i>
III
S-SaJ
s -g 2131
S ft J "S I a
ii4'è-
.jktlK
Ial«Ia-i
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
te te
s H
g S-B
|2.®
I'S -
Burgh op Schouwen.
-w
o
<5
N
O
oc
lil
O
CU
•*->
TO
CO
CO
DC
LaJ
u
if Sf-s
2 a
05 .i? d
ë-*3
«^3 a
Q-ö'Sig^
TR "S *1
3 O
13 O bo
O
•r—4
V*H
S-g
Is
s
2 0
3
O O
TJ
3 «d
KJ
;öw
b£^J
s*
lp
ïff
S
a a-s
o o
5
C= te
C°
a)
-a
W
2 fl
-3
a
CD
w aj
^KK
C< s5
8
23
S
24
-* ~T
SI
8
u
g 2
EH g
ca
t»
<n ®üj
O 6, 05 te
Tj O 4J M 3
S 2 d
"2 g
H g a s» -
rx*
XJ
o »H
^24 O,
ut S3
Oï Cö cö
o rf-S-22
°SPgH<:®l0®ïU
erf O
"O 25
t>
25
mw
erf
■w erf
§o.
CU
g>d
o
O
:z?
•3 3
erf
S
CÖ ÖD
2 25
9
o'|
.sS
d
d
9
9
o
O
co
»-H
- ts
g
g
9 erf
UI
§2
73
d
3 2
5 S=p£
f£
O rrt *-<
3 o
S 92
T3
vy **-i
Ut
d 23
2,a,2^.
S*-§J-3
t, <D C o
■S^gtPa-
I- s.
3 te *5 SP
ssr-°;p
fl ra <-l
rrt
tUD
O
.25
ÖD~
C
d -
*-< d
u d 5
d dr^
d xs
T3
d
~r2
tD^3
O O n>
a 's
O
t-,
erf
Q
=*6^
^"3
d trf
a :cp
5
O «4-< F
c td®
23
5©
6 "3
3p-S
?4
-S-® §T3
g
t-t
23 d
ÖC ©_d
5
fcJO^
rï
24
g
drQ d<vd
©_g
jd
d éd»:
g»u
r.
o) 'd
1 >-'ö-£3
d
tlD 5 d erf
s-g
tüD W g
3 2
r—4 -+~> d
'"3
to N
C
2 e -£ a
k£
d
a- S-2-a
te -g
3SN%i
3 s W té 1
■4-s c> 22 d
d-( ;d xs
X d
u d
«-S
a-3 s
d
W OHrt
d
«4 O
r''0 ro
5 a
bD
tm
^-g^S 3
JH «dU
erf d -ej
Ut erf t>
>-4 rrf
u.s
T3 4)
a
CO
b d g
b/) erf O
^11
CU
d u
5^^
d w w
i
S
s
f3
3
°s B
-t^ 60
O bo a S a
o^afiao^
t> *d
CU <D ^_s
S 25
b£) .S
d t-. d
.X.24
d -PH 24 -t-5
3 co*-— o 25
25 O
N .erf w cud^ n
dU>-rj f. •ri""-*
§="35^-0^
„A3 - -O
N
gg'l&SSSll
•- rt 013 ®71
'5) te
3,w® &-2
d)$-.^!s2<QiL. f-<
_r rj 5© 2^ Ph *S
Q.gS g«g
24 x3
S s
Si
25
«J h
Sü MS
d
d x* 123 d
- Td .ti P -«»
l3a0-?S
61?|3S
CU 25 bO 23
L.
in andere gebieden heeft het Dietsch zich
fevenzeer weten te handhaven!
Wie omziet naar het verleden, ontdekt
dat waar thans scheiding is, een gave een
heid zich openbaarde. Tot het gebied dat
men in dezen tijd als Fransch-Vlaanderen,
aanduidt wijl het zich binnen Fransch
staatsverband bevindt maar volkomen
Vlaamsch is naar volksaard en -karakter
strekte zich in verledene tijden het Ne-
derlandsch stamgebied uit.
Éénzelfde verleden heeft men langen tijd
ghad; dezelfde moeilijkheden, denzelfden
strijd in meer dan eene eeuw. Verbrokke
ling en scheuring ten slotte, waardoor Vlaan
deren van het Noorden werd losgemaakt,
en dat Noorden de leidersrol van het Zui
den overnam; waardoor het meest zuide
lijke deel een door velen vergeten stam
gebied werden als deel van Frankrijk den
«waren strijd voert om zich als Dietsch te
handhaven.
Deze dingen dient men duidelijk te zien,
eer men beseft wat een geschiedenis van
den nederlandschen stam zijn moet Men
moet weten dat er één gemeenschappelijk
Verleden is, waaraan ook deel hebben de
Velen die niet in het Nederland van den
tegenwoordigen tijd wonen, maar die wel
de beide andere gebieden binnen Europa
bevolken: Vlaanderen en Noord-Frankrijk.
En dan rijst vanzelf de vraag: bestaat de
mogelijkheid om van een zoo verbrokkeld ge
heel een geschiedenis te schrijven?
Inderdaad, de mogelijkheid daartoe i s er.
Mits men niet voortgaat in het spoor der
geschiedschrijvers, die het staatsverband als
overheerschend beschouwen, en alleen bin
nen die grenzen de groote lijnen vonden
naar het verleden.
Die beschouwing kan in onzen tijd geen
bevrediging schenken.
Vaeleer dient men, ondanks de staatkun
dige grenzen in nieuwe tijden, te speuren
naar den eenen, waren ondergrond: de een
heid in volksaard, taal en beschaving. In
zijn geschiedbeschouwing dient men aller
meest oog te hebben voor de beteekenis, die
Btameenheid bezit.
Professor Geyl wijdt in zijn zeer belang
wekkend boek een afzonderlijk hoofdstuk
aan den Guldensporenslag, die zoo betee-
kenisvolle gebeurtenis in de geischiedenis
van den Nederlandschen stam. De overwin
ning van de Vlaamsche democratie op de
Fransche koningsmacht wordt hier getee-
kend in haar beteekenis voor de volgende
tijden.
Met name uit dit hoofdstuk blijkt, dat al
léén een geschiedenis van den nederland
schen stam den Nederlander de historie van
zijn volk en land doet verstaan en begrij
pen. Niet een beschrijving die zich aan han
den en voeten gebonden voelt door de lands
grenzen in den tegenwoordigen tijd, en als
het ware binnen de grenzen saamsnoeren-
de hetgeen nooit in dit beperkte gebied alléén
zijn oorzaak en gevolg vond, maar het
gansche terrein van den nederlandschen
stam omvattende, het eene feit uit het andere
verklarende, het verleden niet binnen denk
beeldige grenzen, maar onbelemmerd en in
juist wijl volledig verband.
Zóó dient men zich een beeld te vormen
van de verledene tijden, die grooter en groot-
scher waren dan men oppervlakkig denken
zou; en herhaalde malen moet men het oog
richten naar het gebied van den Belgischen
staat, dal zijn verleden met ons gemeen
heeft. Een verleden waaraan wij, Noord-
Nederlanders, zoo ontzaglijk veel te danken
hebben.
Het is meer dan tijd dat wij onze kennis
van die vervlogen eeuwen verdiepen, dat óók
het geschiedenis-onderwijs aan de jeugd
deze banen volge. Daartoe kan dit boek
waarvan het eerste deel het tijdvak vóór
1600 behandelt op alleszins succesvolle
wijze medewerken, wamt op meer dan één
feit laat het eein verrassend helder licht
Bchjjnen.
Om een enkel voorbeeld uit de vele te kie
zen: het Wilhelmus is, zooal niet door Mar-
nix, dan toch vrij zeker door een Braban
der gedicht; het Noorden heeft zich dit lied
sis het ware toegeëigend, maar zoowel Vla
mingen als Brabanders hebben aan deze lie
deren evenzeer als aan de gebeurtenissen
in die jaren zèlfl hun deel gehad.
Moeten wij niet denken aan Jacob van
Maerlant (12351295), die in Damme woon
de en terecht genoemd wordt:
die vader
Der Dietsche dichteren algader.
Aan dergelijke figuren is de nederland-
sche stam rijk. Welk een grootsch en glorie
rijk verleden gaat aan ons voorbij, wanneer
wij de geschiedenis van dien stam lezen!
Het kan alleen tot onze schade zijn, wan
neer wij ons een beeld van dat verleden vor
men binnen de enge grenzen van het heden.
Zooiets is te zeer in strijd met de werkelijk
heid, dan dat deze methode van onderwijs
ook in de toekomst dient bestendigd te
worden.
Wat wij noodig hebben, nu en altijd, is een
ruimen blik op hetgeen ons volk in zijn rijk
ste tijden geweest is. Een verleden, waaraaa
niet alleen de Noord-Nederlander, maar ook
Vlaming en Brabander doel heeft.
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
23)
„Ik heb gezegd, dat het zóó zou kunnen
zijn. Het kan ook anders. Ik verzeker u, juf
frouw, dat er niets zal gebeuren, want ik
heb niets op mijn kerfstok. Informeer u ge
rust bij mijnheer Wehrmeyer, en ik wil u nog
wel andere namen noemen. Wanneer u daar
mede geen genoegen neemt, wel, dan zal ik
gevolg geven aan uw wenk en andere ka
mers zoeken."
„Dat behoeft niet, mijnheer. Ik geloof u
nu wel, al ben ik ook niet tevreden gesteld."
En zij verliet het vertrek.
Neen, Albert begreep, dat zij niet tevre
den gesteld was. Hij had er het land aan,
dat hij getracht had, haar om den tuin te
leiden, door een gewrongen redeneering te
houden. Zij wilde hem wel gelooven, maar zij
was niet tevreden. In werkelijkheid geloofde
zij hem natuurlijk ook niet.
Hij zag op de klok: zeven uur. Nog een
klein half uur de courant lezen en dan maar
wat omloopen, om precies acht uur bij de
school op den Resedaweg te zijn. De kogel
moest maar door de kerk: met mijnheer
Kleefstra gaan praten, hem alles vertellen,
ook de strijd met de hospita en dan eens hoo-
ren, wat Arie's vader, dien hij gaarne lij
den mocht, hem zou aanraden.
De lectuur kon hem niet bekoren, zoodat
hij veel te vroeg vertrok en door de stad
dwaalde, teneinde het acht uur te laten wor
den.
Juist, toen hij bij de school kwam, liepen
eenige opgeschoten jongens door het hek. De
les was dus afgeloopen; hij zou mijnheer
Kleefstra alleen aantreffen.
„Zoo kerel, ben je daar? Arie heeft me
gezegd, dat je me gaarne alleen zoudt wil
len spreken. Wat is dat voor geheimzinnig
heid, Leermans? Er is toch geen zwarig
heid?"
„Er is iets zeer vervelends, mijnheer. En
ik wilde uw raad, als u dien geven wil."
„Als ik kan, graag. Wat heb je? Maar ga
zitten. Een fauteuil kan ik je hier niet aan
bieden. Denk nog maar, dat je schooljongen
bent, maar dan niet in, doch op de bank,"
lachte het hoofd der school, die Albert op
zijn gemak wilde zetten.
„Was ik nog maar een ^schooljongen,"
dacht deze. „En dan moest niet meer
gebeuen, wat gebeurd is
Albert glimlachte zijns ondanks even om
zijn eigen dwaas denkbeeld.
„Nu, Leermans, wat is er aan de hand?"
„Ja, mijnheer, ik zal openhartig alles zeg
gen. U noemt mij Leermans natuurlijk, maar
zoo héét ik niet."
„Wat?!"
Stom verbaasd staarde het schoolhoofd
den jongeling tegenover hem aan.
„Leermans is de naam van mijn moeder,
mijnheer. Mijn echte naam is Meijenbeek
Leeuwenhuis."
Meyenbeek Leeuwenhuis? Meyen
Waar heb ik dien naam0, Gretha
schreef dien naam ook. Een medeverpleeg
ster, die zoo heet. Ik begrijp niet
„Marianne Meyenbeek Leeuwenhuis is
mijn zuster, mijnheer."
„Je zuster? Waarom heb je dat dan nooit
gezegd? Wat ter wereld beweegt je, om je
Leermans te noemen? Hoe doe je dat? Hoe
kon je dat volhouden? Dat moet je toch in
een lastig parket brengen?"
„Ik zit midden in de moeilijkheden, mijn
heer. Vandaag kwamen ze alle op mij aan
stormen. 'k Weet niet, hoe ik er uit moet
komen. Vandaar, dat ik u om raad kom
vragen."
,,'t Lijkt me alles heel vreemd en wonder
lijk. In ieder geval zul je me alles moeten
vertellen, wil ik geheel op de hoogte zijn.
Je hebt gezegd, dat je vader niet meer leeft.
Was dal een leugen?"
„Neen, mijnheer, mijn vader is dood. Hij
sloeg de hand aan eigen leven," hak
kelde Albert.
„Jongen, Albert, dat is vreeselijk. Als je
er liever niet over spreekt
„Dat moet ik, mijnheer. Anders kunt a
mij niet raden."
„Nu, vertel dan."
Het was stil in het schoolvertrek. Terwijl
mijnheer Kleefstra onafgebroken tuurde
naar een globe, die op de kast stond, luister
de hij met deernis naar het droeve verhaal
van Albert. Onder het luisteren herinnerde
hij zich het geval.
„Weet u van dat gebeuren niet af?" vroeg
Albert.
„JaweL Nu je het vertelt, herinner ik mij,
het in de bladen gelezen te hébhen. Maar de
naam van den bankier was mij totaal ont
gaan. Je hebt vreeslijk geleden. En ook je
moeder en zuster. Met medelijden vervuld,
heb ik naar je zitten luisteren. En nu wil
je mijn raad?"
„Ja, mijnheer. Mijnheer Wehrmeyer staat
er blijkbaar op, dat ik mijn eigen Tiaam ga
dragen. Als ik weiger, Ik weet het niet, maar
dan loop ik de kans, ontslagen te worden
en
„Heeft mijnheer Wehrmeyer dat gezegd?"
„Neen, dat niet. Maar ihij voelt er niet veel
voor, iemand in de zaak te 'hebben, die zijn
echten naam niet draagt."
„Dat kan ik mij voorstellen. Het geeft aller
lei moeilijkheden en ook aanleiding tot ver
moedens, die kant noch wal raken. Je ziet
het wel aan het optreden van je hospita. Ik
kan het 'het menseh niet kwalijk nemen, dat
zij achterdochtig is."
„Wat moet ik nu doen, mijinheer?"
„Als ik je een raad geef, volg je dien dan
op? Dat lijkt een gekke vraag, maar
Mijnheer Kleefstra zweeg. Want de deur
werd geopend en zijn vrouw trad in het
schoollokaal.
„0, man, ik wist niet, dat je bezoek hadt
Ik dacht: waar blijft hij nu toch? Albert,"
zij gaf hem een 'hand, „hoe kom je 'hier ver
zeild? Is is er iets ernstigs?" vroeg zij
dan verschrikt.
Haar man stelde haar gerust.
„Albert zit met een moeilijkheid, waarover
hij met mij alleen wilde praten, 't Was niet
noodig geweest, maar ik begrijp het wel. Nu
je er tóch bent, moet je het weten. Je waart
het toch te weten gekomen, dat spreekt. We
gaan naar huis, Albert, en drinken thee.
Annie is met haar vriendinnen hoven, dus
zijn wij met z'n drieën. En dan zal ik mijn
vrouw met een paar woorden op de hoogte
brengen. Tenminste als je er geen bezwaar
tegen hebt?"
Albert schudde het hoofd: allen kwamen
het nu tóch te weten. Bovendien voelde hij
zich verlicht, dat hij het verteld had en, méér
nog, dat mijnheer Kleefstra, ondanks het
feit, dat hij alles wist, even vriendelijk bleef.
In het gastvrije huisvertrek, waar hij zat
op zijn gewone plants, luisterde hij naar de
woorden van mijnheer Kleefstra, die beknopt
weergaf zijn eigen droef verhaal.
door
A. M. WESSELS.
L
Dit dorp, 3/4 uur wandelens van Zierik-
zee, is een, aan den voet der duinen gelegen,
uiterst bekoorlijk plaatsje. Het biedt tal vaa
aangename wandelingen.
Toen in oude tijden het heerlijke „spele
rijden" nog bij velen op 't program van een
zomerreisje stond, werd Burgh vaak als
eindpunt gekozen om er af te spannen, om
daarna een prettig zitje te nemen of rond
te dolen in de omliggende bosschen en beem
den.
Een weinig zuidelijk van Burgh, meer
naar het strand, stond eenmaal het bloei
ende Wester-Schouwen, een der welvarend
ste vlekken van Zeeland. In 1438 was de zee
vaart hier al zoo toegenomen, dat er zelfs
koopvaardijschepen naar Spanje en Portugal
voeren, wat in dien tijd, van uit Zeeland
nog zelden plaats had, en in 1493 begon
men zich hier ook krachtig toe te leggen op
de haringvisscherij.
Hoe groot de welvaart dezer plaats kan
geweest zijn, hooren wij Reigersberg in deze
bewoordingen zeggen, dat nog in zijn tijd
begin der 16de eeuw „eene zoo schoone
en lustige kerk stondt, als men op eenige
plaetsen in Zeelandt veel vindt, dat hetzelve
eertijds een dreve van boomen, aan beide
zijden, met vele schoone Huizen en Kelders,
naar de Kercke toe, zoodat men niet anders
dacht dan dat het een stad geweest ware."
Door het verzanden der haven ging de
plaats snel achteruit. De kerk was in 1591
niets meer dan een bouwval. Dit snel verval
heeft aanleiding gegeven tot de bekende le
gende van de gevangen meermin, die, na
tevergeefs door haar man opgeëischt te zijn,
gewroken werd, door het toeslikken der eens
zoo voortreffelijke haven. De volksmond gaf
den meerman de volgende bedreiging tot
Westen-Schouwen uit te spreken:
Westenschouwen Westenschouwen,
Deze daad zal j'eens berouwen
Dat ge genomen hebt mijn vrouwe,
Heel Westenschouwen zal vergaan,
Maar de plompe toren zal blijven staan.
Ja, zoo was het. Bij den ondergang der
plaats werd deze toren gespaard, om nog
meer dan twee eeuwen, zij het als een ruïne,
getuigenis af te leggen van den voormaligen
bloei van Schouwen. Den 23sten Sept. 1845
is deze bouwval, ten bate der gemeentekas
van Burgh, waarmede Westen-Schouwen se
dert 1816 vereenigd was, publiek voor af
braak verkocht. Niet minder dan 1000 kub.
M. steen bevatte de ruïne nog.
Ongeveer een half uur Z.O.-waarts van het
dorp, aan den zeedijk, is een afwaterings-
sluis en de haven Burghsluis geheeten, waar
ook eenige woonhuizen staan en een afvaart
voor schepen is. Ook van uit deze haven
werd nog tot in het midden der 18de eeuw
een drukke haringvangst uitgeoefend.
Tot 1890 stond dicht bij het dorp nog het
eeuwenoude slot Kraayenstein.
Aan den Burcht Kraayenstein ontleent het
dorp zijn naam. Dit beroemde slot behoorde
aan het geslacht van de Heeren van Haam
stede en werd in de eerste helft der 13e
eeuw bewoond door Floris van Haamstedet
en Moermond, die gehuwd was met Gatha-
rina (of Paulina) van der Werve.
Bij testament bepaalde deze dat genoemd
slot altijd komen zou aan het oudste mans
hoofd van het geslacht, wat gedurende vele
jaren geschiedde. Het zou vervelen een op
somming te geven van de diverse eigenaars.
Na achtereenvolgens aan twaalf eigenaars te
zijn gekomen, kwam het eindelijk in 1668
in handen van Pieter de Huybert, ambachts
heer van Burgh. Men verwachtte een gron
dige restauratie, doch deze bleef uit. Lang
zaam maar zeker ging het ten onder. In
1890 verkocht de Schout van Burgh, Joost
de Kater, de gebouwen voor afbraak. Zoo
eindigde het eenmaal trotsche Kraayenstein
zijn bestaan.
Voor wij in het dorpje kwamen, zagen wij
nog een historische plek, midden tusschen
Haamstede en Burgh, waar onze vriendelijke
gids, dhr A. Hubregtse, hoofd der school te
Burgh, ons opmerkzaam op maakte. Deze
plaats is kenbaar aan een hoogliggende
weide.
Hier stond n.l. in den Romeinschen tijd. 't
uit de historie welbekende nonnenklooster
van, de IDominicaner-orde Leliëndaal. Dit
was het eenige nonnenklooster, hetwelk deze
orde in Zeeland had. Na de stichting in 1459
werd het in 1459 door 't Algemeen Kapittel
te Nijmegen in genoemde orde opgenomen.
Het behoorde tot de Hollandsche Congre
gatie, als de zuster gestichten te Leiden en te
Asperen. Ten tijde van den beeldenstorm
werd het schier van alle goederen beroofd.
Het getal nonnen was intusschen zoo klein
geworden, dat in 1569 de nog overgebleven
bezittingen met Pauselijke goedkeuring aan
de Domimicanen te Zierikzee werden afge
staan, onder voorwaarde, dat zij de drie non
nen, die over waren, zouden verzorgen.
(Wodt vervolgd.)
Beste Nichtjes en Neefjes,
Het is nu weer een echt gezellige tijd.
De lucht zit vol geheimzinnigheid; je moet
oppassen, dat je je niet verspreekt, want
Voor ieder heb je geheimen, en stel je voor
dat je er per ongeluk een verklapte.
Nu, ik weet ook veel geheimen, maar
er wordt nog niets verteld. We hebben van
de week toch al heel wat ruimte noodig,
dus zal ik nog maar nieit vertellen wat voor
verrassingen er zijn, en wat ieder krijgt
Het lijkt me trouwens ooik aardiger als
jullie niet vooruit weet wat er voor je
komt "Dus dat bewaren we dan maar voor
de volgende week.
Nieuwdorp. „Breistertje". Flink hooi
dat jullie allebei al op het lijstje staan.
Weet je wat ik denk? Dat de andere kin
deren ook zoo hun best gaan doen dat ze
allemaal op het lijstje komen. „Juffertje".
Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaar
dag. Jij trof het nog eens, dat jullie juist
vrij van school hadden. Prettig dat je nu
ook naar de M. V. mag. Kun je goed opr-
stallen maken of doen jullie dat daar niet?
„Rakkertje". Verleden week heeft het hier
ook nogal veel geregend, maar deze week
is het weer mooi weer geweest. De raad
sels die je stuurde zijn goed. „Fluweeltje".
Echt mooi vond ik het wat jij gemaakt hebt,
ën het is zoo keurig afgewerkt. Nee, ik heb
het nooit gedaan. 'tWas jammer dat het
neefje niet thuis was, vooral nu jullie er
zoo'n reis voor hebben gemaakt
Koude kerke. „Paaschlelie". De jurk
is nog mooi op tijd klaar gëkomen. Écht
flink vind ik het, dat je hem heelemaal zelf
gemaakt hebt. 'tWas zeker wel een heel
gebrei. Waar ga je nu aan beginnen?
„Sneeuwklokje". En jij bent ook al zoo
ijverig in dfe weer. Jullie doen het om
het hardst, geloof ik. Fijn, dat jullie zoo'n
'mooi hoekje lezen op school. Mogen jul
lie om de beurt op het bord schrijven?
Zonnebloem". Jij mag ook meedoen, maar
dan moet je me nog eens schrijven hoe
oud je bent Als R. mee wil doen, moet ze
den volgenden keer ook maar een briefje
schrijven. „Krullebol". Het gebeurt niet vaak
dat ik van een nieuw familielid niet weet
óf het een meisje of een jongen is, maar nu
is het toch zoo. Mag ik dat nog eens van
je weten en dan ook je leeftijd? Koudekerfce
gaat op zoo'n manier nog een groote plaats
in ons hoekje .innemen. „Theeroos". De
meester is al vroeg aan de Kerstgeschiedenis
begonnen, maar hij vertelt zeker nietiede-
ren dag. Je schiet al mooi op meit hand;
werken. Naaien "is ook wel prettig, vind
je niet?
Zoutelande. „Kwispelstaartje". Je hebt
gelijk hoor, dat je geen aparte brief meer
stuurde. Je moet er uu wel om denken, den
volgenden keer het vorige prijsraadsel er
nog bij te doen.
St Laurens. „Naaistertje". Gezellig,
dat jij nu ook mee gaat doen. Je broer heb
ik nog niet vergeten hoor. Ik vind het pret
tig nog eens iets van hem te hooren. Moe
ten er nog veel meisjes uit de klas 10
jaar worden? „KemoffeK'. Hebben jullie al
lemaal een tekst gehad, of waren er ook wel,
die er niet een verdiend hadden? Ja hoor,
jullie pakjes heb ik ook ontvangen. „Kerk-
laantje". Jij hebt ook een mooien tekst
gekregen zeg. Het verhaal is nog lang niet
uit, dat is zeker wel naar je zin. Hebben
de andere neefjes het boekje ook al gelezen
of leenen jullie ze niet meer aan elkaar?
„Meibloem". Ik was heelemaal niet boos.
Je 2 ebt de schade weer goed. ingehaaüd
boor. Je hoeft nu niet lang meer nieuwsgie
rig te zijn. Kon je de vragen goed?
Goes. „Karekiet". Wait jij wenscht, zullen
do anderen ook wel wenschen. Nu je moet
maar eens zien Maandag. Heb je voor thuis
ook leuke dingen gemaakt. Deze keer koonden
ze het raadsel allemaal nog al gauw vinden.
„Barberis". Wat heb jij een knappe groot
moeder zeg. De jurk zal wel erg mooi zijn.
De kleur is tenminste snoezig. Je hebt al de
raadsels goed. Het kruisraadsel ook. Als je
maar even weet hoe het moet hé. „Vergeet-
mijnietje". Weer eens een nichtje uit Goes
er bij; nu dat is gezellig, want er zjjn er niet
zoo veel meer den laaitsten tijd. Om nog
met de cadeautjes mee te doen, had je wat
eerder moeten schrijven, nu kon ik je niet
meer op tijd antwoord geven. Hoe oud
ben je?
Middelburg. „Klimop." 'tGebeurt de
anderen ook wel eens, dat ze een raadsel niet
kunnen vinden. Als je een erg mooi rapport
hebt, is het wel fijn dat het vlak. voor St.
Nic. komt, maar anders niet. Hoe was dat
van jou?
Rilland. „Vinkje." Het pakje kwam
wel erg Iaat, maar toch nog niet té laat.
Prettig dat je briefje er weer is. Ga je nn
geregeld schrijven? Heb je fijn geslapen van
de week? „Winterbloem". Ben je al aan het
kruiswoordraadsel bezig. Je zult het nu wel
kunnen vinden nu ie het voorbeeld er hij
hebt. Ja, ik vind het verhaal ook wel mooi.
Biggekerke. „Moeders Oudste". Niets
prettig hé, als het zoo uitgesteld wordt,
vooral als je er zoo nieuwsgierig naar bent.
Die stukjes vind ik grappig. Jullie weten nn
natuurlijk allemaal altijd precies waar het is
als je aan de beurt bent
Golijnsplaat. „Blondje." Echt gezellig
dat jij nu ook mee gaat doen. Ik wist
natuurlijk direct wie je was. Het kiekje hel»
ik nog hoor. Hoe gaat het met je zustere?
Jij moet nu maar net zoo trouw meedoen
als zij het gedaan hebben.
Lewedorp. „Zeemeeuw." Jij komt zoo
maar op een mooie manier aan je post
papier. Het kruisraadsel kan je nu vast wel
vinden. Er zijn er tenminste al meer. Pret
tig dat je broer en zusje ook mee gaan doen.
Ze zullen best een schuilnaam kunnen vin
den.
G r o e d e. „Kleine Molenaar" en „Bal
roosje." Jullie zingen mooie versjes op het
Kerstfeest. Ik ken ze allemaal wel. Kan
B. zoo goed zingen, dat ze met de 2de stem
mag helpen? Het raadsel zal ik wel kunnen
gebruiken.
Borssele. „Smid." Ik kan begrijpen,
dat moeder je eerst een ander pak aan laat
doen. Ais je daar gaat spelen, kun je ook
niet om je kleeren denken. Heb je de brief
zelf getypt?
Hilversum. „Primula." Prettig dat
het feest zoo goed geslaagd is. Jij hebt een
mooie prijs gehad, zeg. Typisch dat Sint Nic.
ze kwam uitdeelen. Ja het is een nichtje van
K. Wat een ontdekking hé?
Serooskerke. „De Ruyter". Ja, als je
zooiets van dun hout maakt, gaat het wel
gemakkelijker, 't Is anders wel een leuk din
getje geworden. Fijn hé, soldaatje spelen.
Hebben jullie de saLels zelf gemaakt"? „In
diaantje". En zijn de kinderen allemaal al
weer beter. Er waren er heel wat ziek. 'tig
maar goed dat er een meisje over het feest is
begonnen, anders was het misschien weer
niet gebeurd. Jullie moeit maar flink je
best doen om er wat moois van te maken.
„Vaders oudste." En hoe gaat het er mee.
Al weer beter? 't Is niet prettig hè, zoo iets.
Ben je er nog bij geweest toen de koe ge
slacht werd? Je naam stond niet onder je
briefje. Een volgende maal er aan denken
hoor. „Ooievaar". St. Nicolaas is maar een
fijne tijd hé. Ja, als je jong bent mag je
nog niet zooveel uit als de grooteren, maar
voor jou komt het ook nog wel. „Winterka-
ningiimetje." Nu het voorbeeld er verleden
week ingestaan heeft, zal het misschien wel
gemakkelijker gaan. Verlang je al naaT
sneeuw of hotud je er niet van. „Manrits" De
brief die er in lag heb ik gevonden. Het an
dere heb je ook keurig gedaan. Prettig voor
B. dat hij nu ook een boekje krijgt Kan hj|
al goed lezen?
Souburg. „Melkmeisje". En heb je die
drie woordjes al gevonden? 'tZou jammer