Brieven over Opvoeding. 8? s a .1® a-g a f- s »g|-S| §-o®'a S JhiSK'H»*** ;is fl J7 Het zoutende zout s-a s-Ü Hg ■Sm 3s| £g.sawss a *-§ In lijden. Uit het Zeeuwsch Verleden Uit de historie van Haamstede. 81. K M R H 0 w* co CÖ s is O a a S to w F" C <3 A O 0. E" "TT V. O 2 c a A rs n 3 a> Ui 09 E E K =3 c UI O Ui S' a z o o u 111 Q "ST c 33 3— 2 -e H A s?° r MI r m .2 KT si i! 'C: bC C3 CQ •ai 3| CQ bQ 'sa -v 0 CD CD T3 d O 'oM -*-» LT 0> Fi *0 <D s a ►4.2 •§H cd g |S fe 44 5 CD -♦_> •*-» ■m isdien. wij niet voor onze rekening nemenEn hij zegt: „De samenleving is een geheel, een orga nisme, zoo goed als de ziel van een mensch. I)ie heeft ook een ziel. Zooveel als ieder in zijn eigen ziel knoeit, zooveel knoeit hij aan het hart van de maatschappij. Net een plant is dat. Er zijn er, die vernielen een blad. en er zijn er, die verminken de stam. Ze heb ben jou naar voren geduwd, en je zult de gevolgen van hun falen moeten incasseeren. Dat is nu eenmaal niet anders We zullen een moeilijken tijd door moeten. Maar je hoeft niet te wanhopen. Voldoe ning zal onze inspanning ons niet brengen, of geluk. Daarvoor is de achterstand te groot. Er zijn geslachten die zaaien, die een plicht zien in hun leven, en andere, die oogsten, die het leven als een bloem, als een roes, als een uur van onverdrukt geluk in den schoot valt. Van die laatsten zijn wij niet. Maar ook is het al een groote gave, een plicht mee te hebben gekregen. Misschien is dat ook veiliger." Zoo praat Homan, een dargenen van lich ting '18, en nu weergekeerd in een ontwrich te wereld. Wij zullen geen onbezorgd en ge lukkig leven van oogsten-zonder-werken krij gen, wil hij zeggen. Geen bestaan als een bloem zoo schoon, als een roes zoo zinnen- verrukkend. En och ondanks zijn jeugd weet hij het zoo zeker: dat is toch ook het beste deel niet voor den mensch, dat is 'i deel, waaraan geslachten ten onder gaan. Voor ons, voor de jongeren, zijn er plich ten te over. We hebben een plicht mee ge kregen. Wij moeten zaaien. Andere, betere gedachten moeten door onzen arbeid en ons voorbeeld ingang vinden; oppassen moeten wij, dat niet een volgend geslacht de wereld ontvangt zooals die ons door een voor geslacht werd nagelaten, met zooveel vaisch- heid en jaloerschheid. Langer dan één, dan vijf misschien tien jaar zal de geweldige storm duren; het mooiste deel van hun jaren zal voor de jon geren heen gaan met het oprapen van de steken, die de ouderen lieten vallen; zij zul len opvangen de slagen die op de ouderen moesten neerkomen. Zóó ziet Homan den toestand. Maar zegt hij wij hebben een plicht En dat we een plicht hebben meegekregen, ia misschien ook veiliger dan iets anders Nog enkele bekenden uit vroeger jaren ontmoet Homan, nu hij weer thuis is. Eu van ieder leert hij wat, met ieder hunner praat hij over het leven zooals het gewor den is na den oorlog. Dat leven van den nieuwen tijd teekent weinig gunstige perspectieven. Homan ver neemt dat bekwaamheid en talent niet uit maken of je al dan niet geschikt bent voor een baantje, maar dat ondergeschikte, bij komstige of zeer vreemdsoortige motieven gaan bepalen wie een betrekking bekleden zal. Dit alles ziet Homan aan Peel, de school makker, die de beste rekenaar uit de klas wasNu is hij op den achtergrond ge drongen, overcompleet geraakt, heeft hij geld verduisterd ten slotte. Een geschonden mensch zit daar voor hem, met oogen die den nacht inkijken. Weer een slachtoffer, denkt Homan; hij had min der weermiddelen dan anderen, en het groei end overcompleet aan werkkrachten heeft het hem onmogelijk gemaakt, zich in de maatschappij te handhaven. Dezen geslagen makker nadert Homan. Als een, die dragen wil den last des an deren; niet als een die zich verre waant bo ven de moeiten en zorgen van den naaste. „Menschen zijn geen korrels zand, zegt hij. Wat de een doet, heeft invloed op de da den van den ander" Na dit tijdperk in Hömans leven, waarin hij steeds vergelijkingen trok tusschen zijn eigen toestand en dien van de menschen met wie hij in aanraking kwam, zoekt hij de eenzaamheid, de inkeer-in-zichzelf. Veel moeite heeft hij gedaan om een werk kring te vinden, maar tot nu toe is het hem niet gelukt. En in een toestand van onzeker heid wordt hij tot zoo breed-ui teen liggende polen aangetrokken; hij zoekt het samenzijn met anderen van zijn leeftijd, en tegelijk geeft hij zich over aan mediteeren en volsla gen lusteloosheid. De na-oorlog is voor hem even vreeselijk, zoo niet vreeselijker dan de oorlog zelf was. V Met Jannink gaat Homan op jacht. „Dat zal je gedachten verzetten", zegt zijn vriend. Maar het wordt een marteling voor hem. Want Jannink schiet een patrijs; dat ver vult Homan met wreveL Zooals deze man hier op jacht is, doet hij ook in de maat schappij, in het leven. Daar is de mensch niet veüig voor dezen op buit loerenden koopman. Homana gedachten gaan terug naar de aangeschoten vogel, de door Jannink buitge maakte prooi die daar eenzaam sterft. Hij volgt elk gebeuren, elke stuiptrekking van 't wegvlietende leven. Zoo treffend mooi vertelt Van Eerbeek dit met korte, aarzelende woorden: En nu maakt die kleine stip, die te ernstig schijnt om bang te zijn, die daar zoo ernstig de eindelooze hemelladder inklimt, zoo stil en zoo ernstig, dat men bidt dat die kleine levende stip dat zal mogen blijven doen. dat 't wonder, dat niet waar kan zijn, waar heid mag zijn nu maakt die kleine vogel slagzijNu fladdert ze als een achteloos weggeworpen stuk papier op den grond aan. Het is stil op de wereld. De hocad is de vo gel al vergeten, die ritselt in de verspreid gepote jonge dennenaanplant.... En ver, ver achter de hoornen valt de vogel neer men hoort niets. Zoo stil zeilt die zwarte stip op den grond aan, als een stuk blik, dat een jongen de lucht inwierp. Een boek van een schrijver, die stemmin gen zóó zuiver weet weer te geven, moet wel in hooge mate lezenswaardig zijn, zal de lezer concludeeren. En hij heeft gelijk: dit boek verdient alge meen de aandacht.Want wel zeer zuiver en objectief wordt hier gehandeld over de moei ten van de jongeren, die in een ontredderde wereld een bestaan moesten en moeten zoeken. Wel zeer duidelijk wordt hier de na- oorlog in zijn gevolgen geteekend, terwijl de erfenis van den oorlog tegelijk aan het licht treedt. Wat dit alles beteekent voor de jonge menschen die tegen him zin, veelal zonder eenig zelfstandig oordeel nog, geheel buiten de verwarrende verwikkelingen staande, in den oorlog gesleept werden of in neutrale landen zijn gevolgen moesten dragen dat alles kan niet genoeg onder de aandacht ge bracht worden. Van Eerkeek's boek is een eerlijke poging om „Lichting '18" te laten zien in het juiste licht, opdat een ieder over deze menschen, hun opvattingen en ideeën een oordeel kan vellen. Het is een boek dat een boodschap heeft, inzonderheid voor de ouderen. A. L. VAN OYEN door H. KINGMANS. 18) -o- „Waar zeg je? Maar daar moet ook het jongmensch, over wien ik zooeven sprak, zijn kamer hebben! Zijn er méér?" „Ja zeker, mijnheer. Nog twee. Een stu dent en een reiziger." „Ken je hun namen?" „De student heet Vermeulen en de ander Makkinga, een echte Fries." „Neen, zóó heet hij niet Zijn er méér niet?" „Neen, mijnheer,-we zijn met zijn drieën." „Vreemd", zei de ander, langs zijn neus weg. „Er is mij toch opgegeven" hij keek tersluiks naar den naam, dien hij neer gekrabbeld had „dat Meijenbeek Leeu wenhuis daar woont." Doordringend zag hij Albert aan. Deze werd vuurrood en daarna doodsbleek. Hulpe loos zag hij rond, begrijpend, dat de direc teur of op de hoogte was óf aan het onder zoeken was. De heer Wehrmeijer zag, dat hij op den goeden weg was. Hij was er reeds van over tuigd, dat zijn vermoeden werkelijkheid ging worden: Leermans en Meijenbeek Leeuwen huis waren dezelfde personen. Maar dan moest hij weten, waarom. Er moest volle klaarheid zijn. Hij wilde niet een persoon in zijn zaak, die er twee namen op nahield. Daar zat iets achter. „Wat is er, Leermans?" vroeg hij. „Niets., niets, mijnheer", bracht Albert er met moeite uit. „Er is wel wat, jongen. Ik zal het maar ronduit zeggen, ik geloof, dat je mij zit voor te liegen. Er is daar bij jou wel iemand, die Meijenbeek Leeuwenhuis heet! Spreek dat nu nog eens tegen!" Scherp zag de directeur Albert aan. Deze sloeg de cogen neer, begrijpend, dat óf mijn heer Wehrmeijer volkomen op de hoogte was óf hem zou pressen, de waarheid te zeggen. En in eenen voelde hij levendig, hoe dwaas hij gehandeld had, door den naam zijner moeder aan te nemen. „Nu?" „Ik kan het niet ontkennen, mijnheer", hakkelde Albert „Inderdaad woont bij mij een Meijenbeek Leeuwenhuis." „Waarom lieg je mij dan voor?" „Hij wil liever niet onder dien naam be kend zijn, mijnheer." De heer Wehrmeijer ging thans weer twij felen: zou Leermans en Meijenbeek Leeuwen huis dan toch niet één en dezelfde per soon zijn? Was er dan toch nog iemand anders in het spel? En kwam die uit Lei den? Kenden die beiden elkaar goed? „Komt die Meijenbeek Leeuwenhuis ook uit Leiden?" vroeg hij, er scherp te zijn, Leermans." „U is immers al op de hoogte, mijnheer", barstte Albert los. De directeur zat stom verbaasd hem aan te staren. „Ik op de hoogte? Waarom? Ik weet van niets. Wat bedoel je toch, jongen?" Albert kon niet meer. Hij voelde, dat hij zich steeds vaster praatte; dat hij in allerlei verwikkelingen raken kon. Het was beter, den heer Wehrmeijer eenvoudig de waar heid te zeggen, al moest hij dan de historie van zijn vader ophalen. Blijkbaar had hij zich vergist en w i s t de directeur inderdaad niets. „Wil je alsjeblief je duidelijker uitdruk ken, Leermans? Ik ga den indruk krijgen, dat er iets niet in den haak is. Ben jij on eerlijk? Of is die andere, die Meijenbeek Leeuwenhuis, het?" „I k heet Meijenbeek Leeuwenhuis, mijn heer", hakkelde Albert De directeur snapte er niets van. „Zoo", zeide hij langzaam sprekend. „Maar waarom liet je het dan daareven voorkomen, dat er twee personen waren?" „Ik heet liever niet Meijenbeek Leeuwen huis", zeide Albert „Er kleeft aan dien naam een smet Daarom draag ik den naam van mijn moeder." Onbevangen zag Albert zijn directeur bij deze woorden aan. De heer Wehrmeijer ging begrijpen, dat de jongeling zelf niet aan het een of ander schuldig was. Maar tóch was hij niet tevre den, hoewel hij aarzelde, nadere inlichtingen te vragen. „Begrijp ik het goed? Je hebt je zelf niet aan iets schuldig gemaakt? Antwoord mij oprecht Leermans. Want je begrijpt, dat ik het zonder jou, nu ook wel uitvisschen kan." „Neen, mijnheer. Ik ben heusch niet aan iets schuldig." „Dat doet mij genoegen. Verder wil ik niets vragen. Met familiegeheimen of iets derge lijks heb ik niets te maken. Alleen wil ik je wel zeggen, dat je deze houding nooit kunt volhouden. Je staat ingeschreven onder je werkelijken naam. Een ambtenaar is zoo even naar je komen informeeren. Ik heb den man gezegd, dat hier niet een Meijen beek Leeuwenhuis werkt hem dus, zij het onbewust, voorgelogen. Ik moet nu dien ambtenaar opbellen en hem inlichten, want hij stelt een nader onderzoek in. Desnoods zou hij naar Leiden gaan, zeide hij. Juist omdat hij van Leiden sprak en meedeelde, dat die persoon nog slechts enkele maan den in Noordstad was, kwam ik op de idee, dat jij er meer van wist. En daarom liet ik je roepen. Aanvankelijk had ik het vermoe- 1 <D ft (3 _0 o 2 •- öo !- F-1 F< C2 fl d O .H <D ffi Co MM to U Tl O Tl O S rj O CD ai-d 2 Cl rl Zi "a S-0 ®-g;a 0 P< <D 0 3 3.8 0 «o A ri 3 Z fl) oj o cd O o u 'S> «.2 44rC) 0 "3 *1 d 'ö-S m CQ .SS t3 k Aa - w e tj 33.2 44 m-8 "0 S 1-öF-S 0 0 n3 0 0 S 9 2 42 <B b044 .0 H> S UI "■s w 3-n- ■a" O o. O O P ri bo+j öfl J3 - O T3 bo - g O iörrt o r d 9 bJO d£ rd C 8-g-S f u M u; .S .S h-1 jbi rO 0 vraag toch nooit, hoe zal 'k den last Die morgen dreigt toch dragen I 't Kwaad is voor heden afgepast; Zoo is het alle dagen. En God schenkt, wie Zijn hulp verwacht Voor ied'ren dag genoegzaam kracht! den, dat die beide namen één en dezelfde persoon betroffen, maar je bracht mo even op een dwaalspoor, zoodat ik weer twijfelde. Het blijkt nu, dat mijn eerste vermoeden juist was. Bizonderheden wil ik verder niet weten. Ik vertrouw je als je zegt, dat je aan niets schuldig bent en dat het dragen van den naam van je moeder zuiver een parti culiere aangelegenheid betreft Echter raad ik je aan, van inzicht te veranderen, want je komt in tal van moeilijkheden op den duur. Dat kan eenvoudig niet uitblijven. En je laadt den schijn op je, dat er iets met je leven niet in orde ia Wees nu verstan dig, jongen, en laat deze in den grond domme houding varen. Je behoeft niet direct een beslissing te nemen. Denk er vandaag nog eens over na. Dan verneem ik het morgen nader van je. Want als je beslist om je werkelijken naam te gaan dragen, wat ik je dringend aanraad voor jezelf, dan moe ten wij een geschikten weg vinden, om dat hier aannemelijk te maken. Voel je nu zelf al niet dat je je in een wespennest hebt gestoken? Want hoe moet dat nu geregeld worden? Ik weet het nog niet Wat zal je hospita er van denken? Want die weet ook niet beter, of je heet Leermans. Hoe moeten de Kleefstra's te moede zijn, als zij het ver nemen?" (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. L Haamstede is een der mooiste en oudste dorpen van het eiland Schouwen, aange naam en liefelijk in houtgewas tusschen bouwlanden en druiven verscholen. Het bestond als dorp, reeds in de 13de eeuw. Men vindt althans het eerst van Haamstede als Heerlijkheid gewag ge maakt in 1299, toen het door Graaf Jan I geschonken werd aan Witte, den zoon van Floris V, die sedert als Witte van Haam stede bekend is, en de stamvader werd van een roemrijk geslacht In 1328 wordt Jan van Haamstede als Heer genoemd. In 1338 toen deze Jan al overleden schijnt te zijn, worden als Heeren genoemd zijn broeders Floris en Arend. In Februari 1354 schonk Willem V aan zijn zoon Jan Suermondt de Heerlijkheid en gunde dezen den 18den Nov. 1357 alle ambachten aan de duinen aldaar. Jan Suer mondt was Ridder en Raad van Willem V en afkomstig uit het geslacht van Arkel. In 1351 was hij in Zeeland, de hoofdman van Duiveland. In Nov. 1358 werd hij ver bannen en werden zijn goederen verbeurd verklaard, en bij den dood van Floris van Haamstede aan zijn neef Jan gegeven. Nadat de Heerlijkheid na dien tijd in han den van verschillende eigenaars waren geweest te veel om hier op te sommen kwamen ze, in 1830, in het bezit van Willem Mogge Muilman. Bij diens overlijden (14 Dec. 1849) ging zij over op zijn weduwe, die haar naliet aan haar eenigst kind, gehuwd met Jhr A. J. van de Poll. Deze stelde weinig belang in de voor vaderlijke bezittingen en liet de vaste goe deren met het Slot en Heerlijkheid op 16 April 1853, verkoopen voor f96000. Bij een bezoek aan deze gemeente, zien wij boven alle andere gebouwen het Slot met zijn torens uitsteken. De tijd der stich ting van dit gebouw is niet met zekerheid bekend. Na omstreeks 4 eeuwen als verblijf plaats voor de Edelen van Haamstede te hebben gediend, brandde het in 1525 bijna geheel af. Xarlat. het bijna een eeuw als bouwval had gelegen, is het door zekeren Jacob v. d. Einde bekend als geleerde en kroniek schrijver van Zeeland opnieuw opge bouwd. In het begin der 18de eeuw verkreeg het met de omliggende bosschen dat mooie aanzien, waardoor het nu een sieraad van deze streken is. Men bereikt het Slot dat in 1888 nog vrij wat herstellingen onder ging door een dubbel hek, op welks pila ren de wapens van Mogge en Witte te zien zijn, en vervolgens over een brug, die toe gang geeft tot het gebouw, dat ruime en gewelfde kamers bevat en waar ook nog eenige wapenborden bewaard worden. Onder de, ook wegens| geschiedkundige herinneringen, belangrijke openbare gebou wen behoort ook het z.g. Gasthuis. Dit staat aan de Oostzijde der kom van het dorp. Het is kenbaar aan een steen, waarop te lezen was „het nieuwe gasthuis, de eerste steen gelegd door Johanna Bal 25 April 1755". De woonvertrekken wijzen nog op de oorspronkelijke bestemming van het Gast huis, niet enkel voor verpleging, maar ook voor meer zelfstandige inwoning der armen. Het vroegere rechthuis, tevens, zooals vroeger op de meeste dorpen, de dorpsher berg, bestond uit twee deelen, de recht- en gelagkamer. In de rechtkamer werd eertijds recht gesproken en uitgeoefend, daar had „de Wet" zitting en vergaderden allen, die met, naast en onder de Ambachtsheeren en -vrouwen de souvereiniteit der plaats ver tegenwoordigden. Eer wij dit „dorpshuis" verlaten, willen wij in onze gedachten, den 28 Sept. 1787, nog een openbare handeling bijwonen, die daar plaats had. 't Was n.1. in den veel bewogen Patriotten tijd. Op dien dag moest de predikant, Ds Pieterman met den geheelen kerkeraad, even als alle leden der gemeente boven de 16 jaar voor het dorpshuis komen. De Schout las een formule voor, waarin de eed van getrouw heid aan de wettige souvereinen van het land en de constitutie van 1747 en 1766 moest worden gehandhaafd. Ambachtsheer, predi kant en allen zwoeren in de open lucht Eenigen moesten met eede zuiveren, nooit tot eenig genootschap van wapenhan del of van eenige patriottische sociëteit be hoord of tot soortgelijke fondsen eenig geld gecontribueerd te hebben. Welke eed door velen van de wethouders en ook nog door eenigen van het volk gedaan werd. Twee personen bevestigden met eede „dat zij alle z.g. sociëteiten betrekkelijk de heer- schende verschillen in den lande afzweren en nimmer weder zich in dezelve begeven zou den of eenig geld daaraan zouden fourneeren maar integendeel, dat, zoo zij eenige ken nis mochten bekomen van nieuwe samen rotting, hiervan aanstonds bericht zouden doen". Een dezer twee was Lieven Bolle, die lid was geweest van het Vrijkorps te Zierikzee. De andere vas Ds Pieterman, die door eeni gen verdacht werd, dat hij met de Patriotten in nauwe verbinding stond. Den 30sten Sept. hield Ds Pieterman een plechtige leerrede uit Matth. 5 9, de gemeen te tot vrede vermanende en zich in de liefde en toegenegenheid van allen ten sterkste aanbevelende. Hierdoor werden de verhitte gemoederen een weinig gestild en had hij het geluk de genegenheid van het volk te herwinnen. Woensdag 9 October was er een algemeene illuminatie op het dorp wegens de gezegende omwenteling. Er bleven met dat al nog aanhoudende gistingen en ver deeldheden onder het volk, zoodat men 12 October het onvoegzaam en zich buiten staat vond censura morum te oefenen, of eenige zaken, hierop betrekkelijk, aan te roeren. Den 14den werd echter het Avond maal onder vele blijken van uitwendige ver nedering gehouden. (Wordt vervolgd.) Blijdschap in het ouderlijk leven. Ja, gelukkig! die is er ook. Echte, heer lijke, onuitsprekelijke blijdschap en vreugde. Die onze ouders voor geen geld en goed tor wereld zouden willen missen. Oudervreugde ia teeder en gaat diep, is hartverkwikkend en levensterkend. Oudervreugde is Godver- heerlijkend als ze de ware is. En tooh worden wel negen hoofdstukken in het boek der ouders geschreven over te leurstelling en leed, tegen misschien één over de ouderlijke blijdschap. Ooh, dat is ook wel te verklaren! We leven in een wereld van zonde; we zijn zelf zondaren en onze 'kin deren zijn zondaren. Hoe zou dan het leed niet overheeischend zijn? Is er wel wat an ders denkbaar? Maar daarom juist zijn de oasen in het onderlijk leven des te meer verkwikkend. En geven ze des te rijker juiohensstof. Tot roetn van Gods goedheid. Oudervreugdel Gesmaakt reeds als het kind ter wereld komt; dat wioht, zoo bijzon der nauw vertoonden aan het leven der ouders. Vergroot nog, als het eerste lachje de dank vertolkt aan de teeder zorgende moeder. En als voor 't eerst het mollige 'handje zioh klemt om vaders vinger. Of als de vader- of moedernaam de eerste maal het snoeperig mondje ontglipt, al is het in nog zoo moeilijk te herkennen klanken. En als meer en meer blijkt, dat alle gaven des liohaams en der ziel normaal zijn. O, die vreugde, die rijkdom is onuitsprekelijk. En na wolken van donkerheid is ook hier het licht dubbel lieflijk. Het kindje werd ziek en kwijnde. O, bet is of dan de schat des te grooter wordt, En als dan de gebeden op klimmen en de zorgen verdubbelen en het oog angstvallig waakt; dan wordt het eerste teeken van een weder opleven omgezet in een heerlijke lichtstraal en een juichtoon, zij het ook een stille, klinkt op in het verheugde hart. En voller rijzen de jubeltonen en onzeg baar groot wordt de vreugde bij het algeheel herstel der kleine. Blijdschap in het onderlijk leven wordt ge smaakt, als het eten zoo goed gaat en als de 'kleertjes zoo lief staan; als het mondje kraait van levenslust en de handjes grijpen en de voetjes trappelen van louter plezier. Ik weet zelfs niet, van wie de blijdschap grooter is: die van het kind of die der ouders 1 O, de oudervreugde is al groot, als het kind op de arm gedragen of in de kinder wagen gereden wordt en zoo mee gaat met vader en moeder, naar grootouders en vrien den. Maar grooter nog wordt ze, als strak» de kleine aan de hand zachtjes meestapt en gaat babbelen over alles en nog wat 1 En als het danst op moeders schoot en paardrijdt op vaders 'knie: wie zal zeggen, in welk hart dan de rijkste levensvreugde hoogtij viert? Straks gaat het 'kind naar school En het moederhart beeft wel een beetje: hoe zal het gaan? Maar als dan de 'kleine weer thuis komt en vertélt van al het moois en het nieuwe: dan is er opnieuw vreugde in het mee-genieten met het kind. O, ja, dan komen wel weer andere zorgen: een ander jongetje was niet aardig of een buurmeisjes deed een beetje snibbig. Maar dan is de moederlijke koestering en vertroosting niet alleen een verkwikking voor de kleine, ze is het tegelijk ook voor de moeder zelf. O, wat is het dan heerlijk, moeder te mogen zijn. En of vader niet blij is, minstens even heerlijk als moeder, als de jongen bevorderd wordt naar een hoogere klas? Vooral ala dat nog mag zijn met een meer of minder eervolle vermelding! Zeker, vader moet wel hard werken, en moeder moet wel hoele dagen druk zorgend bezig zijn. Maar is het niet behalve voor el kander, ook voor die schatten van 'kinderen? En valt dan het zware niet licht? Wordt het niet een lust? Zóó heeft de Schepper het gewild! O, als er de zonde nu eens niet was! Wat zon dan dat leven der ouders voor de kinderen en dat der kinderen voor de ouders rijk zijn en heerlijk en bovenal Gode-venheerlijkend 1 Dan zou er een rijkdom van geestelijke zegen zijn, nog heerlijker en nog grooter dan de genoemde. Maar die geestelijke zegen ia er toch ook wel We komen daarop nog terug. OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8