slHsaaas Het zoutende zout Uit het Zeeuwsch Verleden Uit de Historie van Wemeldinge. De Kudde. Ld -H y 5J a d §1 d fl92^"dfi'SaoSggo|ü w o -§ I l.ag'Ss^'Sp. Sal fl a k I h®5 S 2 Cd S (D s e ■MtÊm IJsselstreek, waar hij fel gejaagd worox met bunzinghonden; in het lage land, waar de griendvelden allerlei wild verbergen, en ook op de markt, waar zijn huid verhandeld werd... Roofgauw droeg zijn bijnaam met eere. Want sluw was hij. Reeds jaren leefde hij in dezelfde buurt, een schrik voor zijn om geving, een begeerde prooi voor den wild- strooper en jager. Maar hij was niet te vangen; wie jacht maakte op zijn glanzende vacht, dien was hij steeds te slim af. Maar eindelijk worden zijn rooftochten hem noodlottig: hij wordt gevangen, de klem is het eind van zijn vrij bestaan. Het vrijbuiterschap is ten einde, zijn pels wordt doffer, het scherpe oog verliest het vuur. Zijn geestkracht schijnt gebroken, nu hij het schuwe veldhoen niet meer beslui pen en den vreesachtigen haas niet meer naderen kan. Het leven sterft in dit sterke lichaam... Totdat hij zijn vrijheid hervindt, weer op rooftocht uitgaat; dan is alles weer spoedig bij het ouda „Nauwelijks ontsnapt uit zijn gevangenis, was hij dadelijk weer het on tembare, wilde dier, met zijn listen en sluw heid tot zijn hulp en waarmede hij in staat werd gesteld den strijd met de hem bedrei gende gevaren aan te binden." Nu gaat het leven herbeginnen: de tal- looze zwerftochten, de kamp om den buit, de strijd voor lijfsbehoud. Het leven van den bunzing, vol van strijd en bloeddorst, vol van vijanden en met weinig vrienden. Maar niet steeds bleef het bij de jacht ter wille van levensonderhoud; soms kwam de on tembare drang naar méér: dan moest hij zich uitleven, aan zijn moordlust den vrijen teugel latent Dan, ja dan vooral, komt de mensch hem de heerschappij betwisten. Dan moet list ge steld worden tegenover kracht list bij den bunzing, kracht bij den mensch, die hem bejaagt en den hond, die zijn spoor volgt. Dat wordt in vele gevallen een opwinden de wedren om het leven, die niet zelden eindigt met een overwinning voor den slu- wen ulk; juist hier wint list het niet zelden van kracht! Er komt echter een nieuwe mogelijkheid voor den bunzing-jagenden boer Hannes: de fokkerijen, die zilvervossen, bisamratten en andere pelsdragers aanschaffen, willen nu ook bunzings aankoopen. Dat wordt noodlottig voor den slüwen ulk, die zich na een periode van groote vrijheid al brutaler aanstelt en zelfs in het kippenhok van boer Hannes zijn prooi zoekt Zoo vermetel optreden moet wel noodlot tig worden; weldra vindt Roofgauw zijn ver blijf in de fokkooi des heeren Van Essen- stijn... Maar het oude leven kan hij niet vergeten. Het heimwee naar den rietvijver blijft krach tig en sterk. Des nachts, als de daggeluiden gestorven zijn en' een krijschende uil of een snerpend piepende vleermuis de fokkerij omzweeft, is deze trek naar het oude wel bizonder duidelijk „Dan kruipen de bun zings uit hun stroo en met onafgebroken regelmaat loopen zij langs het hatelijke draad, dat hen van de vrijheid scheidt." Ook Roofgailw deelt dat lot. Sterk is het verlangen naar zijn ware vaderland Maar aldus besluit de schrij ver zijn verhaal nimmer verraadt hij dit brandend verlangen en schijnbaar onver schillig en gelaten ondergaat hij zijn gevan genschap, totdat hij de kans zal aangrijpen om opnieuw te ontsnappen, om dan in on gebonden vrijheid wederom te heerschen over het loopend, kruipend en vliegend gedierte der lage landen. Een boek van Kuylman is niet een boek van William Long. Er is, bij veel overeen komst, ook verschil. En dat wel met name in de behandeling der stof. Kuylman geeft een kleiner aantal belang rijke en weinig bekende bizonderheden. Hij ziet den bunzing meer in zijn grooten strijd voor het bestaan, dan dat hij ons allerlei wetenswaardigheden en opmerkelijke ont dekkingen teekent Daarin is Long verreweg de meerdere; maar nochtans wordt Kuyl- mans werk door een andere eigenschap ge sierd, die ongetwijfeld van groote waarde moet geacht worden. Immers is bij hem de verteller wel zeer op dreef. Het geheel is een boeiende roman uit het dierenleven geworden, die juist daar door zoo geschikt is om den lezer belang stelling in te boezemen voor het leven der dieren in eigen omgeving, uit eigen land. Want hetgeen daar leeft is zeker niet min der belangwekkend! Het moge dan niet de vreemde bekoring van het ver-verwij derde hebben, er is een wondere bekendheid van terrein, dat de belangstelling als vanzelf doet opleven. Met name ook voor de scholen zijn der gelijke boeken van groot nut! A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. 6) -o_ „Fotografeert zij de mooie punten van de stad 's avonds?" „Dat heeft zij zich tenminste in het hoofd gezet. Maar 't wordt niets, vrees ik. Het valt niet mee, bij avond. En zeker niet met haar toestel." ,,'kZag er gisteravond ook veel kieken. De „Koerier" heeft immers een wedstrijd uitgeschreven?" „O ja?" vroeg Kleefstra. „Heb je het dan niet gelezen?" „Wij lezen dat blad thuis niet. Maar nu je het zegt, 'k heb er zooeits van gehoord Annie zou er overigens niet aan mee doen. Zij doet het louter voor plezier. En als de kieken gelukt zijn, gaan er een stelletje naar Leiden, 'k Heb daar een andere zuster, .Gretha, die verpleegster is in het Diacones- senhuis. Zij stelt vast belang in de verlich ting van haar geboortestad" „Dat kan ik mij best voorstellen", zei Al- bert. „Apropos, kom jij niet uit Leiden?" vroeg de ander. „Dan ken je het Diaconessenhuis wel." ,,'k Heb er heel kort gewoond en weet van de stad niet veel. 't Is best mogelijk, dat ik het Diaconessenhuis wel eens heb gezien, maar 'kweet er niet van. Het Academisch ziekenhuis ken ik wel", antwoordde Albert, om er in eenen adem op te doen volgen, wijzend op een bankgebouw: „Dit gebouw vond ik gisteravond schitterend verlicht". ,,'k Heb lang nog niet alles gezien. Heb je idee, morgenavond met mij op stap te gaan? Aan dat alleen dwalen heb je ten slotte niets", meende Kleefstra „Is er vanavond niet een gondelvaart?" vroeg Albert, die het met zichzelf nog niet eens was, of hij de invitatie aanvaarden zou. „Ja, maar vanavond kan ik niet 'kZit in het bestuur van een Jongelingsvereeniging en dat bestuur vergadert vanavond. Maar morgenavond ben ik, zoo je wilt, tot je be schikking." „Ik verg wel wat veel van je", meende Albert om tijd te winnen. Het liefst had hij onmiddellijk toestem mend geantwoord, maar hij deinsde er voor terug, vriendschappelijk met Kleefstra om te gaan, hoewel zijn ziel er naar hunkerde. Op den duur liep het vast mis. N u was reeds zonder eenige bedoeling over Leiden gesproken, daar Kleefstra natuurlijk in de meening verkeerde, dat hij er altijd of in ieder geval lang woonachtig was geweest. „O, je vergt heusch niets. Ik inviteer je. Ik ben op het oogenblik ook alleen, want mijn vriend, die onderwijzer is, is naar Rot terdam vertrokken. Als je dus trek hebt, kom ik je morgenavond halen. Je kunt ook bij mij aanbellen. Resedaweg 18, vlak naast de school." „Naast een school?" „Ja, mijn vader is hoofd van die school. De woning is er vlak naast" ,,'k Moet eerlijk zeggen, dat ik de Reseda- weg niet weet Of, wacht eens..." „Natuurlijk ken je dien. Je bent er vast tallooze malen over of langs gekomen. Je hadt het vanmorgen over het maanlicht dat den watertoren zoo mooi bescheen. Welnu, die toren staat aan het eind van den Reseda- weg", lachte Kleefstra „Ja, ja, nu weet ik het ai. 'k Moest me even oriënteeren." ,,'t Lijkt mij het verstandigst, dat ik mor genavond maar even aan je „kast" aanbel. Tenminste wanneer jo lust hebt, met mij op stap te gaan. 'kWil je heusch niet dwingen, 'k Vraag het slechte, omdat het mij ver- vervelend toelijkt, moederziel alleen door een vreemde stad te dwalen." „Ik wil gaarne mede", besloot Albert op eens. „Kom mij ongeveer acht uur halen." „Afgesproken. Hier moet ik wezen." Hij stapte op de Markt in den winkel van fotografische artikelen, waar hij eenige films voor zijn zuster kocht „Ziezoo, Annie is ook weer tevreden", lach te hij. „Zij kan zoo handig iemand bood schappen opdragen. En dan is het straks: „Hé, dank je, Arie, je bent een beste jon gen, hoor. 'kZal je het van de week wel betalen." maar... in zes van de tien gevallen „vergeet" zij te betalen. 0, ze is zoo'n rak kert." Albert lachte gul om de handige zuster van Kleefstra, maar meer nog om de ver makelijke wijze, waarop zijn begeleider de stem van zijn zuster nabootste. Ook Kleef stra had den grooteten schik ,,'t Is me een pretje, zusters te hebben", lachte hij. „Weet je er ook van méé te praten?" Déar was het weer: een doodgewone, lo gische vraag natuurlijk En zoo kwam hij van het een in het ander en zou op den duur ook op andere vragen moeten antwoor den, waardoor hij in steeds meer moeilijk heden kwam. „Ik heb één zuster", antwoordde hij. „Zij is ouder dan ik en heeft mij steeds'zoowat beschermd." „Mijn compliment Mijn zuster Annie is twee jaar jonger dan ik; maar zij speelt radicaal de baas over mij." „Kom, kom, zoo'n vaart loopt het niet", lachte Albert „Ik verzeker je, dat het zóó is. Deze kant Dat is de kortste weg. Ik kan nog een heel eind met je mede en dan moet ik links en jij rechtuit Ik veronderstel, dat je dan ver der den weg wel weet" „Komen wij misschien bij een brug uit, op den hoek waarvan dat groote laborato rium?" „Ik behoef niets meer te zeggen. Je kent de stad bijna al, en zult het hier best ge woon worden." „Dat moet ik nog zien," dacht Albert. „Ik verwacht het niet" „Waarom niet? Een mensch wordt het overal gewoon, als hij een prettigen werk kring heeft" Albert zweeg, bij intuïtie gevoelend, dat in deze richting het gesprek niet moest wor den voortgezet omdat hij dan allicht weer verklaringen zou moeten geven. „Het werk bevalt mij uitstekend voorloo- pig", zei Kleefstra. „Voorloopig?" was Alberts verwonderde vraag. „Natuurlijk, 'tis niet de bedoeling, dat ik op dit kantoor blijf. Toen ik van de H.B.S. kwam sprak vader met den directeur van de zaak af, dat ik zooveel mogelijk admini stratief zou worden onderlegd en daarbij enkele jaren practisch. Ik vermoed, dat ik het volgend jaar bij de expeditie kom en daarna in den buitendienst. Het is niet on mogelijk, dat er dan een of ander bijkantoor open komt. Maar dat is voorloopig nog toe komst muziek" „Is dat alles met mijnheer Wehrmeyer den directeur besproken?" vroeg Albert „Ja, je moet bedenken, dat mijnheer Wehr meyer eer heel goed vriend van vader is. Al jaren lang. Hij zit trouwens ook in het schoolbestuur." „Dus je bent zooiets als protégé." „Pardon, mijn waarde. Dan ken je èn mijn vader èn mijnheer Wehrmeyer niet Ik moet mijn salaris verdienen, anders ga ik de laan uit zoo werd mij gezegd. En voor vol gende posities moet ik geschikt zijn, anders kom ik er niet in. Dat is zoo vast als wat Maar ik heb steeds mijn best gedaan, om dat ik vooruit wil in den handel. Mijn vader had mij voor iets anders bestemd en het was wel een teleurstelling, toen hij bespeur de, dat de handel mij aantrok Evenwel heeft hij zich niet verzet en na een onderhoud met mijnheer Wehrmeyer volle toestemming ge geven. Zeg, hoe vind je den directeur?" ,,'k Heb hem slechte enkele malen ont moet", aarzelde Albert „Zeg het maar gerust Hij viel je niet mee, hé?" „Eerlijk gezegd, neen." „Zóó denken er meer over. En toch is dat oordeel niet juist Ongetwijfeld is hij streng en kort aangebonden. Maar ik verzeker je, dat hij een hart van goud heeft Wie wer ken wil en hart voor de zaak heeft, kan op zijn volle medewerking en belangstelling rekenen. Vraag het maar aan harde werkers bij ons in de zaak Zij zouden voor hem door het vuur loopen." „Het is best mogelijk Ik heb ook geen oordeel uitgesproken. Hij maakte op mij den indruk, een niet gemakkelijke baas te zijn." „Dat is juist Hij vergt veel van het per soneel. Volgens sommigen te veel. Maar die dat beweren zijn niet bepaald de meest harde werkers", lachte Kleefstra. „Anderen kunnen het zeer goed hebben, dat mijnheer Wehrmeyer veeleischend is. Zij bespeuren immers, dat hij van zichzelf ook veel eischt? En zoo iemand kan men wel gehoorzamen en trachten te voldoen." „Hij is ontegenzeggelijk een harde wer ker", moest Albert- toestemmen. „Zijn gansche leven heeft hij niet anders gedaan. Weet je wel, dat hij nageljongen op een scheepstimmerwerf geweest is?" „Ongeloofelijk", meende Albert verbaasd. „Tóch waar. Zijn leven is een roman, al ziet hij het zelf niet zoo. Maar dat hoop ik je later nog wel eens te vertellen. Hier scheiden onze wegen. De brug over en dan links, je weet den weg?" „Ja, ik vind hem wel. Tot. morgen", zeide Albert. door A. M. WESSELS. (Slot) Aan de door ons genoemde Vicariën zul len, tegen geldelijke uitkeering, ook wel ver plichtingen verbonden zijn geweest, maar deze bestonden meest uit het lezen van mis sen voor de zielen der afgestorven schenkers. Wel werden na de reformatie enkele vica- rie-goederen voor zoover ze niet verduis terd waren aangewend tot verbetering van predikantetraktementen, voor armen zorg of voor studiebeurzen, maar in Zeeland, waar ze eigenaardig cappellariën werden genoemd, werden zij bij publieken verkoop te gelde gemaakt door de Staten. Daaronder zullen ook die van Wemeldinge wel behoord hebben, ons is thans niet ter oore gekomen van schenkingen aan kerk en armen uit de Roomsche tijden. Eerst in 1751 hooren wij van een aanzien lijk legaat aan beide lichamen, door Pieter Coomans, oud-Burgemeester van Goes en Ambachtsheer van Wemeldinga Deze over leed begin October van genoemd jaar en was zeer gezien. De Wemeldingsche leeraar Ds Bellersheim, hield 9 Oct een specialen rouwdienst, sprekende over Jes. 38lb. Diens dochter, Jonkvrouwe Maria Coo mans, aan wie de Heerlijkheid vermoedelijk zal gekomen zijn, gedacht mede de kerk, door haar eveneens een erfenis na te laten. Zij schonk de z.g. „Stella-Hoeve" in 1787. Aan haar laatsten wil was echter deze voor waarde verbonden, „dat de kerk uit hare middelen geen orgel in dezelve zou doen plaatsen". Dit is de reden, waarom de Her vormde Kerk van Wemeldinge geen orgel in haar kerk heeft. Wel zijn pogingen in die richting gedaan en heeft men daartoe de wilsbeschikking juridisch van alle kanten bekeken, maar de kerkeraad gaf nimmer toe aan den drang, om zich van die wils beschikking, als verjaard, ontslagen te achten. Niet zoodra was de Hervormde Kerk te Goes in 1578 gevestigd, of men was er ook op bedacht om ten plattelande mede de Her vorming in de hand te werken en gemeenten te stichten. Reeds den lsten Nov. van dat jaar schre ven de Gecommitteerde Raden van Zeeland aan alle Magistraten in dit Gewest, dat eeni ge Evangeliedienaren, voornemens waren op de dorpen aldaar te komen prediken, met last om zorg te dragen, dat deze daarin niet verhinderd werden en dat de rust gehand haafd zou blijven. Dit had tengevolge, dat er bereids voor Zuid-Beveland zeven predi kanten werden benoemd tegen 1 Dec. d.av. Door deze zeven predikanten en die van Goes, werd den 4den Mei 1579 te Kapelle de eerste Zuid-Bevelandsche Classicale ver gadering gehouden, waarna de eerste Pro vinciale Synode den 14den October 1579 vergaderde. Voor Wemeldinge werd uit deze zeven als eerste predikant gekozen Ds Ghelein Adriaens. Wij weten niets van hem, dan dat hij op 1 Dec. 1578 bevestigd is, en slechte korten tijd de kerk diende, daar hij 12 Maart 1580 overleed. Hij werd, als wij goed geteld hebben, door 28 ambtgenooten opgevolgd, w.o. Johannes Teelinck, een zoon van den beroemden prediker Willem Teelinck. Deze Johannes was even onvervaard als zijn vader. Na te Wemeldinge met zegen te heb ben gearbeid, vertrok hij 10 Aug. 1649 naar Vlissingen. Aldaar ijverde hij vooral voor de Zondagsviering en wist het zoover te krijgen, dat de poorten des Zondags gesloten bleven en alleen het klinket voor reizigers open was. Van den 8sten Dienaar des Woords, Ds Wilhelmus Eversdijk, willen wij nog iets vertellen. Deze werd 25 Dec. 1653 in de Pas torie te Ellewoutsdijk geboren. Hij verloor al vroeg zijn ouders en werd bij een tante te Goes opgevoed. Zich tot het predikambt geroepen voelende, ging hij in 1675 naar de Utrechtsche Hoogeschool. Na voorspoedige studie werd hij door de Classis Zuid-Beve land beroepbaar verklaard. Uit de ontvangen beroepen koos hij Wemeldinge, waar hij 1 Januari 1681 intrede deed. Te Wemeldinge trof hem een zware be proeving. Op een Zaterdagnacht hoorde hij beneden geknetter. Opstaande om dit te gaan onderzoeken, trok hij de deur van zijn slaap kamer open en o schrik, de laaiende vlam men sloegen hem tegen. Kwaadwilligen had den de Hervormde Pastorie in vlammen ge zet Ternauwernood kon de Leeraar zich red den. Zijn geheele inboedel en bibliotheek ging in vlammen op. Slechte de preek, die hij den anderen morgen uit moest spreken, en die op een stoel voor zijn bed lag, redde hij. Dat was alles! Diep geschokt sprak hij deze leerrede uit De gevolgen bleven echter niet uit Door schrik en koude kreeg hij een lichamelijk ongemak, dat hem in zijn verder leven, bij zware beweging, veel ongemak veroorzaakte. 26 Augustus 1683 vertrok hij naar Oostzaan. Overigens is er niet veel van Wemeldinge te vertellen. Behalve de Hervormde Kerk, heeft men ook nog een Gereformeerde en een Vrij Evangelische Kerk. Aan het begin van het dorp staat een mooie bank, ter herinnering aan de 25-jarige ambtsbediening van den populairen burge meester, den heer F. Wabeke. 75. Als de God der eere dondert! Ja, dan beeft het menschdoin en het staat verwonderd! Al zeggen dan velen in onze dagen, er niet om te geven; gerust te gaan slapen en er zich niets van aan te trekken! Dat is in vele gevallen wel dwaze hoovaardij, meer een wenschen dan een werkelijkheid. Laten we maar gerust vaststellen: als de Heere spreekt in de lucht en op de wateren, dan mogen wij wel eerbiedig luisteren. Wij en onze kinderen, heel het gezin, rond de tafel. Het zal u net als mij zoo bijzonder hebben getroffen, dat bij één der laatste zware on- weders een gezin ergens aan tafel zat, en dat de moeder doodelijk getroffen werd. Wat moet dat toch wel geweest zijn! Maar heerlijk is het, als vader en moeder en kinderen eerbiedig luisteren naar des Heeren stem. En dan in de goede stemming En van de heide huiswaarts gaat de kudde schapen, die eendrachtig strekken de fijne pooten en verlangend rekken den hals met hunkerend geblaat. Bewogen door eenzelfden drang gaan zij den milden avond door met klagen naar rust. En dicht aaneengedrongen schragen z' elkanders lijf in tragen gang. t Den morgen was de uittocht feest! Maar zoet is na den schoenen dag het keeren tot d' oude veiligheid. Het teer begeeren van koest'ring klaagt in ieder beest. verkeeren; in ootmoed en kleinheid. Want dan willen we gewoonlijk wel klein zijn, heel klein voor des Heeren aangezicht. Er zijn menschen en ook jonge kinderen, die in zulke gevallen in een donker hoekja waar dan ook, wegkruipen. En de oogen slui ten. En bevend alleen maar hopen, dat het noodweer gauw mag over gaan. Dat is niet de goede stemming. Wel mogen we vreezen en beven voor des Heeren groote macht Maar het mag geen slaaf sche vrees» zijn. Daar zijn ook menschen, die hun kinderen in zulke gevallen maar gedurig zeggen: „Ja moet niet bang zijn hoor! Ik ben bet ook niet. Kom, kom, je moet flink wezen en dapper! Straks is het weer over!" Ook dit lijkt me niet de goede stemming. En het is ook niet goed opvoedend gesproken. We kunnen dat zelf trouwens ook niet vol houden. Neen, we moeten als Christen-vaders en Christen-moeders onze kinderen in zulke ge vallen rustig bepalen bij de werkelijkheid. De groote Schepper toont Zijn almacht en ma jesteit. En wij moeten daarop letten. We mo gen daar met vreeze en met diep ontzag naar luisteren en naar kijken. En ook bedenken, dat Gods hand ons wel in één oogenblik zou. kunnen wegnemen. Bidden mogen we, en moeten we, dat de Heere ons moge bewaren en sparen. Maar ook: die groote Schepper wil immers ook onze God zijn en een Ontfermer om Jezus' wil. Zijn groote majesteit en al macht doen ons beven. Maar op ons ootmoe dig gebed wil diezelfde God ook onze mach tige Helper zijn; onze Toevlucht, onze Sterk te, een Vader in den hemel in Christus. Aan Zijn hand mogen we ons toevertrouwen, meer en beter dan aan vader en moeder. Die God, Die zoo machtig is en groot, wil toch ook de God aller genade zijn, de Rots van. ona vertrouwen. Als we zóó onze kinderen bepalen bij de stem des Heeren, dan komt er de goede stemming. Dan is er diepe eerbied en heilig ontzag en vreeze voor Gods wondermacht. Maar dan is er ook een ootmoedig toevlucht nemen tot de eenige Troost in leven en in sterven. Dan geven vader en moeder blijk van ware Godsvrucht en dan zien de kinde ren wat dat waard is. Welk een moed. en sterkte dat geeft. En welk een heerlijkheid! dat echte Godsbetrouwen is. En dan leeren ze vreezen, .maar ook betrouwen. In Gods hand zich stellen, op kinderlijke wijze, maar dan toch aan God zich toevertrouwen. „Om Jezus wil!" Ja, dat belijden ook de ouders! Om Jezus wil! Niet op grond van eigen ver dienste of braaf leven of goede gedachten of ernstige voornemens, of wat ook. Om Jezus wil alléén! Maar die grond is dan ook vol komen en betrouwbaar. In Hem wil God ons genadig zijn, in leven en in sterven! Is dat niet de grootsite rijkdom? Onze kin deren moeten zien en weten en leeren: hier in is de heerlijkste schat van vader en moe der, dat ze zich kunnen en mogen toever trouwen, voor tijd en eeuwigheid, aan dien grooten en almachtigen God, Die in Christus hun Vader geworden is. Groot in macht en heerschappij is die God; maar even groot, zoo niet grooter nog, is Zijn genade en gunsit in Christus voor allen, die Hem zoeken! Als de God der eere dondert, dan moeten de ouders getuigen van hun heerlijk geloof! Dat zal hun kinderen goed doen! Want God geeft daar zegen op! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8