DEZEEDW
TWEEDE BLAD.
GIJ DWAAS
Brieven uit de Residentie.
FEUILLETON
sioenfondsen, verzekerings-maatschap-
pijen, sociale instellingen, enz., waarvan
hetzelfde gezegd kan worden. Er zijn ook
nog Vakvereenigingen, die hun „weer
standsvermogen" opvoeren. Keert het
vertrouwen terug, dan zullen ver
moedelijk Staat en Gemeente nog wel wat
kunnen leenen, omdat er gelden „opge
pot" zijn. Maar een overdreven voorstel
ling make men zich daarvan niet.
Het aantal particuliere „kapitalisten",
dat eigen bezit vermeerdert, is stel
lig heel gering. Verreweg de meesten zijn
achteruitgegaan. Velen zelfs in
ernstige mate. Wie eenige relatie met den
fiscus heeft, weet dit maar al te goed.
De socialistische pers maakt zich schul
dig aan volksbedrog.
Een moreel minderwaardig bedrijf.
ZEEUWSCHE POLDER- EN
WATERSCHAPSBOND.
Zaterdagmorgen had in het Huis van
Nassau te Zierikzee de druk bezochte al
gemeens vergadering van bovengenoem-
den Bond plaats onder voorzitterschap
van den heer P. Dieleman, die in het bij
zonder welkom heette den heer Van Bom
mel van Vloten, lid van Ged. Staten, den
griffier der Staten, B. en W. van Zierik
zee, bestuursleden van het Waterschap
Schouwen en de andere polders op Schou
wen en Duiveland, de vertegenwoordigers
van den Rijks- en Provincialen Water
staat en van den Zuid-Hollandschen- en
Noord-Brabantschen Polderbond.
Spr. wees er met vreugde op, dat het
hier een organisatie geldt, waaraan allen
kunnen medewerken, zonder te letten op
het verschil in godsdienstig of politiek in
zicht, omdat het gaat om het belang van
den bodem. Men moet schouder aan
schouder staan. De zon zal blijven schij
nen en ook nu weer door de wolken ko
men, ook al zijn er nu moeilijke tijden.
Ondanks de zuinigheid is er op dit ge
bied groot werk tot stand gekomen, waar
voor het buitenland ons bewondert.
Spr. deelde nog mede, dat bericht van
verhindering was ingekomen van den
Commissaris der Koningin, de overige le
den van Gedep. Staten en de hoofd
ingenieurs van den rijks- en provincialen
waterstaat.
Hierna bracht de adjunct-secretaris, jhr
Mr A. F. C. ,de Casembroot, het jaarver
slag over 1931 uit, waaruit blijkt, dat
slechts enkele adviezen in dat jaar zijn
verstrekt. In den boezem van het bestuur
rees de vraag, of de bepaling van art. 102
van het algemeen reglement niet ruimer
diende te worden genomen en wel in dien
zin, dat de gebouwde eigendommen in
veel meer gevallen zouden kunnen worden
aangeslagen en niet alleen in zeer buiten
gewone. De op een circulaire aan de leden
ingekomen antwoorden zijn in een rapport
verwerkt.
Medewerking zegde het bestuur toe aan
de oud-leerlingen der landbouwwinter-
cursussen in West Zeeuwsch-Vlaanderen
bij de pogingen tot vereeniging van ver
schillende polders tot een waterschap,
maar een vasten vorm hadden de bespre
kingen daarover aan het einde van het
verslagjaar nog niet genomen. De commis
sie voor de tertiaire wegen kwam gedeel
telijk met een ligger van die wegen ge
reed.
Het aantal leden polders en waterschap
pen bedroeg aan het einde van het jaar
89 en dat der persoonlijke leden 103.
De vergadering keurde het jaarverslag
goed, evenals de rekening, welke aanwijst
in ontvang f 2083, in uitgaaf f 1941,20,
alzoo een goed slot van f 141,80.
Overeenkomstig een desbetreffend ver
zoek besloot de vergadering adhaesie te
betuigen a^.n een adres van de polders en
waterschappen op Schouwen inzake de
maatregelen tot stremming van het ver
keer over wegen bij opdooi.
Kwesties van stemrecht en om
slag in de waterschappen.
Hierna hield de heer Mr G. J. C.
Schilthuis, secretaris van den Zuid-
Hollandschen Waterschapsband te Rot
terdam, een voordracht over bovenstaand
onderwerp.
Spr. vond in het algemeen reglement
van Noord-Holland met de nieuwe rege
ling van het stemrecht aanleiding tot zijn
lezing over dit onderwerp van practisch
belang. Met het stemrecht houdt de om
slagplicht nauw verband; zoo dienen de
gebouwde eigendommen als zij worden
belast, ook vertegenwoordigers te hebben.
Het algemeen reglement voor Noord-Hol
land is in 1930 vastgesteld en van de ra
dicale veranderingen maakt de regeling
van het stemrecht een belangrijk onder
deel uit. De oude regel was voor 1 H.A.
één stem, evenals in Zuid-Holland tot 1
Januari 1914 en in Utrecht nog steeds.
Men gaat daarbij uit van het standpunt,
dat het belang evenredig toeneemt met
het grondbezit. Zuid-Holland voerde in
1913 een progressief stemrecht in, waar
door de invloed van de kleine ingelanden
toenam, doch het overwicht der groeten
toch nog vrij groot is.
In Noord-Holland had tot voor kort
iedere polder het stemrecht geregeld, doch
nu is het één man, één stem, wat begroet
is als een bewijs van groote vooruitstre
vendheid, maar Zeeland had in het alge
meen reglement van 1872 reeds hetzelfde
bepaald, alleen stelt men daar 1 H.A. als
minimum en in Noord-Holland is dit voor
sommige polders Yk of Y> H.A.
In bijzondere reglementen kan worden
bepaald, of in plaats van het enkelvoudig,
een meervoudig stemrecht zal gelden. De
motieven voor het nieuwe stelsel waren
o.a., dat kleine eigenaren niet minder be
lang hebben bij een goed beheer en dat
de grootte van het bezit geen maatstaf is
voor het belang. Het oude standpunt, dat
wie meer bezit, meer belang heeft en dus
recht op meer dan één stem, gaat niet
altijd op. Voor den kleinen man kan het
belang bij instandhouding van zijn be
drijf even groot of soms grooter zijn dan
dat van den grooten eigenaar.
Verschillende polders in Noord-Hol
land vroegen in hun bijzonder reglement
het meervoudig stemrecht te mogen be
houden of opnemen. Bepaald werd echter,
dat de regel gevolgd moet worden, tenzij
uitzondering geboden is.
In Noörd-Holland is ook aangedrongen
op pachterskiesrecht en het groote belang
voor dezen is zeker niet te ontkennen,
maar dat geldt dan ook voor alle inwoners
en niet alleen voor de landarbeiders, zoo
als dhr Wijnkoop betoogde. Indien dus
zuiver het belang bij de werken beslist,
moet het stemrecht sterk worden uitge
breid.
Maar het belang bij de werken beslist
niet; het doel van het waterschap is de
zorg voor de belangen van den grond met
inbegrip van gebouwde eigendommen en
daarom worden zij, die belang hebben bij
den grond, belast met de waterschapslas
ten en komt ook hen alleen het stemrecht
toe. De pachters hebben direct belang bij
den grond en hen zou dus het stemrecht
verleend kunnen worden. Maar als pach
ter en eigenaar beiden stemrecht hebben,
is het belang bij den grond tweemaal ver
tegenwoordigd en dan zou de consekwen-
tie zijn, dat ook de hypotheekhouder en
vruchtgebruiker of erfpachter stemrecht
kregen en dus is het principieel onjuist
aan anderen dan eigenaren stemrecht te
geven.
Aan omslagplicht moet stemrecht ver
bonden zijn, omdat, wie betaalt, invloed
moet hebben, vertegenwoordigd moet zijn
in het bestuur, mits boven een minimum.
Spr. meent, dat waar gebouwd en onge
bouwd gelijk belast worden, zij ook gelijk
behandeld kunnen worden ten opzichte
van het stemrecht. Het is niet noodig, dat
ieder afzonderlijk is vertegenwoordigd,
zooals op Walcheren en Schouwen. Het
gebouwd wordt in Zeeland aangeslagen
voor '>epaalde buitengewone werken, doch
het algemeen reglement is ten deze niet
toegepast, althans niet tot eind 1927, waar
het stemrecht geeft aan alle aangeslagen
gebouwde eigendommen, gelijk met het
ongebouwd. Spr. stelt de vraag of het op
Walcheren met zooveel gebouwd geen
bezwaar oplevert, dat er afzonderlijke
commissarissen zijn voor elke categorie
en gebouwd voor eigen commissarissen
stemt. Spr. zou zeggen van niet, daar an
ders niet hetzelfde stelsel voor Schouwen
aanvaard zou zijn. Spr staat nog eenigen
tijd stil bij de kwestie van het gebouwd en
zegt, dat daarvoor de belasting niet dan
bij uitzondering wordt geheven, doch in
Noord-Holland meest algemeen, in Zee
land nog maar in twee groote en geen
enkelen kleinen polder.
Na deze met belangstelling aangehoor
de inleiding en in verband daarmede stel
de de voorzitter aan de orde het reeds
in het jaarverslag genoemde rapport in
zake wijziging van art. 102 van het alge
meen reglement.
Het bestuur ontving van 73 polder- en
waterschapsbesturen antwoord, 40 van de
ze antwoordden, dat ze art. 102 nog nooit
hadden toegepast, omdat in vele van die
polders weinig of haast geen gebouwde
eigendommen voorkwamen. Vijf polders
gaven ten antwoord, dat ze tegen verrui
ming van het artikel waren. De polder
Walcheren en het waterschap Schouwen
hadden geen belang bij art. 102, omdat
ze een eigen reglement hebben, en 26 pol
ders en waterschappen verklaarden zich
tenslotte voor een ruimere redactie. Deze
polders omvatten plm. 15750 H.A. en het
bestuur is dan ook van oordeel, dat het
algemeen reglement moet gewijzigd wor
den, dat voor alle uitgaven ook het ge
bouwd kan worden aangeslagen; faculta
tief dus, naarmate eenig waterschap dit
wil invoeren en dan onder goedkeuring
van Ged. St. Bij aanslag van het gebouw
de zondere men niet de landhoeven uit.
Overwogen wordt nog, of men niet een
bepaald fixum zal stellen, te betalen door
het ongebouwd alleen en in al wat daar
boven noodig is, gebouwd en ongebouwd
te laten betalen. Voor wat het stemrecht
betreft, acht het bestuur het bestaande
art. 31 genoegzaam. Als de vergadering
zich met een en ander vereenigde, stelde
het bestuur voor aan Ged. Staten c.q.
Provinciale Staten een verzoek te richten
om wijziging en aanvulling van de be
trokken bepalingen te bewerkstelligen.
De voorzitter lichtte een en ander na
der toe, waarna de heer v. d. Weijde op
merkte, dat hij aanvankelijk tegenstan
der was van uitbreiding van de uitgaven,
waaraan het gebouwd moet mede betalen.
In de praktijk is daarvan echter de wen-
schelijkheid gebleken.
Dhr Polderdijk achtte wijziging van het
artikel gewenscht.
De voorzitter vraagt zich alleen nog af,
of het gebouwd ook belang heeft bij de
situatie.
Dhrn Doeleman, v. d. Sande en de Regt
betoogen, dat dit wel degelijk het geval is.
De conclusies van het bestuur worden
aanvaard, alleen zal men het al of niet
stellen van een fixum buiten beschouwing
laten.
De voorzitter bracht tenslotte dank aan
Mr Schilthuis voor zijn belangwekkende
beschouwing, die zulk een goede inleiding
werd voor dit punt.
Hierna was het woord aan dhr J. M.
van Bommel van Vloten, die dank
bracht voor de woorden van welkom en
de verzekering gaf, dat Ged. Staten steeds
met belangstelling het werken van den
Bond volgen en zeker ook de zoo juist be
handelde kwestie ernstig zullen bezien.
Hierna hield de heer v. Vloten een
inleiding over:
De bezwaren tegen de geldende
bepalingen omtrent de taxatie der
Calamiteuze polders en hoe daar
aan tegemoet te komen.
Spreker begint met er op te wijzen, dat
in Zeeland steeds het beginsel gehuldigd
is, dat polders, die zeer hooge kosten voor
oeververdediging en zeewering moeten
maken voor het behoud dier polders, door
omliggende polders en de provincie wer
den gesteund.
Een soortgelijke regeling is ook getrof
fen in de wet van 19 Juli 1870. De cala
miteuze polder zelf moet opbrengen de
helft van de geschatte onzuivere op
brengst (pachtwaarde). Daarna moeten
de omliggende polders bijdragen in ver
houding tot de lengte der aan den cala-
miteuzen polder grenzende dijken en het
aantal hectaren, dat door die dijken wordt
beschermd. Zoodra anderen mede gaan
bijdragen moet de calamiteuze polder zelf
zijn dijkgeschot nog verhoogen met 5 pet.
Zijn op deze wijze de benoodigde mid
delen nog niet gevonden, dan wordt het
ontbrekende betaald door de Provincie
Zeeland en het Rijk en wel 1/3 door de
Provincie en 2/3 door het Rijk.
De schatting van de pachtwaarde der
calamiteuze polders geschiedt door een
commissie van 3 deskundigen, aan te wij
zen door den calamiteuzen polder, Gede
puteerde Staten van Zeeland en de arron-
dissements-rechtbank te Middelburg.
Spr. behandelt de resultaten van ver-
VAN
MAANDAG 18 JULI 1932, Nr 243.
In deze zomersche dagen is er in de
politiek toch nog één ding, dat hier sterk
de aandacht trekt. Wij bedoelen het rap
port der commissie-Weiter.
Overal in den lande is voor dat rapport
groote belangstelling, maar hier is deze
al heel sterk. Ik ben de laatste dagen op
geen bijeenkomst geweest, waar over het
rapport-Weiter niet gesproken werd.
Het rapport heeft z'n schaduwen voor
uit geworpen. Telkens kan men lezen, dit
wil het en dat stelt het voor en dan ble
ken die berichten en geruchten meerma
len product van een dikke duim, maar
met dat al was de nieuwsgierigheid weer
geprikkeld. Daar komt hier bij, dat in
onze stad zoovelen wonen, die direct be
langhebbenden bij allerlei bezuinigings-
en versoberingsmaatregelen zijn. Als er
sprake is van een inkrimping van het
aantal ambtenaren aan de departementen,
zitten hier de betrokkenen; is er uitzicht
op meerdere salariskorting voor de amb
tenaren, wel dan wonen er hier velen, die
er allereerst de dupe van worden.
De speciale belangstelling in onze stad
voor het rapport der commissie-Welter, is
dan ook zeer goed te verklaren.
De eerste oplaag van het rapport, die,
naar ik vernam, 1400 exemplaren bedroeg,
was Maandag 11 Juli al uitverkocht, zoo
dat de liefhebbers er voor moeten wachten
tot de tweede oplaag. Er is dus wel be
langstelling voor.
Toch kunnen we ons niet ontworstelen
aan den indruk, dat er waren, die met
hun oordeel over het rapport-Weiter reeds
gereed waren, vóór zij, het nog gezien had
den. En wij hebben van enkele couranten
artikelen ook den sterken indruk, dat zij
geschreven werden, vóór er behoorlijk
tijd gereserveerd kon worden, om het rap
port behoorlijk te bestudeeren.
Zulke dingen komen aan een behoor
lijk debat niet ten goede.
En het is opvallend, hoe hier en daar,
waar men andere en betere dingen ver
wacht zou hebben, feitelijk nog ontbreekt
het gewenschte inzicht in den ernst der
omstandigheden. Het zou voor mij b.v.
niets geen kunst zijn, om hier een vlam
mend epistel te schrijven over den aan
slag op onze volkswelvaart, die het rap-
port-Welter bedoelt. En dan te zeggen,
dat er van dat heele rapport geen steek
deugt en dat een stel reactionnairen hier
een aanslag pleegt op het geluk der bree-
de massa.
De wijs ken ik voldoende en de woor
den zijn me niet onbekend. Echter zeg ik
direct, dat zulk een methode, om zich van
deze belangrijke kwestie af te maken, mij
te goedkoop is niet alleen, maar ook in
strijd met den ernst van den toestand en
m'n verantwoordelijkheidsgevoel me dus
zou beletten om zulk een taktiek toe te
passen. Wij laten dat gaarne aan com-
mum-ien en socialisten over, terwijl ook
enkele Uoomsche persorganen hier aller
minst vrij uit gaan.
Wie de gunst der massa wil, moet af
geven op het rapport-Weiter. Dat is goed
koop en het geeft succes. En hoe minder
men dan van dat rapport gelezen heeft,
o. f: des te harder kan men er
op afgeven.
Terwijl ik dit scj 'jf, ligt het rapport-
Weiter naast me. Nu heb ik de laatste
jaren wel eens een en ander gedaan aan
het nauwkeurig nagaan der verschillen
de hoofdstukken van de Rijksbegrooting,
vooral ook met het-oog op den noodzaak
van bezuiniging en verbetering. En mag
ik nu en eerlijke bekentenis doen? Ik heb
het rapport der commissie-Weiter beke
ken, weet, wat er ongeveer in staat, maar
aan de bestudeering er van moet ik nog
beginnen. De menschen, die bij deze din
gen met één handomdraai klaar zijn, die
feitelijk reeds met hun oordeel gereed zijn,
vóór ze nog beginnen,, benijd ik niet. Wel
het tegendeel. Zwijgende over wat de com
munistische pers over het rapport-Weiter
Vrij naar het Engelsch.
van JOHN JOY BELL.
90.) o-
„Dat is ze Elsie Glen!" mompelde
de menigte en een voegde er aan toe: „Ze
is een madeliefje!"
Hij klemde de handen op zijn rug ineen.
Graag zou hij op die grijnzende gezich
ten rondom hem los geslagen hebben. Hij
haatte op dat oogenblik elk menschelijk
wezen, behalve Elsie.
Het duurde lang voor de cab kwam. Het
meisje, dat dien avond naam gemaakt
had klemde zich verschrikt vast aan den
arm van haar vriendin.
Hij wendde zich om en vluchtte.
Opgesloten in zijn kamer van het ge
heelonthoudershotel dicht bij het Britsch
Museum viel hij op zijn knieën.
HOOFDSTUK XXX.
De tijd doet wonderen, al zijn het niet
altijd de wonderen, waarnaar we verlan
gen.
De eerwaarde John Clement sprak eens
een avondpreek uit, waarin hij de tijd
neerkalkt, wil ik toch wel zeggen, dat de
sociaal-democratische hetze er tegen mij
nog meer tegenstaat. Daar heeft men al
een nieuw werkwoord gefabriceerd „wei
teren" en men is er, dag uit dag in, op
uit, om toch maar aan de bewuste prole-
taren te vertellen, dat er van dat heele
rapport der commissie-Weiter geen steek
deugt.
Nuchtere naturen, die ook iets van den
ernst der tijden weten en zich dien durven
realiseeren, spreken zoo niet. Ook al zou
men niet gaarne alle gedachten en voor
stellen van het rapport onderschrijven,
dan wil dat niet zeggen, dat er niet heel
wat in is, dat ernstige overweging meer
dan waard is. Omdat hier geldt de keus
tusschen: bezuinigen en inkrimpen, of
naar den kelder!
Zij, die de verantwoordelijkheid dragen,
hebben hier een zware taak. Niet zij, die
van uit een redactiebureau kunnen opzet
ten en ophitsen en hun bruikbaarheid
voor de propaganda van eigen partij
moeten bewijzen. Die hebben vrij spel, al
spelen ze dan ook hoog spel. Maar ook
hier zal er na de eerste uitbarstingen wel
eenige bezinning komen.
Dat is meer gezien.
In deze dagen denk ik, bij het hooren
en lezen van veel, wel eens aan wat ik aan
de zee zag.
Jantje liep op een „pier" een eind de
zee in en stond juichend op het uiterste
kopje, dat nog boven het water uitsak.
„Jantje!", riep z'n moeder, „kom er
af, zoo kun je niet meer!
Maar Jantje luisterde niet, hij stond
immers droog. Tot opeens een noodschrei
klonk, Jantje stond niet droog meer, de
zee had ook zijn kopje genomen!
En ja, om toen toch weer op het strand
te komen, dat kon niet anders dan door
natte voeten te krijgen.
De wereld krioelt tegenwoordig van die
dwaze Jantjes!
J. H.
VOLKSMISLEIDING.
In hooge mate ergerlijk, zegt „Patri
monium", is de misleiding van ons arme
volk, waaraan zich de sociaal-democrati
sche pers schuldig maakt.
De vorige week stond er in de „N.
Rott. Crt.":
„Alleen op de beleggingsmarkt gaat
er de laatste dagen iets meer om, spe
ciaal in nieuwe staatsleening, ten deele
een gevolg van het herbelegging zoeken
voor vrijkomende coupongelden,"
En dit bericht meenden de socialisti
sche bladen als volgt te mogen commenta-
rieeren:
„Er zijn dus in Nederland nog lie
den, die niet in staat zijn, hun inkomen
te verteren. Is er een arbeiden, wien
men wijs kan maken, dat, terwijl dit
het geval is, hij moet berusten in loons
verlaging, om de gemeenschap te red
den? Of een werklooze, dat verlaging
van steun een eisch is van sociale recht
vaardigheid?"
Het is wel heel kras.
Vooreerst is vermoedelijk de beknopte
mededeeling in de „N. R. Ct." niet onbe
rispelijk geredigeerd. Een „herbelegging"
van coupongelden is ietwat vreemd. Méér
invloed heeft de herbelegging van door
aflossing op gemeenteleeningen enz. vrij
gekomen gelden.
Maar dit nu daargelaten. Zeer velen on
der de „kapitalisten" teren in, moeten
zelfs gesteund worden door familieleden.
In een ons bekende plaats wordt villa na
villa verlaten, omdat de bewoners elders
zich gaan verminderen. Wie lid is van een
particulier crisiscomité weet van verschil
lende tragische gevallen ook in den kring
dergenen, die tot dusver behoorden tot de
beter gesitueerden.
Maar er ging op de beleggingsmarkt na
1 Juli iets meer om, dan in de laatste
weken. Men stelle zich voor, dat er nie
mand meer was, die nog iets te beleggen
had! Hoe zouden dan Staat en Gemeente
nog werken kunnen uitvoeren! Hoe enorm
zou dan de werkloosheid toenemen!
Er zijn gelukkig nog spaarbanken, die,
door de kleine spaarders daartoe in staat
gesteld, nog eenige millioenen beleggen.
Zij kunnen ook van de rente der fond
sen een deel aanwenden voor nieuwe
beleggingen. Er zijn nog particuliere pen-
vergeleek met een rivier, die op den Berg
Gods ontsprong en vloeide naar de onme
telijke zee van het Verleden. Op de oevers
van de rivier liepen de menschen. En met
den stroom mee kwamen kansen, gaven,
droefheid, belooningen en straffen. En vele
menschen waren op de rivier gaan ver
trouwen voor de goede gaven, die ze
bracht, zoo zeer, dat ze gevaar liepen den
Oorsprong te vergeten. Clement besloot op
zijn zachtmoedige manier: „De Tijd brengt
ons niets, dat niet gezonden wordt door
God. Laten onze oogen niet langer zoe
kend dwalen over de oppervlakte van de
Rivier, maar laten we ze richten op den
Berg, waar alle hulp vandaan komt. Laat
ons niet vertrouwen op den Tijd, den
dienstknecht, maar op God, den Meester;
en dan, als de Tijd ons, ondanks al ons
geduld, niet brengt wat we verlangen, zal
God ons, al is ons geloof maar zoo klein
als een mosterdzaadje, Zijn troost niet
onthouden.
Dat was op een van de avonden, dat
Clement naar huis was gegaan, met het
gevoel, dat hij zijn roeping was misgeloo-
pen, wetend, dat zijn woorden zijn toe
hoorders als alledaagsch en saai in de
ooren waren gevallen. De tijd had hem niet
de gave van het preeken gebracht, waar
naar hij zoo vurig verlangde.
Zijn nicht, Lady Mac Donald, die toe
vallig in Glasgow vertoefde, was naar St
Sylvester gegaan om hem te hooren en
was weggegaan, ontroerd door zijn ernst,
maar niet door zijn preek.
„Het hangt er maar van af, wè.t we
verlangen", zei ze tot zichzef, toen ze naar
haar hotel terug reed en den volgenden
dag, toen Clement bij haar koffie dronk,
stelde ze hem een vraag welke ze in
leidde door als toevallig over een harer
financieels transacties te spreken.
„Mag je bidden, dat je aandeelen zul
len rijzen, John?"
„Waarom niet?" Hij glimlachte haar
toe.
„Zelfs als je speculeert?"
„Waarom niet?" zei hij weer.
Caroline deed hem graag vragen en zij
trachtte hem dan met zijn eigen antwoord
te vangen. Het amuseerde hem zelfs
als hij in den val liep. „Ik geloof, dat het
iederen dag gedaan wordt", voegde hij er
aan toe. „De menschelijke natuur kan nu
eenmaal niet zonder bidden, direct of in
direct, om al wat we noodig hebben".
„Geloof je, dat de Almachtige zulke ge
beden aanhoort?"
„Zeker".
„En ze verhoort?"
„Ja, in overeenstemming met Zijn wijs
heid", antwoordde hij ernstig.
Lady Mac Donald veranderde van on
derwerp. Ze was geen ongodsdienstig©
vrouw. Ze ging geregeld ter kerk en bad
om veel dingen, die ze verlangde, maar
niet om alle. Enkele dingen liet ze over
aan den Tijd, geloovend, dat deze wonde
ren zou verrichten voor haar.
Toen Clement haar dien middag ver
liet, bad ze niet, dat haar aandeelen zou
den rijzen ze was toen nog niet zoo in
de beurszaken verward maar ze stuur
de om een courant en boven de dicht be
drukte kolom met cijfers, droomde ze van
alles wat de Tijd haar brengen zou, als ze
maar geduld had. Toen wenschte ze nog
slechts kleine verliezen te herstellen.
Nu, twaalf jaar na dit onderhoud met
haar neef, had ze geld noodig.
De tijd verricht wonderen! dat zouden
haar vrienden gezegd hebben, als ze ge
weten hadden, dat Lady Mac Donald juist
een hypotheek genomen had op het huis,
waar ze in woonde.
Lady Mac Donald zat in de bibliotheek,
haar gedachten gingen twaalf jaar terug.
Een brief van haar neef lag op haar
schoot. Hij behelsde nieuws, dat haar on
der de tegenwoordige omstandigheden
verontrustte. Ze had zonder veel eetlust
koffie gedronken en was daarna naar de
bibliotheek gegaan om het epistel nog eens
over te lezen en te beslissen wat er ge
daan moest worden. De brief hielp haar
niet bij die beslissing, maar hij riep haar
de vraag in het geheugen terug, die ze
eens aan haar neef gesteld had „Mag
je bidden, dat je aandeelen zullen stijgen?"
De tijd had haar niet dien kans gebo
den, waardoor ze in één slag al haar ver
liezen weer goed kon maken. Meer en
meer had ze gekocht op een dalende markt
en verkocht op een stijgende. Niet eenmaal
op de tien keer was ze gelukkig geweest.
Het was nu bijna drie jaar geleden, dat
mijnheer Barker haar de laatste van zijn
waardevolle aanwijzingen had gegeven.
Plotseling was hij opgehouden haar
raad te geven en ze was bang geweest om
er om te vragen. Ze was afgegaan op haar
inspiraties, droomen, overpeinzingen, ja
wat niet al, en alles was hopeloos mislukt.
„Mag je bidden, dat je aandeelen zullen
stijgen?"
Ze zuchtte bedrukt, moedeloos. In den
loop der jaren waren haar bezittingen tot
op een tiende van de oorspronkelijke
waarde ingeteerd, zoodat haar slechts een
klein inkomen restte. Ze was der wan
hoop nabij.
Lady Mac Donald kreeg last van zenu
wen; ze werd oud ja, oud ze besefte
het; en ze verlangde hartstochtelijk naar
rust. Maar rust in betrekkelijke armoede?
Onmogelijk! Ze moest haar verliezen her
stellen.
(Wordt vervolgd).