DEZEEUW
KOOPT 'M STANDAARDMERK
TWEEDE BLAD.
Wat er deze week voorviel
vraagtSPOOR/GESTAMPTE MUIS JES
GIJ DWAAS
Brieven uit Middelburg.
FEUILLETON
VAN
ZATERDAG 9 JULI 1932, Nr 236.
Wat zal Lausanne brengen?
Dat was de vraag, die velen in de af-
geloopen dagen heeft bezig gehouden.
JtLet is dan ook een belangrijk vraagstuk
dat daar aan de orde werd gesteld.
In de deze week gehouden jaarverga
dering van den Ghr. Boeren- en Tuinders-
bond werd daarover door Dr H. Colijn
o.m. het volgende gezegd: „In Lausanne
zoekt men naar een oplossing van de fi-
nancieele vraagstukken, die van zoo over
wegenden invloed zijn op den economi-
schen toestand der wereld, maar men
vordert er niet. En toch blijft de econo
mische oplossing achterwege als deze on
derlinge schuldverhoudingen niet op af
doende wijze geregeld worden. Met de re
geling daarvan is de economische toe
stand zelf nog niet ten goede gewijzigd;
daarvoor is méér noodig; vooral de op
ruiming van de handelsbelemmeringen.
Maar zonder die regeling moet ook el
ke verbetering van den economischen toe
stand uitblijven".
Geen wonder dan ook, dat er voor de
conferentie te Lausanne veel belangstel
ling was. En ongetwijfeld zal de mededee-
ling van Mac Donald waarvan wij giste
ren onder telegrammen melding maakten,
dan ook door velen met blijdschap zijn
begroet. Moge nader blijken, dat er niet te
vroeg is gejuicht.
Genève waar ook druk geconfereerd
wordt, gaat voort de wereld teleur te stel
len. Voor zoover valt na te gaan is hei
vraagstuk van de vermindering der bewa
pening nog geen schrede nader tot zijn
oplossing gekomen.
Een droeve tijding kwam uit Frankrijk
waar een der duikbooten bij een
proeftocht plotseling is gezonken. Do
kans dat van de opvarenden die mee in de
diepte verdwenen nog iemand zal worden
gered, schijnt zóó gering te zijn, dat reeds
werd bekend gemaakt, dat alle hoop op
redding moet worden opgegeven.
Onze Eerste Kamer heeft het wetsont
werp inzake de contingenteering van den
vleeschinvoer goedgekeurd. Het verdient
de aandacht dat ook bij dit ontwerp de
Soc.-Democraten weer hun tegen lieten
hooren. Zij willen gaarne doorgaan voor
de beschermers van het platteland bij uit
nemendheid en op de stemmen van de
plattelandsbevolking zijn ze zéér gesteld,
maar als er wat voor de boeren gedaan
moet worden, dan zijn ze toevallig altijd
tegen.
Minister Reymer heeft een beschouwing
gegeven over de bezuinigingsmaatregelen
bij de posterijen, die hierop neerkomt,
dat van intrekking van de maatregelen
waardoor met name het platteland wordt
getroffen, wel geen sprake zal zijn.
De Vereen, voor H.O. op Geref. Grond
slag hield in de afgeloopen week haar
jaarvergadering evenals de Chr. Boeren-
en Tuindersbond.
Voor beide vergaderingen was veel be
langstelling wat als een gunstig teeken
mag worden aangemerkt. Vooral het
drukke bezoek van de eerste vergadering
waar het nu eens heelemaal niet ging over
belangen maar over punten van hoo-
gere orde, over zaken die geregeld offers
en waarlijk niet geringe offers vragen.
En toch groote belangstelling.
Waarlijk dat kan tot dankbaarheid
stemmen.
CXVI.
Amice,
Aan het eind der laatstgehouden ver
gadering van den Raad van Middelburg,
verraste burgemeester Dumon Tak Raad
en burgerij met de mededeeling, dat hij
besloten was met ingang van 1 Januari
1933 aan H. M. de Koningin eervol ont
slag aan te vragen. Deze mededeeling
kwam zeer onverwacht. Liepen er voor
enkele jaren geruchten, als zou de burge
meester tengevolge van zijn minder gun-
stigen gezondheidstoestand van plan zijn
den burgemeesterszetel aan een einder over
te laten, in den laatsten tijd was daarvan
geen sprake meer. De heer Dumon Tak
mende weer met het meeste genoegen het
gemeentevoertuig en hield de teugels goed
in de hand. In den Raad zitten eenige le
den, die spoedig dreigen den rustigen stap
te doen overgaan in draf of galop. Een
enkel tikje met de zweep is al voldoende
om den kop achterover te werpen, de ma
nen te schudden en brieschend het ruime
veld te zoeken. Dra steekt soms de een
den ander aan en zou het span gevaar
loopen op hol te gaan. Doch de voerman
houdt de rossen goed in het oog en weet
zoo te manoeuvreeren, dat binnen korten
tijd de kalmte wederkeert en de paarden
weer in het gareel loopen. Of, om van dit
beeld af te stappen, vaak als de politieke
of andere driften dreigen op te laaien is
een burgemeesterlijke kwinkslag, een spot
tend woord of een rake opmerking al vaak
voldoende om olie op de golven te gieten.
Gewoonlijk is burgemeester Tak goed met
de détails op de hoogte, of, mocht dit een
enkele maal niet het geval zijn, is een
kleine inblazing van een zijner buurlui
dra voldoende om hem geheel op de hoog
te te brengen.
Wij hebben in den heer Dumon Tak
sinds 1915 een goeden burgemeester ge
had. Toen in Januari 1915 de heer van
den Brandeler zich tengevolge van zijn
zwakken gezondheidstoestand genoopt zag
de teugels in een buitengewoon moeilijken
mobilisatietijd voor goed los te laten, is
de heer Dumon Tak zijn opvolger gewor
den. Dertien van de zestien Raadsleden
(de heer Tak was zelf Raadslid en Wet
houder) hadden de Koningin schriftelijk
daarom verzocht. Hij heeft het scheepje
veilig door allerlei crisisklippen heenge-
stuurd. Dat hij het destijds niet iedereen
naar den zin kon maken spreekt vanzelf.
Jammer is het, dat onze burgemeester de
commandobrug verlaat, nu Middelburg
weer in een nieuwe, haast nog ernstiger
crisis verkeert. Het is waarschijnlijk de
laatste gemeentebegrooting, welker behan
deling hij zal hebben voor te zitten, doch,
wanneer het mocht gelukken, dat deze
kloppend wordt gemaakt, zal deze laatste
prestatie gerust niet de minst inspannen
de zijn en een zoete rust daarna voorzeker
welverdiend wezen.
Tan 1914 tot 1918, tijdens de overheer-
sching van België door de Duitschers, ver
toefde te Middelburg de heer Johan de
Maeght, hoofd der toenmalige Belgische
school aldaar. Hij ontpopte zich als een
journalist met een welversneden pen, die
vanuit zijn „Belgisch hoeksken" allerlei
aardige brieven over zijn tijdelijk ver-
blijfsoord in de „Middelb. Crt" deed op
nemen. Thans is hij, vergissen wij ons
niet, een der redacteuren van de Vlaamsch
gezinde gazet „Het Laatste Nieuws".
Deze Belg, gewoon aan de drukte en het
marktgeschreeuw op Zondag in zijn Va
derland, een herrie, die vaak belet dat
men het sermoen van den pastoor op zijn
kansel verstaat, was zeer verbaasd over de
Middelburgsche Zondagsstilte. Hij be
schrijft het, hoe de Zeeuw in zijn hoofd
stad met zijn gezin rustig ter kerke gaat,
terwijl zijn vrouw het oude Bijbelboek met
zilveren sloten in de hand draagt; hoe de
straten alleen door deze kerkgangers zijn
bevolkt, hoe de winkels zijn gesloten en
de gordijnen neergelaten. Het valt hem
op, dat hij in de week nergens zulke gor
dijnen, met een bruine streep afgeteekend,
ziet, eenvoudig omdat zij dan zijn opge
trokken en zich verbazend over dezen half-
Zeeuwschen, half-Schotschen Zondag,
gaat hij verder.
Sinds die oorlogsdagen komen er Zon
dags meer Vlamingen in Middelburg. De
electrische draad aan de grens is opge
ruimd en niets belet meer de Belgische
autocars en andere vehikels door Zeeland
rond te snorren. Doch hiervan is slechts
wat van het uiterlijk van dit strenge geu-
zenland op te vangen.
Verteren doet men weinig, want voor
één gulden moet men 14 scheune franks-
kens neertellen. Doch men keupt einen
Hollandsche kloef1) als souvenir en men
schrijft einen carte postale illustré (prent
briefkaart) en doet dien eigenhandig op
de post. Men eet zijn meegebrachten bo
terham en drinkt eenen pint of dreupel,
als men althans ook dien niet uit zijn
Vlaamsche land meebracht.
En: ziedaar Holland uit zijn last.
Dank zij den bevrienden chauffeur zet de
Hollandsche koopman niet vergeefs zijn
affaire open. De autocar stroomt in zijn
winkel leeg. Men beschouwt meteen het
fraaie stadhuis, loopt even heen en weer
naar de Abdij zonder broederkens, stapt
weer in en tuft naar de doode stad aan
het Veersche gat.
Doch nu komt do vermaledijde Holland
sche wetgever en maakt een wet ter be
vordering der Zondagsrust. Echter: de
mazen zijn niet al te nauw en als de Hol
landsche Municipaliteita) maar wil, kan
men er wellicht nog doorkruipen. Dra
vormt zich een phalanx, een vastberaden
slagorde, aangevoerd door het trio: Mid
delburgsche Courant, A. Jeronimus, en
Mevr. Weijl (zeer verbaasd zich bijeen te
vinden). En nu ontwikkelt zich een boven-
menschelijke actie. Men trommelt den ban
en den achterban bijeen. Geen moeite is
te groot, men loopt de roode, groene en
blauwe autocars af, Amova snelt te hulp,
Klomp. Gemeenteraad.
de Vereeniging tot bevordering van het
Vreemdelingenverkeer, besturen van de
Winkeliersverenigingen adresseeren, de
Nederl. Reisvereeniging, afdeeling Wal
cheren, laat haar stem hooren, de actie
stijgt tot koortshitte, totdat „de tijdelijk
rood-rechtsche coalitie" besluit zich door
al die drukte niet te laten intimideeren en
te weigeren om binnen 9 weken rechts-
omkeerd te maken. En nu is Leiden in
last. De Provinciale Zeeuwsche Courant
roept ?.oh en wee, een van de leden der
rechtsohe raadsfractie die „zijn draai
nam", krijgt nog een smeer toe en het ge
tal van de Middelburgsche winkeliers, die
na zes dagen achter den toog te hebben
gestaan, des Zondags de schaduw van de
„Manteling" opzoeken, wordt met enkele
vermeerderd.
Vriendschappelijk groetend,
t. t.
METELLUS.
HET GASTHUISTEKORT TE GOES.
Het rapport der Vereenlning van
Nederlandsche Gemeenten.
Aan het rapport der Vereeniging van
Nederlandsche Gemeenten over het tekort
bij het Gasthuis te Goes, ontleenen wij het
volgende:
Het „Gasthuis" te Goes komt op de lijst
bedoeld in art. 3 der Armenwet voor on
der de rubriek, bedoeld in letter a van
art. 2 dier wet, m. a. w. het komt op deze
lijst voor als een gemeentelijke in
stelling van weldadigheid, door
de burgerlijke overheid geregeld en door
haar of van harentwege bestuurd.
Hoewel het als zoodanig voorkomen op
de lijst, bedoeld in art. 3 der Armenwet
geen absoluut bewijs is voor de juist
heid van het karakter der instelling, zoo
kan deze kwestie buiten beschouwing ge
laten worden nu de Gemeente de juistheid
aanneemt en het Gasthuisbestuur daarmee
accoord gaat.
Deze gemeentelijke instelling van wel
dadigheid, genaamd het Gasthuis, is een
rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam
(art. 5 der wet). Als rechtspersoonlijkheid
bezittend lichaam is het Gasthuis aan
sprakelijk voor eigen vermogensrechtelijke
handelingen, voor zoover niet een derde,
b.v. de gemeente, zich mede aansprake
lijk heeft gesteld.
Sluit de rekening over een jaar met een
verliessaldo', dan zal dit saldo nimmer ten
laste der gemeente kunnen worden ge
bracht, tenzij de gemeente vrijwillig dit
saldo accepteert. Kortom, de gemeen-
teisnietzondermeeraanspra-
kelijk voor de faits en gestes
van de instelling. Het Gasthuisbe
stuur wil zonder meer de gemeente finan
cieel aansprakelijk doen zijn voor tekorten.
Men zou zich bij een dergelijke opvatting
kunnen afvragen, welke beteekenis dan
nog toekomt aan het feit, dat de instelling
rechtspersoon is!
Wij zullen thans de vraag behandelen
wie dan wèl voor de tekorten
van het gasthuis aansprake
lijk is. Volgens art. 26 der Armenwet
zijn, indien een bestuur zich bij zijn be
heer schuldig maakt aan grove nalatig
heid of handelt in strijd met de bepalin
gen van de artt. 22—25 van den aigemee-
nen maatregel van bestuur, bedoeld in art.
23, de bestuurders hoofdelijk
voor het geheel jegens de instelling aan
sprakelijk, voor de schade, die zij
haar veroorzaakt hebben, voor zoover zij
niet ten genoegen des rechters aantoonen,
het hunne te hebben gedaan tot voorko
ming van de schade, cf wel buiten staat
zijn geweest tegen dis schade te waken,
Kan hier nu van grove nala
tigheid van het Bestuur wor
den gesproken?
Om deze vraag te kunnen beantwoor
den is het gewenscht een overzicht te go-
ven van de handelingen van dit bestuur
ten opzichte van de begrootingen over de
jaren 1929/1931.
1. De begrooting over het dienstjaar
1929 wordt de Gemeente aangeboden 10
Juni 1930! De rekening over dat jaar
wordt aan den Raad overgelegd 28 Juli
1931!
2. De begrooting over het dienstjaar
1930 wordt de Gemeente tegelijk aan
geboden met die over 1929, d. w. z. op 10
Juni 1980.
3. De begrooting over het dienstjaar
1931 wordt aangeboden op 10 Augustus
1931!
Een dergelijke handelwijze
spot met elk behoorlijk comp
tabel beheer en maakt elke
controle der Gemeente tot een
parodie.
Om een denkbeeld te geven op welke
wijze het Gasthuisbestuur zijn beheer op
vat, mogen wij thans dieper ingaan op de
begrootingen en rekeningen hierboven ge
noemd.
Begrooting en Rekening 1929.
Zooals wij reeds opmerkten, werd de
begrooting over dat jaar ingediend op 10
Juni 1930, dus 1J4 jaar later dan het
einde van het dienstjaar, waarvoor zij
gold. Het is buiten twijfel, dat, toen aan
bet Gasthuisbestuur bekend was en zeker
bekend mo est zijn, dat over dit jaar een
groot tekort ontstaan was. (Gewone
dienst f14.423,51J4 en Buitengewoon
f 7373,75).
De begrooting echter sloot!
Hier rijst inderdaad de vraag, of 't woord
„misleiding" een te sterke uitdrukking is
om een dergelijke handelwijze te kwalifi-
ceeren.
Zooals gezegd, de begrooting werd als
in evenwicht aan den Raad aange
boden. De inkomsten op den buitengewo
nen dienst waren geraamd op f 300 en de
uitgaven eveneens. "Wanneer men bedenkt
dat het nadeelig slot (buitengewoon) over
1928 met absolute zekerheid aan het Gast
huisbestuur bekend was (immers de reke
ning 1928 werd 15 Maart 1930 aan het
Gemeentebestuur aangeboden) dan doet
het ramen van de uitgave buitengewoon
op f 300, terwijl dit tekort f 7503,63 be
droeg, wel héél eigenaardig aan. (Dit na
deelig saldo buitengewoon 1928 komt op
de rekening 1929 als buitengewone uit
gave inderdaad voor).
Begrooting en Rekening 1930.
De begrooting werd ingediend 10 Juni
1930!
De ontvangsten werden daarbij ge
ïaamd op f 98.977.22/4, terwijl de ont
vangsten over 1929 bedroegen f 85.409.59,
waarin begrepen was een bedrag van
Ingezonden Mededeeling.
Vrij naar het Engelsch.
83). o—
„Ik zou heel blij zijn, als we onze ver
koop aan u zouden kunnen verdubbelen.
We willen graag groote zaken doen, maar
u begrijpt, een jonge firma als de onze is
nog niet sterk genoeg oin onbeperkt cre-
diet te verleenen. Maar tot, laten we zeg
gen, veertuig duizend gulden, willen we
graag gaan!" En Torrance's ruw gelaat
was vertrokken in een poging om ernstig
te kijken.
„Veertig duizend gulden!" mompelde
de ander zacht. „Ik, ik zal er over den
ken, mijnheer Torrance", vervolgde hij
hardop, maar zijn stem trilde. „Ik zal er
over denken en u bericht sturen".
„Goed!" zei Torrance opgewekt. Hij
keek op zijn horloge en stond haastig op.
Hij was bang dat hij zijh lachen niet lan
ger zou kunnen bedwingen. „Ik zou graag
nog 'n beetje blijven praten, mijnheer
Handyside," hij slaagde er in zijn stem
gewoon te doen klinken, „maar ik moet
met den trein van twee uur naar Londen i
terug. Vergeet niet me op te zoeken, als
u daar soms mocht komen." Hartelijk
schudde hij, de hand van den kreupele, die
geen woorden kon vinden en verliet
haastig het vertrek.
Wat later zal Handyside weer rechtop
en drukte op de schel, die op zijn lesse
naar stond. In zijn oogen scheen een licht,
dat er in vele dagen niet geweest was
het licht der hoop. Maar de bejaarde
klerk, die op het bellen binnenkwam,
merkte de verandering niet op; reeds en
kele dagen had medelijden hem weerhou
den zijn chef in 't gelaat te zien.
„Alick," zei Handyside zacht.
„Mijnheer?"
„De oude firma gaat niet failliet."
En Harry Clement in het verre Vancou
ver was nog een diep ongelukkig man.
HOOFDSTUK XXVIII.
„Eén vrouw wenscht u te spreken,
mijnheer."
„Een vrouw?" Rhind keek op van zijn
lessenaar.
„Ja mijnheer. Ze gaf geen naam op,
maar zei, dat u haar man verzocht had
hier te komen en daar hij ziek is, is ze
zelf gekomen."
„Ziek! Laat haar hier komen," zei de
I makelaar, die zich niet op zijn gemak
1 voelde, daar hij een scene voorzag.
Een klein, bejaard vrouwtje, heel ma
ger, geel en met diep liggende oogen; ze
was in verschoten zwart gekleed en het
viel Rhind op, dat haar handschoenen den
staat van ontbinding nabij waren, schoof
voorzichtig de kamer binnen.
„Juffrouw Scobie?" zei hij vragend.
Ze maakte een ouderwetsche buiging.
„We kregen vanmorgen uw brief, mijn
heer," zei ze angstig smeekend opkijkend
naar Rhind.
Rhind zette een stoel voor haar neer.
„U is toch mijnheer Rhind zelf?" vroeg
ze plotseling achterdochtig.
„Ja. Als ik het goed begrijp, is u geko
men om uw echtgenoot te vervangen, juf
frouw Scobie?"
Ze staarde hem aan, de vraag niet
begrijpend.
„Is uw man niet in staat zijh zaken te
behartigen?"
Ze schudde het hoofd. „Hij is nog te
ziek om uw brief te lezen, mijnheer. O,
mijnheer!" riep ze uit en in haar stem
klonken tranen, „uw brief zei niet veel,
maar het kwam me voor, dat u mijn man
iets te zeggen had, dat in zijn voordeel i
was. 0, mijnheer, als er hoop is, vertel
het dan gauw! Wat is het? Een erfenis?
Wat be doelde, u, toen u schreef, dat het in 1
mijn mans voordeel was. O, vertel het me
toch, vertel het me toch gauw."
Rhind kreeg een kleur van verlegen
heid.
„En u is juffrouw James Scobie?"
Ze deed de versleten handschoen van
haar recherhand uit en toonde hem de
smalle gouden band van haar ringvin
ger.
„Ja", zei hij heel vriendelijk. Maar ziet
u, ik moet volkomen zeker zijn van uw
identiteit. Kunt u me vertellen, waar uw
man, mijnheer Scobie, zich gistermiddag
tusschen twee en drie uur bevond?"
Ze schudde het hoofd.
„Als ik dat kon, dan zou ik weten,
waarom hij gisteren buiten zich zelf
thuiskwam. Mijnheer kent u een man van
den naam Barker Robert Barker?"
„Ja, dien ken ik".
De vrouw hief de trillende handen om
hoog. „Moge God Robert Barker verge
ven voor wat deze mijn man heeft aan
gedaan!" fluisterde ze.
„Ik ben nu zeker genoeg van uw iden
titeit, juffrouw Scobie", zei Rhind ern
stig. „Maar zoudt u me willen vertellen
wat Barker uw man heeft aangedaan.
Als u daarmee klaar is, dan zal ik u ver
tellen, waar ik in mijn brief op doelde".
„0, mijnheer", riep ze, de handen naar
hem uitstrekkend, „zoudt u mij het goede
nieuws niet eerst willen vertellen? Als ik
mijn man goed nieuws kon vertellen, zou
dat hem misschien nog kunnen redden
het zou misschien maken, dat hij weer
verlangde om te blijven leven. Hij heeft de
laatste jaren niets dan slecht nieuws ge
hoord en zijn hart is bijna gebroken. Ik
zal u iedere vraag beantwoorden, die u
me stellen wilt, maar vertel me eerst bet
goede nieuws. Vertel me o, vertel me
toch!"
Ze stond op en wankelde naar hem toe
en knielde aan zijn voeten.
„Niet doen, juffrouw Scobie!" Dit was
nog veel erger dan hij zich voorgesteld
had. Verlegen greep hij haar bij den arm.
hielp haar overeind en bracht haar terug
naar haar stoel. „Ik zal het u onmiddel
lijk vertellen. Het is dit. Ik heb hier een
chèque voor dertigduizend gulden. Die is
voor uw man. Het is een gift en u en
mijnheer Scobie kunt er alles mee doen,
wat u wilt". Terwijl hij sprak, opende hij
zijn lessenaar en nam de chèque er uit.
„Zoodra mijnheer Scobie zijn naam hier
op kan schrijven, krijgt hij het geld en als
ik u met iets van dienst kan zijn, hoeft u
het maar te zeggen ik zal ten allen
tijde voor u klaar staan".
(Wordt vervolgd).