SFfff
s 1
If
^?*S --
Het zoutende zout
J
4-
Uit het Zeeuwsch Verseden
Voor de jeugd.
2
E
E
ld
O
ld
73 c
1.)
Het blauwe plekje.
"5
5
O
O
5 -S
K
a
B
7S
H
a
a
5?
n
■W
n
B
(h
ca
a
a
Cm
km.
03
E
o
Z
60 O .2
S id a
«•osc
.2 «J
C ffl dT)
Z
g to G
S 2
Q« U
Ff
OH
0)
TJ
oi
cd _2
cd
cd G
03
S
N
n C'°
3 w
*-.
cd
cd
-S s
'3d
Is j s*
2 5^
O,
cn en ,C
60 2
03 _P
S- 53
Ü-S 2 c
G e hó^ 9
BS*
aj o
U O
ft a
B
<v
C3 03 T3
G
a3 X3
cd N
Q3
03
t-o 03 03
3
03 y
»2
z
ÏH
G..C
S§fefeGC3^§g
CM® ®s) v- c-
olvf! 13 S
-o
3 -a
o.^
«T-H
g
O
*3
g 2
g -o
s <s
■m g
-cd"©T!ri 'O ai
■aa)^3^S_^®sc
fc a o M
e u ft5o -
M ®-H S
-o 3 c
G g SC _J3 Q d
o o cd
O 'O &D.Q 60 *0
CQ J*j
co
S
V73
tM
rH O
co
03
TH T3
»G
C Q)
-*-< aj
Ook „Vrouwenstrijd", Deeping's roman,
dien we thans bespreken willen, verdient
om dezelfde markante eigenschappen de be
langstelling onzer lezers. De strijd van recht
tegen onrecht, van baatzucht en algeheele
onbaatzuchtigheid wordt hier geteekend. De
mensch, zooals hij in vele gevallen geworden
is, maar daarnaast de mensch, die de naas
tenliefde niet verloochent en meer beant
woordt aan den eisch, die van Godswege
gesteld is.
Mevrouw Betty Steel, een wreede, bereke
nende vrouw, die slechts één doel heeft;
de praktijk van dokter Murchinson af te
breken ten profijte van haar echtgenoot.
Catherine Murchinsons vrouw is zijn
steunpunt in alle moeilijkheden. Waar Betty
Steel alles aanwendt om Murchinson te
treffen, ook de meest afkeurenswaardige
middelen, is Catherine de vrouw, door wie
dokter Murchinson ten slotte de overwin
ning behaalt. „Vrouwenstrijd" is de titel van
dit boek; en er is sprake van tweeërlei strijd:
die van Betty Steel, waarin alles wat laag
is, domineert; en den strijd dien Cathe
rine Murchinson voert tot steun van haar
echtgenoot, tot wederoprichting uit zijn ge
vallen staat, een taak, die stellig moet ge
rekend worden tot de meest eervolle. De
laatste naar de woorden van den auteur
rein, oprecht, edelmoedig, openhartig; de
ander gesloten, sluw, scherpzinnig, gewild
elegant
Er was een donkere schaduw in dokter
Murchisons leven: het verleden van zijn
geslacht kenmerkte zich door drankmis
bruik. Maar niemand dacht, dat hij zich
vrijwillig zou overgeven aan die zonde der
vaderen.
Voor Catherine was dit verhaal van het
geen in het verleden van haar echtgenoot een
zoo alles-beheerschende rol had gespeeld,
een soort ontwaken. Zij moest hem helpen
om sterk te staan tegen de verleiding; en zoo
werd de wetenschap van hetgeen zijn voor
vaderen ten val had gebracht, een verster
king van haar liefde. „James Murchison en
zijn vrouw hadden eikaars hart steviger
vastgegrepen, als menschen, die een smalle
plaats op het steile rotspad van het leven
naderen."
Er was nóg iemand, die het verleden
kende: Betty Steel. Op dit punt zal zij al
haar kracht concentreeren om Murchison
ten val te brengen.
Het gelukt haar, haar echtgenoot over te
halen tot deelnemen aan haar sluwen op
zet In hem is haat gegroeid tegen zijn col
lega, die zich op zoo gunstige wijze onder
scheidde in een moeilijk geval uit dokter
Steels practijk. Dat wreekt hij, zoodra zich
in Murchisons optreden een soortgelijk ge
val voordoet. Had deze alles stil gehouden
en Steels eer gered, zoodra hij een kans
krijgt, reageert dokter Steel precies anders
om. Hij maakt zijn collega onmogelijk in
het oog der patiënten en neemt alle midde
len te baat om Murchisons misstap zoo
breed mogelijk uit te maken, waardoor deze
zijn drukke practijk in den steek laat en
een ondergeschikte functie elders aanvaardt.
Nu komt eerst ten volle de strijd van
Catherine; een strijd tegen grauw pessi
misme en sombere wanhoop, een strijd om
het leven van haar echtgenoot zuiver te
houden van de zonde der vaderen, die in
zulk een kritiek oogenblik zich geopenbaard
had.
Zij overwint; en door haar óók dokter
Murchison, die zijn oude practijk weer her
vat, den strijd aandurft
Hij is een oogenblik zwak geweest; de
drank heeft een oogenblik de overhand ge
had. Hij heeft geleden, maar als een sterker
mensch treedt hij het oude leven in zijn
stadje weer tegemoet. Dank zij de vrouw,
die zijn sterke steun was.
En dokter Steel? Het is hem, na het ver
trek van zijn collega, wel zeer voor den
wind gegaan. Tot zich een besmettelijke
ziekte bij hem openbaart, die hij wel ont
dekt, maar angstvallig geheim houdt
De ziekte plant zich voort; ook mevrouw
Steel wordt er door gegrepen. En de man,
die het dokter Murchison tot een zeer ern
stige fout aanrekende, dat hij in een oogen
blik van overspanning verkeerd gehandeld
heeft, laadt op zichzelf de ontzettende ver
antwoordelijkheid aansprakelijk te zijn voor
de verspreiding van een hoogst ernstige
ziekte.
Waar is thans de vaste wil tot recht
vaardigheid, dien hij toonde toen hij zich
opwierp tot Murchisons aanklager? Op het
altaar der ijdelheid hebben dokter Steel en
zijn vrouw alles ten offer gebracht, niets
gewonnen.
Den strijd van een vrouw tegen het kwade
en voor het goede, zien wij in Catherine's
leven. Den strijd van een vrouw voor eigen
belang, zelfzucht en haat in het leven van
Betty Steel. In een volgend artikel hopen
wij nog in 'tkort stil te staan bij de wijze,
waarop Warwick Deeping dit alles nader
ontwikkelt.
A. L. VAN OYEN.
door
H. KINGMANS.
Hoofdstuk I.
Toen de klok op den schoorsteenmantel
van zijn kamer acht uur geslagen had, stond
Albert Leermans op. Hij pakte zijn boeken
bij elkaar en legde ze op een stapeltje ter
zijde van de tafel.
Hij had zich ingebeeld, dat de Lichtweek,
die de stad bij avond, naar het heette, in
daglicht zetten zou, hem volkomen koud liet.
Waarom zou hij er zich druk om maken?
De stad was hem vreemd. De menschen wa
ren hem vreemd. Er was niets, dat hem
bond.
Plichtmatig men las nu eenmaal de
courant had hij de 'berichten gelezen,
die weken en dagen te voren waren gepu
bliceerd. O zeker, het zou wel aardig zijn
en mooi en 't was best mogelijk, dat die zoo
genaamde Lichtweek van beteekenis zou zijn,
maar wat ging zij hem aan?
■Maar toen de klok op den schoorsteen
mantel van zijn kamer acht uur geslagen
had, stond hij op, ordende zijn boeken, liep
de trap af en trok op den smallen corridor
zijn demi aan, daar de avonden reeds koud
werden.
Over een half uur zou de Lichtweek offi
cieel door den burgemeester der stad worden
geopend, hadden de bladen vermeld.
De menschen want die zijn van alles
op de hoogte hadden verteld, dat de bur
gemeester op het bordes van het Stadhuis
zou staan, een speech afsteken zou, welke
door luidsprekers hoorbaar zou worden ge
maakt voor de menigte, waarna door het om
draaien van een knop de geheele stad in
eenen verlicht zou zijn.
Het eerste zou kunnen gebeuren, al ge
loofde hij er niets van, maar het tweede
was een onmogelijkheid, omdat elke straat
en elk gebouw afzonderlijk contact had en
er van een centraal punt geen sprake was.
Hij liep door de straten der buitenwijk,
anders heel stil en schier verlaten, maar nu
vol menschen, die druk pratend, hem voor
bijliepen.
Zij hadden allen haast. Hij had geen
haast. Waarom zou hij zich druk maken?
't Was eigenlijk bespottelijk, dat hij zijn ka
mer verlaten had. Wat interesseerde het
hem?
Intusschen liep hij verder naar de binnen
stad, waar 'het lichtfestijn want zóó werd
het genoemd, zich concentreeren zou.
Na een kwartier wandelen had 'hij de bin
nenstad bereikt, waar het voetje voor voetje
gaan moet, daar een enorme menschen-
menigte op de been was en de politie, die
druk in de weer was, genoodzaakt was, ook
voor voetgangers het één-richting-verkeer
toe te passen, wilde men niet onder den voet
geloopen worden.
Hij ergerde zich, dat hij niet kon door-
loopen en genoodzaakt was, den stroom te
volgen. En weer schold hij zich een ezel,
dat hij zijn kamer verlaten had, om de ver
lichting te gaan zien.
Voortgestuwd door een compacte men-
schenmassa, die luid praatte hij kon de
helft niet verstaan, want hij kende 'het dia
lect niet, dat er gesproken werd 'bereikte
hij eindelijk het ruime Marktplein, waar al
thans eenige verademing kwam.
Onwillekeurig richtte hij, met de anderen,
zijn schreden naar het plein voor het impo
sante Raadhuis, een gebouw uit de middel
eeuwen, opgetrokken in Gotischen stijl, het
sieraad van de sterk groeiende stad.
Wat hij verwacht had, geschiedde. De
menschen, die alles wisten, wisten er ook
nu niets van. Want op het bordes van het
Stadhuis verscheen niet de burgemeester,
om een speech te houden. De deuren bleven
gesloten, al was het Raadhuis van binnen
ook hel verlicht, alsof de Gemeenteraad er
vergaderde. Ook liepen er heeren heen en
weer en reden er auto's vóór het gebouw.
De klok van den grooten Servaastoren
sloeg half negen, maar er was niets, dat wees
op een officieele opening van de Lichtweek.
Toch bleef hij, evenals de massa, wach
ten op de dingen, die komen zouden.
Opeens, na een kwartier, ging een schal
lend gejuich uit de menigte op. Het bordes
van het Stadhuis was plotseling verlicht. En
toen begreep hij, dat de officieele opening in
het gebouw had plaats gevonden.
Op hetzelfde moment was het Marktplein
hel verlicht. Het imposante Stadhuis ver
toonde een contourverlichting, die de strak
ke lijnen van het bouwwerk voordeeJig deed
uitkomen.
Omwendend bespeurde hij, hoe een groot
aantal machtige schijnwerpers haar bundel-
licht wierpen op den kolos aan de andere
zijde van de Markt, die in vollen trots oprees.
Ook andere officieele gebouwen waren
verlicht door electrische lampen of door
schijnwerpers.
In de stad was het opeens leven en be
weging. Een file auto's, niet te tellen, pas
seerde in tragen gang, volgend den weg, door
de verkeerspolitie minutieus uitgestippeld,
zoo nu en dan stoppend, wanneer een agent
de hand ophief, teneinde een stroom voet
gangers door te laten. Op de hoeken van
drukke verkeerspunten, zaten in stramme
militaire houding marechaussee's op hun
paar, als trokken zij zich van het heele ge
doe niets aan. Al even steam en stokstijf
stonden de paarden.
Op een afstand keek Albert Leermans toe.
Het interesseerde hem. En het vermaakte
hem, als hij zag, hoe de militair schier on
merkbaar de sporen in de flanken van zijn
ros drukte en zonder een woord te spreken
langs het publiek reed, dat eerbiedig voor
het stomme paard ter zijde week. Dan, alsof
er niets was gebeurd, nam de marechaussee
zijn oorspronkelijke plaats weer in, strak
voor zich uitstarend, kalm wachtend tot hij
weer had op te treden.
Dan ging de eenzame weer verder. Hij
volgde den stroom door de helverlichte win
kelstraten, niet alleen fel verlicht door de
talrijke etalages, maar ook door een ver
lichting, aangebracht boven de straat of
langs de huizen.
Zijns ondanks moest hij bewonderen het
vernuft der technici, die lange triplexpla-
ten zóó belichten, alsof het glazen lichtzui-
len waren. En als hij dan zoo'n lange, lange
straat overzag, dan kwam er toch iets van
trots, hoewel de heele Lichtweek hem, naar
hij zich inbeeldde, koud liet.
Hij kon dat gevoel van trots niet verkla
ren, want de stad interesseerde hem niet. Zij
was niet de zijne. Hij was er gekomen, door
den nood gedrongen. Hij voelde er zich ver
loren in de massa. Hij hunkerde, om heen te
gaan. Maar hij' wist, dat het niet kon.
Een agent van politie, staande midden in
de straat, die hij wilde oversteken, hief de
hand op: er naderden eenige auto's behoo
rend tot de file, die de voorgeschreven route
volgde, een route, zóó opgemaakt, dat alle
verlichte punten en gebouwen der stad in
oogenschouw konden worden genomen.
Een groote, grijze auto was nu in zijn on
middellijke nabijheid. Hij greep naar zijn
hoed, toen 'hij een heer zag zitten, die op zijn
groet joviaal de hand opstak. Op hetzelfde
oogenblik, de auto gleed hem rakelings
voorbij, zag hij in de oogen van een jong
meisje, dat hem zonder eenige bedoeling
opnam, opmerkzaam als zij. op hem was ge
maakt doordat hij groette, hoewel zij hem
niet kende.
Hij kende haar ook niet, maar vermoedde,
dat zij de dochter was van den heer, dien hij
gegroet had, den directeur van de groote
handelsvennootschap, waarin de eenzame een
6C o)
s o C CM B
-O
i.
gtf-i
CU
•o V, 'O
to
o) fl
K
X
•*3 "~4
rC N
G G
^4
i: -c
o p
o C
G cc
functie vervulde, een klein rad was van de
vele raderen, die het geheel in beweging
brachten en in stad hielden.
De mooie auto was voorbij gegleden. Er
volgden er nog een tien-, twintigtal, zoo nu
en dan afgewisseld door een rijtuig, een
melkwagen en andere voertuigen. Want al
wat rijbaar was was voor den dag gehaald.
En de ondernemers sloegen uit de Lichtweek
een slaatje door voor enkele kwartjes de lief
hebbers de stand rond te rijden.
Albert Leermans, die nauwelijks twee we
ken in de stad woonde, wist op dat moment
niet, waar hij was.
Hij was zonder er erg in te hebben uit den
stroom wandelaars geraakt en bevond zich
in een stille straat, verlicht door het alle-
daagsche licht der straatlantaarns.
De stilte deed hem weldadig aan. In hem
kwam in eenen het verlangen op, naar zijn
kamer te gaan. 't Was nu mooi genoeg ge
weest. Hij had het gezien en voor het overige
der week zou hij zich niet meer vertoonen.
In ieder geval behoefde hij, wanneer op het
kantoor over de verlichting werd gesproken,
niet met een mond vol tanden te zitten. Hij
kon zeggen, het voornaamste gezien te heb
ben.
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
Het dorp Maire.
Bovengenoemd plaatsje, waarbij men een
sterk vergrootende microscoop noodig heeft
om het op eenige kaart te vinden, luisterde
eenmaal ook, naar den naam van Mara.
Indien de naam Maire of Mara afgeleid
moet worden van „meer" in de beteekenis
van „zee", dan droeg dit stipje zijn naam met
eere. Niet alleen omdat het vlak bij het water
lag, doch vooral wijl het maar al te vaak met
de „zee" kennis maakte.
Maire was eenmaal groot. Dat wil hier niet
zeggen, uitblinkende in de wereldhistorie,
maar groot van omvang. De oppervlakte der
Heerlijkheid bedroeg weleer 2278 gemeten
kostbaar lands. Maar helaas, de vloeden van
1530 en 1532, die zooveel jammer en wee
over geheel Zeeland brachten, verslonden
deze schoone landouwen geheel.
Meer dan 50 menschen waren bij die ge
legenheid op het dak der kerk geklommen,
om den dood in de golven te ontgaan. Twee
dagen en drie nachten brachten zij daar zon
der eenig voedsel door. Toen zond Jan van
Glymes, Heer van Bergen op Zoom, wien hun
nood ter oore kwam, een schip om de onge-
lukkigen te redden.
Pas in 1694 vond men moed, tijd en geld,
om een heel klein brokje ervan opnieuw te
bedijken, 't Was echter niet grooter dan 250
gemeten. Dit stuk stond niet op zichzelf,
maar werd te samen met Valkenisse bedijkt.
Een 80-tal jaren later won men van het ver
dronken gedeelte weer 678 gemeten aan, die
aan den Reigersberghschen polder hoorden.
De menschen schijnen evenwel een tamelijke
hoeveelheid vrees bezeten te hebben om het
heroverde gebied te gaan bewonen. Want
eerst 60 jaar na de eerste bedijking werden
er in het ambacht 4 huizen gebouwd.
Oud is Maire ontegenzeggelijk. Immers,
reeds in het jaar 1080 was het zoo rijk, dat
er edelen bestonden, die zich naar dit hoekje
lands noemden. Uit dit jaar toch vinden wij
gewag gemaakt van een heer Johan van
der Meer. Een poosje later wordt vermeld
een zekere Hemericus van der Meer. Dit
heerschap met zijn fraaie naam, schijnt een
galant man te zijn geweest. Het zal velen
wel bekend zijn, dat er eenmaal in Holland
en Zeeland een twist bestond, tusschen een
zekere Ada, dochter van den overleden Hol-
landschen Graaf en haar oom Willem. Ada
wilde graag het gravenkroontje dragen,
vooral op aandrang vein haar moeder.
Daarentegen meende evenwel Heer Wil
lem, de broeder van Ada's vader te moeten
protesteeren. „In Holland en Zeeland", zeide
hij, en dit was waarheid „mag van rechts
wege geen vrouw het Grafelijk bewind voeren
en wijl nu mijn broeder geen mannelijke na
komelingen heeft, komt mij het Grafelijk be
wind toe".
Toen ontstond er kwestie, want mama liet
de kostelijke Hollandsche kaas zóó maar niet'
van haar dochters brood eten. Verscheidene
Edelen schaarden zich aan de zijde der da
mes, en onder hen behoorde ook Hemericus
van der Maire (Meer). Voorzeker een hoffe
lijke daad.
Maar ach, indien hij had kunnen voorzien,
wat de tijd zou baren, ik vrees, dat hij zich
nog wel eens bedacht zou hebben, eer hij de
partij van Ada koos.
Wat toch gebeurde er? Willem won den
strijd en werd Graaf. En een zijner eerste re-
geeringsdaden was, de edelen, die zich tegen
zijn aanspraken verzet hadden, machteloos
te maken. Zoo zag Hemericus van de Maire
het ongehoorde feit gebeuren, dat de Graaf
zijn goederen verbeurd verklaarde en aan
zich trok.
Een zekere Berthoen de Maire (Meer)
hielp mede het verdrag te sluiten, dat de
Antwerpenaren met de heffers van den tol op
de Westerschelde, aangingen. Uit een zijtak
van dit geslacht schijnt de familie te zijn
voortgekomen, die nog heden ten dage van
der Meer heet.
Een bizonderheid van Maire is, dat het in
1345 door Graaf Willem van Henegouwen,
die uit kracht van bovengenoemde verbeurd
verklaring de eigenaar was, in pand gegeven
werd aan eenige Hollandsche en Zeeuwsche
steden.
Deze Graaf had behoefte aan geld, aan
veel geld, omdat ook hij twist voerde met
een vrouw, en wel met zijn moeder, over de
opvolging in de regeering.
Bij de edelen moest hij niet aankloppen
om hulp, wel bij de regeeringen der steden,
die liever een krachtig, mannelijk, dan een
zwak-vrouwelijk bestuur bezaten, onder welk
laatste de edelen, aan de steden, allicht den
voet op den nek zetten.
Genoemde Graaf Willem, leende dus van
Hollandsche en Zeeuwsche steden aanzien
lijke sommen en nu diende de Heerlijkheid
Maire, als een der panden voor de richtige
terugbetaling.
Met betrekking tot de zaken van den gods
dienst vinden wij vermeld, dat er reeds in
1284 te Maire een priester was, Mengoud ge-
heeten.
In de dorpskerk was bij het altaar van de
Heilige Catharina een vicarie, een bewijs,
dat deze kerk zoo onbeduidend nog niet was.
Overigens hebben wij niets meer van het
voormalige Zeeuwsche dorp kunnen opspo
ren. Velen weten niet eens dat dit bloeiende
dorp eenmaal op den Zuid-Bevelandschen
bodem lag, weshalve wij deze weinige herin
neringen weer eens naar voren brengen.
Beste nichtjes en neefjes!
Van het vorige kruiswoord-raadsel heb ik
al zooveel goede oplossingen binnen, dat ik
het nog wel een keertje aan durf.
De vorige week heb ik nog vergeten een
paar prijswinnaars te vermelden, n.l. Klap
roos „Beproefde Vriendschap" en Kernoffel
een foto-album.
Breskens. „Zonnestraaltje". Beviel het
je nog al in Goes, of ben je toch maar liever
in B. Moest jij de huishouding doen toen
moeder uit was? Gelukkig maar dat de tand
er nu uit is. Zooiets is anders geen pretje.
Hilversum. „Primula". Jij gaat veel
te veel uit geloof ik, maar ik kan het wel be
grijpen als je in zoo'n mooie omgeving woont.
Hier kun je anders ook wel genieten, als
je b.v. 's avonds over den Kattendijkschen
dijk fietst, of aan de Schelde zit.
K a p e 11 e. „Grasklokje." Dank je wel
voor je ansicht. Ik vind het prettig, dat je
toch nog even hebt geschreven, want nu
weet ik meteen dat je het boekje hebt ont
vangen.
Nieuwdorp. „Fluweeltje." Het trof
goed, want Paaschlelie wou haar poesie-al-
bum graag ruilen, dus nu heb jij die gekre
gen. En nu maar zorgen dat er een heele-
boel versjes in komen. Moeten al de vrien
dinnetjes er in schrijven? „Juffertje in 't
Groen" en „Wilde Wingerd". Allereerst har
telijk gefeliciteerd met J. haar verjaardag;
heb je gister een prettige dag gehad? De uit-
Het weer was slecht, het bosch gehuld in
donker;
Een dikke, zware mist kroop door de takken
voort;
En toch, een vroolijk lied van tusschen
't groen weerklonk er,
Zooals een vogel zingt, door 't zonnetje
bekoord.
Verbaasd sloop 'k naderbij en 'k zag om
hoog een plekje,
Waar 't alles helder was in 't lieflijkst hemel
blauw!
Dat gaf dien jubeltoon aan 't zingend vogel
bekje.
Hij had de zon ontdekt, trots al het nevel-
grauw!
Ach, als zoo'n vogelke terstond begint te
zingen,
Wanneer zijn Schepper hem één zonnestraal
ontsteekt
Waarom zie ik dan niet, hoe God in alle
dingen
Een lichtstraal nederlegt, die van Zijn hemel
spreekt?
komst van dat raadsel zal ik er aan 'teind
ook bij zetten; nu gaat het nog niet. „Vadera
helper". Flink, dat je het niet op hebt gege
ven, want je hebt het nu goed ook. Ja, je
kunt nu wel genieten van het buitenspelen.
Maakt Z. het ook nog goed? „Juffertje".
Jullie zaten daar gezellig hoor, en dan zoo'n
klein kindje om op te passen. Leuk dat jul
lie ook wel eens met haar mogen wandelen.
Wat heeft T. een mooi cadeau gekregen;
heeft ze het al eens gebruikt?
Rilland. „Afrikaantje". Je hebt mooie
cadeaux gehad, 't Was anders maar druk bil
jullie, twee kroonjaren vlak na elkaar. Na
tuurlijk mag je al vacantie hebben en 'k
zal het heel prettig vinden als er dan eens
een extra brief komt.
BergenopZoom. „Loolaantje." Jullie
hebt 't dus beter getroffen dan de menschen
hier in Zeeland. Nu, ik had hem ook wel
graag gezien, maar heb nu maar alleen
van al de foto's genoten. Die raadsels los
ik ook vaak op, maar voor jullie zijn ze nog
wel wat moeilijk. „Cornelis de Witt." Je
hebt het prachtig beschreven en ik kan me
nu wel echt voorstellen hoe het was. Had je
zelf geen zin om mee te gaan. Dat het ko
nijnenhok te klein wordt is een goed tee-
ken.
Goes. ,Roosje." Jullie moet wel heel wal
ansichten verkocht hebben, om zooveel geld
bij elkaar te krijgen. Ja, t'was die middag
erg koud, vooral toen het wat later werd.
Zijn jullie de vorige Zaterdag niet gegaan?
„Duinroosje". Zooals je ziet hebben we deze
week weer zoo'n leuk raadsel; vindt je ze
prettiger dan die we gewoonlijk hebben?
Ja, dat is wel het prettigst, 's nachts rege
nen en overdag mooi weer. „Karekiet." Jij
was dus ook bij de teleurgestelden; echt jam
mer hoor. Fijn dat in den tuin alles al zoo
opschiet. Je eet nu zeker iederen dag aard
beien op de boterham.
„Erica" Eigenlijk is je briefje te laat,
maar voor dezen keer zal ik het er nog maar
tusschen plaatsen. Jullie hebt zeker wel
heel wat repetities zoo voor de vacantie, of
valt het wel wat mee.
Serooskerke. „Blauwoog." Jullie
hebt wel vacantie, maar dan moet je zeker
hard werken. Komt er ook nog een echte va
cantie? Zusje moet dan na de vacantie maar
mee gaan doen; 't zal best gaan. Het kruis-
raadsel had je goed. „Winterkoninginnetje."
Prettig dat het prijsje naar je zin was; ik
denk dat je er best veel plezier van zult heb
ben. Fijn dat jullie al gauw vacantie krij
gen; heb je al uitgaansplannen. Jij was vroe
ger zeker net als je zusje, of nog? „Mau-
rits". Wat een droevige tijding had jij mij te
schrijven. Ik wist wel dat vader al lang ziek
was, maar dat hij zoo spoedig zou sterven
had ik niet verwacht. Wil je moeder ook mijn
hartelijke deelneming betuigen? Heerlijk, te
weten dat vader nu in den Hemel is, en dat
eens een weerzien zal volgen.
Koudekerk e. „Paaschlelie." 't Was
echt gemakkelijk dat jij ook wou ruilen, om
dat Fluweeltje het ook al had gevraagd. Leuk