s.s as fi 1 O "■s|3 ^l'l «ri 3° ïï1 sTir *T a É-ss Nl^ «flsr rt 3a3 3S^-a l-a S I-131 Illlllfll 0 a'C gf^S ®a. g^Pi-gq If -§ - 0 Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden TZ W N u 0 p; 1 e c S 5 g 2 J I 5 a O o K n i O hJ s Q o =1 n h CO Q) h k_ 03 1 E E Of 3 1 O Ui 1 >d d "3 ■»- d u SH aj 5 SS 5 S g* «o,® >f^§ o 0^2 ■ti -♦-» .c c i? 2 s s "O X? -t^ 73 -£-ar s-a ®6® s - a '3-ë.S c2H' 2 ^§S S).2 2 o <M g>< - 2P fl S d .22 as 11 °a sa 3-8 a "S a 8 "O J« SQ^ g CO -•-» -o s-ö ■J u U •o g e s i a®«t g^-g •r-« ^-> y a a m c3 a fl G 1:7 >S «S g iS «H rl 03 T3 |s •H C „T CD 0) U T? ■8 c 2 S 3 «■g M "O Ö-*J CH rj 03 C U/ -tl -«-» 3 y o ffl Tc fe c 2 tn O .3, S>*E3 -g ■a g®-5 c <u a 03 XI <d - 2 o a N a 2. ga |3 s>asg gQ s T3 73 IT *5 |,-B"11 o 37 rt oN^'" pi a 22 55-a a T-t CO 5a a N ja a -O t, -O m c ,a -2 S S S a ■X - d d a a d a N o a 43 22 g.3 T3 3 *3 -2 I O 0*23 a a boG ^3 cd -*-> 'O -O 2 N O U 73 .3-B-2 -p -?t -s fc 2 A 2 ^g §K iL -^> xJ 53 ti S tca« d*^ v n i o - 22 S b0 3 S ^-i 3 03 3 ^3 TTT 5*3 d o S<x> -o fl (3 j»j T; •-* P S 03 d a| X3 03 «^4 pS TT ÖCX3 - ^2 ro «^4 cd 5 2x3 O m Pj« m X5 0 co "SS JÉ J4 *3? d h O) 1 a I» a nri£o a a ïfl| •§15Ö <j> he (D O r? P O h ®11 a o d s p K J 8 a •ga - - w ,kJ 23:*: ?S .SS i T3-; - 2 S-«|l - ■8|||Ö ■st; '-£ 5^ T) o o S a a a «2^ "9a S"| .2 cd cd 73 bc O ,w 3®.a 3 a^flg ^sTTT S oa ■s g -a d d a g -- - a a a M a O d a 2 to - d d S sp a -9 -s f|4) 5 3 a O id d d g g a-C S °2 wïd 5 2 3 o 73 'X3 o x» *c ^3 9> C u X O) (5 rt •S:^ gN <3 SP 5° Pi t-i O O O PiXJ 73 o d g 2 o id cd c3 O g Ulp ©^a bo^ ;güj I ®-2 fe :^?73 ^4 g a *s S'ï O rG l> - gi§ «l.a""! s §>2 w» sSdgs^a .'S 4«J s 2 cd af N ra i! d "d ^3 n -o m 5 s o °|-ri^Sf- i j«fd - ^•3 0 p-S d M d ö-tii S o p •2^1 0 toeft, maar de man die het oor te luisteren legt aan het hart van zijn broeders. De afstand tusschen den dichter en het volk is aanzienlijk geringer geworden: die twee ontmoeten elkaar talloos vele malen. De dichter staat niet ver van hetgeen de massa beweegt: hij leeft in haar belangen, hij deelt-haar strijd, hij streeft naar haar doek Revolutionnair zijn haar daden revolutionnair is zijn lied. Zoo is de kunst van velen' dienstbaar ge maakt aan hun revoiutionnaire overtuiging. Niet meer afgezonderd van zijn medemen- schen staat deze kunstenaar; uit hun rijen geboren, vraagt en eischt hij een plaats midden tusschen de broeders. Of door zijn lied dat als een vaandel aller oogen geboeid houdt op éénzelfde pont een piaats in de eerste gelederen. Droom en daad worden hier wel kort bij elkaar gebracht in dien zin, dat de droom den dichter vertegenwoordigt de daad den arbeider; Wat de eerste uitzingt aan verlan gen en heimwee, aan haat en bitterheid, wordt in overvloedige mate gevonden bjj don tweede. Er is een verbond tusschen dichter en proletariaat, waarover Henriette Roland Holstvan der Schalk en zoovele anderen gezongen hebben in hun verzen. Aanvuren tot den strijd, opwekken tot de daad doet de dichter. Breekt uit de banden, scheurt de gareelen, roept Adama van Schel- toma: wij vechten voor vroolijkar dagen, Voor een zonniger toekomst I Keert tot ons, kind'ren dezer tijden, Keert tot ons licht nw doof gelaat, Het ideaal waarvoor wij strijden Behoeft uw hand, uw hart, uw daadl Wij zijn het vuur, wij zijn de smeden, Wij zijn het wapen en de strijd, Wij zijn de brekers van. het heden, Wij zijn de bouwers van den tijdl Hier eenige regels waarin de dichter zich tot zijn geestverwanten wendt; maar luister ook naar het rauwe woord dat door anderen tegen overheid en gezag, tegen werkgever en onderdrukker gesproken wordt. Immers wan neer wij ook die stemmen beluisteren zien wij te duidelijker, dat er een groeiende haat is in het hart dezer menschen, waardoor men komt tot een uitroep als deze: Machtigen! Hier, nog half duizelend van uw slagen hier staan wij weder en verheffen ons weder tegen u. Dat is, onomwonden en wel zeer duidelijk, do taal der revolutionnairen. Hetgeen leeft bij velen, heeft woord gevonden in het lied van den dichter. Het machtige wapen waar over hij beschikt stelt hij in dienst van de belangen die hij voorstaat; zijn woord vuurt aan tot de daad, drijft tot opstand en verzet, predikt haat en afgunst. Maar het teekent ook met schittering van woordenrijkdom don toekomstigen heilstaat als schrille te genstelling van het bestaan gedurende vele donkere jaren: Zij, die voor den meester bogen neder, Handen opwaarts naar het dageloon, Zullen springen op en worden weder Van de vrije aarde, vrije zoon. „De arbeider, de harde, donkere proleta riër wordt voorwerp van bewondering voor den dichter, en hevig is zijn verlangen om opgenomen te worden in diens gemeenschap, in de strijdende gemeenschap der duistere massa, vanwaar het licht komen zal en moet. De dichter ziet de zware gestalte van het proletariaat schrijden over de wereld, een held, groot en tragisch, maar ontwijfelbaar bestemd tot de ontzaglijke, verlossende daad. En wat is alle haat, allo afschuw, alle wrok tegen de uitbuiters, vergeleken bij de leven wekkende macht van do verheerlijkte liefde, die de schonkige held omstraalt met de glo rie van den opgaanden dag, die over de we reld gloort en die haar verlossing aanschou wen zal?" Wanneer A. M. de Jong, over revoiution naire poëzie sprekende, deze vraag stelt, dan kunnen wij allerminst instemmen met de gedachte dat alle haat- en wrokgevoelens maar geheel ondergeschikt en bijkomstig zijn, van geen beteekenis in het licht van het ideaal dat dezen menschen voor oogen zweeft. Het zou in hooge mate eenzijdig zijn, alle sociale lyriek onvoorwaardelijk af te wijzen als geheel indruischende tegen de zui vere maatschappelijke verhoudingen; maar anderzijds kan toch niet worden ingestemd met de gedachte dat alleen het doel de aan dacht opeischt, zonder dat de wegen daar toe aan critiek worden onderworpen. Want daarbij is veel dat in zeer sterke mate de grenzen van het geoorloofde overschrijdt. En het is wel zeer noodig, dat wij ons een duidelijk beeld voormen van hetgeen in theo rie en praktijk ten eenenmale dient ver worpen te worden op grond van onze le vens- en wereldbeschouwing niet alleen, maar mede op grond van hetgeen ieder mensch zonder onderscheid als diepste waarheid moet erkennen en belijden. Haat, afschuw, wrok drie uitingen die de socialist A. M. de Jong schouderophalend voorbij gaat, die hij in sterke mate onderge schikt acht aan al het andere. Doch wanneer wij van ons standpunt de revoiutionnaire poëzie beschouwen, zien wij juist in hetgeen hij ten achter stelt een zeer op den voorgrond tredend verschijnsel dat ons waarschuwt voor een te gewillig oor go- ven aan stemmen die gevaarlijk zijn. A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. 13) o „Was dat het knappe, jonge vrouwtje, die....?" „Juist. Je weet dus, wie ik bedoeL Zie hier één lichtzijde. Door kracht van men schen een doodelijke kranke, met Gods hulp gered. En die gevallen kömen honderden malen voor. Het zijn heerlijke oogenblikken in het ziekenhuisleven. En nu het geval van heel anderen aard. Van een man op middel baren leeftijd, die opgegeven was. Hij moest sterven, zooals wij allen het een maal moeten. Maar hij kon het niet. Hij smeekte, om te mogen leven, 'k Héb menigen nacht aan zijn bed gezeten, met hem gepraat, met hem geworsteld, 'k Heb hem voorgele zen uit den Bijbel, 'k Heb voor hem gebeden en met hem gebeden. En Zondagmorgen gaf hij mij de hand. „Nu kan ik sterven, zuster", zeide hij. Ik wist toen genoeg. Hij ging toén de eeuwige heerlijkheid in. 0, het zong in mijn hart. Niet, omdat ik dat be werkt zou hebben. Och, wat kunnen wij? Maar omdat ik hem had mögenhelpen; liever, omdat ik God had mogen helpen. Zie, dat is weer een lichtzijde. En bij al die lichtzijden, vallen schaduwzijden, die er ook in groot getal zijn, geheel weg. Dan wordt het werk in dit oord van ellende, zooals je het betitelt, een heerlijk werk." Gretha Kleefstra's oogen schitterden. Zij had kleur gekregen. En Marianne had zit ten luisteren. Zij was er warm van om het hart geworden. „Je bent met hart en ziel verpleegster!" riep zij uit „Zóó word ik nooit, nooit Ik kan niet met de menschen meeleven!" „Zeg dat niet te gauw. Wie niet een stee- nen hart heeft en dat heb je niet, dat weet ik zeker gaat vanzelf mééleven met de patiënten. Je gaat er immers dagelijks mee om? Ze praten met je, vertellen van hun huis, vragen naar hun toestand. Op den duur wordt je één met hen." „Ik kan me dat eenvoudig niet voorstel len", meende Marianne. „Dat is iets anders. Je hebt het eigenlijke verpleegsterswerk ook nog niet gedaan. Over een half jaartje praten we wel eens weer over dit onderwerp." „En als het mij dan nog niet bevalt?" „Dan bevalt het je nooit en zeg ik, wat ik zooeven opmerkte, ga weg. Dat is dan voor je eigen bestwil en het komt ook het ziekenhuis ten goede. Maar zoover is het nog lang niet. Ik stap nu op en ben blij, eens kennis met je gemaakt te hebben. 'kWeet tenminste nu, wie straks mijn ka mergezellin wordt." „Valt ze wat mee?" vroeg Marianne. „Nu, het kan altijd nog beter", plaagde de ander. HOOFDSTUK V. Mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis sloot het raam van haar vrij schamele boven woning in de volkrijke buurt. Zij had zitten luisteren naar het spel van vroolijke kinde ren op straat Maar langzamerhand waren de geluiden weggestorven. De kleintjes wa ren zeker naar binnen geroepen. Het was ook meer dan bedtijd voor hen. Op datzelfde oogenblik voelde zij, dat het koel werd, op dezen mooien Septemberavond. Dus sloot zij het raam en stak de een voudige gaslamp aan. De lamp was al even eenvoudig als de weinige meubelen in het kleine vertrek. Ze waren aan alle luxe ge speend, en gekocht in een tweede handsch winkel in Rotterdam, die ze naar Leiden had getransporteerd. De eenige luxe was de pia no in den hoek, persoonlijk eigendom van Marianne. Zij had er een zuur broodje mede willen verdienen. Maar 'twas mislukt De markt was overvoerd met muziekleeraars en leeraressen. En toen moest er wel iets anders gebeu ren. Met een pijnlijke zuinigheid, waarbij zij feitelijk het noodige zich moest ontzeg gen, kon zij leven van een onnoozel kapi taaltje, dat steeds het hare was geweest en waaraan dan ook niemand had geraakt, toen de catastrophe gekomen was. Maar 'twas niet mogelijk, dat Marianne dan thuis kon blijven en niets doen. Gelukkig was zij dan nu de deur uit en kon zichzelf redden, evenals Albert in Noordstad. Zoolang zij gezond bleef, zou het wel gaan. Ook zonder hulp. Want hulp kon zij niet betalen. Toch leefde Mevrouw Meyenbeek Leeu wenhuis dien avond niet in de omstandig heden, waarin zij gekomen was en die zij droeg met een bewonderenswaardig geduld; een lijdzaamheid, die Marianne niet begrij pen kon, al pakte zij zelf dan ook flink aan en klaagde zij niet, dat de goede tijden wa ren voorbijgegaan. Het spel der kinderen had Mevrouw Meyenbeeu. Leeuwenhuis in gedachten ge voerd naar haar eigen kindsheid, die haar helder voor den geest was komen te staan. Vlakbij den spoorwegoverweg, op een kwar tier afstand van het kleine dorpje, daar had de woning gestaan. Misschien stond ze er nog wel, maar dan was ze niet meer dan een bouwval, want toen reeds vielen er gaten in het dak. Als het flink stormde en regen de, werden zij dan niet nat in het armoe dige bed? Vóór dag en dauw stond de landarbeider Leermans op, om in het zweet zijns aan schijn voor zijn gezin een zeer bescheiden stuk brood te verdienen. Meestal bleef hij den ganschen dag weg, vooral in den zomer. Iets later op den morgen werd het ru moeriger in het kleine huisje aan den over weg. De kinderen stonden op, waschten zich bij de pomp en vulden hun magen, die steeds maar vroegen. Dan: half negen in den winter om acht uur werden de klompen aangetrok ken en trok een viertal kinderen naar het dorp, naar school. Jan, als de oudste, had de leiding. Dan volgde in jaren zij en ver volgens nog een broertje en een zus ja Zij zag zich nóg gaan. Klos, klos ging het over den weg. In den zomer, als het niet brandend heet was, een aardige wandeling, maar in den winter viel het niet steeds mee, of het moest gevroren hebben. Dan gleden zij over den weg of over de slooten. Maar het baggeren door den modder tijdens de suikerbietencampagne, als de landwegen finaal stuk gereden werden door de zware wagens bieten, het was een karwei. En als de sneeuw centimeters hoog lag of de regen stroomde hen in het gelaat, om maar niet te spreken van den verstijvenden Oosten wind, dien zij 's morgens vroeg vlak vóór zich hadden! Om twaalf uur, 's winters om half twaalf, werd de terugtocht aanvaard. En des mid dags herhaalde zich hetzelfde tooneel. Maar zij bleven er gezond en sterk bij. Niemand behoefde hen te beklagen. En dat deed ook niemand. Des Zaterdags was er geen school. Maar dan gingen weer of geen weer Jan en zij toch naar het dorp, wanneer tenminste moeder niet ging en dat gebeurde in de week niet vaak. Dan was het hun taak, inkoopen te doen. De groote hengselmand het heng sel gerepareerd met touwtjes namen zij dan mede. Zij hadden vaak ruzie, wie de mand op de heenreis dragen zou. Niet op den terugtocht Dan moesten zij die met hun beiden dragen, want ze was vol brood en vol boodschappen uit den winkel van Jaarsma, dien vriendelijken man, die altijd een groote zak pepermuntjes in de mand stopte. „Voor allemaal", zeide hij altijd, „en dit is voor jullie onderweg". En dan kregen zij elk twee stuks pepermun ten en in den winter ook wel eens dropjes. Ja die Jansma was een goede man. Zijn vrouw was een knorrepot. Die gaf niets, of heel, heel weinig. En nooit iets „voor onderweg". Als ze vrouw Jansma alleen in den winkel zagen staan, gingen ze niet naar binnen en liepen nog een eindje om. Ze moesten Jansma hebben. Dan kregen ze wat. En ook bij den bakker viel er wel eens een koekje af. Met de volle mand gingen zij dan naar huis, torsend en torsend. Onderin lag het briefje, waarop geschreven was, hoeveel alles kostte. Want betalen dezen ze nooit. Va der ging 's avonds naar bet dorp, om zich te laten scheren. Dat liet hij eenmaal per week doen. 't Was veel te weinig, maar meerdere malen kon niet. Hij moest zuinig op de centen zijn, evenals moeder. En als dan vader naar het dorp ging, om te laten afscheren zijn zwaren zwarten baard, nam hij ook het geld mee voor Jansma en den bakker. 's Zondags gingen zij met vader of moe der 'tging met deze beiden nauwkeurig om beurten naar de kerk, eerst éénmaal, toen zij grooter werden tweemaal, behalve wanneer het 's winters geducht koud was. Dan mochten zij 's middags wel eens thuis blijven. Zoo gleden de dagen voorbij. Er was geen variatie van beteekenis in bun jonge leven. Het dorp werd niet verlajteii. Tientallen ma len per dag denderden de treinen voorbij den overweg, maar van binnen hadden zij nog nooit een trein gezien. De variatie begon voor baar te komen, töen zij de school verliet. Zij had de zes klassen doorloopen en zij zou' als „belle meisje en voor de kinderen en zoo" komen bij mevrouw van den dokter, die een groote villa in het dorp bewoonde. door A. M. WESSELS. De stede Tholen. H. Tholen is tegenwoordig een stil stadje, 't Heeft nauwe straten en vrij wat ruimte binnen haar wallen wordt door tuin- en moesgrond ingenomen. De meeste huizen zien er ouderwetsch uit, en verschillende trapgevels stoffeeren de omgeving. Aan de Hoogstraat vinden wij het Stad huis, dat zich met zijn achtkanten toren uit het dak en zijn antieken voorgevel def tig genoeg vertoont, en zeker veel meer in aanzien zou winnen, wanneer het niet, als door de huizen, waartusschen 't geklemd is, wat ineengeperst scheen, zoodat het voor zijn hoogte veel te smal is. Door zijmuren, die onmiddalijk als halve trapgevels neder waarts loopen, geeft het min of meer den indruk van een gevel zonder huis. 'tls dan ook maar een gedeelte van een oud en zeer uitgestrekt gesticht; van het z.g. „Steenen Huis", waar de tolgaarder woonde, sedert Tholen in 1220 aan Graaf Willem I gekomen was. Het gebouw is van grauwen arduinsteen opgetrokken. Aan weerszijden van de pui beklimt men het met vier trappen, op elk dier trappen staat een steenen Leeuw, houdende, de een het wapen van Zeeland, de andere dat van Oranje, een derde dal van de stad izelve en de vierde het wapen van het ambacht SchakerloO'. Wij gaan nu het monumentale kerkgebouw bezoeken, en wij hebben opnieuw aanlei ding om ons te verbazen, over de schoone en statige tempels, door ons voorgeslacht gesticht. Dok die van Tholen wekt onze levendige bewondering op. Het fraaie kerkgebouw werd gesticht in 't begin der 15e eeuw en werd aan de H. Maria toegewijd. Het is een aanzienlijke, naar de Gothische bouworde gestichte kruis kerk. Het middenpand vormt het kruiskocxr ipf het Transept en het andere gedeelte is het priesterkoor. De preeik- en wandalkerk zijn kunstig overwelfd. De buitenmuren wor den gesteund door versterkingsbogen. De muren van het schip en de wandelierk zijn voorzien van doorloopende gaanderijen, die van binnen zijn te bereiken door een toren- tja De kerk is ook versierd met een beziens waardige portiek. In het koor zien wij voorts een fraaie grafzerk van een Heer en Vrouwe uit het geslacht Blois, dat tot in het begin der 15e eeuw, de heerlijkheid in leen had. Van de tombe van Guy, den laatsten Heer, gestorven in 1421, en diens vrouw Clare van Botland, is nog slechts de steen over waarop zjj stond. De kerk werd tot een Collegiale Kerk verheven op den 4 Oct. 1404, door den Heer Alhrecht van Slieren, Graaf van Zee land. Het kapittel der kerk had dezelfde voor rechten, als dat van de St. Lievenskerk te Zierikzee. In den loop der jaren waren er ook in de kerk vele vioariën gesticht, aan welke door de stichters meer dan 200 ge meten lands geschonken was, onder beding dat er wekelijks zóó of zóóveel Missen wer den gelezen voor de zielen der gestorven gevers. Toen Tholen in 1577 aan den Prins van Oranje overging, verlieten al de kanunniken, op één na, de stad. De meesten bleven den Koning getrouw, niettegenstaande het hun anders, volgens het gesloten verdrag, vrij stond onder bescherming van den Prins te blijven. Na de invoering der Hervorming is er te Tholen het eerst gepredikt door Ds Gerar- dus van Cuylehborg van Zierikzee, mogelijk reeds in 1578. Te Tholen viel het zaad der Hervorming in goede aarde, zoodat er spoe dig een Gereformeerde Gemeente kwam. Als eerste predikant ontving zij Ds Theodoras Verhaer, die in 1580 zijn intrede deed. Overigens is er niet veel belangrijks van Tholen te vermelden. Het binnentrekken der hoeren van St. Annaland, in Mei 1747, om de regeering der stad eens te veranderen1, veroorzaakte tot ver buiten Tholen groote opschudding. Het was een groote Historische dag voor de stad maar ook voor het eiland Tholen toen Minister van der Vegte, de vaste brug inwijdde. Een woord van hulde aan den Burgemeester Mr A. J. van der Hoeven voor zijn energiek doortasten, mag hier niet ontbreken. Wjj besluiten dit artikeltje met een klein gedichtje van den Zeeuwschen dichter Van Oosterzee circa 70 jaren geleden gepubli ceerd als hij de stad sprekende invoert: Mijn toren en mijn Kerk; een stedeke vertoont. Daar 'd Eendracht loopt voorbij, en de eendracht binnen woont. Van 'd Eendracht had ik last, en sloot haar uit mijn straten Toch haat ik als de pest, al wie maar eendracht haten. Ik heug van 't Fransch geweld en brand in mijne vest Ik lig aan 't uiterst Oost, van 't fiere Zeeuwsch Gewest. Stoort zich daar niemand aan; dan mag deez' spreuk mij troosten. De Wijzen zegt de Schrift die kwamen uit heit Oosten. Beste nichtjes en neefjesl Doordat ik een paar weken op reis ben geweest is de vorige week alleen het ver haal opgenomen en zijn de raadsels achter wege gebleven. Dit heeft een beetje verwarring gegeven, maar ik heb toch nog een aantal briefjes ontvangen, die ik nu ook maar zal beant woorden, dan loopt alles meer regelmatig. Tot mijn genoegen waren er ook weer een paar nieuwelingen bij. Ik hoop, dat er nog heel wat zullen volgen en dat ons hoek je in den komenden winter weer echt gezel lig wordt. De volgende week komen er weer prijs raadsels. Serooskerke. „Benjamin". Natuurlijk kan je nog meedoen. Hoe meer hoe liever! Gelukkig, dat je Moeder nu weer wat beter wordt Dat is zeker wel prettig 's avonds. Blijf je nu geregeld meedoen? „Indiaantje". Neen, gewoonlijk geef ik elke week raad sels. Nu ik kan begrijpen, dat er heel wat te breien valt Je moet maar een flinke hulp voor Moeder worden. De raadsels be hoeven niet elke week opgestuurd te wor den. „Maurits". Ja de tijd gaat snel. Ik hoop, dat je gelijk hebt Er zijn in Serooskerke nog genoeg kinderen, die mee konden doen. Je moet je vriendjes maar eens aanporren om mee te doen. Zoutelande. „Kwispelstaartje". Dat is wel een heele rusttijd. Als het nu echter maar weer heelemaal in orde komt, dan is 't niet zoo erg, al geloof ik best dat 'tniet mee valt Gelukkig, dat je de zin nog wist Bergen op Zoom. „Cornelis de Witt". Dat was nog eens een mooie vacantie. Ik ben daar ook eens een paar weken geweest 'tls een prachtige omgeving, waar veel te genieten valt Gefeliciteerd met de overgang. „Loolaantje". Ik kan begrijpen, dat het je daar op die school goed bevalt Je zult wei een echt praktische huisvrouw worden. Wel bedankt voor je mooie reisverhaal. Fijn, dat jullie 'tzoo mooi hebben getroffen. BreBkens. „Zonnestraaltje". Ja, de tijd gaat erg vlug voorbij. Niet prettig, dat je 't nieuwe verhaal al kent Je zult het toch nog wel met belangstelling lezen denk ik. Zeker, de winkelweken geven een, leuke drukte in de stad. Groe de. „Balroosje". Nee, dat kwam doordat ik op reis was. Je vindt het voor een keer zeker niet zoo erg. 'tZal nog wel even duren, denk ik, eer ik 'tFransche briefje krijg. ,J)e kleine Molenaar". Je hebt het nu ook wel druk zeker. Vindt je 't prettig, die nieuwe lessen? Doe maar goed je best Goes. „Erica", 't Spijt me, dat je ons gaat verlaten. Maar ik kan het toch ook wel be grijpen. Er is nu eenmaal een tijd van komen en van gaan. Hartelijk dank voor je goede wenschen. Ik hoop steeds goede dingen van je te hooren. Lewedorp. „Zeemeeuw". Dat is wel een vroege vacantie. Maar dat komt voor de meesten zeker wel beter uit Ja, 't is wei prettig vooral nu 't weer zoo mooi was. Nieuwdorp. „Breistertje". Dat zal wel een smulpartij geweest zijn. Ik had best mee willen doen. Was je niet erg moe 's avonds? Wel bedankt hoor voor de duidelijke kiek. Ik zal ze goed bewaren. „Juffertje". Nee, dat begrijp ik, dat je ze niet kon vinden. Dat was me een heele optocht Geen wonder dat je wel mee wou doen. Er waren er ech ter niet veel, die een prijsje kregen, 't Is wel prettig, al die mooie étalages. „Bakkertje". Wat jammer, dat je Moe ziek is. Van harte beterschap hoor! We zullen hopen, dat de behandeling goede resultaten geeft Wil je Moe van me groeten? Wel gefeliciteerd met grootmoeders verjaardag. „Zonnebloempje". Blij, dat je ook weer op 't appèl bent Zoo langzamerhand komen de oude getrouwen weer bij elkaar. Die speeltuin ken ik wel. Daar is wel heel wat te genieten. St.-Laurens. „Vaders knecht". Mooi weer is altijd prettig, maar vooral als je zulk werk moet doen. Je bent dan wel een echte Vaders hulp. 'tKwam nu zeker wel goed uit, dat er geen raadsel was. „Klap roos". Ik ben blij, dat je 't verbaal zoo mooi

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8