n
Het zoutende zout
s öf b*"3 J lis
2 tÜ I
IJ
fjfis»5 ryiüiü s
tm i s *iuii in
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
w n
"o
60
/V» TT
S
E) a
den Christus, „sterkend, rustig-makend, ze
genend in de zwaarste uren des levens". Ik
kon zegt ds le Cointre bij de passages die
hij uit denzelfden bundel citeert ik kon de
gelegenheid niet laten voorbijgaan dit beeld
vast te leggen, vooral, als tegenhanger van
de doorsnee-oorlogslitteratuur, die in geen
enkel opzicht verheffend genoemd kan wor
den.
„In vele oorlogsbrieven staat Jezus Chris
tus op den achtergrond en ons geloof zou ook
een al te groote schok krijgen, als we aan
nemen moesten, dat Zijn beeld in de ontzet
tingen van het slachtveldleven niet als een
zon en schild over de Zijnen zou zijn opge
gaan".
Maar in het Vlaamsche land, in de Yzer-
etreek was daar het Jezus-beeld dan to
taal onbekend? Stonden deze strijders niet
evenzeer in de heilige schutze van den Hei
land, dien zij dienden? In den donkeren
nacht die over hun leven viel, hebben zij wel
zeer helder en klaar Zijn reddenden steun
ervaren!
Neen, zij stonden niet verre, maar strek
ten immer de handen naar Hem uit:
Wij zijn uwe Majesteit genaderd,
Gescheurd, beslijkt van helm tot voet.
Een sterk Godsvertrouwen heeft óók den
Vlaming in zijn rechtvaardigen strijd ge
steund en moed gegeven tot volharden. De
woorden die den dichter Hilarion Thans bij
zijn werk in het lazaret kracht en moed ga
ven: „Christus est Lux, Christus!" (Christus
is licht, Christus!) die woorden zijn in vele
donkere stonden vol doodsgevaar en levens
bedreiging, door velen op de lippen genomen:
een kort gebed, een volle geloofsbelijdenis..
En moeten wij, wanneer wij spreken over
het Jezus-beeld in de oorlogslitteratuur ook
niet wijzen op het gevleugelde woord tot du
rende gedachtenis gegrift in het dooden-mo-
nument: „Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen
voor Christus"?
Het betrouwen op God van ons volk gedu
rende dezen schrikkel ijken wereldoorlog is
niet beschaamd geworden", schrijft R. van
Mortier, gewezen krijgsaalmoezenier. Ook de
dood der helden heeft deze woorden bewaar
heid; velen zijn gestorven in den hoogen
vrede zich veilig te weten bij den Verlosser.
Daarvan getuigen ook en met name de kerk
hofbloempjes, de grafschriften die in een
voudige woorden zeggen wat er bij de Yzer-
jongens leefde aan geloof en vertrouwen. In
derdaad: er mag gesproken worden over
„navolging van Godes Zone", zooals het graf
rijmpje van graaf Albert le Grelle het zegt.
En als we luisteren naar de jonge stem,
die bidt
Heer, geef mij kracht om vroom te sterven
in 't puiper van mijn jeugdig bloed
dan zien wij ook in die woorden de bevesti
ging, dat het Jezus-beeld in de Vlaamsche
oorlogslitteratuur niet gemist wordt
Eén opmerking moet bij dit alles volledig
heidshalve gemaakt worden: sterker dan het
Jezus-beeld, rijst het Maria-beeld in de
Vlaamsche oorlogslitteratuur. Dat het eerste
allerminst gemist wordt hebben wij zij
het in het kort kunnen aantoonen. Dat het
tweede ten volle op den voorgrond treedt,
verwondert ons niet, als wij bedenken, dat de
Maria-vereering bij dit volk algemeen is. „De
Moeder van Smarten" ziet de dichter bij de
gewonden, de stervenden. Alom is zij aanwe
zig; en het gewonde hart klopt rustiger, als
Haar hand den moeden strijder ondersteunt:
Dan is hun dorst, de brandende, gestild;
de wond gelenigd, waar Uw hand ze streelde.
En heeft Uw arrn hun bloedend hoofd getild
tot op Uw knieën: sterven is een weeldel
Het Maria-beeld staat wel geheel op den
voorgrond. Maar daarnaast rijst ook het
beeld van den Zoon. Het is, alsof in vele ge
vallen het hart, dat zijn snellen weg gaat ter
eeuwigheid, 'n rechtstreeksch contact wil, geen
voorspraak van noode acht. Alsof, in de laat
ste ure, wegvalt hetgeen een leven lang zijn
Beer voorname plaats heeft ingenomen: alsof,
met het gelaat gekeerd naar de eeuwigheid,
duidelijker dan ooit te voren den gewonde de
gestalte van den Heiland voor oogen staat.
Een ontroerende vreugde, dit ontmoeten in
een koortsig uur; een ontmoeten waarvan hij,
die genezen mag, zingen zal in zijn lied.
Ook dat is het Jezus-beeld in de Vlaamsche
oorlogslitteratuur.
Maar besluiten wij dit artikel niet zonder
gewezen te hebben op het Verplegersgebed,
dat de minderbroeder Hilarion Thans uit
sprak, gedachtig aan het woord van den Hei
land: Voor zooveel gij dit één van deze Mijne
minste broederen gedaan hebt, zoo hebt gij
dat Mij gedaan:
Geef mij te zien, o Heer, hoe Gij het zijt
die op dit bed, uw kruis ligt, en die lijdt;
dat het U w oogen zijn, die blauw-omrande en
gezonken oogen waarin koortsen branden;
dat het U w lippen zijn, nog wrang van gal,
die straks mijn bloode zorg verfrisschen zal;
dat deze handen, machtloos uitgespreide,
U w handen zijn ter marteling bereide;
Heer! dat dees boezem, jagend en benard,
den doodsangst uithijgt van U w brekend hart
en dat die voeten, Heer, zijn Uwe voeten
die zeer vermoeid zdjn en die rusten moeten.
"Wij hebben slechts enkele fragmenten kun
nen aanhalen uit den rijken overvloed, die
Vlaanderen bezit. En het is wel zeer jammer,
dat ds le Cointre aan de stem van zijn Diet-
sche broeders geen gehoor gegeven heeft;
zijn boek doet op die wijze geen recht aan
den algemeenen titel welke het bewuste
hoofdstuk draagt
Misschien, dat wij binnen niet te langen
tijd gelegenheid vinden om een beknopt over
zicht te geven van het geloofsvertrouwen en
de broedermin zooals deze uit de Vlaamsche
oorlogslitteratuur tot ons komt spreken:
stemmen, die een zeer duidelijke taal doen
hooren, in zeer bizondere mate waard om
geboekstaafd te worden.
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
15) o-
Dat thuis komen werd minder en minder
tot het, na verloop van eenige jaren, ge
heel uitbleef. Er kwam zoogenaamd telkens
iets in den weg, schreef zij naar moeder,
als deze haar smeekte te komen. De brie
ven van moeder werden haar op den duur
onverdraaglijk. Altijd maar vermaningen;
altijd maar een wijzen op God, Dien zij
niet straffeloos kon beleedigen; zij moest
toch bedenken, dat zij het teeken van den
doop op het voorhoofd droeg t hinderde
haar alles. En 't schrijven naar huis werd
ook minder. Alleen schreef zij nog, dat moe
der nu eens moest ophouden met preeken.
Zij leefde volstrekt niet als een heiden. En
van alles, wat moeder en vooral Jan dach
ten, was niets waar. Zij kwam niet in de
bioscoop. Éénmaal was zij er geweest, maar
zij vond er niets aan. Nu wisten ze het dan
maar eens. En zij haalde niets uit, dat het
daglicht niet mocht zien. 'tWas wèar: zij
ging niet naar de kerk meer. 'tWas best
mogelijk, dat dat niet goed was. Maar 'tzat
toch zeker niet in het kerkgaan? Zooveel
menschen gingen naar de kerk, voor wier
leven zij geen halve cent gaf.
Hoe die brieven thuis ontvangen werden,
kon haar toen niet schelen. Zij had nooit
geweten, dat die bij 't lezen met tranen wer
den besproeid; nooit geweten, dat moeder
gansche nachten bijna slapeloos doorbracht;
nooit geweten, dat een eenvoudige vrouw op
de knieën worstelde met God, smeekend om
redding voor de ziel van haar kind in de
groote stad.
Er was slechts even een voorbijgaande
wroeging geweest. 'tWas, toen het over
lijdensbericht van moeder kwam, pjotseling,
twee dagen nadat zij nog een brief had ont
vangen. Want al schreef zij zeer onregel
matig, soms in geen weken, elke veertien
dagen met dezelfde post was er een brief
van moeder geweest. Soms had zij de brie
ven niet eens gelezen.
Het overlijdensbericht had haar machtig
aangegrepen. Iets van wroeging en zelfver
wijt was in haar opgekomen. En zij was
naar huis geijld, waar zij de begrafenis
had begewoond.
Maar heel spoedig was zij weer vertrok
ken. 't Was thuis niets meer. Zij was er
voor allen een vreemde. Geen enkel ver
wijt hadden ze haar gedaan, ook Jan niet.
Maar hun blikken waren voldoende ge
weest. Ze duldden haar, maar meer ook
niet.
Thans moest mevrouw Meyenbeek Leeu
wenhuis het erkennen: zij hadden gelijk. Zij
was er vreemd geweest. En zij had dat te
danken aan haar eigen wangedrag.
Geen enkel verwijt was haar gedaan. Ook
zelfs door Jan niet. Alleen, toen zij op den
dag der begrafenis vertrok had hij iets ge
zegd, dat haar nog lang bijgebleven was en
nu nog hoorde zij het hem zeggen: „'tWas
natuurlijk moeders tijd, om te sterven, maar
je moet weten, dat zij gestorven is van ver
driet over jouw gedrag."
Zij had hem die woorden toen zeer kwa
lijk genomen. En het afscheid was meer dan
koel geweest. Sindsdien had zij niemand van
haar betrekkingen meer ontmoet. Het beviel
haar best in de stad, waar zij 'n nog betere
betrekking wist te vinden, waarin zij kennis
maakte met Meyenbeek Leeuwenhuis, lid van
een verarmde familie. Hij was employé op
een bank, waar bij snel promotie maakte.
Tegen hun verbintenis was in zijn familie
heftig verzet gerezen, daar zij, het meisje
van het land, al was zij dan knap en ge
vat, geen partij voor hem werd geacht Bo
vendien had men steeds de hoop gekoesterd,
dat hij een vrouw met geld zou trouwen. Hij
was echter stijfkoppig geweest en had het
huwelijk doorgezet. Waardoor hij met zijn
familie was gebrouilleerd. Hij vond het niet
erg. We slaan ons er wel door", had hij vol
zelfvertrouwen gezegd.
Zoo nu en dein de peinzeres in haar
kamer in de volkrijke buurt van Leiden her
innerde het zich levendig had zij aanvan
kelijk zich wel eens afgevraagd, of het wel
goed zou gaan. Want alles leek haar op
zandgrond gebouwd. De stem van haar ge
weten fluisterde wel eens.
Maar die stem ging zwijgen, omdat schijn
baar de voorspelling van haar man be waar
heid werd. Hij sloeg er zich door op bewon
derenswaardige wijze. Zijn ongetwijfeld
charmante persoonlijkheid, die ook haar had
bekoord; zijn klinkende naam; zijn flair in
zaken; zijn kennis en doorzicht van het fi
nanciewezen brachten hem geleidelijk in
aanraking met tal van lieden, die financieel
geen krimp hadden. Hij werd in zijn pogin
gen door haar geholpen, daar ook zij zich
in te dringen wist en vertrouwen wist te
wekken.
Het slot van vele promoties, ook van ge
slaagde, gewaagde speculaties, alleen of in
samenwerking met anderen, was geweest,
dat Meyenbeek Leeuwenhuis verhuisde naar
een kleinere plaats, waar hij een bank sticht
te, waarvoor hem grif kapitaal beschikbaar
werd gesteld, omdat hij het volste vertrouwen
had veroverd.
Toen was hij er, naar beiden meenden. Met
de bank ging het uitstekend. Elk jaar breidde
zij uit. Hij scheen, beweerden zijn vele vrien
den, onder een gelukkig gesternte geboren,
want welke speculaties hij ook waagde, de
winst was voor hem zeker. Zij werden geacht
in de stad, waar zij behoorden tot hen, die de
eerste viool bespeelden.
Met zijn familie was de verhouding beter
geworden, toen men zag, dat hij een goed,
een rijk bestaan had. Maar toen de krach
gekomen was, liet men haar weer links
liggen.
Van een krach was echter in de eerste ja
ren geen sprake geweest. Zij werden al rij
ker. Hun woning werd vorstelijk gemeubi
leerd. Zij maakten des zomers buitenlandsche
reizen en logeerden in de duurste gelegen
heden. Zij was een dame van de uitgaande
wereld, kortom, de droomen harer jeugd wa
ren tot pure werkelijkheid geworden. Soms
vroeg zij zich af, of zij droomde
(Wordt vervolgd.)
2 bo
O) -*4 .r-T
co w W f-4 s
S *3
a>
2 vo M •!-<
A Q. Sf
2 S
S03 cv. 53 g .g,'fc g
.lo
.9 2
S*" H
JS'S
CO 03 Q
Cd
s a
3 t,
cd
a-ö©
bO 0
"-C M CQ g
cd
t-*
.cd
-o-ss-ss-sasgs jsi-sl'
LJ bO 0) Pri ^2
cd
flfl
0)
fri O
cd
cd
£2
m
O
C
E
o
tl
ÉH
<5 bo2 bodj-S a? d
S O B k H U 2 f, O 03 'S H —TrQ rtj
door
A. M. WESSELS.
Een Tragisch lot.
1832 6 October 1932.
N a 100 jaren.
Zeeland's schoonste bouwwerk
in vlammen.
Zierikzee behoorde in de laatste helft der
15de eeuw tot de voornaamste koopsteden,
niet alleen van de Nederlanden, maar zelfs
van geheel Westelijk Europa. Tal van sche
pen brachten er de voortbrengselen van
Noord en Zuid. De visscherij en het fabrieks
wezen bloeiden. Aanzienlijke handelshuizen
verspreidden algemeene welvaart; drukte eu
gewoel was er op de straten.
De klimmende rijkdom bleek mede uit het
verrijzen van aanzienlijke gebouwen. Poor
ten en bruggen, kerken en kloosters, uit rui
me beurs gebouwd of hersteld, vergroot eu
verfraaid, gaven aan de stad een aanzien,
dat de trots was van den poorter en de ja-
louzie van den vreemdeling opwekte.
Onder al de gebouwen van dien tijd, munt
te de heerlijke St Lieven Monsterkerk uit in
schoonheid. Als men haar binnentrad, kon
zich het oog niet verzadigen aan den luister
van haar altaren en kapellen. Rijk begiftigd
en rijk versierd, had zij nauwelijks haar we
dergade in de vorstelijke Abdij te Middel
burg en buiten deze zeker geen mededingster
in gansch het Zeeuwsche Gewest.
Slechts één sieraad ontbrak de fraaie kerk
nog, n.L een toren. Dit gemis werd steeds
scherper gevoeld, vooral toen 't rijke Utrecht
in de vorige eeuw een gevaarte had zien
verrijzen, dat de roem was der aloude bis-
schopstad. Het gemis werd grooter, nu men
aan de boorden der Schelde nog bezig was
de Lieve Vrouwekerk te Antwerpen van een
schoonen toren te voorzien.
En Zierikzee, het rijke, machtige Zierik
zee, de oogappel der graven, welks vlag wap
perde langs de verschillende kusten van
Europa, zij kon het niet langer met haar eer
en stand overeen brengen, de schitterende
Lieve Monsterkerk zonder toren te laten
staan. Maarhet moest iets verhevens
zijn! Iets, dat volkomen bij de Gothische
Lieve Monster paste.
In de eerste lentedagen van 1453 was de
bouwmeester gevonden, die door den bouw
van een toren de Lieve Monsterkerk volmaakt
zou doen zijn. Het ontwerp door hem, An-
thonie Keldermans, aangeboden, ging de
stoutste verwachtingen te boven. Wat een
machtige toren, wat een sierlijke vormen. Als
deze klaar was, laat men dan maar van
heinde en ver komen
Met geestdrift werd de bouw begonnen en
met vreugde zag men den kolos uit den
grond verrijzen. Hij naderde de voltooiing
tot het vierde deel, maar.verder is
het nooit gekomen, wegens rampen en tegen
spoeden.
De fraaie Lieve Monsterkerk bleef zonder
toren. Toch zou dit gedeelte toren de magi
strale kerk zelf overleven.
Wanneer de Lieve Monsterkerk gesticht is,
is onbekend. In 1378 echter vestigde Hertog
Albrecht van Beieren er een kapittel van 24
kanunniken in. Zij werd Monsterkerk ge
noemd, niet om haar monsterachtige grootte,
maar naar aanleiding van het Grieksche
woord Monastèrion, hetwelk een ver
blijf van kloosterlingen aanduidt.
Veel rampen troffen ook dit kunstwerk der
vaderen. In het jaar 1466 werd het door den
bliksem getroffen, in vlam gezet en deerlijk
geteisterd. Het aandenken aan dit ongeval
is vereeuwigd in een aardig tijdversje, dat
men bij den ingang van het choor kan lezen,
namelijk:
Cras Cane terrlblLls
non posslIM CUr?
Cadlt Ignls.
Dit Latijnsche versje waarvan de Ro-
meinsche cijfers het jaartal 1466 aangeven 1
eischt eenige toelichting. Het ongeluk viel
voor, des avonds voor een kerkmisdag. In de
Roomsche kerk zingt men, op den dag der
kerkinwijding, ook de woorden van Jacob,
toen hij uit den droom ontwaakte (Gen. 28
vs. 17): „Hoe vreeselijk is deze plaats".
Het in de Lieve Monster aangebrachte tijd
vers veronderstelt, dat een leek en een pries
ter met elkaar spreken, en men krijgt de vol
gende dialoog:
Leek: Cras cane terribilis (Zingt morgen)
(het lied beginnende).
Priester: Non possum (Ik kam niet).
Leek: Gur? (Waarom niet?)
Priester: Cadit ignis (Het vuur valt), (op
de kerk).
In de voormalige oude Monsterkerk was
ook een fraai gebeeldhouwde kansel, die door
zes mannenfiguren werd gedragen. Het orgel
der kerk was zeer beroemd.
Maar helaas, het arme Zierikzee, dat reeds
sterk achteruit gegaan was, mocht dit praal-
gebouw niet behouden. In den nacht van 6
op 7 October 1832 dus 100 jaar geleden
trof haar de grootste ramp en
Kraakt een schorre stem, waar 'Lstatig orgel
klonk!
Een ongetemde vlam, doorwoelt de tempel
bogen
En spaart geen grafgesteent'; bespot het blus-
schend nat,
En dringt ter tinnen uit; verheft zich in den
hoogen:
En rolt verdelgend voort; terwijl zij vonken
spat.
De vlammenzee was niet meer te keeren.
De kerk ging reddeloos verloren. Op 6 Oct.
1832 was de rampenreeks van Zierikzee vol
tooid
In 1833 werd de grondslag gelegd voor een
nieuwe kerk, die in 1848 klaar was. Zij is
wel flink, maar past niet bij de Lieve Mon
stertoren, die geheel los van de kerk staat.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Deze week. heb
ik er maar weer
eens een paar an
dere raadsels bij
gedaan; hier vol
gen ze.
1. Voor de groo
teren.
De bovenste en
de voorste hokjes
geven evenals de hokjes van links boven
naar rechts beneden, hetzelfde woord.
Eerste rij komt elke week in de krant.
Tweede rij is een vrucht
Derde rij woont in Azië.
Vierde rij draagt een vorstelijk persoon.
Vijfde rij is een poeder.
Zesde rij hoort in de provisiekast
Zevende rij behoort tot een paardetuig.
2. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 16 letters.
Wie 4. 2. 11. 7. is speelt niet op straat
Zeggen en 9. 5. 3. 14. is twee.
Een 1. 10. 6. 7. is aan een molen.
12. 3. 6. 14 is een grondsoort
Met een 8. 5. 14 kan men rollen.
15. 13. 7. is niet dun.
Een 16. 3. 11. 14 is een lichaamsdeel.
Ter afwisseling geef ik hierbij nog eenige
verborgen plaatsnamen.
De trein ging door naar Den Haag.
De knie zwol leelijk op.
Hij lag spoedig warm onder de wol.
De man bestreek den muur met kalk, maar
de scheuren bleven zichtbaar.
De gids bouwde de hut recht tegenover
den bergpas.
Kindlief hoor naar goeden raad.
En nu de briefjes.
Over het aantal ben ik best tevreden.
St. Laurens. „Meibloem". Nog harte
lijk gefeliciteerd met je verjaardag. En ia
het nog zoo'n groot feest geworden als je
gehoopt had? Ja, met een kroonjaar mogen
ze hier ook veel meisjes vragen. Familiege
heimen verklap ik niet, ook niet van den Bab-
belhoek. „Kerklaantje". Ik zag al gauw dat
er twee briefjes in de enveloppe zaten en
dacht, dat is een goed teeken. Heerlijk, dat
je nu weer geregeld naar school mag, nu
maar goed oppassen voor kouvatten. „Ker-
noffel". Je had het albumpje dus al ga,uw
vol; vind jij het ook zoo prettig om veel
kiekjes te hebben? Ben je naar je zuster in
B. geweest, want die woont daar toch? „Gou
den regen". Ik kan begrijpen, dat je het
leuk vindt er opeens zoo'n groote familia
bij te hebben. Een broer die zulke prachtige
vliegers maakt willen vast alle jongens wel
hebben. Het weer was nu wel goed om hem
op te latten. Ja ze doen het hier ook veeL
„Klaproos". Het is toch nog een lange
brief geworden, al wist je niet zooveel te
schrijven als anders. Is de leeslegger mooi
geworden? Oom was er zeker wel erg blij
mee. „Vaders knecht". Je hebt van de week
niet te klagen gehad over het weer. Ben je
Rink opgeschoten. Wat een verrassing was
dat. Grootvader weet wel goed waar jongens
van houden.
K a p e 11 e. „Grasklokje." Prettig dat het
je zoo goed bevalt op de Vakschool. Ga je
er altijd op de fiets naar toe. Er zat een
klein foutje in het raadsel, maar een woord
bad je verkeerd. Hartelijk gefeliciteerd met
je verjaardag.
Serooskerke. „Indiaantje." Het is
wel heel erg met Vader en ik kan begrijpen
dat jullie geschrokken zijn. Jij moet moeder
nu maar zoo flink mogelijk helpen, want
zij zal het nu wel extra druk hebben. „Mï-
chiel de Ruyter". Welkom in ons clubje.
Prettig dat je al direct een vriend hebt,
want je bent immers nog niet zoo lang in S.
Je hebt goede voornemens; zulke neefjes
kunnen we wel gebruiken. „Winterkoningin-
netje." Ja, dat was verkeerd, maar je hebt
toch wel begrepen dat het voor jou bedoeld
was. Mocht je voor belooning mee naar M.?