SFfff s 1 If ^?*S -- Het zoutende zout J 4- Uit het Zeeuwsch Verseden Voor de jeugd. 2 E E ld O ld 73 c 1.) Het blauwe plekje. "5 5 O O 5 -S K a B 7S H a a 5? n ■W n B (h ca a a Cm km. 03 E o Z 60 O .2 S id a «•osc .2 «J C ffl dT) Z g to G S 2 Q« U Ff OH 0) TJ oi cd _2 cd cd G 03 S N n C'° 3 w *-. cd cd -S s '3d Is j s* 2 5^ O, cn en ,C 60 2 03 _P S- 53 Ü-S 2 c G e hó^ 9 BS* aj o U O ft a B <v C3 03 T3 G a3 X3 cd N Q3 03 t-o 03 03 3 03 y »2 z ÏH G..C S§fefeGC3^§g CM® ®s) v- c- olvf! 13 S -o 3 -a o.^ «T-H g O *3 g 2 g -o s <s ■m g -cd"©T!ri 'O ai ■aa)^3^S_^®sc fc a o M e u ft5o - M ®-H S -o 3 c G g SC _J3 Q d o o cd O 'O &D.Q 60 *0 CQ J*j co S V73 tM rH O co 03 TH T3 »G C Q) -*-< aj Ook „Vrouwenstrijd", Deeping's roman, dien we thans bespreken willen, verdient om dezelfde markante eigenschappen de be langstelling onzer lezers. De strijd van recht tegen onrecht, van baatzucht en algeheele onbaatzuchtigheid wordt hier geteekend. De mensch, zooals hij in vele gevallen geworden is, maar daarnaast de mensch, die de naas tenliefde niet verloochent en meer beant woordt aan den eisch, die van Godswege gesteld is. Mevrouw Betty Steel, een wreede, bereke nende vrouw, die slechts één doel heeft; de praktijk van dokter Murchinson af te breken ten profijte van haar echtgenoot. Catherine Murchinsons vrouw is zijn steunpunt in alle moeilijkheden. Waar Betty Steel alles aanwendt om Murchinson te treffen, ook de meest afkeurenswaardige middelen, is Catherine de vrouw, door wie dokter Murchinson ten slotte de overwin ning behaalt. „Vrouwenstrijd" is de titel van dit boek; en er is sprake van tweeërlei strijd: die van Betty Steel, waarin alles wat laag is, domineert; en den strijd dien Cathe rine Murchinson voert tot steun van haar echtgenoot, tot wederoprichting uit zijn ge vallen staat, een taak, die stellig moet ge rekend worden tot de meest eervolle. De laatste naar de woorden van den auteur rein, oprecht, edelmoedig, openhartig; de ander gesloten, sluw, scherpzinnig, gewild elegant Er was een donkere schaduw in dokter Murchisons leven: het verleden van zijn geslacht kenmerkte zich door drankmis bruik. Maar niemand dacht, dat hij zich vrijwillig zou overgeven aan die zonde der vaderen. Voor Catherine was dit verhaal van het geen in het verleden van haar echtgenoot een zoo alles-beheerschende rol had gespeeld, een soort ontwaken. Zij moest hem helpen om sterk te staan tegen de verleiding; en zoo werd de wetenschap van hetgeen zijn voor vaderen ten val had gebracht, een verster king van haar liefde. „James Murchison en zijn vrouw hadden eikaars hart steviger vastgegrepen, als menschen, die een smalle plaats op het steile rotspad van het leven naderen." Er was nóg iemand, die het verleden kende: Betty Steel. Op dit punt zal zij al haar kracht concentreeren om Murchison ten val te brengen. Het gelukt haar, haar echtgenoot over te halen tot deelnemen aan haar sluwen op zet In hem is haat gegroeid tegen zijn col lega, die zich op zoo gunstige wijze onder scheidde in een moeilijk geval uit dokter Steels practijk. Dat wreekt hij, zoodra zich in Murchisons optreden een soortgelijk ge val voordoet. Had deze alles stil gehouden en Steels eer gered, zoodra hij een kans krijgt, reageert dokter Steel precies anders om. Hij maakt zijn collega onmogelijk in het oog der patiënten en neemt alle midde len te baat om Murchisons misstap zoo breed mogelijk uit te maken, waardoor deze zijn drukke practijk in den steek laat en een ondergeschikte functie elders aanvaardt. Nu komt eerst ten volle de strijd van Catherine; een strijd tegen grauw pessi misme en sombere wanhoop, een strijd om het leven van haar echtgenoot zuiver te houden van de zonde der vaderen, die in zulk een kritiek oogenblik zich geopenbaard had. Zij overwint; en door haar óók dokter Murchison, die zijn oude practijk weer her vat, den strijd aandurft Hij is een oogenblik zwak geweest; de drank heeft een oogenblik de overhand ge had. Hij heeft geleden, maar als een sterker mensch treedt hij het oude leven in zijn stadje weer tegemoet. Dank zij de vrouw, die zijn sterke steun was. En dokter Steel? Het is hem, na het ver trek van zijn collega, wel zeer voor den wind gegaan. Tot zich een besmettelijke ziekte bij hem openbaart, die hij wel ont dekt, maar angstvallig geheim houdt De ziekte plant zich voort; ook mevrouw Steel wordt er door gegrepen. En de man, die het dokter Murchison tot een zeer ern stige fout aanrekende, dat hij in een oogen blik van overspanning verkeerd gehandeld heeft, laadt op zichzelf de ontzettende ver antwoordelijkheid aansprakelijk te zijn voor de verspreiding van een hoogst ernstige ziekte. Waar is thans de vaste wil tot recht vaardigheid, dien hij toonde toen hij zich opwierp tot Murchisons aanklager? Op het altaar der ijdelheid hebben dokter Steel en zijn vrouw alles ten offer gebracht, niets gewonnen. Den strijd van een vrouw tegen het kwade en voor het goede, zien wij in Catherine's leven. Den strijd van een vrouw voor eigen belang, zelfzucht en haat in het leven van Betty Steel. In een volgend artikel hopen wij nog in 'tkort stil te staan bij de wijze, waarop Warwick Deeping dit alles nader ontwikkelt. A. L. VAN OYEN. door H. KINGMANS. Hoofdstuk I. Toen de klok op den schoorsteenmantel van zijn kamer acht uur geslagen had, stond Albert Leermans op. Hij pakte zijn boeken bij elkaar en legde ze op een stapeltje ter zijde van de tafel. Hij had zich ingebeeld, dat de Lichtweek, die de stad bij avond, naar het heette, in daglicht zetten zou, hem volkomen koud liet. Waarom zou hij er zich druk om maken? De stad was hem vreemd. De menschen wa ren hem vreemd. Er was niets, dat hem bond. Plichtmatig men las nu eenmaal de courant had hij de 'berichten gelezen, die weken en dagen te voren waren gepu bliceerd. O zeker, het zou wel aardig zijn en mooi en 't was best mogelijk, dat die zoo genaamde Lichtweek van beteekenis zou zijn, maar wat ging zij hem aan? ■Maar toen de klok op den schoorsteen mantel van zijn kamer acht uur geslagen had, stond hij op, ordende zijn boeken, liep de trap af en trok op den smallen corridor zijn demi aan, daar de avonden reeds koud werden. Over een half uur zou de Lichtweek offi cieel door den burgemeester der stad worden geopend, hadden de bladen vermeld. De menschen want die zijn van alles op de hoogte hadden verteld, dat de bur gemeester op het bordes van het Stadhuis zou staan, een speech afsteken zou, welke door luidsprekers hoorbaar zou worden ge maakt voor de menigte, waarna door het om draaien van een knop de geheele stad in eenen verlicht zou zijn. Het eerste zou kunnen gebeuren, al ge loofde hij er niets van, maar het tweede was een onmogelijkheid, omdat elke straat en elk gebouw afzonderlijk contact had en er van een centraal punt geen sprake was. Hij liep door de straten der buitenwijk, anders heel stil en schier verlaten, maar nu vol menschen, die druk pratend, hem voor bijliepen. Zij hadden allen haast. Hij had geen haast. Waarom zou hij zich druk maken? 't Was eigenlijk bespottelijk, dat hij zijn ka mer verlaten had. Wat interesseerde het hem? Intusschen liep hij verder naar de binnen stad, waar 'het lichtfestijn want zóó werd het genoemd, zich concentreeren zou. Na een kwartier wandelen had 'hij de bin nenstad bereikt, waar het voetje voor voetje gaan moet, daar een enorme menschen- menigte op de been was en de politie, die druk in de weer was, genoodzaakt was, ook voor voetgangers het één-richting-verkeer toe te passen, wilde men niet onder den voet geloopen worden. Hij ergerde zich, dat hij niet kon door- loopen en genoodzaakt was, den stroom te volgen. En weer schold hij zich een ezel, dat hij zijn kamer verlaten had, om de ver lichting te gaan zien. Voortgestuwd door een compacte men- schenmassa, die luid praatte hij kon de helft niet verstaan, want hij kende 'het dia lect niet, dat er gesproken werd 'bereikte hij eindelijk het ruime Marktplein, waar al thans eenige verademing kwam. Onwillekeurig richtte hij, met de anderen, zijn schreden naar het plein voor het impo sante Raadhuis, een gebouw uit de middel eeuwen, opgetrokken in Gotischen stijl, het sieraad van de sterk groeiende stad. Wat hij verwacht had, geschiedde. De menschen, die alles wisten, wisten er ook nu niets van. Want op het bordes van het Stadhuis verscheen niet de burgemeester, om een speech te houden. De deuren bleven gesloten, al was het Raadhuis van binnen ook hel verlicht, alsof de Gemeenteraad er vergaderde. Ook liepen er heeren heen en weer en reden er auto's vóór het gebouw. De klok van den grooten Servaastoren sloeg half negen, maar er was niets, dat wees op een officieele opening van de Lichtweek. Toch bleef hij, evenals de massa, wach ten op de dingen, die komen zouden. Opeens, na een kwartier, ging een schal lend gejuich uit de menigte op. Het bordes van het Stadhuis was plotseling verlicht. En toen begreep hij, dat de officieele opening in het gebouw had plaats gevonden. Op hetzelfde moment was het Marktplein hel verlicht. Het imposante Stadhuis ver toonde een contourverlichting, die de strak ke lijnen van het bouwwerk voordeeJig deed uitkomen. Omwendend bespeurde hij, hoe een groot aantal machtige schijnwerpers haar bundel- licht wierpen op den kolos aan de andere zijde van de Markt, die in vollen trots oprees. Ook andere officieele gebouwen waren verlicht door electrische lampen of door schijnwerpers. In de stad was het opeens leven en be weging. Een file auto's, niet te tellen, pas seerde in tragen gang, volgend den weg, door de verkeerspolitie minutieus uitgestippeld, zoo nu en dan stoppend, wanneer een agent de hand ophief, teneinde een stroom voet gangers door te laten. Op de hoeken van drukke verkeerspunten, zaten in stramme militaire houding marechaussee's op hun paar, als trokken zij zich van het heele ge doe niets aan. Al even steam en stokstijf stonden de paarden. Op een afstand keek Albert Leermans toe. Het interesseerde hem. En het vermaakte hem, als hij zag, hoe de militair schier on merkbaar de sporen in de flanken van zijn ros drukte en zonder een woord te spreken langs het publiek reed, dat eerbiedig voor het stomme paard ter zijde week. Dan, alsof er niets was gebeurd, nam de marechaussee zijn oorspronkelijke plaats weer in, strak voor zich uitstarend, kalm wachtend tot hij weer had op te treden. Dan ging de eenzame weer verder. Hij volgde den stroom door de helverlichte win kelstraten, niet alleen fel verlicht door de talrijke etalages, maar ook door een ver lichting, aangebracht boven de straat of langs de huizen. Zijns ondanks moest hij bewonderen het vernuft der technici, die lange triplexpla- ten zóó belichten, alsof het glazen lichtzui- len waren. En als hij dan zoo'n lange, lange straat overzag, dan kwam er toch iets van trots, hoewel de heele Lichtweek hem, naar hij zich inbeeldde, koud liet. Hij kon dat gevoel van trots niet verkla ren, want de stad interesseerde hem niet. Zij was niet de zijne. Hij was er gekomen, door den nood gedrongen. Hij voelde er zich ver loren in de massa. Hij hunkerde, om heen te gaan. Maar hij' wist, dat het niet kon. Een agent van politie, staande midden in de straat, die hij wilde oversteken, hief de hand op: er naderden eenige auto's behoo rend tot de file, die de voorgeschreven route volgde, een route, zóó opgemaakt, dat alle verlichte punten en gebouwen der stad in oogenschouw konden worden genomen. Een groote, grijze auto was nu in zijn on middellijke nabijheid. Hij greep naar zijn hoed, toen 'hij een heer zag zitten, die op zijn groet joviaal de hand opstak. Op hetzelfde oogenblik, de auto gleed hem rakelings voorbij, zag hij in de oogen van een jong meisje, dat hem zonder eenige bedoeling opnam, opmerkzaam als zij. op hem was ge maakt doordat hij groette, hoewel zij hem niet kende. Hij kende haar ook niet, maar vermoedde, dat zij de dochter was van den heer, dien hij gegroet had, den directeur van de groote handelsvennootschap, waarin de eenzame een 6C o) s o C CM B -O i. gtf-i CU •o V, 'O to o) fl K X •*3 "~4 rC N G G ^4 i: -c o p o C G cc functie vervulde, een klein rad was van de vele raderen, die het geheel in beweging brachten en in stad hielden. De mooie auto was voorbij gegleden. Er volgden er nog een tien-, twintigtal, zoo nu en dan afgewisseld door een rijtuig, een melkwagen en andere voertuigen. Want al wat rijbaar was was voor den dag gehaald. En de ondernemers sloegen uit de Lichtweek een slaatje door voor enkele kwartjes de lief hebbers de stand rond te rijden. Albert Leermans, die nauwelijks twee we ken in de stad woonde, wist op dat moment niet, waar hij was. Hij was zonder er erg in te hebben uit den stroom wandelaars geraakt en bevond zich in een stille straat, verlicht door het alle- daagsche licht der straatlantaarns. De stilte deed hem weldadig aan. In hem kwam in eenen het verlangen op, naar zijn kamer te gaan. 't Was nu mooi genoeg ge weest. Hij had het gezien en voor het overige der week zou hij zich niet meer vertoonen. In ieder geval behoefde hij, wanneer op het kantoor over de verlichting werd gesproken, niet met een mond vol tanden te zitten. Hij kon zeggen, het voornaamste gezien te heb ben. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Het dorp Maire. Bovengenoemd plaatsje, waarbij men een sterk vergrootende microscoop noodig heeft om het op eenige kaart te vinden, luisterde eenmaal ook, naar den naam van Mara. Indien de naam Maire of Mara afgeleid moet worden van „meer" in de beteekenis van „zee", dan droeg dit stipje zijn naam met eere. Niet alleen omdat het vlak bij het water lag, doch vooral wijl het maar al te vaak met de „zee" kennis maakte. Maire was eenmaal groot. Dat wil hier niet zeggen, uitblinkende in de wereldhistorie, maar groot van omvang. De oppervlakte der Heerlijkheid bedroeg weleer 2278 gemeten kostbaar lands. Maar helaas, de vloeden van 1530 en 1532, die zooveel jammer en wee over geheel Zeeland brachten, verslonden deze schoone landouwen geheel. Meer dan 50 menschen waren bij die ge legenheid op het dak der kerk geklommen, om den dood in de golven te ontgaan. Twee dagen en drie nachten brachten zij daar zon der eenig voedsel door. Toen zond Jan van Glymes, Heer van Bergen op Zoom, wien hun nood ter oore kwam, een schip om de onge- lukkigen te redden. Pas in 1694 vond men moed, tijd en geld, om een heel klein brokje ervan opnieuw te bedijken, 't Was echter niet grooter dan 250 gemeten. Dit stuk stond niet op zichzelf, maar werd te samen met Valkenisse bedijkt. Een 80-tal jaren later won men van het ver dronken gedeelte weer 678 gemeten aan, die aan den Reigersberghschen polder hoorden. De menschen schijnen evenwel een tamelijke hoeveelheid vrees bezeten te hebben om het heroverde gebied te gaan bewonen. Want eerst 60 jaar na de eerste bedijking werden er in het ambacht 4 huizen gebouwd. Oud is Maire ontegenzeggelijk. Immers, reeds in het jaar 1080 was het zoo rijk, dat er edelen bestonden, die zich naar dit hoekje lands noemden. Uit dit jaar toch vinden wij gewag gemaakt van een heer Johan van der Meer. Een poosje later wordt vermeld een zekere Hemericus van der Meer. Dit heerschap met zijn fraaie naam, schijnt een galant man te zijn geweest. Het zal velen wel bekend zijn, dat er eenmaal in Holland en Zeeland een twist bestond, tusschen een zekere Ada, dochter van den overleden Hol- landschen Graaf en haar oom Willem. Ada wilde graag het gravenkroontje dragen, vooral op aandrang vein haar moeder. Daarentegen meende evenwel Heer Wil lem, de broeder van Ada's vader te moeten protesteeren. „In Holland en Zeeland", zeide hij, en dit was waarheid „mag van rechts wege geen vrouw het Grafelijk bewind voeren en wijl nu mijn broeder geen mannelijke na komelingen heeft, komt mij het Grafelijk be wind toe". Toen ontstond er kwestie, want mama liet de kostelijke Hollandsche kaas zóó maar niet' van haar dochters brood eten. Verscheidene Edelen schaarden zich aan de zijde der da mes, en onder hen behoorde ook Hemericus van der Maire (Meer). Voorzeker een hoffe lijke daad. Maar ach, indien hij had kunnen voorzien, wat de tijd zou baren, ik vrees, dat hij zich nog wel eens bedacht zou hebben, eer hij de partij van Ada koos. Wat toch gebeurde er? Willem won den strijd en werd Graaf. En een zijner eerste re- geeringsdaden was, de edelen, die zich tegen zijn aanspraken verzet hadden, machteloos te maken. Zoo zag Hemericus van de Maire het ongehoorde feit gebeuren, dat de Graaf zijn goederen verbeurd verklaarde en aan zich trok. Een zekere Berthoen de Maire (Meer) hielp mede het verdrag te sluiten, dat de Antwerpenaren met de heffers van den tol op de Westerschelde, aangingen. Uit een zijtak van dit geslacht schijnt de familie te zijn voortgekomen, die nog heden ten dage van der Meer heet. Een bizonderheid van Maire is, dat het in 1345 door Graaf Willem van Henegouwen, die uit kracht van bovengenoemde verbeurd verklaring de eigenaar was, in pand gegeven werd aan eenige Hollandsche en Zeeuwsche steden. Deze Graaf had behoefte aan geld, aan veel geld, omdat ook hij twist voerde met een vrouw, en wel met zijn moeder, over de opvolging in de regeering. Bij de edelen moest hij niet aankloppen om hulp, wel bij de regeeringen der steden, die liever een krachtig, mannelijk, dan een zwak-vrouwelijk bestuur bezaten, onder welk laatste de edelen, aan de steden, allicht den voet op den nek zetten. Genoemde Graaf Willem, leende dus van Hollandsche en Zeeuwsche steden aanzien lijke sommen en nu diende de Heerlijkheid Maire, als een der panden voor de richtige terugbetaling. Met betrekking tot de zaken van den gods dienst vinden wij vermeld, dat er reeds in 1284 te Maire een priester was, Mengoud ge- heeten. In de dorpskerk was bij het altaar van de Heilige Catharina een vicarie, een bewijs, dat deze kerk zoo onbeduidend nog niet was. Overigens hebben wij niets meer van het voormalige Zeeuwsche dorp kunnen opspo ren. Velen weten niet eens dat dit bloeiende dorp eenmaal op den Zuid-Bevelandschen bodem lag, weshalve wij deze weinige herin neringen weer eens naar voren brengen. Beste nichtjes en neefjes! Van het vorige kruiswoord-raadsel heb ik al zooveel goede oplossingen binnen, dat ik het nog wel een keertje aan durf. De vorige week heb ik nog vergeten een paar prijswinnaars te vermelden, n.l. Klap roos „Beproefde Vriendschap" en Kernoffel een foto-album. Breskens. „Zonnestraaltje". Beviel het je nog al in Goes, of ben je toch maar liever in B. Moest jij de huishouding doen toen moeder uit was? Gelukkig maar dat de tand er nu uit is. Zooiets is anders geen pretje. Hilversum. „Primula". Jij gaat veel te veel uit geloof ik, maar ik kan het wel be grijpen als je in zoo'n mooie omgeving woont. Hier kun je anders ook wel genieten, als je b.v. 's avonds over den Kattendijkschen dijk fietst, of aan de Schelde zit. K a p e 11 e. „Grasklokje." Dank je wel voor je ansicht. Ik vind het prettig, dat je toch nog even hebt geschreven, want nu weet ik meteen dat je het boekje hebt ont vangen. Nieuwdorp. „Fluweeltje." Het trof goed, want Paaschlelie wou haar poesie-al- bum graag ruilen, dus nu heb jij die gekre gen. En nu maar zorgen dat er een heele- boel versjes in komen. Moeten al de vrien dinnetjes er in schrijven? „Juffertje in 't Groen" en „Wilde Wingerd". Allereerst har telijk gefeliciteerd met J. haar verjaardag; heb je gister een prettige dag gehad? De uit- Het weer was slecht, het bosch gehuld in donker; Een dikke, zware mist kroop door de takken voort; En toch, een vroolijk lied van tusschen 't groen weerklonk er, Zooals een vogel zingt, door 't zonnetje bekoord. Verbaasd sloop 'k naderbij en 'k zag om hoog een plekje, Waar 't alles helder was in 't lieflijkst hemel blauw! Dat gaf dien jubeltoon aan 't zingend vogel bekje. Hij had de zon ontdekt, trots al het nevel- grauw! Ach, als zoo'n vogelke terstond begint te zingen, Wanneer zijn Schepper hem één zonnestraal ontsteekt Waarom zie ik dan niet, hoe God in alle dingen Een lichtstraal nederlegt, die van Zijn hemel spreekt? komst van dat raadsel zal ik er aan 'teind ook bij zetten; nu gaat het nog niet. „Vadera helper". Flink, dat je het niet op hebt gege ven, want je hebt het nu goed ook. Ja, je kunt nu wel genieten van het buitenspelen. Maakt Z. het ook nog goed? „Juffertje". Jullie zaten daar gezellig hoor, en dan zoo'n klein kindje om op te passen. Leuk dat jul lie ook wel eens met haar mogen wandelen. Wat heeft T. een mooi cadeau gekregen; heeft ze het al eens gebruikt? Rilland. „Afrikaantje". Je hebt mooie cadeaux gehad, 't Was anders maar druk bil jullie, twee kroonjaren vlak na elkaar. Na tuurlijk mag je al vacantie hebben en 'k zal het heel prettig vinden als er dan eens een extra brief komt. BergenopZoom. „Loolaantje." Jullie hebt 't dus beter getroffen dan de menschen hier in Zeeland. Nu, ik had hem ook wel graag gezien, maar heb nu maar alleen van al de foto's genoten. Die raadsels los ik ook vaak op, maar voor jullie zijn ze nog wel wat moeilijk. „Cornelis de Witt." Je hebt het prachtig beschreven en ik kan me nu wel echt voorstellen hoe het was. Had je zelf geen zin om mee te gaan. Dat het ko nijnenhok te klein wordt is een goed tee- ken. Goes. ,Roosje." Jullie moet wel heel wal ansichten verkocht hebben, om zooveel geld bij elkaar te krijgen. Ja, t'was die middag erg koud, vooral toen het wat later werd. Zijn jullie de vorige Zaterdag niet gegaan? „Duinroosje". Zooals je ziet hebben we deze week weer zoo'n leuk raadsel; vindt je ze prettiger dan die we gewoonlijk hebben? Ja, dat is wel het prettigst, 's nachts rege nen en overdag mooi weer. „Karekiet." Jij was dus ook bij de teleurgestelden; echt jam mer hoor. Fijn dat in den tuin alles al zoo opschiet. Je eet nu zeker iederen dag aard beien op de boterham. „Erica" Eigenlijk is je briefje te laat, maar voor dezen keer zal ik het er nog maar tusschen plaatsen. Jullie hebt zeker wel heel wat repetities zoo voor de vacantie, of valt het wel wat mee. Serooskerke. „Blauwoog." Jullie hebt wel vacantie, maar dan moet je zeker hard werken. Komt er ook nog een echte va cantie? Zusje moet dan na de vacantie maar mee gaan doen; 't zal best gaan. Het kruis- raadsel had je goed. „Winterkoninginnetje." Prettig dat het prijsje naar je zin was; ik denk dat je er best veel plezier van zult heb ben. Fijn dat jullie al gauw vacantie krij gen; heb je al uitgaansplannen. Jij was vroe ger zeker net als je zusje, of nog? „Mau- rits". Wat een droevige tijding had jij mij te schrijven. Ik wist wel dat vader al lang ziek was, maar dat hij zoo spoedig zou sterven had ik niet verwacht. Wil je moeder ook mijn hartelijke deelneming betuigen? Heerlijk, te weten dat vader nu in den Hemel is, en dat eens een weerzien zal volgen. Koudekerk e. „Paaschlelie." 't Was echt gemakkelijk dat jij ook wou ruilen, om dat Fluweeltje het ook al had gevraagd. Leuk

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8