slHsaaas
Het zoutende zout
Uit het Zeeuwsch Verleden
Uit de Historie van Wemeldinge.
De Kudde.
Ld -H y 5J a d
§1 d
fl92^"dfi'SaoSggo|ü
w o -§ I l.ag'Ss^'Sp.
Sal fl a k I
h®5
S 2
Cd
S (D
s e
■MtÊm
IJsselstreek, waar hij fel gejaagd worox met
bunzinghonden; in het lage land, waar de
griendvelden allerlei wild verbergen, en ook
op de markt, waar zijn huid verhandeld
werd...
Roofgauw droeg zijn bijnaam met eere.
Want sluw was hij. Reeds jaren leefde hij
in dezelfde buurt, een schrik voor zijn om
geving, een begeerde prooi voor den wild-
strooper en jager. Maar hij was niet te
vangen; wie jacht maakte op zijn glanzende
vacht, dien was hij steeds te slim af.
Maar eindelijk worden zijn rooftochten
hem noodlottig: hij wordt gevangen, de klem
is het eind van zijn vrij bestaan.
Het vrijbuiterschap is ten einde, zijn pels
wordt doffer, het scherpe oog verliest het
vuur. Zijn geestkracht schijnt gebroken, nu
hij het schuwe veldhoen niet meer beslui
pen en den vreesachtigen haas niet meer
naderen kan. Het leven sterft in dit sterke
lichaam...
Totdat hij zijn vrijheid hervindt, weer op
rooftocht uitgaat; dan is alles weer spoedig
bij het ouda „Nauwelijks ontsnapt uit zijn
gevangenis, was hij dadelijk weer het on
tembare, wilde dier, met zijn listen en sluw
heid tot zijn hulp en waarmede hij in staat
werd gesteld den strijd met de hem bedrei
gende gevaren aan te binden."
Nu gaat het leven herbeginnen: de tal-
looze zwerftochten, de kamp om den buit,
de strijd voor lijfsbehoud. Het leven van den
bunzing, vol van strijd en bloeddorst, vol
van vijanden en met weinig vrienden. Maar
niet steeds bleef het bij de jacht ter wille
van levensonderhoud; soms kwam de on
tembare drang naar méér: dan moest hij
zich uitleven, aan zijn moordlust den vrijen
teugel latent
Dan, ja dan vooral, komt de mensch hem
de heerschappij betwisten. Dan moet list ge
steld worden tegenover kracht list bij
den bunzing, kracht bij den mensch, die hem
bejaagt en den hond, die zijn spoor volgt.
Dat wordt in vele gevallen een opwinden
de wedren om het leven, die niet zelden
eindigt met een overwinning voor den slu-
wen ulk; juist hier wint list het niet zelden
van kracht!
Er komt echter een nieuwe mogelijkheid
voor den bunzing-jagenden boer Hannes:
de fokkerijen, die zilvervossen, bisamratten
en andere pelsdragers aanschaffen, willen
nu ook bunzings aankoopen. Dat wordt
noodlottig voor den slüwen ulk, die zich na
een periode van groote vrijheid al brutaler
aanstelt en zelfs in het kippenhok van boer
Hannes zijn prooi zoekt
Zoo vermetel optreden moet wel noodlot
tig worden; weldra vindt Roofgauw zijn ver
blijf in de fokkooi des heeren Van Essen-
stijn...
Maar het oude leven kan hij niet vergeten.
Het heimwee naar den rietvijver blijft krach
tig en sterk. Des nachts, als de daggeluiden
gestorven zijn en' een krijschende uil of een
snerpend piepende vleermuis de fokkerij
omzweeft, is deze trek naar het oude wel
bizonder duidelijk „Dan kruipen de bun
zings uit hun stroo en met onafgebroken
regelmaat loopen zij langs het hatelijke
draad, dat hen van de vrijheid scheidt." Ook
Roofgailw deelt dat lot.
Sterk is het verlangen naar zijn ware
vaderland Maar aldus besluit de schrij
ver zijn verhaal nimmer verraadt hij
dit brandend verlangen en schijnbaar onver
schillig en gelaten ondergaat hij zijn gevan
genschap, totdat hij de kans zal aangrijpen
om opnieuw te ontsnappen, om dan in on
gebonden vrijheid wederom te heerschen over
het loopend, kruipend en vliegend gedierte
der lage landen.
Een boek van Kuylman is niet een boek
van William Long. Er is, bij veel overeen
komst, ook verschil. En dat wel met name
in de behandeling der stof.
Kuylman geeft een kleiner aantal belang
rijke en weinig bekende bizonderheden. Hij
ziet den bunzing meer in zijn grooten strijd
voor het bestaan, dan dat hij ons allerlei
wetenswaardigheden en opmerkelijke ont
dekkingen teekent Daarin is Long verreweg
de meerdere; maar nochtans wordt Kuyl-
mans werk door een andere eigenschap ge
sierd, die ongetwijfeld van groote waarde
moet geacht worden.
Immers is bij hem de verteller wel zeer
op dreef. Het geheel is een boeiende roman
uit het dierenleven geworden, die juist daar
door zoo geschikt is om den lezer belang
stelling in te boezemen voor het leven der
dieren in eigen omgeving, uit eigen land.
Want hetgeen daar leeft is zeker niet min
der belangwekkend! Het moge dan niet de
vreemde bekoring van het ver-verwij derde
hebben, er is een wondere bekendheid van
terrein, dat de belangstelling als vanzelf
doet opleven.
Met name ook voor de scholen zijn der
gelijke boeken van groot nut!
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
6) -o_
„Fotografeert zij de mooie punten van de
stad 's avonds?"
„Dat heeft zij zich tenminste in het hoofd
gezet. Maar 't wordt niets, vrees ik. Het valt
niet mee, bij avond. En zeker niet met haar
toestel."
,,'kZag er gisteravond ook veel kieken.
De „Koerier" heeft immers een wedstrijd
uitgeschreven?"
„O ja?" vroeg Kleefstra.
„Heb je het dan niet gelezen?"
„Wij lezen dat blad thuis niet. Maar nu
je het zegt, 'k heb er zooeits van gehoord
Annie zou er overigens niet aan mee doen.
Zij doet het louter voor plezier. En als de
kieken gelukt zijn, gaan er een stelletje
naar Leiden, 'k Heb daar een andere zuster,
.Gretha, die verpleegster is in het Diacones-
senhuis. Zij stelt vast belang in de verlich
ting van haar geboortestad"
„Dat kan ik mij best voorstellen", zei Al-
bert.
„Apropos, kom jij niet uit Leiden?" vroeg
de ander. „Dan ken je het Diaconessenhuis
wel."
,,'k Heb er heel kort gewoond en weet van
de stad niet veel. 't Is best mogelijk, dat ik
het Diaconessenhuis wel eens heb gezien,
maar 'kweet er niet van. Het Academisch
ziekenhuis ken ik wel", antwoordde Albert,
om er in eenen adem op te doen volgen,
wijzend op een bankgebouw: „Dit gebouw
vond ik gisteravond schitterend verlicht".
,,'k Heb lang nog niet alles gezien. Heb
je idee, morgenavond met mij op stap te
gaan? Aan dat alleen dwalen heb je ten
slotte niets", meende Kleefstra
„Is er vanavond niet een gondelvaart?"
vroeg Albert, die het met zichzelf nog niet
eens was, of hij de invitatie aanvaarden zou.
„Ja, maar vanavond kan ik niet 'kZit in
het bestuur van een Jongelingsvereeniging
en dat bestuur vergadert vanavond. Maar
morgenavond ben ik, zoo je wilt, tot je be
schikking."
„Ik verg wel wat veel van je", meende
Albert om tijd te winnen.
Het liefst had hij onmiddellijk toestem
mend geantwoord, maar hij deinsde er voor
terug, vriendschappelijk met Kleefstra om
te gaan, hoewel zijn ziel er naar hunkerde.
Op den duur liep het vast mis. N u was
reeds zonder eenige bedoeling over Leiden
gesproken, daar Kleefstra natuurlijk in de
meening verkeerde, dat hij er altijd of in
ieder geval lang woonachtig was geweest.
„O, je vergt heusch niets. Ik inviteer je.
Ik ben op het oogenblik ook alleen, want
mijn vriend, die onderwijzer is, is naar Rot
terdam vertrokken. Als je dus trek hebt, kom
ik je morgenavond halen. Je kunt ook bij
mij aanbellen. Resedaweg 18, vlak naast de
school."
„Naast een school?"
„Ja, mijn vader is hoofd van die school.
De woning is er vlak naast"
,,'k Moet eerlijk zeggen, dat ik de Reseda-
weg niet weet Of, wacht eens..."
„Natuurlijk ken je dien. Je bent er vast
tallooze malen over of langs gekomen. Je
hadt het vanmorgen over het maanlicht dat
den watertoren zoo mooi bescheen. Welnu,
die toren staat aan het eind van den Reseda-
weg", lachte Kleefstra
„Ja, ja, nu weet ik het ai. 'k Moest me
even oriënteeren."
,,'t Lijkt mij het verstandigst, dat ik mor
genavond maar even aan je „kast" aanbel.
Tenminste wanneer jo lust hebt, met mij op
stap te gaan. 'kWil je heusch niet dwingen,
'k Vraag het slechte, omdat het mij ver-
vervelend toelijkt, moederziel alleen door een
vreemde stad te dwalen."
„Ik wil gaarne mede", besloot Albert op
eens. „Kom mij ongeveer acht uur halen."
„Afgesproken. Hier moet ik wezen."
Hij stapte op de Markt in den winkel van
fotografische artikelen, waar hij eenige films
voor zijn zuster kocht
„Ziezoo, Annie is ook weer tevreden", lach
te hij. „Zij kan zoo handig iemand bood
schappen opdragen. En dan is het straks:
„Hé, dank je, Arie, je bent een beste jon
gen, hoor. 'kZal je het van de week wel
betalen." maar... in zes van de tien gevallen
„vergeet" zij te betalen. 0, ze is zoo'n rak
kert."
Albert lachte gul om de handige zuster
van Kleefstra, maar meer nog om de ver
makelijke wijze, waarop zijn begeleider de
stem van zijn zuster nabootste. Ook Kleef
stra had den grooteten schik
,,'t Is me een pretje, zusters te hebben",
lachte hij. „Weet je er ook van méé te
praten?"
Déar was het weer: een doodgewone, lo
gische vraag natuurlijk En zoo kwam hij
van het een in het ander en zou op den
duur ook op andere vragen moeten antwoor
den, waardoor hij in steeds meer moeilijk
heden kwam.
„Ik heb één zuster", antwoordde hij. „Zij
is ouder dan ik en heeft mij steeds'zoowat
beschermd."
„Mijn compliment Mijn zuster Annie is
twee jaar jonger dan ik; maar zij speelt
radicaal de baas over mij."
„Kom, kom, zoo'n vaart loopt het niet",
lachte Albert
„Ik verzeker je, dat het zóó is. Deze kant
Dat is de kortste weg. Ik kan nog een heel
eind met je mede en dan moet ik links en
jij rechtuit Ik veronderstel, dat je dan ver
der den weg wel weet"
„Komen wij misschien bij een brug uit,
op den hoek waarvan dat groote laborato
rium?"
„Ik behoef niets meer te zeggen. Je kent
de stad bijna al, en zult het hier best ge
woon worden."
„Dat moet ik nog zien," dacht Albert. „Ik
verwacht het niet"
„Waarom niet? Een mensch wordt het
overal gewoon, als hij een prettigen werk
kring heeft"
Albert zweeg, bij intuïtie gevoelend, dat
in deze richting het gesprek niet moest wor
den voortgezet omdat hij dan allicht weer
verklaringen zou moeten geven.
„Het werk bevalt mij uitstekend voorloo-
pig", zei Kleefstra.
„Voorloopig?" was Alberts verwonderde
vraag.
„Natuurlijk, 'tis niet de bedoeling, dat ik
op dit kantoor blijf. Toen ik van de H.B.S.
kwam sprak vader met den directeur van
de zaak af, dat ik zooveel mogelijk admini
stratief zou worden onderlegd en daarbij
enkele jaren practisch. Ik vermoed, dat ik
het volgend jaar bij de expeditie kom en
daarna in den buitendienst. Het is niet on
mogelijk, dat er dan een of ander bijkantoor
open komt. Maar dat is voorloopig nog toe
komst muziek"
„Is dat alles met mijnheer Wehrmeyer den
directeur besproken?" vroeg Albert
„Ja, je moet bedenken, dat mijnheer Wehr
meyer eer heel goed vriend van vader is.
Al jaren lang. Hij zit trouwens ook in het
schoolbestuur."
„Dus je bent zooiets als protégé."
„Pardon, mijn waarde. Dan ken je èn mijn
vader èn mijnheer Wehrmeyer niet Ik moet
mijn salaris verdienen, anders ga ik de
laan uit zoo werd mij gezegd. En voor vol
gende posities moet ik geschikt zijn, anders
kom ik er niet in. Dat is zoo vast als wat
Maar ik heb steeds mijn best gedaan, om
dat ik vooruit wil in den handel. Mijn vader
had mij voor iets anders bestemd en het
was wel een teleurstelling, toen hij bespeur
de, dat de handel mij aantrok Evenwel heeft
hij zich niet verzet en na een onderhoud met
mijnheer Wehrmeyer volle toestemming ge
geven. Zeg, hoe vind je den directeur?"
,,'k Heb hem slechte enkele malen ont
moet", aarzelde Albert
„Zeg het maar gerust Hij viel je niet
mee, hé?"
„Eerlijk gezegd, neen."
„Zóó denken er meer over. En toch is dat
oordeel niet juist Ongetwijfeld is hij streng
en kort aangebonden. Maar ik verzeker je,
dat hij een hart van goud heeft Wie wer
ken wil en hart voor de zaak heeft, kan op
zijn volle medewerking en belangstelling
rekenen. Vraag het maar aan harde werkers
bij ons in de zaak Zij zouden voor hem
door het vuur loopen."
„Het is best mogelijk Ik heb ook geen
oordeel uitgesproken. Hij maakte op mij den
indruk, een niet gemakkelijke baas te zijn."
„Dat is juist Hij vergt veel van het per
soneel. Volgens sommigen te veel. Maar die
dat beweren zijn niet bepaald de meest
harde werkers", lachte Kleefstra. „Anderen
kunnen het zeer goed hebben, dat mijnheer
Wehrmeyer veeleischend is. Zij bespeuren
immers, dat hij van zichzelf ook veel eischt?
En zoo iemand kan men wel gehoorzamen
en trachten te voldoen."
„Hij is ontegenzeggelijk een harde wer
ker", moest Albert- toestemmen.
„Zijn gansche leven heeft hij niet anders
gedaan. Weet je wel, dat hij nageljongen op
een scheepstimmerwerf geweest is?"
„Ongeloofelijk", meende Albert verbaasd.
„Tóch waar. Zijn leven is een roman, al
ziet hij het zelf niet zoo. Maar dat hoop
ik je later nog wel eens te vertellen. Hier
scheiden onze wegen. De brug over en dan
links, je weet den weg?"
„Ja, ik vind hem wel. Tot. morgen", zeide
Albert.
door
A. M. WESSELS.
(Slot)
Aan de door ons genoemde Vicariën zul
len, tegen geldelijke uitkeering, ook wel ver
plichtingen verbonden zijn geweest, maar
deze bestonden meest uit het lezen van mis
sen voor de zielen der afgestorven schenkers.
Wel werden na de reformatie enkele vica-
rie-goederen voor zoover ze niet verduis
terd waren aangewend tot verbetering
van predikantetraktementen, voor armen
zorg of voor studiebeurzen, maar in Zeeland,
waar ze eigenaardig cappellariën werden
genoemd, werden zij bij publieken verkoop
te gelde gemaakt door de Staten. Daaronder
zullen ook die van Wemeldinge wel behoord
hebben, ons is thans niet ter oore gekomen
van schenkingen aan kerk en armen uit
de Roomsche tijden.
Eerst in 1751 hooren wij van een aanzien
lijk legaat aan beide lichamen, door Pieter
Coomans, oud-Burgemeester van Goes en
Ambachtsheer van Wemeldinga Deze over
leed begin October van genoemd jaar en
was zeer gezien. De Wemeldingsche leeraar
Ds Bellersheim, hield 9 Oct een specialen
rouwdienst, sprekende over Jes. 38lb.
Diens dochter, Jonkvrouwe Maria Coo
mans, aan wie de Heerlijkheid vermoedelijk
zal gekomen zijn, gedacht mede de kerk,
door haar eveneens een erfenis na te laten.
Zij schonk de z.g. „Stella-Hoeve" in 1787.
Aan haar laatsten wil was echter deze voor
waarde verbonden, „dat de kerk uit hare
middelen geen orgel in dezelve zou doen
plaatsen". Dit is de reden, waarom de Her
vormde Kerk van Wemeldinge geen orgel
in haar kerk heeft. Wel zijn pogingen in die
richting gedaan en heeft men daartoe de
wilsbeschikking juridisch van alle kanten
bekeken, maar de kerkeraad gaf nimmer
toe aan den drang, om zich van die wils
beschikking, als verjaard, ontslagen te
achten.
Niet zoodra was de Hervormde Kerk te
Goes in 1578 gevestigd, of men was er ook
op bedacht om ten plattelande mede de Her
vorming in de hand te werken en gemeenten
te stichten.
Reeds den lsten Nov. van dat jaar schre
ven de Gecommitteerde Raden van Zeeland
aan alle Magistraten in dit Gewest, dat eeni
ge Evangeliedienaren, voornemens waren op
de dorpen aldaar te komen prediken, met
last om zorg te dragen, dat deze daarin niet
verhinderd werden en dat de rust gehand
haafd zou blijven. Dit had tengevolge, dat
er bereids voor Zuid-Beveland zeven predi
kanten werden benoemd tegen 1 Dec. d.av.
Door deze zeven predikanten en die van
Goes, werd den 4den Mei 1579 te Kapelle
de eerste Zuid-Bevelandsche Classicale ver
gadering gehouden, waarna de eerste Pro
vinciale Synode den 14den October 1579
vergaderde.
Voor Wemeldinge werd uit deze zeven
als eerste predikant gekozen Ds Ghelein
Adriaens. Wij weten niets van hem, dan dat
hij op 1 Dec. 1578 bevestigd is, en slechte
korten tijd de kerk diende, daar hij 12 Maart
1580 overleed. Hij werd, als wij goed geteld
hebben, door 28 ambtgenooten opgevolgd,
w.o. Johannes Teelinck, een zoon van den
beroemden prediker Willem Teelinck. Deze
Johannes was even onvervaard als zijn
vader. Na te Wemeldinge met zegen te heb
ben gearbeid, vertrok hij 10 Aug. 1649 naar
Vlissingen. Aldaar ijverde hij vooral voor
de Zondagsviering en wist het zoover te
krijgen, dat de poorten des Zondags gesloten
bleven en alleen het klinket voor reizigers
open was.
Van den 8sten Dienaar des Woords, Ds
Wilhelmus Eversdijk, willen wij nog iets
vertellen. Deze werd 25 Dec. 1653 in de Pas
torie te Ellewoutsdijk geboren. Hij verloor
al vroeg zijn ouders en werd bij een tante
te Goes opgevoed. Zich tot het predikambt
geroepen voelende, ging hij in 1675 naar
de Utrechtsche Hoogeschool. Na voorspoedige
studie werd hij door de Classis Zuid-Beve
land beroepbaar verklaard. Uit de ontvangen
beroepen koos hij Wemeldinge, waar hij 1
Januari 1681 intrede deed.
Te Wemeldinge trof hem een zware be
proeving. Op een Zaterdagnacht hoorde hij
beneden geknetter. Opstaande om dit te gaan
onderzoeken, trok hij de deur van zijn slaap
kamer open en o schrik, de laaiende vlam
men sloegen hem tegen. Kwaadwilligen had
den de Hervormde Pastorie in vlammen ge
zet Ternauwernood kon de Leeraar zich red
den. Zijn geheele inboedel en bibliotheek
ging in vlammen op. Slechte de preek, die
hij den anderen morgen uit moest spreken,
en die op een stoel voor zijn bed lag, redde
hij. Dat was alles! Diep geschokt sprak hij
deze leerrede uit
De gevolgen bleven echter niet uit Door
schrik en koude kreeg hij een lichamelijk
ongemak, dat hem in zijn verder leven, bij
zware beweging, veel ongemak veroorzaakte.
26 Augustus 1683 vertrok hij naar Oostzaan.
Overigens is er niet veel van Wemeldinge
te vertellen. Behalve de Hervormde Kerk,
heeft men ook nog een Gereformeerde en
een Vrij Evangelische Kerk.
Aan het begin van het dorp staat een
mooie bank, ter herinnering aan de 25-jarige
ambtsbediening van den populairen burge
meester, den heer F. Wabeke.
75.
Als de God der eere dondert!
Ja, dan beeft het menschdoin en het staat
verwonderd! Al zeggen dan velen in onze
dagen, er niet om te geven; gerust te gaan
slapen en er zich niets van aan te trekken!
Dat is in vele gevallen wel dwaze hoovaardij,
meer een wenschen dan een werkelijkheid.
Laten we maar gerust vaststellen: als de
Heere spreekt in de lucht en op de wateren,
dan mogen wij wel eerbiedig luisteren. Wij
en onze kinderen, heel het gezin, rond de
tafel.
Het zal u net als mij zoo bijzonder hebben
getroffen, dat bij één der laatste zware on-
weders een gezin ergens aan tafel zat, en
dat de moeder doodelijk getroffen werd. Wat
moet dat toch wel geweest zijn!
Maar heerlijk is het, als vader en moeder
en kinderen eerbiedig luisteren naar des
Heeren stem. En dan in de goede stemming
En van de heide huiswaarts gaat
de kudde schapen, die eendrachtig strekken
de fijne pooten en verlangend rekken
den hals met hunkerend geblaat.
Bewogen door eenzelfden drang
gaan zij den milden avond door met klagen
naar rust. En dicht aaneengedrongen
schragen
z' elkanders lijf in tragen gang.
t
Den morgen was de uittocht feest!
Maar zoet is na den schoenen dag het keeren
tot d' oude veiligheid. Het teer begeeren
van koest'ring klaagt in ieder beest.
verkeeren; in ootmoed en kleinheid. Want
dan willen we gewoonlijk wel klein zijn, heel
klein voor des Heeren aangezicht.
Er zijn menschen en ook jonge kinderen,
die in zulke gevallen in een donker hoekja
waar dan ook, wegkruipen. En de oogen slui
ten. En bevend alleen maar hopen, dat het
noodweer gauw mag over gaan.
Dat is niet de goede stemming. Wel mogen
we vreezen en beven voor des Heeren groote
macht Maar het mag geen slaaf sche vrees»
zijn.
Daar zijn ook menschen, die hun kinderen
in zulke gevallen maar gedurig zeggen: „Ja
moet niet bang zijn hoor! Ik ben bet ook niet.
Kom, kom, je moet flink wezen en dapper!
Straks is het weer over!"
Ook dit lijkt me niet de goede stemming.
En het is ook niet goed opvoedend gesproken.
We kunnen dat zelf trouwens ook niet vol
houden.
Neen, we moeten als Christen-vaders en
Christen-moeders onze kinderen in zulke ge
vallen rustig bepalen bij de werkelijkheid. De
groote Schepper toont Zijn almacht en ma
jesteit. En wij moeten daarop letten. We mo
gen daar met vreeze en met diep ontzag naar
luisteren en naar kijken. En ook bedenken,
dat Gods hand ons wel in één oogenblik zou.
kunnen wegnemen. Bidden mogen we, en
moeten we, dat de Heere ons moge bewaren
en sparen. Maar ook: die groote Schepper wil
immers ook onze God zijn en een Ontfermer
om Jezus' wil. Zijn groote majesteit en al
macht doen ons beven. Maar op ons ootmoe
dig gebed wil diezelfde God ook onze mach
tige Helper zijn; onze Toevlucht, onze Sterk
te, een Vader in den hemel in Christus. Aan
Zijn hand mogen we ons toevertrouwen,
meer en beter dan aan vader en moeder. Die
God, Die zoo machtig is en groot, wil toch
ook de God aller genade zijn, de Rots van. ona
vertrouwen.
Als we zóó onze kinderen bepalen bij de
stem des Heeren, dan komt er de goede
stemming. Dan is er diepe eerbied en heilig
ontzag en vreeze voor Gods wondermacht.
Maar dan is er ook een ootmoedig toevlucht
nemen tot de eenige Troost in leven en in
sterven. Dan geven vader en moeder blijk
van ware Godsvrucht en dan zien de kinde
ren wat dat waard is. Welk een moed. en
sterkte dat geeft. En welk een heerlijkheid!
dat echte Godsbetrouwen is. En dan leeren
ze vreezen, .maar ook betrouwen. In Gods
hand zich stellen, op kinderlijke wijze, maar
dan toch aan God zich toevertrouwen. „Om
Jezus wil!" Ja, dat belijden ook de ouders!
Om Jezus wil! Niet op grond van eigen ver
dienste of braaf leven of goede gedachten of
ernstige voornemens, of wat ook. Om Jezus
wil alléén! Maar die grond is dan ook vol
komen en betrouwbaar. In Hem wil God ons
genadig zijn, in leven en in sterven!
Is dat niet de grootsite rijkdom? Onze kin
deren moeten zien en weten en leeren: hier
in is de heerlijkste schat van vader en moe
der, dat ze zich kunnen en mogen toever
trouwen, voor tijd en eeuwigheid, aan dien
grooten en almachtigen God, Die in Christus
hun Vader geworden is. Groot in macht en
heerschappij is die God; maar even groot,
zoo niet grooter nog, is Zijn genade en gunsit
in Christus voor allen, die Hem zoeken!
Als de God der eere dondert, dan moeten
de ouders getuigen van hun heerlijk geloof!
Dat zal hun kinderen goed doen! Want God
geeft daar zegen op!
OPVOEDER.