s.s as
fi
1
O
"■s|3
^l'l
«ri
3°
ïï1
sTir
*T
a É-ss
Nl^
«flsr
rt
3a3 3S^-a
l-a S I-131
Illlllfll
0 a'C
gf^S ®a.
g^Pi-gq
If -§ -
0
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
TZ
W N
u
0 p;
1
e c
S 5
g 2
J I
5
a O
o K
n i
O hJ
s
Q
o
=1
n h
CO
Q)
h
k_
03
1
E
E
Of
3
1 O
Ui 1
>d d
"3
■»- d u
SH aj
5 SS
5
S g*
«o,®
>f^§
o 0^2
■ti -♦-» .c c
i? 2 s s
"O X? -t^ 73
-£-ar
s-a
®6®
s
- a
'3-ë.S
c2H'
2 ^§S
S).2 2 o
<M
g><
- 2P fl S
d .22
as 11
°a sa
3-8
a
"S a 8
"O J«
SQ^ g
CO -•-»
-o s-ö
■J u U
•o g e s
i
a®«t
g^-g
•r-« ^-> y
a a m
c3 a
fl G
1:7 >S
«S g
iS
«H
rl 03
T3
|s
•H
C „T
CD 0)
U T?
■8 c
2
S
3
«■g
M "O
Ö-*J CH
rj 03 C
U/ -tl -«-» 3
y o ffl
Tc
fe c 2
tn O .3,
S>*E3 -g
■a g®-5
c <u a
03
XI
<d
- 2 o
a N
a 2.
ga |3
s>asg
gQ s
T3 73
IT
*5
|,-B"11
o 37
rt oN^'"
pi a 22
55-a a
T-t CO
5a a
N ja a -O
t, -O m
c ,a -2 S
S S a
■X - d d
a a d a
N o a 43
22 g.3
T3 3
*3 -2
I O
0*23
a a boG
^3 cd
-*-> 'O
-O
2 N
O U
73
.3-B-2
-p -?t -s
fc 2 A
2 ^g §K
iL -^>
xJ 53 ti S
tca« d*^
v n i o -
22 S
b0
3
S
^-i
3 03
3 ^3
TTT
5*3
d
o
S<x>
-o
fl
(3 j»j T;
•-* P S
03
d a|
X3
03 «^4
pS
TT
ÖCX3 -
^2 ro
«^4 cd 5
2x3
O m
Pj« m X5
0 co
"SS JÉ
J4 *3?
d h O)
1 a
I» a
nri£o
a a
ïfl|
•§15Ö
<j>
he (D O
r?
P O h
®11 a
o d s p
K
J 8 a
•ga
- - w ,kJ
23:*:
?S .SS
i T3-;
- 2
S-«|l
-
■8|||Ö
■st;
'-£ 5^ T)
o o S
a a a
«2^
"9a
S"|
.2
cd
cd
73 bc
O ,w
3®.a
3
a^flg
^sTTT
S
oa
■s g -a d
d a g -- -
a a
a
M
a
O
d a
2
to -
d d
S sp a
-9 -s
f|4) 5
3 a O
id d
d
g
g a-C
S °2
wïd
5 2
3 o
73
'X3
o
x» *c ^3
9> C u
X O) (5
rt
•S:^
gN
<3
SP 5°
Pi t-i O
O O
PiXJ 73
o d g
2 o
id
cd c3
O g
Ulp
©^a bo^
;güj
I ®-2 fe
:^?73 ^4
g a
*s S'ï
O rG l>
- gi§ «l.a""!
s §>2 w»
sSdgs^a
.'S 4«J s 2
cd
af
N
ra i! d "d
^3 n -o m 5
s o
°|-ri^Sf-
i
j«fd -
^•3 0 p-S d
M d ö-tii
S o p
•2^1 0
toeft, maar de man die het oor te luisteren
legt aan het hart van zijn broeders. De
afstand tusschen den dichter en het volk
is aanzienlijk geringer geworden: die twee
ontmoeten elkaar talloos vele malen.
De dichter staat niet ver van hetgeen de
massa beweegt: hij leeft in haar belangen,
hij deelt-haar strijd, hij streeft naar haar
doek Revolutionnair zijn haar daden
revolutionnair is zijn lied.
Zoo is de kunst van velen' dienstbaar ge
maakt aan hun revoiutionnaire overtuiging.
Niet meer afgezonderd van zijn medemen-
schen staat deze kunstenaar; uit hun rijen
geboren, vraagt en eischt hij een plaats
midden tusschen de broeders. Of door
zijn lied dat als een vaandel aller oogen
geboeid houdt op éénzelfde pont een
piaats in de eerste gelederen.
Droom en daad worden hier wel kort
bij elkaar gebracht in dien zin, dat de droom
den dichter vertegenwoordigt de daad den
arbeider; Wat de eerste uitzingt aan verlan
gen en heimwee, aan haat en bitterheid,
wordt in overvloedige mate gevonden bjj
don tweede. Er is een verbond tusschen
dichter en proletariaat, waarover Henriette
Roland Holstvan der Schalk en zoovele
anderen gezongen hebben in hun verzen.
Aanvuren tot den strijd, opwekken tot de
daad doet de dichter. Breekt uit de banden,
scheurt de gareelen, roept Adama van Schel-
toma: wij vechten voor vroolijkar dagen,
Voor een zonniger toekomst I
Keert tot ons, kind'ren dezer tijden,
Keert tot ons licht nw doof gelaat,
Het ideaal waarvoor wij strijden
Behoeft uw hand, uw hart, uw daadl
Wij zijn het vuur, wij zijn de smeden,
Wij zijn het wapen en de strijd,
Wij zijn de brekers van. het heden,
Wij zijn de bouwers van den tijdl
Hier eenige regels waarin de dichter zich
tot zijn geestverwanten wendt; maar luister
ook naar het rauwe woord dat door anderen
tegen overheid en gezag, tegen werkgever en
onderdrukker gesproken wordt. Immers wan
neer wij ook die stemmen beluisteren zien
wij te duidelijker, dat er een groeiende haat
is in het hart dezer menschen, waardoor
men komt tot een uitroep als deze:
Machtigen!
Hier, nog half duizelend
van uw slagen
hier staan wij weder
en verheffen ons weder
tegen u.
Dat is, onomwonden en wel zeer duidelijk,
do taal der revolutionnairen. Hetgeen leeft
bij velen, heeft woord gevonden in het lied
van den dichter. Het machtige wapen waar
over hij beschikt stelt hij in dienst van de
belangen die hij voorstaat; zijn woord vuurt
aan tot de daad, drijft tot opstand en verzet,
predikt haat en afgunst. Maar het teekent
ook met schittering van woordenrijkdom
don toekomstigen heilstaat als schrille te
genstelling van het bestaan gedurende vele
donkere jaren:
Zij, die voor den meester bogen neder,
Handen opwaarts naar het dageloon,
Zullen springen op en worden weder
Van de vrije aarde, vrije zoon.
„De arbeider, de harde, donkere proleta
riër wordt voorwerp van bewondering voor
den dichter, en hevig is zijn verlangen om
opgenomen te worden in diens gemeenschap,
in de strijdende gemeenschap der duistere
massa, vanwaar het licht komen zal en moet.
De dichter ziet de zware gestalte van het
proletariaat schrijden over de wereld, een
held, groot en tragisch, maar ontwijfelbaar
bestemd tot de ontzaglijke, verlossende daad.
En wat is alle haat, allo afschuw, alle wrok
tegen de uitbuiters, vergeleken bij de leven
wekkende macht van do verheerlijkte liefde,
die de schonkige held omstraalt met de glo
rie van den opgaanden dag, die over de we
reld gloort en die haar verlossing aanschou
wen zal?"
Wanneer A. M. de Jong, over revoiution
naire poëzie sprekende, deze vraag stelt, dan
kunnen wij allerminst instemmen met de
gedachte dat alle haat- en wrokgevoelens
maar geheel ondergeschikt en bijkomstig
zijn, van geen beteekenis in het licht van het
ideaal dat dezen menschen voor oogen
zweeft. Het zou in hooge mate eenzijdig zijn,
alle sociale lyriek onvoorwaardelijk af te
wijzen als geheel indruischende tegen de zui
vere maatschappelijke verhoudingen; maar
anderzijds kan toch niet worden ingestemd
met de gedachte dat alleen het doel de aan
dacht opeischt, zonder dat de wegen daar
toe aan critiek worden onderworpen. Want
daarbij is veel dat in zeer sterke mate de
grenzen van het geoorloofde overschrijdt.
En het is wel zeer noodig, dat wij ons een
duidelijk beeld voormen van hetgeen in theo
rie en praktijk ten eenenmale dient ver
worpen te worden op grond van onze le
vens- en wereldbeschouwing niet alleen,
maar mede op grond van hetgeen ieder
mensch zonder onderscheid als diepste
waarheid moet erkennen en belijden.
Haat, afschuw, wrok drie uitingen die
de socialist A. M. de Jong schouderophalend
voorbij gaat, die hij in sterke mate onderge
schikt acht aan al het andere.
Doch wanneer wij van ons standpunt de
revoiutionnaire poëzie beschouwen, zien wij
juist in hetgeen hij ten achter stelt een zeer
op den voorgrond tredend verschijnsel dat
ons waarschuwt voor een te gewillig oor go-
ven aan stemmen die gevaarlijk zijn.
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
13) o
„Was dat het knappe, jonge vrouwtje,
die....?"
„Juist. Je weet dus, wie ik bedoeL Zie
hier één lichtzijde. Door kracht van men
schen een doodelijke kranke, met Gods hulp
gered. En die gevallen kömen honderden
malen voor. Het zijn heerlijke oogenblikken
in het ziekenhuisleven. En nu het geval van
heel anderen aard. Van een man op middel
baren leeftijd, die opgegeven was. Hij
moest sterven, zooals wij allen het een
maal moeten. Maar hij kon het niet. Hij
smeekte, om te mogen leven, 'k Héb menigen
nacht aan zijn bed gezeten, met hem gepraat,
met hem geworsteld, 'k Heb hem voorgele
zen uit den Bijbel, 'k Heb voor hem gebeden
en met hem gebeden. En Zondagmorgen
gaf hij mij de hand. „Nu kan ik sterven,
zuster", zeide hij. Ik wist toen genoeg. Hij
ging toén de eeuwige heerlijkheid in. 0, het
zong in mijn hart. Niet, omdat ik dat be
werkt zou hebben. Och, wat kunnen wij?
Maar omdat ik hem had mögenhelpen;
liever, omdat ik God had mogen helpen. Zie,
dat is weer een lichtzijde. En bij al die
lichtzijden, vallen schaduwzijden, die er ook
in groot getal zijn, geheel weg. Dan wordt
het werk in dit oord van ellende, zooals je
het betitelt, een heerlijk werk."
Gretha Kleefstra's oogen schitterden. Zij
had kleur gekregen. En Marianne had zit
ten luisteren. Zij was er warm van om het
hart geworden.
„Je bent met hart en ziel verpleegster!"
riep zij uit „Zóó word ik nooit, nooit Ik
kan niet met de menschen meeleven!"
„Zeg dat niet te gauw. Wie niet een stee-
nen hart heeft en dat heb je niet, dat
weet ik zeker gaat vanzelf mééleven met
de patiënten. Je gaat er immers dagelijks
mee om? Ze praten met je, vertellen van
hun huis, vragen naar hun toestand. Op
den duur wordt je één met hen."
„Ik kan me dat eenvoudig niet voorstel
len", meende Marianne.
„Dat is iets anders. Je hebt het eigenlijke
verpleegsterswerk ook nog niet gedaan. Over
een half jaartje praten we wel eens weer
over dit onderwerp."
„En als het mij dan nog niet bevalt?"
„Dan bevalt het je nooit en zeg ik, wat
ik zooeven opmerkte, ga weg. Dat is dan
voor je eigen bestwil en het komt ook het
ziekenhuis ten goede. Maar zoover is het
nog lang niet. Ik stap nu op en ben blij,
eens kennis met je gemaakt te hebben.
'kWeet tenminste nu, wie straks mijn ka
mergezellin wordt."
„Valt ze wat mee?" vroeg Marianne.
„Nu, het kan altijd nog beter", plaagde de
ander.
HOOFDSTUK V.
Mevrouw Meyenbeek Leeuwenhuis sloot
het raam van haar vrij schamele boven
woning in de volkrijke buurt. Zij had zitten
luisteren naar het spel van vroolijke kinde
ren op straat Maar langzamerhand waren
de geluiden weggestorven. De kleintjes wa
ren zeker naar binnen geroepen. Het was
ook meer dan bedtijd voor hen. Op datzelfde
oogenblik voelde zij, dat het koel werd,
op dezen mooien Septemberavond.
Dus sloot zij het raam en stak de een
voudige gaslamp aan. De lamp was al even
eenvoudig als de weinige meubelen in het
kleine vertrek. Ze waren aan alle luxe ge
speend, en gekocht in een tweede handsch
winkel in Rotterdam, die ze naar Leiden had
getransporteerd. De eenige luxe was de pia
no in den hoek, persoonlijk eigendom van
Marianne. Zij had er een zuur broodje mede
willen verdienen. Maar 'twas mislukt De
markt was overvoerd met muziekleeraars
en leeraressen.
En toen moest er wel iets anders gebeu
ren. Met een pijnlijke zuinigheid, waarbij
zij feitelijk het noodige zich moest ontzeg
gen, kon zij leven van een onnoozel kapi
taaltje, dat steeds het hare was geweest en
waaraan dan ook niemand had geraakt,
toen de catastrophe gekomen was. Maar
'twas niet mogelijk, dat Marianne dan thuis
kon blijven en niets doen. Gelukkig was zij
dan nu de deur uit en kon zichzelf redden,
evenals Albert in Noordstad. Zoolang zij
gezond bleef, zou het wel gaan. Ook zonder
hulp. Want hulp kon zij niet betalen.
Toch leefde Mevrouw Meyenbeek Leeu
wenhuis dien avond niet in de omstandig
heden, waarin zij gekomen was en die zij
droeg met een bewonderenswaardig geduld;
een lijdzaamheid, die Marianne niet begrij
pen kon, al pakte zij zelf dan ook flink aan
en klaagde zij niet, dat de goede tijden wa
ren voorbijgegaan.
Het spel der kinderen had Mevrouw
Meyenbeeu. Leeuwenhuis in gedachten ge
voerd naar haar eigen kindsheid, die haar
helder voor den geest was komen te staan.
Vlakbij den spoorwegoverweg, op een kwar
tier afstand van het kleine dorpje, daar had
de woning gestaan. Misschien stond ze er
nog wel, maar dan was ze niet meer dan
een bouwval, want toen reeds vielen er gaten
in het dak. Als het flink stormde en regen
de, werden zij dan niet nat in het armoe
dige bed?
Vóór dag en dauw stond de landarbeider
Leermans op, om in het zweet zijns aan
schijn voor zijn gezin een zeer bescheiden
stuk brood te verdienen. Meestal bleef hij
den ganschen dag weg, vooral in den zomer.
Iets later op den morgen werd het ru
moeriger in het kleine huisje aan den over
weg. De kinderen stonden op, waschten zich
bij de pomp en vulden hun magen, die steeds
maar vroegen.
Dan: half negen in den winter om
acht uur werden de klompen aangetrok
ken en trok een viertal kinderen naar het
dorp, naar school. Jan, als de oudste, had
de leiding. Dan volgde in jaren zij en ver
volgens nog een broertje en een zus ja
Zij zag zich nóg gaan. Klos, klos ging
het over den weg. In den zomer, als het niet
brandend heet was, een aardige wandeling,
maar in den winter viel het niet steeds
mee, of het moest gevroren hebben. Dan
gleden zij over den weg of over de slooten.
Maar het baggeren door den modder tijdens
de suikerbietencampagne, als de landwegen
finaal stuk gereden werden door de zware
wagens bieten, het was een karwei. En als
de sneeuw centimeters hoog lag of de regen
stroomde hen in het gelaat, om maar niet
te spreken van den verstijvenden Oosten
wind, dien zij 's morgens vroeg vlak vóór
zich hadden!
Om twaalf uur, 's winters om half twaalf,
werd de terugtocht aanvaard. En des mid
dags herhaalde zich hetzelfde tooneel. Maar
zij bleven er gezond en sterk bij. Niemand
behoefde hen te beklagen. En dat deed ook
niemand.
Des Zaterdags was er geen school. Maar
dan gingen weer of geen weer Jan en
zij toch naar het dorp, wanneer tenminste
moeder niet ging en dat gebeurde in de week
niet vaak. Dan was het hun taak, inkoopen
te doen. De groote hengselmand het heng
sel gerepareerd met touwtjes namen zij
dan mede. Zij hadden vaak ruzie, wie de
mand op de heenreis dragen zou. Niet op
den terugtocht Dan moesten zij die met
hun beiden dragen, want ze was vol brood
en vol boodschappen uit den winkel van
Jaarsma, dien vriendelijken man, die altijd
een groote zak pepermuntjes in de mand
stopte. „Voor allemaal", zeide hij altijd, „en
dit is voor jullie onderweg".
En dan kregen zij elk twee stuks pepermun
ten en in den winter ook wel eens dropjes. Ja
die Jansma was een goede man. Zijn vrouw
was een knorrepot. Die gaf niets, of heel,
heel weinig. En nooit iets „voor onderweg".
Als ze vrouw Jansma alleen in den winkel
zagen staan, gingen ze niet naar binnen
en liepen nog een eindje om. Ze moesten
Jansma hebben. Dan kregen ze wat. En ook
bij den bakker viel er wel eens een koekje af.
Met de volle mand gingen zij dan naar
huis, torsend en torsend. Onderin lag het
briefje, waarop geschreven was, hoeveel
alles kostte. Want betalen dezen ze nooit. Va
der ging 's avonds naar bet dorp, om zich
te laten scheren. Dat liet hij eenmaal per
week doen. 't Was veel te weinig, maar
meerdere malen kon niet. Hij moest zuinig
op de centen zijn, evenals moeder. En als
dan vader naar het dorp ging, om te laten
afscheren zijn zwaren zwarten baard, nam
hij ook het geld mee voor Jansma en den
bakker.
's Zondags gingen zij met vader of moe
der 'tging met deze beiden nauwkeurig
om beurten naar de kerk, eerst éénmaal,
toen zij grooter werden tweemaal, behalve
wanneer het 's winters geducht koud was.
Dan mochten zij 's middags wel eens thuis
blijven.
Zoo gleden de dagen voorbij. Er was geen
variatie van beteekenis in bun jonge leven.
Het dorp werd niet verlajteii. Tientallen ma
len per dag denderden de treinen voorbij den
overweg, maar van binnen hadden zij nog
nooit een trein gezien.
De variatie begon voor baar te komen,
töen zij de school verliet. Zij had de zes
klassen doorloopen en zij zou' als „belle
meisje en voor de kinderen en zoo" komen
bij mevrouw van den dokter, die een groote
villa in het dorp bewoonde.
door
A. M. WESSELS.
De stede Tholen.
H.
Tholen is tegenwoordig een stil stadje,
't Heeft nauwe straten en vrij wat ruimte
binnen haar wallen wordt door tuin- en
moesgrond ingenomen. De meeste huizen
zien er ouderwetsch uit, en verschillende
trapgevels stoffeeren de omgeving.
Aan de Hoogstraat vinden wij het Stad
huis, dat zich met zijn achtkanten toren
uit het dak en zijn antieken voorgevel def
tig genoeg vertoont, en zeker veel meer
in aanzien zou winnen, wanneer het niet,
als door de huizen, waartusschen 't geklemd
is, wat ineengeperst scheen, zoodat het voor
zijn hoogte veel te smal is. Door zijmuren,
die onmiddalijk als halve trapgevels neder
waarts loopen, geeft het min of meer den
indruk van een gevel zonder huis.
'tls dan ook maar een gedeelte van een
oud en zeer uitgestrekt gesticht; van het
z.g. „Steenen Huis", waar de tolgaarder
woonde, sedert Tholen in 1220 aan Graaf
Willem I gekomen was. Het gebouw is van
grauwen arduinsteen opgetrokken. Aan
weerszijden van de pui beklimt men het
met vier trappen, op elk dier trappen staat
een steenen Leeuw, houdende, de een het
wapen van Zeeland, de andere dat van
Oranje, een derde dal van de stad izelve
en de vierde het wapen van het ambacht
SchakerloO'.
Wij gaan nu het monumentale kerkgebouw
bezoeken, en wij hebben opnieuw aanlei
ding om ons te verbazen, over de schoone
en statige tempels, door ons voorgeslacht
gesticht. Dok die van Tholen wekt onze
levendige bewondering op.
Het fraaie kerkgebouw werd gesticht in
't begin der 15e eeuw en werd aan de
H. Maria toegewijd. Het is een aanzienlijke,
naar de Gothische bouworde gestichte kruis
kerk. Het middenpand vormt het kruiskocxr
ipf het Transept en het andere gedeelte is
het priesterkoor. De preeik- en wandalkerk
zijn kunstig overwelfd. De buitenmuren wor
den gesteund door versterkingsbogen. De
muren van het schip en de wandelierk zijn
voorzien van doorloopende gaanderijen, die
van binnen zijn te bereiken door een toren-
tja
De kerk is ook versierd met een beziens
waardige portiek. In het koor zien wij voorts
een fraaie grafzerk van een Heer en Vrouwe
uit het geslacht Blois, dat tot in het begin
der 15e eeuw, de heerlijkheid in leen had.
Van de tombe van Guy, den laatsten Heer,
gestorven in 1421, en diens vrouw Clare van
Botland, is nog slechts de steen over waarop
zjj stond.
De kerk werd tot een Collegiale Kerk
verheven op den 4 Oct. 1404, door den
Heer Alhrecht van Slieren, Graaf van Zee
land.
Het kapittel der kerk had dezelfde voor
rechten, als dat van de St. Lievenskerk te
Zierikzee. In den loop der jaren waren er
ook in de kerk vele vioariën gesticht, aan
welke door de stichters meer dan 200 ge
meten lands geschonken was, onder beding
dat er wekelijks zóó of zóóveel Missen wer
den gelezen voor de zielen der gestorven
gevers.
Toen Tholen in 1577 aan den Prins van
Oranje overging, verlieten al de kanunniken,
op één na, de stad. De meesten bleven den
Koning getrouw, niettegenstaande het hun
anders, volgens het gesloten verdrag, vrij
stond onder bescherming van den Prins te
blijven.
Na de invoering der Hervorming is er
te Tholen het eerst gepredikt door Ds Gerar-
dus van Cuylehborg van Zierikzee, mogelijk
reeds in 1578. Te Tholen viel het zaad der
Hervorming in goede aarde, zoodat er spoe
dig een Gereformeerde Gemeente kwam. Als
eerste predikant ontving zij Ds Theodoras
Verhaer, die in 1580 zijn intrede deed.
Overigens is er niet veel belangrijks van
Tholen te vermelden. Het binnentrekken der
hoeren van St. Annaland, in Mei 1747, om
de regeering der stad eens te veranderen1,
veroorzaakte tot ver buiten Tholen groote
opschudding.
Het was een groote Historische dag voor
de stad maar ook voor het eiland
Tholen toen Minister van der Vegte, de
vaste brug inwijdde. Een woord van hulde
aan den Burgemeester Mr A. J. van der
Hoeven voor zijn energiek doortasten, mag
hier niet ontbreken.
Wjj besluiten dit artikeltje met een klein
gedichtje van den Zeeuwschen dichter Van
Oosterzee circa 70 jaren geleden gepubli
ceerd als hij de stad sprekende invoert:
Mijn toren en mijn Kerk; een stedeke
vertoont.
Daar 'd Eendracht loopt voorbij, en de
eendracht binnen woont.
Van 'd Eendracht had ik last, en sloot
haar uit mijn straten
Toch haat ik als de pest, al wie maar
eendracht haten.
Ik heug van 't Fransch geweld en brand
in mijne vest
Ik lig aan 't uiterst Oost, van 't fiere
Zeeuwsch Gewest.
Stoort zich daar niemand aan; dan mag
deez' spreuk mij troosten.
De Wijzen zegt de Schrift die
kwamen uit heit Oosten.
Beste nichtjes en neefjesl
Doordat ik een paar weken op reis ben
geweest is de vorige week alleen het ver
haal opgenomen en zijn de raadsels achter
wege gebleven.
Dit heeft een beetje verwarring gegeven,
maar ik heb toch nog een aantal briefjes
ontvangen, die ik nu ook maar zal beant
woorden, dan loopt alles meer regelmatig.
Tot mijn genoegen waren er ook weer
een paar nieuwelingen bij. Ik hoop, dat er
nog heel wat zullen volgen en dat ons hoek
je in den komenden winter weer echt gezel
lig wordt.
De volgende week komen er weer prijs
raadsels.
Serooskerke. „Benjamin". Natuurlijk
kan je nog meedoen. Hoe meer hoe liever!
Gelukkig, dat je Moeder nu weer wat beter
wordt Dat is zeker wel prettig 's avonds.
Blijf je nu geregeld meedoen? „Indiaantje".
Neen, gewoonlijk geef ik elke week raad
sels. Nu ik kan begrijpen, dat er heel wat
te breien valt Je moet maar een flinke
hulp voor Moeder worden. De raadsels be
hoeven niet elke week opgestuurd te wor
den. „Maurits". Ja de tijd gaat snel. Ik hoop,
dat je gelijk hebt Er zijn in Serooskerke
nog genoeg kinderen, die mee konden doen.
Je moet je vriendjes maar eens aanporren
om mee te doen.
Zoutelande. „Kwispelstaartje". Dat is
wel een heele rusttijd. Als het nu echter maar
weer heelemaal in orde komt, dan is 't niet
zoo erg, al geloof ik best dat 'tniet mee
valt Gelukkig, dat je de zin nog wist
Bergen op Zoom. „Cornelis de Witt".
Dat was nog eens een mooie vacantie. Ik
ben daar ook eens een paar weken geweest
'tls een prachtige omgeving, waar veel te
genieten valt Gefeliciteerd met de overgang.
„Loolaantje". Ik kan begrijpen, dat het je
daar op die school goed bevalt Je zult wei
een echt praktische huisvrouw worden. Wel
bedankt voor je mooie reisverhaal. Fijn, dat
jullie 'tzoo mooi hebben getroffen.
BreBkens. „Zonnestraaltje". Ja, de tijd
gaat erg vlug voorbij. Niet prettig, dat je
't nieuwe verhaal al kent Je zult het toch
nog wel met belangstelling lezen denk ik.
Zeker, de winkelweken geven een, leuke
drukte in de stad.
Groe de. „Balroosje". Nee, dat kwam
doordat ik op reis was. Je vindt het voor een
keer zeker niet zoo erg. 'tZal nog wel even
duren, denk ik, eer ik 'tFransche briefje
krijg. ,J)e kleine Molenaar". Je hebt het nu
ook wel druk zeker. Vindt je 't prettig, die
nieuwe lessen? Doe maar goed je best
Goes. „Erica", 't Spijt me, dat je ons gaat
verlaten. Maar ik kan het toch ook wel be
grijpen. Er is nu eenmaal een tijd van
komen en van gaan. Hartelijk dank voor
je goede wenschen. Ik hoop steeds goede
dingen van je te hooren.
Lewedorp. „Zeemeeuw". Dat is wel een
vroege vacantie. Maar dat komt voor de
meesten zeker wel beter uit Ja, 't is wei
prettig vooral nu 't weer zoo mooi was.
Nieuwdorp. „Breistertje". Dat zal wel
een smulpartij geweest zijn. Ik had best mee
willen doen. Was je niet erg moe 's avonds?
Wel bedankt hoor voor de duidelijke kiek.
Ik zal ze goed bewaren. „Juffertje". Nee,
dat begrijp ik, dat je ze niet kon vinden.
Dat was me een heele optocht Geen wonder
dat je wel mee wou doen. Er waren er ech
ter niet veel, die een prijsje kregen, 't Is wel
prettig, al die mooie étalages. „Bakkertje".
Wat jammer, dat je Moe ziek is. Van harte
beterschap hoor! We zullen hopen, dat de
behandeling goede resultaten geeft Wil je
Moe van me groeten? Wel gefeliciteerd met
grootmoeders verjaardag. „Zonnebloempje".
Blij, dat je ook weer op 't appèl bent Zoo
langzamerhand komen de oude getrouwen
weer bij elkaar. Die speeltuin ken ik wel.
Daar is wel heel wat te genieten.
St.-Laurens. „Vaders knecht". Mooi
weer is altijd prettig, maar vooral als je
zulk werk moet doen. Je bent dan wel een
echte Vaders hulp. 'tKwam nu zeker wel
goed uit, dat er geen raadsel was. „Klap
roos". Ik ben blij, dat je 't verbaal zoo mooi