijk
door drie. In de eerste plaats door je ge
voel van eerlijkheid, van afschuw tegen het
vreeslijke, dat je vader, helaas! heeft verricht.
In de tweede plaats door je gevoel van haat
tegen je vader, welk gevoel niet alleen mis
plaatst, maar zéér zondig is. En de derde
factor is je gevoel van trots. Je woudt niet
worden aangezien voor den zoon van Meyen
heek Leeuwen'huis. Je eerste reden is prij
zenswaardig, maar de beide andere niet. Ik
begrijp 'heel goed, wat mijnheer Wehrmeyer
heeft opgemerkt en wil dat niet' herhalen, te
meer, omdat je het «niet zoo kunt gevoelen als
wij. Maar in ieder geval weet je wel, dat een
kind niet tegen zijn vader of moeder mag
opstaan en haatgevoelens tegen zijn vader
mag koesteren. En wat de derde reden aan
gaat, ik kan mij voorstellen, al is trots ver
keerd, dat je liever niet de zoon van Meyen
heek Leeuwenhuis wil zijn, maar, jongen, dat
baat nemers met? Je bent het. Dat wasöht
al het water van de Noordzee niet af. Je bent
het en je blijft het. Al zou je naam het nie
mand zeggen, voor je eigen gevoel, neen, voor
je eigen, zeker weten ben je het. Dat is heel
droef, natuurlijk, ik 'betreur het met je, maar
het is niet anders. En het is veel moediger,
bet feit te aanvaarden dan het voor de men
schen te verbloemen, afgedacht nog daarvan,
dat je in allerlei moeilijkheden komen kunt."
„Ik voel zeer wel, dat ik niet goed heb
gehandeld. Vooral vandaag werd 'het mij
steeds duidelijker," zeide Albert.
„Wel, mijn jongen, dan is het heel een
voudig, om radicaal om te 'keeren. Doe dat
nu," merkte mijnheer Kleefstra hartelijk op.
„Het zal het beste zijn. Maar ik zie er zoo
tegenop."
„Dat kan ik mij indenken, doch laat je
niet weerhouden van dat goede voornemen.
Zooals ik zei: er kan misschien even over
gepraat worden, maar men is het geval ras
vergeten en dan zul je eens zien, van welke
onrust je bevrijdt bent."
„Men kijkt mij niet meer aan", dacht
Albert.
„Ik zou niet weten, waarom niet, kerel.
Natuurlijk, 'tis mogelijk, dat een of ander
verwaand persoon met een schuinen blik
naar je kijkt en uit de hoogte op je neerziet,
omdat je de zoon van Meyenbeek Leeuwen
huis bent, maar zulke menschen zullen er
heusch niet veel zijn. Je laat zulke exempla
ren eenvoudig links liggen."
Deze woorden bemoedigden Albert ten zeer
ste. Want hij vernam er uit, dat hij in de
oogen van de Kleefstra's niet minder gewor
den was. Evenwel kon hij dat niet goed be
grijpen en hij wilde volkomen zekerheid.
„U weet nu alles", zeide hij. ,31 a g ik nu
nog hier komen?"
„Maar, mijn beste, brave jongen, waarom
niet? Dacht je dan heusch, dat je er ons
minder om geworden waart? Er verandert
in onze verhouding niets, dat kan ik je
ten stelligste verzekeren. Als er wel iets
ten kwade verandert, na deze mededeelingen,
dan ligt dat uitsluitend aan je zelf."
„Hoe bedoelt u dat?" vroeg Albert ver
baasd.
„Wel, het zou kunnen zijn, dat je je in
beeldde, dat onze houding anders geworden
was. Het zou ook kunnen zijn, dat je je
trots niet kondt overwinnen. Maar dat alles
gaat buiten ons om. Wij veranderen niet
Voor ons ben je voortaan Meyenbeek Leeu
wenhuis. En over 't verleden spreken wij niet.
Doe nu verstandig en houd er mede op, den
naam van je moeder te voeren. Je komt
zoo in alle mogelijke verwikkelingen. Je
hadt het niet moeten doen, Albert. In een
eerste opwelling kan men aan zooiets wel
denken, maar zulk een plan volvoeren, neen,
dat is onzin, 't Is ook, neem me niet kwalijk,
dat ik het je ronduit zeg, misplaatste trots.
Afgedacht nog van het heel verkeerde, dat
je je hebt laten leiden door haatgevoelens
tegenover je vader."
„Ik ga het nu begrijpen, mijnheer. 'kHad
het niet moeten doen en doe het verstan
digst, met van dezen weg terug te keeren."
„Bravo, mijn jongen. Je zult er geen spijt
van hebben."
„En ik ben heel dankbaar, dat ik in uw
oogen niet minder geworden ben, want..."
„Praat daarover nu niet verder, Meyen
beek. Het spreekt vanzelf, dat onze verhou
ding dezelfde blijft Jij kunt het niet helpen,
dat je vader zich heeft misgaan. En het komt
ons niet toe, een oordeel te vellen. Wij
mogen en moeten alleen dankbaar zijn, dat
wij voor misslagen bewaard blijven."
Albert kon het niet goed begrijpen. Alleen
voelde hij levendig, dat het standpunt van
mijnheer Kleefstra een uitvloeisel was van
diens levensbeschouwing, die de zijne niet
was en waarover hij reeds meermalen had
nagedacht, wanneer hij de gedragingen der
familie had aanschouwd, gedragingen, die
zoo lijnrecht ingingen tegen die, welke hij
in zijn kring vroeger had ontmoet
Nog even werd gesproken over de zaak,
waarvoor hij gekomen was. Maar dan stond
hij op. 't Was allereerst niet de avond, waar
op hij gewoonlijk op bezoek was, maar bo
vendien wenschte hij Arie en Annie niet te
ontmoeten. Hij sprak dat niet uit, doch mijn
heer en mevrouw Kleefstra voelden dat wel.
Dus lieten zij hem gaan, na nogmaals te
hebben verzekerd, dat „alles bij het oude"
bleef.
Albert was er zeer erkentelijk voor. Maar
onderweg bekroop hem de vrees, dat Annie
en Arie er eens anders over mochten den
ken dan hun ouders. Met die mogelijkheid
moest hij toch rekening houden. Hij schudde
die vrees van zich af. Mogelijk viel het mee
en, zoo niet, hij moest het dan maar dragen,
dat hun houding minder welwillend was.
Zijn besluit was nu genomen: hij zou op
zijn schreden terugkeeren, al zou de uitvoe
ring uiterst moeilijk zijn en hem veel kosten.
Met energie zette hij door. Want toen zijn
hospita, omdat hij zoo vroeg weer thuis was,
nog thee op zijn kamer bracht, deelde hij
haar ronduit mede, dat zijn eigenlijke naam
Meyenbeek Leeuwenhuis was.
Natuurlijk was zij er niet best over te
spreken.
„Ik moet nu maar aannemen, dat het in
orde is", morde zij, „en dat er verder niets
meer gebeurt. Maar waarom heeft mijnheer
er dan om heen gedraaid en eigenlijk ge
logen? U zei immers, dat u een vriend in
de stad had, die zóó heette?"
„Neen, juffrouw, zóó heb ik het niet ge
zegd. Dan zou ik inderdaad gelogen hebben.
'kHeb gezegd: 'tzou kunnen, dat ik een
vriend had, die zóó heette."
„Nou ja, dat zijn advocatenstreken. Daar
heb ik zoo geen verstand van. Ik houd van
recht door zee, mijnheer. Als iemand Jansen
heet, noemt hij zich geen Pieterse. Dat zeg
ik maar. En als hij dat wel doet, nu dan
is er iets niet in orde. En nu u?"
„Met mij is het heusch in orde, juffrouw.
Waarom ik eenigen tijd den naam van mijn
moeder gedragen heb, kan ik u niet zeggen,
maar ik verzeker u, dat er niets gebeuren
zal. 'k Vraag excuus, dat ik u niet eerder
op de hoogte heb gesteld. Dan had u deze
onaangenaamheid niet gehad. Dat spijt mij
oprecht. U had inderdaad reden, om boos
te zijn en allerlei vermoedens te gaan koes
teren."
door
A. M. WESSELS.
II.
Komen wij op het dorpje, dan zien wij, dat
het maar een zeer eenvoudig plaatsje is.
De kom van de gemeente bestaat uit de tra-
ditioneele kring woonhuizen rondom de kerk
en vele kleine straatjes daarop uitloopende.
Hoe fraai staat daar de kerk. 't Is een
bedehuis, zoo mooi, als wij haast niet in Zee
land zagen. En de fraaie grafteekens in de
kerk verhoogen de stemmigheid. Reeds dade
lijk zien wij dat het nagenoeg alles nieuw
is. Het kerkje ging 25 Sept. 1924 in vlam
men op, maar werd op dezelfde plaats her
bouwd.
Even willen wij eerst wat zeggen van
het vroegere kerkgebouw te dezer plaatse.
Dit gebouw was, toen de R.K. godsdienst
nog de heerschende was, aan de II. Maagd
toegewijd. In die kerk bevond zich het St.
Willebrordsaltaar, een eeuwigdurende vica-
rie, waartoe Lieven van den Burg, in 1548
het recht van benoeming had. Deze oude
kerk, die vooral op 14 Dec. 1511 toen het
voor Burgh liggende dorp Clauskinderen ver
dronk het zwaar te verantwoorden had,
bleef nog geruimen tijd staan, totdat zij in
de helft der 17e eeuw instortte.
In 't laatst dier eeuw deed Pieter de Huy-
bert, Raadspensionaris van Zeeland, die
toen Ambachtsheer was, een geheel nieuwe
kerk met fraaien toren bouwen.
Onder den sierlijken .toren doorgaande,
komen wij in de kerk. Reeds dadelijk valt
ons oog op het fraai geschilderde glasraam,
aan de Oostzijde der kerk, dat de wapens
der Zeeuwsche stemhebbende steden bevat.
Achter en naast den kansel vinden wij
twee marmeren gedenkteekens met vergulde
inscriptie's. Het eerste bevat het grafschrift
op Mr Pieter de Huybert, die eenmaal ge
zant was aan de hoven van Zweden, Dene
marken en Polen. Hij was de grootste van
zijn aanzienlijk geslacht en een man van ver-
bazenden rijkdom. In bijna alle Zuid-Beve-
iandsche heerlijkheden bezat hij aandeel. Na
zijn dood werd deze graftombe opgericht
door zijn zonen en met een Latijnsche
inscriptie van den Hoogleeraar Graevius
voorzien. Vertaald luidt deze: „Waakt Huy-
berti". Het zou ons te ver voeren, om
een volledige beschrijving te geven van de
verschillende graftomben. Gelukkig zijn Z3
door den brand in 1924 niet al te zeer
gehavend en door deskundige hand keurig
bijgewerkt.
Bij de Reformatie werd de aanvankelijk
kleine gemeente Burgh met het naburige
Haamstede gecombineerd, en alzoo sedert
1576 door de leeraars der laatstgenoemde
gemeente bediend met één predikbeurt des
Zondags in haar eigen kerkgebouw. Van vier
predikanten vinden wij aangeteekend, dat zij
te Burgh bevestigd werden en te Haam
slede hun intreepreek hielden.
Dit ging in 't eerst goed, doch later niet
Burgh meende dat de predikant zich .te
veel aan Haamstede gaf en Haamstede
meende dat Burgh meer van den dienst van
den dominee genoot. Teneinde niet in onge
noegen met elkaar te geraken hield men een
gecombineerde kerkeraadsvergadering op 4
Maart 1652, waarin besloten werd aan de
Staten vein Zeeland te verzoeken, om een
dominee voor elke plaats.
Zeven jaren lang hoorde men niets Over
dat verzoek, doch op 10 Dec. 1659 kwam een
besluit van de Staten af, dat zij besloten had
den de gemeente van Burgh door een zie
kentrooster te doen assisteeren, op een sa
laris van f 250.
De kerk van Burgh was hiermede niet te
vreden. Zij kon er niet in meegaan, dat
Haamstede wel een predikant had en zij het
met een ziekentrooster moest stellen.
Een protest bleef niet uit, en het gevolg
was, dat het pleit gewonnen werd en dat
Burgh een eigen predikant mocht beroepen.
De Ambachtsvrouwe van Haamstede ging
tegen de afscheiding in verzet, maar het
baatte haar niet. Op 10 April 1661 werd
tot eerste predikant beroepen Arnoldus de
Rijcke.
Dat men te Burgh een predikant wist te
waardeeren, ondervond Ds Fresling, die deze
gemeente van 17911797 diende. Z.Eerw.
bedankte in 1794 voor een beroep naar Wis-
senkerke. Dit bedanken was den Burghe-
naars zeer naar den zin. Uit dankbaarheid
voor dit afwijzen, werd hem niet alleen
vermindering der huishuur toegestaan, maar
werd ook bepaald, dat de landlieden dezer
gemeente jaarlijks een aandeel uit hun veld
vruchten naar de Pastorie zouden brengen.
Dat ook groote geesten kunnen vallen, leert
de levensloop van Ds Dompeling, die herder
en leeraar te Burgh was van 18141815 dus
bijna 2 jaar. Hoogleeraar geworden zijnde
aan het Atheneum te Deventer, in de be
spiegelende wijsbegeerte en ook in de wis-
en natuurkunde, werd zijn leven later be
treurenswaardig. Verhaald werd n.l. dat hij
aan den drank is geraakt en daardoor0 en ook
door spel en gedurige geldverlegenheid ver
keerde. Op alle wijzen probeerde hij geld los
te krijgen. Eindelijk viel hij in handen van
woekeraars en moest ten laatste wegens val-
sche handteekening vluchten. Zijn opvolger
te Burgh, Ds A. Soetermeer, bleef er heel
wat langer, n.l. van 1816 tot 1850. Deze
leeraar verloor men op treffende wijze. Des
avfjids te voren nog gezond zijnde, vond
zijn gade in den vroegen morgen van 30
Jan. 1850 hem dood in bed liggen.
Verdere historische gebeurtenissen hebben
wij bij ons bezoek niet kunnen opsporen. Wij
raden ieder aan, ga er eens heen; 't zal u
niet berouwen.
84.
Moed inspreken!
Of werpt ge me snel tegen: dat hoeft niet,
want onze kinderen zijn gerust wèl moedig
genoeg, al te moedig, overmoedig! 'tls beter
ze wat te temperen, wat in te binden, wat
te kortwieken! Een klem moet er dik
wijls op!
Laat ik u nu zeggen, dat ik niet twisten
wil. Veeleer wil ik u toestemmen, dat ge
in menig geval gelijk kunt hebben. Welnu,
bindt ze dan maar wat in en hanteer het
snoeimes dan maar. Want overmoedig moe
ten wij niet zijn en moeten onze kinderen
ook niet zijn.
Maar ik laat me niet afbrengen van mijn
eerst uitgesproken gedachte. Het is zoo dik
wijls noodig, dat we onze kinderen moed
inspreken. En dan moeten we dat doen
ook. Want dat is voor hun vorming zco
uitstekend.
Uw kleine jongen vindt de sommen op
school zoo lastig. Hij ziet er al tegen op,
als het rekenuurtje komt Wat moet gij als
ouders daar nu tegen doen? Ge kunt zeg
gen: „o, die sommen zijn heelemaal niet
moeilijkl Kees en Anton kunnen ze immers
ook altijd maken? Je let zeker niet goed op!"
Maar als uw jongen werkelijk bang is
van die sommen, dan doet ge beter hem
anders aan te pakken. En dan zegt ge: „ja,
jongen, ze zijn soms niet makkelijk, hé?
Dat weet ik ook nog uit mijn jonge tijd.
Maar ik luisterde dan maar heel oplettend
en dacht aan niets anders: en dan lukte het
dikwijls beter! Kom, dat moet je ook zoo
eens aanpakken; ik denk, dat het dan wel
gaan zal!"
Uw meisje moet breien leeren, maar het
valt niet mee. Och, wat heeft ze daarmee
een moeite. Welnu, moeder, val dat kind
nu niet hard met driftige en booze woorden.
Maar spreek ze moed in. Geef een rustig
voorbeeld, houd dan de handjes vriendelijk
vast, brei eens enkele steken samen en lach
daarbij: zie je nu wel, het gaat al. En wees
blij met enkele goede steken. Vraag niet te
veel. En zeg: morgen weer een klein poosje,
dan zal het best gaan!
Voor de catechisatie moeten vragen wor
den geleerd. Of een opstelletje moet worden
gemaakt voor de vereeniging. En wie heeft
dan niet eens een bemoedigend woordje noo
dig? Och, je bent het gauwste klaar met een
koele of harde aanmerking: jij kunt ook
zoowat niets of je doet er je best niet op!
Maar dan bereikt ge ook geen goed resul
taat. Ge bederft meer dan ge goed maakt.
Veel beter doet ge, met een vriendelijk ster
kend woord de moed aan te wakkeren. Eerst
met heel weinig al tevreden te zijn en lang
zaamaan wat meer te vragen. Hulp te bie
den bij de eerste stappen en dan zelf te
laten voortgaan. En als het dan nogmaals
gaat stokken, weer de behulpzame hand
te bieden; om daarna opnieuw op te wekken
nu weer zelf verder te probeeren.
Moed inspreken. Dat hebben vooral de
bescheiden en zachte naturen zoo noodig.
Zij, die niet sterk staan. En waarlijk, dat
zijn niet altijd de minst beste. Maar ze heb
ben steun noodig. Moed en zelfvertrouwen.
En dat moeten ze heel langzaam verkrij
gen. Om straks des te sterker te staan, niet
zelden tot beschaming van anderen, die prat
gingen op kunnen en durven.
Gelooft ge niet, dat daarin juist het mooie
ook van ons opvoedingswerk zit? Dat daar
in het heerlijke van uw taak als vader en
moeder zoo kostelijk uitkomt? Dat zulk
een leiding geven en opvoeden veel mooier
is dan met koude strengheid en geweld op
treden? Want dit laatste kan bij zulke steun
behoevende kinderen slechts verkeerd
werken.
Zeker, brutale en zich-zelf-veel verbeelden
de jongens moeten wel eens anders worden
aangepakt Maar dat zijn toch gelukkig niet
de meesten?
In het algemeen is het zacht bemoedigen
en aanmoedigen eens noodig, maar ook een
heerlijk middel om onze kinderen tot grooter
krachtsontplooiing te brengen. En ze zijn er
ook zoo dankbaar voor!
OPVOEDER.