i> III S-SaJ s -g 2131 S ft J "S I a ii4'è- .jktlK Ial«Ia-i Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. te te s H g S-B |2.® I'S - Burgh op Schouwen. -w o <5 N O oc lil O CU •*-> TO CO CO DC LaJ u if Sf-s 2 a 05 .i? d ë-*3 «^3 a Q-ö'Sig^ TR "S *1 3 O 13 O bo O •r—4 V*H S-g Is s 2 0 3 O O TJ 3 «d KJ ;öw b£^J s* lp ïff S a a-s o o 5 C= te C° a) -a W 2 fl -3 a CD w aj ^KK C< s5 8 23 S 24 -* ~T SI 8 u g 2 EH g ca t» <n ®üj O 6, 05 te Tj O 4J M 3 S 2 d "2 g H g a s» - rx* XJ o »H ^24 O, ut S3 Oï Cö cö o rf-S-22 °SPgH<:®l0®ïU erf O "O 25 t> 25 mw erf ■w erf §o. CU g>d o O :z? •3 3 erf S CÖ ÖD 2 25 9 o'| .sS d d 9 9 o O co »-H - ts g g 9 erf UI §2 73 d 3 2 5 S=p£ f£ O rrt *-< 3 o S 92 T3 vy **-i Ut d 23 2,a,2^. S*-§J-3 t, <D C o ■S^gtPa- I- s. 3 te *5 SP ssr-°;p fl ra <-l rrt tUD O .25 ÖD~ C d - *-< d u d 5 d dr^ d xs T3 d ~r2 tD^3 O O n> a 's O t-, erf Q =*6^ ^"3 d trf a :cp 5 O «4-< F c td® 23 5© 6 "3 3p-S ?4 -S-® §T3 g t-t 23 d ÖC ©_d 5 fcJO^ rï 24 g drQ d<vd ©_g jd d éd»: g»u r. o) 'd 1 >-'ö-£3 d tlD 5 d erf s-g tüD W g 3 2 r—4 -+~> d '"3 to N C 2 e -£ a k£ d a- S-2-a te -g 3SN%i 3 s W té 1 ■4-s c> 22 d d-( ;d xs X d u d «-S a-3 s d W OHrt d «4 O r''0 ro 5 a bD tm ^-g^S 3 JH «dU erf d -ej Ut erf t> >-4 rrf u.s T3 4) a CO b d g b/) erf O ^11 CU d u 5^^ d w w i S s f3 3 °s B -t^ 60 O bo a S a o^afiao^ t> *d CU <D ^_s S 25 b£) .S d t-. d .X.24 d -PH 24 -t-5 3 co*-— o 25 25 O N .erf w cud^ n dU>-rj f. •ri""-* §="35^-0^ „A3 - -O N gg'l&SSSll •- rt 013 ®71 '5) te 3,w® &-2 d)$-.^!s2<QiL. f-< _r rj 5© 2^ Ph *S Q.gS g«g 24 x3 S s Si 25 «J h Sü MS d d x* 123 d - Td .ti P -«» l3a0-?S 61?|3S CU 25 bO 23 L. in andere gebieden heeft het Dietsch zich fevenzeer weten te handhaven! Wie omziet naar het verleden, ontdekt dat waar thans scheiding is, een gave een heid zich openbaarde. Tot het gebied dat men in dezen tijd als Fransch-Vlaanderen, aanduidt wijl het zich binnen Fransch staatsverband bevindt maar volkomen Vlaamsch is naar volksaard en -karakter strekte zich in verledene tijden het Ne- derlandsch stamgebied uit. Éénzelfde verleden heeft men langen tijd ghad; dezelfde moeilijkheden, denzelfden strijd in meer dan eene eeuw. Verbrokke ling en scheuring ten slotte, waardoor Vlaan deren van het Noorden werd losgemaakt, en dat Noorden de leidersrol van het Zui den overnam; waardoor het meest zuide lijke deel een door velen vergeten stam gebied werden als deel van Frankrijk den «waren strijd voert om zich als Dietsch te handhaven. Deze dingen dient men duidelijk te zien, eer men beseft wat een geschiedenis van den nederlandschen stam zijn moet Men moet weten dat er één gemeenschappelijk Verleden is, waaraan ook deel hebben de Velen die niet in het Nederland van den tegenwoordigen tijd wonen, maar die wel de beide andere gebieden binnen Europa bevolken: Vlaanderen en Noord-Frankrijk. En dan rijst vanzelf de vraag: bestaat de mogelijkheid om van een zoo verbrokkeld ge heel een geschiedenis te schrijven? Inderdaad, de mogelijkheid daartoe i s er. Mits men niet voortgaat in het spoor der geschiedschrijvers, die het staatsverband als overheerschend beschouwen, en alleen bin nen die grenzen de groote lijnen vonden naar het verleden. Die beschouwing kan in onzen tijd geen bevrediging schenken. Vaeleer dient men, ondanks de staatkun dige grenzen in nieuwe tijden, te speuren naar den eenen, waren ondergrond: de een heid in volksaard, taal en beschaving. In zijn geschiedbeschouwing dient men aller meest oog te hebben voor de beteekenis, die Btameenheid bezit. Professor Geyl wijdt in zijn zeer belang wekkend boek een afzonderlijk hoofdstuk aan den Guldensporenslag, die zoo betee- kenisvolle gebeurtenis in de geischiedenis van den Nederlandschen stam. De overwin ning van de Vlaamsche democratie op de Fransche koningsmacht wordt hier getee- kend in haar beteekenis voor de volgende tijden. Met name uit dit hoofdstuk blijkt, dat al léén een geschiedenis van den nederland schen stam den Nederlander de historie van zijn volk en land doet verstaan en begrij pen. Niet een beschrijving die zich aan han den en voeten gebonden voelt door de lands grenzen in den tegenwoordigen tijd, en als het ware binnen de grenzen saamsnoeren- de hetgeen nooit in dit beperkte gebied alléén zijn oorzaak en gevolg vond, maar het gansche terrein van den nederlandschen stam omvattende, het eene feit uit het andere verklarende, het verleden niet binnen denk beeldige grenzen, maar onbelemmerd en in juist wijl volledig verband. Zóó dient men zich een beeld te vormen van de verledene tijden, die grooter en groot- scher waren dan men oppervlakkig denken zou; en herhaalde malen moet men het oog richten naar het gebied van den Belgischen staat, dal zijn verleden met ons gemeen heeft. Een verleden waaraan wij, Noord- Nederlanders, zoo ontzaglijk veel te danken hebben. Het is meer dan tijd dat wij onze kennis van die vervlogen eeuwen verdiepen, dat óók het geschiedenis-onderwijs aan de jeugd deze banen volge. Daartoe kan dit boek waarvan het eerste deel het tijdvak vóór 1600 behandelt op alleszins succesvolle wijze medewerken, wamt op meer dan één feit laat het eein verrassend helder licht Bchjjnen. Om een enkel voorbeeld uit de vele te kie zen: het Wilhelmus is, zooal niet door Mar- nix, dan toch vrij zeker door een Braban der gedicht; het Noorden heeft zich dit lied sis het ware toegeëigend, maar zoowel Vla mingen als Brabanders hebben aan deze lie deren evenzeer als aan de gebeurtenissen in die jaren zèlfl hun deel gehad. Moeten wij niet denken aan Jacob van Maerlant (12351295), die in Damme woon de en terecht genoemd wordt: die vader Der Dietsche dichteren algader. Aan dergelijke figuren is de nederland- sche stam rijk. Welk een grootsch en glorie rijk verleden gaat aan ons voorbij, wanneer wij de geschiedenis van dien stam lezen! Het kan alleen tot onze schade zijn, wan neer wij ons een beeld van dat verleden vor men binnen de enge grenzen van het heden. Zooiets is te zeer in strijd met de werkelijk heid, dan dat deze methode van onderwijs ook in de toekomst dient bestendigd te worden. Wat wij noodig hebben, nu en altijd, is een ruimen blik op hetgeen ons volk in zijn rijk ste tijden geweest is. Een verleden, waaraaa niet alleen de Noord-Nederlander, maar ook Vlaming en Brabander doel heeft. A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. 23) „Ik heb gezegd, dat het zóó zou kunnen zijn. Het kan ook anders. Ik verzeker u, juf frouw, dat er niets zal gebeuren, want ik heb niets op mijn kerfstok. Informeer u ge rust bij mijnheer Wehrmeyer, en ik wil u nog wel andere namen noemen. Wanneer u daar mede geen genoegen neemt, wel, dan zal ik gevolg geven aan uw wenk en andere ka mers zoeken." „Dat behoeft niet, mijnheer. Ik geloof u nu wel, al ben ik ook niet tevreden gesteld." En zij verliet het vertrek. Neen, Albert begreep, dat zij niet tevre den gesteld was. Hij had er het land aan, dat hij getracht had, haar om den tuin te leiden, door een gewrongen redeneering te houden. Zij wilde hem wel gelooven, maar zij was niet tevreden. In werkelijkheid geloofde zij hem natuurlijk ook niet. Hij zag op de klok: zeven uur. Nog een klein half uur de courant lezen en dan maar wat omloopen, om precies acht uur bij de school op den Resedaweg te zijn. De kogel moest maar door de kerk: met mijnheer Kleefstra gaan praten, hem alles vertellen, ook de strijd met de hospita en dan eens hoo- ren, wat Arie's vader, dien hij gaarne lij den mocht, hem zou aanraden. De lectuur kon hem niet bekoren, zoodat hij veel te vroeg vertrok en door de stad dwaalde, teneinde het acht uur te laten wor den. Juist, toen hij bij de school kwam, liepen eenige opgeschoten jongens door het hek. De les was dus afgeloopen; hij zou mijnheer Kleefstra alleen aantreffen. „Zoo kerel, ben je daar? Arie heeft me gezegd, dat je me gaarne alleen zoudt wil len spreken. Wat is dat voor geheimzinnig heid, Leermans? Er is toch geen zwarig heid?" „Er is iets zeer vervelends, mijnheer. En ik wilde uw raad, als u dien geven wil." „Als ik kan, graag. Wat heb je? Maar ga zitten. Een fauteuil kan ik je hier niet aan bieden. Denk nog maar, dat je schooljongen bent, maar dan niet in, doch op de bank," lachte het hoofd der school, die Albert op zijn gemak wilde zetten. „Was ik nog maar een ^schooljongen," dacht deze. „En dan moest niet meer gebeuen, wat gebeurd is Albert glimlachte zijns ondanks even om zijn eigen dwaas denkbeeld. „Nu, Leermans, wat is er aan de hand?" „Ja, mijnheer, ik zal openhartig alles zeg gen. U noemt mij Leermans natuurlijk, maar zoo héét ik niet." „Wat?!" Stom verbaasd staarde het schoolhoofd den jongeling tegenover hem aan. „Leermans is de naam van mijn moeder, mijnheer. Mijn echte naam is Meijenbeek Leeuwenhuis." Meyenbeek Leeuwenhuis? Meyen Waar heb ik dien naam0, Gretha schreef dien naam ook. Een medeverpleeg ster, die zoo heet. Ik begrijp niet „Marianne Meyenbeek Leeuwenhuis is mijn zuster, mijnheer." „Je zuster? Waarom heb je dat dan nooit gezegd? Wat ter wereld beweegt je, om je Leermans te noemen? Hoe doe je dat? Hoe kon je dat volhouden? Dat moet je toch in een lastig parket brengen?" „Ik zit midden in de moeilijkheden, mijn heer. Vandaag kwamen ze alle op mij aan stormen. 'k Weet niet, hoe ik er uit moet komen. Vandaar, dat ik u om raad kom vragen." ,,'t Lijkt me alles heel vreemd en wonder lijk. In ieder geval zul je me alles moeten vertellen, wil ik geheel op de hoogte zijn. Je hebt gezegd, dat je vader niet meer leeft. Was dal een leugen?" „Neen, mijnheer, mijn vader is dood. Hij sloeg de hand aan eigen leven," hak kelde Albert. „Jongen, Albert, dat is vreeselijk. Als je er liever niet over spreekt „Dat moet ik, mijnheer. Anders kunt a mij niet raden." „Nu, vertel dan." Het was stil in het schoolvertrek. Terwijl mijnheer Kleefstra onafgebroken tuurde naar een globe, die op de kast stond, luister de hij met deernis naar het droeve verhaal van Albert. Onder het luisteren herinnerde hij zich het geval. „Weet u van dat gebeuren niet af?" vroeg Albert. „JaweL Nu je het vertelt, herinner ik mij, het in de bladen gelezen te hébhen. Maar de naam van den bankier was mij totaal ont gaan. Je hebt vreeslijk geleden. En ook je moeder en zuster. Met medelijden vervuld, heb ik naar je zitten luisteren. En nu wil je mijn raad?" „Ja, mijnheer. Mijnheer Wehrmeyer staat er blijkbaar op, dat ik mijn eigen Tiaam ga dragen. Als ik weiger, Ik weet het niet, maar dan loop ik de kans, ontslagen te worden en „Heeft mijnheer Wehrmeyer dat gezegd?" „Neen, dat niet. Maar ihij voelt er niet veel voor, iemand in de zaak te 'hebben, die zijn echten naam niet draagt." „Dat kan ik mij voorstellen. Het geeft aller lei moeilijkheden en ook aanleiding tot ver moedens, die kant noch wal raken. Je ziet het wel aan het optreden van je hospita. Ik kan het 'het menseh niet kwalijk nemen, dat zij achterdochtig is." „Wat moet ik nu doen, mijinheer?" „Als ik je een raad geef, volg je dien dan op? Dat lijkt een gekke vraag, maar Mijnheer Kleefstra zweeg. Want de deur werd geopend en zijn vrouw trad in het schoollokaal. „0, man, ik wist niet, dat je bezoek hadt Ik dacht: waar blijft hij nu toch? Albert," zij gaf hem een 'hand, „hoe kom je 'hier ver zeild? Is is er iets ernstigs?" vroeg zij dan verschrikt. Haar man stelde haar gerust. „Albert zit met een moeilijkheid, waarover hij met mij alleen wilde praten, 't Was niet noodig geweest, maar ik begrijp het wel. Nu je er tóch bent, moet je het weten. Je waart het toch te weten gekomen, dat spreekt. We gaan naar huis, Albert, en drinken thee. Annie is met haar vriendinnen hoven, dus zijn wij met z'n drieën. En dan zal ik mijn vrouw met een paar woorden op de hoogte brengen. Tenminste als je er geen bezwaar tegen hebt?" Albert schudde het hoofd: allen kwamen het nu tóch te weten. Bovendien voelde hij zich verlicht, dat hij het verteld had en, méér nog, dat mijnheer Kleefstra, ondanks het feit, dat hij alles wist, even vriendelijk bleef. In het gastvrije huisvertrek, waar hij zat op zijn gewone plants, luisterde hij naar de woorden van mijnheer Kleefstra, die beknopt weergaf zijn eigen droef verhaal. door A. M. WESSELS. L Dit dorp, 3/4 uur wandelens van Zierik- zee, is een, aan den voet der duinen gelegen, uiterst bekoorlijk plaatsje. Het biedt tal vaa aangename wandelingen. Toen in oude tijden het heerlijke „spele rijden" nog bij velen op 't program van een zomerreisje stond, werd Burgh vaak als eindpunt gekozen om er af te spannen, om daarna een prettig zitje te nemen of rond te dolen in de omliggende bosschen en beem den. Een weinig zuidelijk van Burgh, meer naar het strand, stond eenmaal het bloei ende Wester-Schouwen, een der welvarend ste vlekken van Zeeland. In 1438 was de zee vaart hier al zoo toegenomen, dat er zelfs koopvaardijschepen naar Spanje en Portugal voeren, wat in dien tijd, van uit Zeeland nog zelden plaats had, en in 1493 begon men zich hier ook krachtig toe te leggen op de haringvisscherij. Hoe groot de welvaart dezer plaats kan geweest zijn, hooren wij Reigersberg in deze bewoordingen zeggen, dat nog in zijn tijd begin der 16de eeuw „eene zoo schoone en lustige kerk stondt, als men op eenige plaetsen in Zeelandt veel vindt, dat hetzelve eertijds een dreve van boomen, aan beide zijden, met vele schoone Huizen en Kelders, naar de Kercke toe, zoodat men niet anders dacht dan dat het een stad geweest ware." Door het verzanden der haven ging de plaats snel achteruit. De kerk was in 1591 niets meer dan een bouwval. Dit snel verval heeft aanleiding gegeven tot de bekende le gende van de gevangen meermin, die, na tevergeefs door haar man opgeëischt te zijn, gewroken werd, door het toeslikken der eens zoo voortreffelijke haven. De volksmond gaf den meerman de volgende bedreiging tot Westen-Schouwen uit te spreken: Westenschouwen Westenschouwen, Deze daad zal j'eens berouwen Dat ge genomen hebt mijn vrouwe, Heel Westenschouwen zal vergaan, Maar de plompe toren zal blijven staan. Ja, zoo was het. Bij den ondergang der plaats werd deze toren gespaard, om nog meer dan twee eeuwen, zij het als een ruïne, getuigenis af te leggen van den voormaligen bloei van Schouwen. Den 23sten Sept. 1845 is deze bouwval, ten bate der gemeentekas van Burgh, waarmede Westen-Schouwen se dert 1816 vereenigd was, publiek voor af braak verkocht. Niet minder dan 1000 kub. M. steen bevatte de ruïne nog. Ongeveer een half uur Z.O.-waarts van het dorp, aan den zeedijk, is een afwaterings- sluis en de haven Burghsluis geheeten, waar ook eenige woonhuizen staan en een afvaart voor schepen is. Ook van uit deze haven werd nog tot in het midden der 18de eeuw een drukke haringvangst uitgeoefend. Tot 1890 stond dicht bij het dorp nog het eeuwenoude slot Kraayenstein. Aan den Burcht Kraayenstein ontleent het dorp zijn naam. Dit beroemde slot behoorde aan het geslacht van de Heeren van Haam stede en werd in de eerste helft der 13e eeuw bewoond door Floris van Haamstedet en Moermond, die gehuwd was met Gatha- rina (of Paulina) van der Werve. Bij testament bepaalde deze dat genoemd slot altijd komen zou aan het oudste mans hoofd van het geslacht, wat gedurende vele jaren geschiedde. Het zou vervelen een op somming te geven van de diverse eigenaars. Na achtereenvolgens aan twaalf eigenaars te zijn gekomen, kwam het eindelijk in 1668 in handen van Pieter de Huybert, ambachts heer van Burgh. Men verwachtte een gron dige restauratie, doch deze bleef uit. Lang zaam maar zeker ging het ten onder. In 1890 verkocht de Schout van Burgh, Joost de Kater, de gebouwen voor afbraak. Zoo eindigde het eenmaal trotsche Kraayenstein zijn bestaan. Voor wij in het dorpje kwamen, zagen wij nog een historische plek, midden tusschen Haamstede en Burgh, waar onze vriendelijke gids, dhr A. Hubregtse, hoofd der school te Burgh, ons opmerkzaam op maakte. Deze plaats is kenbaar aan een hoogliggende weide. Hier stond n.l. in den Romeinschen tijd. 't uit de historie welbekende nonnenklooster van, de IDominicaner-orde Leliëndaal. Dit was het eenige nonnenklooster, hetwelk deze orde in Zeeland had. Na de stichting in 1459 werd het in 1459 door 't Algemeen Kapittel te Nijmegen in genoemde orde opgenomen. Het behoorde tot de Hollandsche Congre gatie, als de zuster gestichten te Leiden en te Asperen. Ten tijde van den beeldenstorm werd het schier van alle goederen beroofd. Het getal nonnen was intusschen zoo klein geworden, dat in 1569 de nog overgebleven bezittingen met Pauselijke goedkeuring aan de Domimicanen te Zierikzee werden afge staan, onder voorwaarde, dat zij de drie non nen, die over waren, zouden verzorgen. (Wodt vervolgd.) Beste Nichtjes en Neefjes, Het is nu weer een echt gezellige tijd. De lucht zit vol geheimzinnigheid; je moet oppassen, dat je je niet verspreekt, want Voor ieder heb je geheimen, en stel je voor dat je er per ongeluk een verklapte. Nu, ik weet ook veel geheimen, maar er wordt nog niets verteld. We hebben van de week toch al heel wat ruimte noodig, dus zal ik nog maar nieit vertellen wat voor verrassingen er zijn, en wat ieder krijgt Het lijkt me trouwens ooik aardiger als jullie niet vooruit weet wat er voor je komt "Dus dat bewaren we dan maar voor de volgende week. Nieuwdorp. „Breistertje". Flink hooi dat jullie allebei al op het lijstje staan. Weet je wat ik denk? Dat de andere kin deren ook zoo hun best gaan doen dat ze allemaal op het lijstje komen. „Juffertje". Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaar dag. Jij trof het nog eens, dat jullie juist vrij van school hadden. Prettig dat je nu ook naar de M. V. mag. Kun je goed opr- stallen maken of doen jullie dat daar niet? „Rakkertje". Verleden week heeft het hier ook nogal veel geregend, maar deze week is het weer mooi weer geweest. De raad sels die je stuurde zijn goed. „Fluweeltje". Echt mooi vond ik het wat jij gemaakt hebt, ën het is zoo keurig afgewerkt. Nee, ik heb het nooit gedaan. 'tWas jammer dat het neefje niet thuis was, vooral nu jullie er zoo'n reis voor hebben gemaakt Koude kerke. „Paaschlelie". De jurk is nog mooi op tijd klaar gëkomen. Écht flink vind ik het, dat je hem heelemaal zelf gemaakt hebt. 'tWas zeker wel een heel gebrei. Waar ga je nu aan beginnen? „Sneeuwklokje". En jij bent ook al zoo ijverig in dfe weer. Jullie doen het om het hardst, geloof ik. Fijn, dat jullie zoo'n 'mooi hoekje lezen op school. Mogen jul lie om de beurt op het bord schrijven? Zonnebloem". Jij mag ook meedoen, maar dan moet je me nog eens schrijven hoe oud je bent Als R. mee wil doen, moet ze den volgenden keer ook maar een briefje schrijven. „Krullebol". Het gebeurt niet vaak dat ik van een nieuw familielid niet weet óf het een meisje of een jongen is, maar nu is het toch zoo. Mag ik dat nog eens van je weten en dan ook je leeftijd? Koudekerfce gaat op zoo'n manier nog een groote plaats in ons hoekje .innemen. „Theeroos". De meester is al vroeg aan de Kerstgeschiedenis begonnen, maar hij vertelt zeker nietiede- ren dag. Je schiet al mooi op meit hand; werken. Naaien "is ook wel prettig, vind je niet? Zoutelande. „Kwispelstaartje". Je hebt gelijk hoor, dat je geen aparte brief meer stuurde. Je moet er uu wel om denken, den volgenden keer het vorige prijsraadsel er nog bij te doen. St Laurens. „Naaistertje". Gezellig, dat jij nu ook mee gaat doen. Je broer heb ik nog niet vergeten hoor. Ik vind het pret tig nog eens iets van hem te hooren. Moe ten er nog veel meisjes uit de klas 10 jaar worden? „KemoffeK'. Hebben jullie al lemaal een tekst gehad, of waren er ook wel, die er niet een verdiend hadden? Ja hoor, jullie pakjes heb ik ook ontvangen. „Kerk- laantje". Jij hebt ook een mooien tekst gekregen zeg. Het verhaal is nog lang niet uit, dat is zeker wel naar je zin. Hebben de andere neefjes het boekje ook al gelezen of leenen jullie ze niet meer aan elkaar? „Meibloem". Ik was heelemaal niet boos. Je 2 ebt de schade weer goed. ingehaaüd boor. Je hoeft nu niet lang meer nieuwsgie rig te zijn. Kon je de vragen goed? Goes. „Karekiet". Wait jij wenscht, zullen do anderen ook wel wenschen. Nu je moet maar eens zien Maandag. Heb je voor thuis ook leuke dingen gemaakt. Deze keer koonden ze het raadsel allemaal nog al gauw vinden. „Barberis". Wat heb jij een knappe groot moeder zeg. De jurk zal wel erg mooi zijn. De kleur is tenminste snoezig. Je hebt al de raadsels goed. Het kruisraadsel ook. Als je maar even weet hoe het moet hé. „Vergeet- mijnietje". Weer eens een nichtje uit Goes er bij; nu dat is gezellig, want er zjjn er niet zoo veel meer den laaitsten tijd. Om nog met de cadeautjes mee te doen, had je wat eerder moeten schrijven, nu kon ik je niet meer op tijd antwoord geven. Hoe oud ben je? Middelburg. „Klimop." 'tGebeurt de anderen ook wel eens, dat ze een raadsel niet kunnen vinden. Als je een erg mooi rapport hebt, is het wel fijn dat het vlak. voor St. Nic. komt, maar anders niet. Hoe was dat van jou? Rilland. „Vinkje." Het pakje kwam wel erg Iaat, maar toch nog niet té laat. Prettig dat je briefje er weer is. Ga je nn geregeld schrijven? Heb je fijn geslapen van de week? „Winterbloem". Ben je al aan het kruiswoordraadsel bezig. Je zult het nu wel kunnen vinden nu ie het voorbeeld er hij hebt. Ja, ik vind het verhaal ook wel mooi. Biggekerke. „Moeders Oudste". Niets prettig hé, als het zoo uitgesteld wordt, vooral als je er zoo nieuwsgierig naar bent. Die stukjes vind ik grappig. Jullie weten nn natuurlijk allemaal altijd precies waar het is als je aan de beurt bent Golijnsplaat. „Blondje." Echt gezellig dat jij nu ook mee gaat doen. Ik wist natuurlijk direct wie je was. Het kiekje hel» ik nog hoor. Hoe gaat het met je zustere? Jij moet nu maar net zoo trouw meedoen als zij het gedaan hebben. Lewedorp. „Zeemeeuw." Jij komt zoo maar op een mooie manier aan je post papier. Het kruisraadsel kan je nu vast wel vinden. Er zijn er tenminste al meer. Pret tig dat je broer en zusje ook mee gaan doen. Ze zullen best een schuilnaam kunnen vin den. G r o e d e. „Kleine Molenaar" en „Bal roosje." Jullie zingen mooie versjes op het Kerstfeest. Ik ken ze allemaal wel. Kan B. zoo goed zingen, dat ze met de 2de stem mag helpen? Het raadsel zal ik wel kunnen gebruiken. Borssele. „Smid." Ik kan begrijpen, dat moeder je eerst een ander pak aan laat doen. Ais je daar gaat spelen, kun je ook niet om je kleeren denken. Heb je de brief zelf getypt? Hilversum. „Primula." Prettig dat het feest zoo goed geslaagd is. Jij hebt een mooie prijs gehad, zeg. Typisch dat Sint Nic. ze kwam uitdeelen. Ja het is een nichtje van K. Wat een ontdekking hé? Serooskerke. „De Ruyter". Ja, als je zooiets van dun hout maakt, gaat het wel gemakkelijker, 't Is anders wel een leuk din getje geworden. Fijn hé, soldaatje spelen. Hebben jullie de saLels zelf gemaakt"? „In diaantje". En zijn de kinderen allemaal al weer beter. Er waren er heel wat ziek. 'tig maar goed dat er een meisje over het feest is begonnen, anders was het misschien weer niet gebeurd. Jullie moeit maar flink je best doen om er wat moois van te maken. „Vaders oudste." En hoe gaat het er mee. Al weer beter? 't Is niet prettig hè, zoo iets. Ben je er nog bij geweest toen de koe ge slacht werd? Je naam stond niet onder je briefje. Een volgende maal er aan denken hoor. „Ooievaar". St. Nicolaas is maar een fijne tijd hé. Ja, als je jong bent mag je nog niet zooveel uit als de grooteren, maar voor jou komt het ook nog wel. „Winterka- ningiimetje." Nu het voorbeeld er verleden week ingestaan heeft, zal het misschien wel gemakkelijker gaan. Verlang je al naaT sneeuw of hotud je er niet van. „Manrits" De brief die er in lag heb ik gevonden. Het an dere heb je ook keurig gedaan. Prettig voor B. dat hij nu ook een boekje krijgt Kan hj| al goed lezen? Souburg. „Melkmeisje". En heb je die drie woordjes al gevonden? 'tZou jammer

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8