s U3 isy^yü 11*1 cIPfr ëfg&aiaal60!^ Ijs* Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Veneden Brieven over Opvoeding. te s Rondom de Historie van Burgh. o •s UJ U -*-■ O £C CM to O G P X O X CS ei O 'o to Z— <c ^4 c K E - O h- sr 33 d R 2 d hS.2®3 5 5 -3 tn e«:="0 ^-ö ®"o g-3 B0® «"S O'S s I *j 4J i 00 '5 &>8>:H ®,.2 ©^©^©©mlil ®®-§S);S'a>:S2-!2§ g S=11 cl e 2 2 g>2 1 .3 00 fa CX)^ t> t> ■cr c g M C3 O cj *-« cd rG bD ffl H G ci G G E Ï5 C3 O d 3T3 ai s.a s d i* rt e® L t3 3 O d ®-3 g d J4 4) ti :=?->-- 2 11 3 '3 JZ 9 p ^3 .;vö u TTJÏ^ Mi<3 ^Ti O >->T3 GJ 00 *-4 rrt O „Q t>T3 (1) d °®r° O d üN *-• ,Q S3 ÖD .Zr G« c NO CO O CO 3 "j (D (D rf d J2> "S! jU-S S 12 j§ o 3.8 O bDrO 'IJ d2 3 >o «j -d ë&4 c 23 :sra l§d .►g 'g 0 rt t> b£) g -2 ij O. •21 ®- Q g^3 8 £3-0 d-d ,Tj G t-4 -*3 O O CO O S'-g "3 O B ë"2 60 d ©"S S'Ho TJ M t_ Ti *T3 5; O Xi u 3 2 s bD A C O HH -4J -»-» K <D O .j ö'j.b J öd ba tr s R - O co 0 'g .2 t> O <D -*-» "- 2^ "F* Cj (D g-S^jfl?® -J Q) cj qj -d 3 O g,S"S: oo -d is g:o g 3 I 3>dSëJ •3 5 g 2 - TJ c3 E P«c3 O <2? cö B O <D G Gi O ^•g g-glï» o s Sd'O d _i4 o cd ï'Ë^.S^ o-iS a)öa^ö<0d<l>®r5 ^.d S ft^^a-OTjO ,_g nj ^*2 s sll <ii '-G 1 b. ÖD bjo O "S ^2^" I'S s N 2 ja d S SrQ -.a h u ,3 <1) T) bO n-g^-0 J al S 2 - P.2J Cl O OJ r-j O -e^ J i> o -5 4) SHlOfl JH'O <5 fc"3 <1) *-« c« O 0) O CD XJ l> u O m 01 s s>s-d M bJD 5 0 H A 0?(1) S CU x! o w O c J3 T3 2 p,""1 0 <4_. -je ^q.S y:!=?2 CQ G) d s 2 tH S* o) :ct S*-h> ■S^'Q'£> 3^ fl 'E bD-É -j 2 J 8*3 2 S S3Ï3 f^djSTd 0 co »5 o 8iA -• s 24 <0 g O :5* m O c3 - <D *-*i ^3 l> biD <D Cj :d» a) N S-M s3s-c --H Qb -s g s N ^-ITj Scd ca jq *J l> O <v cd J3 rO bO"0 - CS CD -2XJ 3 bc c3 <D 0) C3 T3 Jxt :P r4 b co :c? -id -g co ^§>2 2 'd'p o) t-i k> "tj i> D cd '8- 0) -f-3 is i bD>Ci rG N -=4 «O .5 bO <D >-< »-0 Cl O 'r£ T3 bi) cd _Q CM S ö1® Jj 60 o SP -2 «5 d-5 2 3^ -SS g g a {JJ I -H rrj cd O N dj -S bX) O - -T G 00 o f-1 CO Cd <D - p,^-id bo co cd - d "5 <u -4—1 CO q ra _iW bi nrH 5 d ®M CdfH.^cd^ S O rrt '-S d d o 3-fw d .3 G O 5 bO -d d cd d o cü SL M bO V* «j U o n M .H ri© SPÜfe ««2 3 'S -° bO bO-d Ör ©t3_.S go •SS öö^d^g.^d o .H d •>-> V) •r-t 3 d o, :^7 o g d - o M bc ©G^©G^O S©^ddCÜ"d ^cd-d:^7cd^J©s©flcda)^©d^ -£<22 gö-sSl-2® ®S52 g-o_ •^Ogjogda dJd-a o) js •"°®g®aj;3 M m-S a oó SQ a ga-z - 2 -d m 2 o sJiOJcd ai> Sdüd S o cDbo> -do 2iS g 'B )HB H 'rt #-T W .^d rj d (U «*-4 o IJ I— - -S:gg 5 so 3 1 «2 s M scherper belijnd te maken, is stellig niet moeilijk, wijl van zoovele zijden over hem geschreven is door nageslacht en tijdgenoot. De scherpzinnige Languet getuigde: Ik ach dat er onder' de beroemde personagiën goen voortreffelijker is in de gansche Chris tenheid. Groen van Prinsterer de bij uitstek be voegde schrijver over onze vaderlandsche geschiedenis, zeer bijzonder wanneer het i historie van ons Vorstenhuis betreft zegt: Prins van Oranje, door afkomst, opvoe- dw-g, begaafdheden en karakter bij uitne mendheid gevormd om Nederland te verlos sen uit Spaansche magt en Pauselijken d vang. Gesproten uit een, hier te lande, setlert eeuwen beroemd sn verdienstelijk ge slacht, door Godvruchtige ouders met Evan geliewaarheid bekend. Aan het Hof, veel tijds onder het oog des Keizers opgevoed, in kennis der menschen en der wereld volleerd. Als veldheer bekwaam, als staatsman onver gelijkbaar. Een ander getuigenis meldt: Hij had alle gaven om een gemeente te leiden, dikwijls Dal oorig, doch ten laatste meestentijds ge- wornen; nu met zoete, dan met ernstige en harde woorden, die hij doorgaans meer ge bruikte dan smeekingen, bewarende zijn autoriteit om onbeschroomd aan de gemeente haar gebreken voor oogen te stellen. (Van Reyd.) En 's Prinsen bloeder, Johan van Nassau zegt in een brief: Deze zaak en dit werk zijn niet van de menschen, maar uit God; gij hebt er u niet uit u zei ven in gemengd; de Al machtige heeft u geroepen, gegrepen, als 't ware bij de haren gesleept; gij hebt in uw arbeid de zichtbare proeven van de hulp, de genade en de wonderdadige kracht des Heeren gehad. Verwonderlijk zegt Groen van Prin sterer was zijn standvastigheid en vol harding, bij menigerlei, ja tallooze, en schier onoverkomelijke bezwaren, niet door de wa penen der vijanden slechts, maar door drift, baatzucht, overdrijving, tegenwerking, ver raad en onwil zijner eigene partij. Aldus, ter wijl) zijn leven een aaneenschakeling van teleurstellingen was, werd hij telkens aan cien rand des afgronds gebracht, opdat hij, wandelende door geloof en niet door aan schouwen, zich, als ziende den Onzienlijke, aan Gods wil en beloften vasthouden zou. In een sterk Godsvertrouwen heeft "Willem van Oranje volhard bij het werk dat hij als zijn roeping erkende. Deze wel zeer spreken de en sterk op den voorgrond tredende ka raktertrek, die van zoo uitnemende waarde gebleken is-, dient door den geschiedschrijver ook inderdaad vóórop geplaatst te worden. Wij gelooven, dat zulks in de schets die A. G. de Zwart geeft onder den titel: „Willem van Oranje, een Nederlandsche Maechabeër" wel met iets meër nadruk had kunnen geschieden. En dit te meer, omdat het hier in de eer ste plaats geldt een uitgaaf voor de jeugd, aan wie wij de daden van den Prins tot ves tiging en handhaving van onze burgerlijke, maar zeer speciaal ook van onze gods dienstige! vrijheid willen doen zien bij het licht van zijn sterk geloofsvertrouwen. Zon der dat ware de be teekenis van dezen Vorst niet zóó groot als thans het geval is. Wij zien dit als een tekort in dit boek, dat overigens goede diensten bewijzen kan als een meer volledige beschrijving van 's Prin sen leven en strijd. Voorts kan niet ontkend worden, dat de schrijver er niet steeds in geslaagd is den juisten toon te treffen. Dat maakt dit boet meer dan eens tot een ietwat dor en somber relaas van geschiedkundige feiten. Welis waar juist, wanneer men dit alles uit een historisch oogpunt beziet, maar niet sterk bewogen in de groote, markante gebeurtenis sen, niet fel belicht het leven van strijd en ontbering, van moed en volharding voor de zaak dezer gewesten. Steeds weer dreigt het gevaar, dat in de veelheid der feiten en jaar tallen die gememoreerd wordt, de groote lij nen uit het oog worden verloren, in ieder geval niet altijd voldoende duidelijk worden onderscheiden. Mede hieraan moet het naar onze meening worden toegeschreven, dat deze studie de fi guur van den Vader des Vaderlands niet tee kent ten voeten uit. Daarvoor is het feiten materiaal te uitgebreid, de groote lijn te on duidelijk. Een relaas van strijd en overwinning, van donkere oogenblikken en wondere uitred ding moge in alle deelen volledig en histo- risch-juist zijn, voor het doel dat hier ge steld moet worden, gelden geheel andere eischen. Niet in de eerste plaats moet volledigheid worden nagestreefd, maar wel moet er bij den geschiedschrijver open oog zijn voor di gebeurtenissen in haar onderling en onver breekbaar verband. Alleen de groote lijnen die het karakter kenschetsen; alleen een zui vere teekening van invloeden die op volken en personen htm vormend stempel drukken is vereischt in een boek als dit. Voor de jeugd bestemd, moet het niet den indruk wettigen alsof alles aan jaartallen- kennis vast zit. Maar het moet de figuur van den Prins scherp-belijnd op den voorgrond plaatsen, uit de gebeurtenissen de invloeden en idealen verklarende, het kenschetsende in karakter en leven onuitwischbaar en onver vreemdbaar eigendom maken van de lezers. Zoo moet, naar ons oordeel, een boek over Willem van Oranje, voor de jeugd bestemd, toch wel eenigszins anders geschreven wor den en de persoon over wien men schrijft, uit een anderen gezichtshoek worden be zien. Als een vrijwel volledig relaas van het geen er in 's Prinsen leven is voorgevallen aan op den voorgrond tredende feiten, kan het ongetwijfeld waarde hebben. Met de andere uitgaven van de firma Cal- lenbach heeft het gemeen de fraaie uitvoe ring en den lagen prijs, die de aantrekke lijkheid voor uitdeeling ongetwijfeld ver hoogt. A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. 24) o— „Alibert was precies klaar, toen je binnen- kwaamt. En nu wil hij mijn raad. Hij weet niet, hoe hij handelen moet. Tenminste, dat beweert hij. Je weet het natuurlijk wel, Al- bert." Deze wilde protesteeren, maar 'hij kreeg de gelegenheid er niet toe. „Zeker, je wéét het heel goed. Je ziet levendig in, dat je onjuist hebt gehandeld." „Dus ik moet „Er is maar één raad, jongen, die voor de hand ligt. Je gaat morgenochtend naar mijnheer Wehrmeyer en zegt hem dat je voertaan Meyenheek Leeuwenihuis heet. De directeur zed dan wel uitmaken, op welke meest kiesche wijze dat aan het personeel moet worden medegedeeld. Ook moet je hos pita het weten. Wij weten het nu. Andere kennissen heb je niet. Alleen enkelen, die hier wel eens komen, kennen je, maar die kunnen hoogstens, evenals de leden van het personeel, even verwonderd zijn. Je trekt je er niets van aan, dan is het geval in een minimum van tijd vergeten. Je gaat verder door het leven met je eigen naam, zooals dat behoort. Je hebt, naar mijn meening, niet verstandig gehandeld, al is je handelwijze voor een deel wel verschoonbaar. Vóór je in verdere verwikkelingen komt, want die kun nen niet uitblijven, raad ik je, door den zuren appel heen te bijten en even verstandig te worden als je zuster, die kalm haar gang is gegaan. Heeft mijnheer Wehrmeyer niet in dezen geest met je gepraat?" „Zeker, mijnheer. Die 'heeft nog veel meer gezegd. Is het waar, dat ik niet zóó, u be grijpt me wel, over mijn vader mag denken?" Natuurlijk begreep mijnheer Kleefstra hem. „Ik begrijp heel goed, want ik ken hem door en door, wat mijnheer Wehrmeyer heeft opgemerkt en, al heb ik er geen woord van gehoord, ik kan wel zeggen, dat ik het vol komen met hem eens ben. Je 'hebt je, be wust of onbewust, dat laat ik in het midden, door twee factoren laten leiden, eigenlijk door drie. In de eerste plaats door je ge voel van eerlijkheid, van afschuw tegen het vreeslijke, dat je vader, helaas! heeft verricht. In de tweede plaats door je gevoel van haat tegen je vader, welk gevoel niet alleen mis plaatst, maar zéér zondig is. En de derde factor is je gevoel van trots. Je woudt niet worden aangezien voor den zoon van Meyen heek Leeuwen'huis. Je eerste reden is prij zenswaardig, maar de beide andere niet. Ik begrijp 'heel goed, wat mijnheer Wehrmeyer heeft opgemerkt en wil dat niet' herhalen, te meer, omdat je het «niet zoo kunt gevoelen als wij. Maar in ieder geval weet je wel, dat een kind niet tegen zijn vader of moeder mag opstaan en haatgevoelens tegen zijn vader mag koesteren. En wat de derde reden aan gaat, ik kan mij voorstellen, al is trots ver keerd, dat je liever niet de zoon van Meyen heek Leeuwenhuis wil zijn, maar, jongen, dat baat nemers met? Je bent het. Dat wasöht al het water van de Noordzee niet af. Je bent het en je blijft het. Al zou je naam het nie mand zeggen, voor je eigen gevoel, neen, voor je eigen, zeker weten ben je het. Dat is heel droef, natuurlijk, ik 'betreur het met je, maar het is niet anders. En het is veel moediger, bet feit te aanvaarden dan het voor de men schen te verbloemen, afgedacht nog daarvan, dat je in allerlei moeilijkheden komen kunt." „Ik voel zeer wel, dat ik niet goed heb gehandeld. Vooral vandaag werd 'het mij steeds duidelijker," zeide Albert. „Wel, mijn jongen, dan is het heel een voudig, om radicaal om te 'keeren. Doe dat nu," merkte mijnheer Kleefstra hartelijk op. „Het zal het beste zijn. Maar ik zie er zoo tegenop." „Dat kan ik mij indenken, doch laat je niet weerhouden van dat goede voornemen. Zooals ik zei: er kan misschien even over gepraat worden, maar men is het geval ras vergeten en dan zul je eens zien, van welke onrust je bevrijdt bent." „Men kijkt mij niet meer aan", dacht Albert. „Ik zou niet weten, waarom niet, kerel. Natuurlijk, 'tis mogelijk, dat een of ander verwaand persoon met een schuinen blik naar je kijkt en uit de hoogte op je neerziet, omdat je de zoon van Meyenbeek Leeuwen huis bent, maar zulke menschen zullen er heusch niet veel zijn. Je laat zulke exempla ren eenvoudig links liggen." Deze woorden bemoedigden Albert ten zeer ste. Want hij vernam er uit, dat hij in de oogen van de Kleefstra's niet minder gewor den was. Evenwel kon hij dat niet goed be grijpen en hij wilde volkomen zekerheid. „U weet nu alles", zeide hij. ,31 a g ik nu nog hier komen?" „Maar, mijn beste, brave jongen, waarom niet? Dacht je dan heusch, dat je er ons minder om geworden waart? Er verandert in onze verhouding niets, dat kan ik je ten stelligste verzekeren. Als er wel iets ten kwade verandert, na deze mededeelingen, dan ligt dat uitsluitend aan je zelf." „Hoe bedoelt u dat?" vroeg Albert ver baasd. „Wel, het zou kunnen zijn, dat je je in beeldde, dat onze houding anders geworden was. Het zou ook kunnen zijn, dat je je trots niet kondt overwinnen. Maar dat alles gaat buiten ons om. Wij veranderen niet Voor ons ben je voortaan Meyenbeek Leeu wenhuis. En over 't verleden spreken wij niet. Doe nu verstandig en houd er mede op, den naam van je moeder te voeren. Je komt zoo in alle mogelijke verwikkelingen. Je hadt het niet moeten doen, Albert. In een eerste opwelling kan men aan zooiets wel denken, maar zulk een plan volvoeren, neen, dat is onzin, 't Is ook, neem me niet kwalijk, dat ik het je ronduit zeg, misplaatste trots. Afgedacht nog van het heel verkeerde, dat je je hebt laten leiden door haatgevoelens tegenover je vader." „Ik ga het nu begrijpen, mijnheer. 'kHad het niet moeten doen en doe het verstan digst, met van dezen weg terug te keeren." „Bravo, mijn jongen. Je zult er geen spijt van hebben." „En ik ben heel dankbaar, dat ik in uw oogen niet minder geworden ben, want..." „Praat daarover nu niet verder, Meyen beek. Het spreekt vanzelf, dat onze verhou ding dezelfde blijft Jij kunt het niet helpen, dat je vader zich heeft misgaan. En het komt ons niet toe, een oordeel te vellen. Wij mogen en moeten alleen dankbaar zijn, dat wij voor misslagen bewaard blijven." Albert kon het niet goed begrijpen. Alleen voelde hij levendig, dat het standpunt van mijnheer Kleefstra een uitvloeisel was van diens levensbeschouwing, die de zijne niet was en waarover hij reeds meermalen had nagedacht, wanneer hij de gedragingen der familie had aanschouwd, gedragingen, die zoo lijnrecht ingingen tegen die, welke hij in zijn kring vroeger had ontmoet Nog even werd gesproken over de zaak, waarvoor hij gekomen was. Maar dan stond hij op. 't Was allereerst niet de avond, waar op hij gewoonlijk op bezoek was, maar bo vendien wenschte hij Arie en Annie niet te ontmoeten. Hij sprak dat niet uit, doch mijn heer en mevrouw Kleefstra voelden dat wel. Dus lieten zij hem gaan, na nogmaals te hebben verzekerd, dat „alles bij het oude" bleef. Albert was er zeer erkentelijk voor. Maar onderweg bekroop hem de vrees, dat Annie en Arie er eens anders over mochten den ken dan hun ouders. Met die mogelijkheid moest hij toch rekening houden. Hij schudde die vrees van zich af. Mogelijk viel het mee en, zoo niet, hij moest het dan maar dragen, dat hun houding minder welwillend was. Zijn besluit was nu genomen: hij zou op zijn schreden terugkeeren, al zou de uitvoe ring uiterst moeilijk zijn en hem veel kosten. Met energie zette hij door. Want toen zijn hospita, omdat hij zoo vroeg weer thuis was, nog thee op zijn kamer bracht, deelde hij haar ronduit mede, dat zijn eigenlijke naam Meyenbeek Leeuwenhuis was. Natuurlijk was zij er niet best over te spreken. „Ik moet nu maar aannemen, dat het in orde is", morde zij, „en dat er verder niets meer gebeurt. Maar waarom heeft mijnheer er dan om heen gedraaid en eigenlijk ge logen? U zei immers, dat u een vriend in de stad had, die zóó heette?" „Neen, juffrouw, zóó heb ik het niet ge zegd. Dan zou ik inderdaad gelogen hebben. 'kHeb gezegd: 'tzou kunnen, dat ik een vriend had, die zóó heette." „Nou ja, dat zijn advocatenstreken. Daar heb ik zoo geen verstand van. Ik houd van recht door zee, mijnheer. Als iemand Jansen heet, noemt hij zich geen Pieterse. Dat zeg ik maar. En als hij dat wel doet, nu dan is er iets niet in orde. En nu u?" „Met mij is het heusch in orde, juffrouw. Waarom ik eenigen tijd den naam van mijn moeder gedragen heb, kan ik u niet zeggen, maar ik verzeker u, dat er niets gebeuren zal. 'k Vraag excuus, dat ik u niet eerder op de hoogte heb gesteld. Dan had u deze onaangenaamheid niet gehad. Dat spijt mij oprecht. U had inderdaad reden, om boos te zijn en allerlei vermoedens te gaan koes teren." door A. M. WESSELS. II. Komen wij op het dorpje, dan zien wij, dat het maar een zeer eenvoudig plaatsje is. De kom van de gemeente bestaat uit de tra- ditioneele kring woonhuizen rondom de kerk en vele kleine straatjes daarop uitloopende. Hoe fraai staat daar de kerk. 't Is een bedehuis, zoo mooi, als wij haast niet in Zee land zagen. En de fraaie grafteekens in de kerk verhoogen de stemmigheid. Reeds dade lijk zien wij dat het nagenoeg alles nieuw is. Het kerkje ging 25 Sept. 1924 in vlam men op, maar werd op dezelfde plaats her bouwd. Even willen wij eerst wat zeggen van het vroegere kerkgebouw te dezer plaatse. Dit gebouw was, toen de R.K. godsdienst nog de heerschende was, aan de II. Maagd toegewijd. In die kerk bevond zich het St. Willebrordsaltaar, een eeuwigdurende vica- rie, waartoe Lieven van den Burg, in 1548 het recht van benoeming had. Deze oude kerk, die vooral op 14 Dec. 1511 toen het voor Burgh liggende dorp Clauskinderen ver dronk het zwaar te verantwoorden had, bleef nog geruimen tijd staan, totdat zij in de helft der 17e eeuw instortte. In 't laatst dier eeuw deed Pieter de Huy- bert, Raadspensionaris van Zeeland, die toen Ambachtsheer was, een geheel nieuwe kerk met fraaien toren bouwen. Onder den sierlijken .toren doorgaande, komen wij in de kerk. Reeds dadelijk valt ons oog op het fraai geschilderde glasraam, aan de Oostzijde der kerk, dat de wapens der Zeeuwsche stemhebbende steden bevat. Achter en naast den kansel vinden wij twee marmeren gedenkteekens met vergulde inscriptie's. Het eerste bevat het grafschrift op Mr Pieter de Huybert, die eenmaal ge zant was aan de hoven van Zweden, Dene marken en Polen. Hij was de grootste van zijn aanzienlijk geslacht en een man van ver- bazenden rijkdom. In bijna alle Zuid-Beve- iandsche heerlijkheden bezat hij aandeel. Na zijn dood werd deze graftombe opgericht door zijn zonen en met een Latijnsche inscriptie van den Hoogleeraar Graevius voorzien. Vertaald luidt deze: „Waakt Huy- berti". Het zou ons te ver voeren, om een volledige beschrijving te geven van de verschillende graftomben. Gelukkig zijn Z3 door den brand in 1924 niet al te zeer gehavend en door deskundige hand keurig bijgewerkt. Bij de Reformatie werd de aanvankelijk kleine gemeente Burgh met het naburige Haamstede gecombineerd, en alzoo sedert 1576 door de leeraars der laatstgenoemde gemeente bediend met één predikbeurt des Zondags in haar eigen kerkgebouw. Van vier predikanten vinden wij aangeteekend, dat zij te Burgh bevestigd werden en te Haam slede hun intreepreek hielden. Dit ging in 't eerst goed, doch later niet Burgh meende dat de predikant zich .te veel aan Haamstede gaf en Haamstede meende dat Burgh meer van den dienst van den dominee genoot. Teneinde niet in onge noegen met elkaar te geraken hield men een gecombineerde kerkeraadsvergadering op 4 Maart 1652, waarin besloten werd aan de Staten vein Zeeland te verzoeken, om een dominee voor elke plaats. Zeven jaren lang hoorde men niets Over dat verzoek, doch op 10 Dec. 1659 kwam een besluit van de Staten af, dat zij besloten had den de gemeente van Burgh door een zie kentrooster te doen assisteeren, op een sa laris van f 250. De kerk van Burgh was hiermede niet te vreden. Zij kon er niet in meegaan, dat Haamstede wel een predikant had en zij het met een ziekentrooster moest stellen. Een protest bleef niet uit, en het gevolg was, dat het pleit gewonnen werd en dat Burgh een eigen predikant mocht beroepen. De Ambachtsvrouwe van Haamstede ging tegen de afscheiding in verzet, maar het baatte haar niet. Op 10 April 1661 werd tot eerste predikant beroepen Arnoldus de Rijcke. Dat men te Burgh een predikant wist te waardeeren, ondervond Ds Fresling, die deze gemeente van 17911797 diende. Z.Eerw. bedankte in 1794 voor een beroep naar Wis- senkerke. Dit bedanken was den Burghe- naars zeer naar den zin. Uit dankbaarheid voor dit afwijzen, werd hem niet alleen vermindering der huishuur toegestaan, maar werd ook bepaald, dat de landlieden dezer gemeente jaarlijks een aandeel uit hun veld vruchten naar de Pastorie zouden brengen. Dat ook groote geesten kunnen vallen, leert de levensloop van Ds Dompeling, die herder en leeraar te Burgh was van 18141815 dus bijna 2 jaar. Hoogleeraar geworden zijnde aan het Atheneum te Deventer, in de be spiegelende wijsbegeerte en ook in de wis- en natuurkunde, werd zijn leven later be treurenswaardig. Verhaald werd n.l. dat hij aan den drank is geraakt en daardoor0 en ook door spel en gedurige geldverlegenheid ver keerde. Op alle wijzen probeerde hij geld los te krijgen. Eindelijk viel hij in handen van woekeraars en moest ten laatste wegens val- sche handteekening vluchten. Zijn opvolger te Burgh, Ds A. Soetermeer, bleef er heel wat langer, n.l. van 1816 tot 1850. Deze leeraar verloor men op treffende wijze. Des avfjids te voren nog gezond zijnde, vond zijn gade in den vroegen morgen van 30 Jan. 1850 hem dood in bed liggen. Verdere historische gebeurtenissen hebben wij bij ons bezoek niet kunnen opsporen. Wij raden ieder aan, ga er eens heen; 't zal u niet berouwen. 84. Moed inspreken! Of werpt ge me snel tegen: dat hoeft niet, want onze kinderen zijn gerust wèl moedig genoeg, al te moedig, overmoedig! 'tls beter ze wat te temperen, wat in te binden, wat te kortwieken! Een klem moet er dik wijls op! Laat ik u nu zeggen, dat ik niet twisten wil. Veeleer wil ik u toestemmen, dat ge in menig geval gelijk kunt hebben. Welnu, bindt ze dan maar wat in en hanteer het snoeimes dan maar. Want overmoedig moe ten wij niet zijn en moeten onze kinderen ook niet zijn. Maar ik laat me niet afbrengen van mijn eerst uitgesproken gedachte. Het is zoo dik wijls noodig, dat we onze kinderen moed inspreken. En dan moeten we dat doen ook. Want dat is voor hun vorming zco uitstekend. Uw kleine jongen vindt de sommen op school zoo lastig. Hij ziet er al tegen op, als het rekenuurtje komt Wat moet gij als ouders daar nu tegen doen? Ge kunt zeg gen: „o, die sommen zijn heelemaal niet moeilijkl Kees en Anton kunnen ze immers ook altijd maken? Je let zeker niet goed op!" Maar als uw jongen werkelijk bang is van die sommen, dan doet ge beter hem anders aan te pakken. En dan zegt ge: „ja, jongen, ze zijn soms niet makkelijk, hé? Dat weet ik ook nog uit mijn jonge tijd. Maar ik luisterde dan maar heel oplettend en dacht aan niets anders: en dan lukte het dikwijls beter! Kom, dat moet je ook zoo eens aanpakken; ik denk, dat het dan wel gaan zal!" Uw meisje moet breien leeren, maar het valt niet mee. Och, wat heeft ze daarmee een moeite. Welnu, moeder, val dat kind nu niet hard met driftige en booze woorden. Maar spreek ze moed in. Geef een rustig voorbeeld, houd dan de handjes vriendelijk vast, brei eens enkele steken samen en lach daarbij: zie je nu wel, het gaat al. En wees blij met enkele goede steken. Vraag niet te veel. En zeg: morgen weer een klein poosje, dan zal het best gaan! Voor de catechisatie moeten vragen wor den geleerd. Of een opstelletje moet worden gemaakt voor de vereeniging. En wie heeft dan niet eens een bemoedigend woordje noo dig? Och, je bent het gauwste klaar met een koele of harde aanmerking: jij kunt ook zoowat niets of je doet er je best niet op! Maar dan bereikt ge ook geen goed resul taat. Ge bederft meer dan ge goed maakt. Veel beter doet ge, met een vriendelijk ster kend woord de moed aan te wakkeren. Eerst met heel weinig al tevreden te zijn en lang zaamaan wat meer te vragen. Hulp te bie den bij de eerste stappen en dan zelf te laten voortgaan. En als het dan nogmaals gaat stokken, weer de behulpzame hand te bieden; om daarna opnieuw op te wekken nu weer zelf verder te probeeren. Moed inspreken. Dat hebben vooral de bescheiden en zachte naturen zoo noodig. Zij, die niet sterk staan. En waarlijk, dat zijn niet altijd de minst beste. Maar ze heb ben steun noodig. Moed en zelfvertrouwen. En dat moeten ze heel langzaam verkrij gen. Om straks des te sterker te staan, niet zelden tot beschaming van anderen, die prat gingen op kunnen en durven. Gelooft ge niet, dat daarin juist het mooie ook van ons opvoedingswerk zit? Dat daar in het heerlijke van uw taak als vader en moeder zoo kostelijk uitkomt? Dat zulk een leiding geven en opvoeden veel mooier is dan met koude strengheid en geweld op treden? Want dit laatste kan bij zulke steun behoevende kinderen slechts verkeerd werken. Zeker, brutale en zich-zelf-veel verbeelden de jongens moeten wel eens anders worden aangepakt Maar dat zijn toch gelukkig niet de meesten? In het algemeen is het zacht bemoedigen en aanmoedigen eens noodig, maar ook een heerlijk middel om onze kinderen tot grooter krachtsontplooiing te brengen. En ze zijn er ook zoo dankbaar voor! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8