I a|1 &S«*fsa£l*m*f Voor Vrijheid en Recht Uit het Zeeuwsch Verleden T O isis Brieven over Opvoeding. Voor de jeugd. s a .3 ill i §w Het Beleg van Sluis in 1587. Zijn genade. Moeder. Wind en Water. a 2 3®!^! T!i^3rö r« p d a o a Q Ph -y 04 5=" ffl Pm <0 a Cm TT» 5 'O T3 CÖ a a do::? ja dM S g cT &3 SSS-g <D^ W (D T3 3 d ft'r; J5 jj w w O H aw d ®q^ï3 ■B^S CQ 1 ;s? rd 7? rj •'-« ro ®2 g d o cd -g g B l "2 g d H w t-i tn hr -w K 5 d M O -^Tj 2 r-4 W O a *3 *5 W CO &m B a d fl ©do t> JJ W w o -siï (D "O CD d a 2^ s T3 Sgf cc fi d-i'3-8 2 p* d „22 bo «5 *43 a aj a o O cö d bo _3 "m 3 W bo CO rd d -d CD bC CP a^j .2 o N O Maar wèl heeft dit boek een zeer goede e te waardeeren eigenschap in het feit, dat d<- schrijfster op meesterlijke wijze den lezer tot het einde toe in volle spanning houdt. Nergens vermindert die spanning; altijd blijft er de vraag: wat Puck Coomvelt doen zal, wat dan wel het zwaarst zal wegen. Zal zij haar werk opgeven, moet haar hu welijk een mislukking worden? De schrijf ster houdt den lezer wanneer hij er een maal „in" is, en de zeer breed-uitgemeten eerste hoofdstukken door is tot het eind fee vast, om hem dan ten slotte de door dsn een toegejuichte, door den ander be ts eurde! uitslag te melden: Puck laat al het andere varen en kiest voor het leven anet hém aan z ij n zijde. Neen, in haar hart zijn de vrouwen nog niet zóó anders, dan vroeger! Die woorden uit „De Opstan- digen" worden ook hier bewaarheid. Naast spanning is er nóg een goede eigen schap te noemen: de vlotte verhaaltrant, dien we trouwens ook uit de vorige romans van deze schrijfster kennen. Al moeten we direct zeggen, dat zij wel méér op dreef geweest is, dan thans in dit boek. Voor een niet gering gedeelte is dit te verklaren door een zekere langdradigheid, om het verband xnet „De Opstandigen", het eerste deel, zoo volledig mogelijk te maken. Daaruit vloeit voort, dat met name de eerste hoofdstukken weinig boeiende en interessante lectuur vormen. In de tweede helft, als al het andere achter den rug is en mevrouw Van Am- mersKüller de bizonderheden van Pana- telli's modebedrijf geeft, komt de gang er in, en bewonderen wij de vlotheid, die in eiken roman stellig een te waardeeren eigenschap vormt, al neemt dit niet weg, dat wij naast een vlotten verteltrant nog andere eischen hebben, die meetellen. Hebben wij enkele opmerkingen over dezen roman ietwat breed uitgemeten waartoe een werk van Jo van AmmersKüller alle aanleiding geeft, wijl zij onder de roman schrijfsters van onzen tijd een vooraanstaan de plaats inneemt wij willen tenslotte nog een opmerking maken met betrekking tot den inhoud. Zijn de problemen, welke hier aan de orde zijn, nog wel ten volle te noemen: problemen van ónzen tijd? Is hier niet een blijk van hetgeen wij bij den aanvang van dit artikel noemden: gemis aan vooruitgang, vernieuwing? Komt de schrijfster thans niet met iets, dat in hoofdzaak reeds tot het verleden behoort, zijn er thans weer niet éndere moeilijkheden, andere vraagstukken? Eén probleem treedt hier op de voor grond: of de gehuwde vrouw recht heeft op een maatschappelijken werkkring, bui ten haar huwelijk. Het valt naar onze mee- ning zéér te betwijfelen of dit levenspro bleem in onzen tijd, anno 1932, nog wel zóó overheerschend en belangwekkend mag heeten. Verder gelooven wij, dat deze roman bij den tijd ten achter staat; dat de schrijf ster is vastgehouden door een probleem, dat eens in sterker mate dan thans op den voorgrond trad Doch een sterke aantrek kingskracht op de menschen van dézen tijd die, ook in het huwelijk, weer met heel andere problemen te worstelen hebbenl heeft JDe appel en Eva" stellig niet. Natuurlijk is er in dezen, naar opzet „neu tralen", roman wel eens iets, dat onze be denking doet rijzen. Overigens hebben wij tegen het lezen er van geen enkel over wegend bezwaar. Al is het dan, dat dit boek den lezer geen weg wijst voor de problemen van den tegen- woordigen tijd: de inhoud is toch van dien aard, dat de in verreweg de meeste gevallen beste oplossing gevonden wordt. Immers op zeer boeiende wijze wordt dit alles verhaald; voor- en nadeel worden tegen elkaar ge wogen, en het zwaarste geeft den doorslag. Niet ieder zal met deze oplossing tevreden zijn; er is nog wel een groep, die den ande ren weg méér aanbevelenswaardig acht Doch dat Puck's besluit onze hartelijke toe- juichting heeft dat behoeft geen betoog! A. L. VAN O YEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. 0. E. 46). (Slot). HOOFDSTUK XXXI. Besluit. Die gelukkige dag bleef Gloria Pom fret altijd in het geheugen. De laatste keer, dat de eigenares van Hal ly's Lust William Lloyd Garrison ontmoette, was, toen ze Rockledge bezocht, de vrien delijke woning, die Amerikaansche en En- gelsche bewonderaars van den grooten man gezamenlijk hadden doen bouwen, en waar hun held zijn laatste levensjaren rustig zou kunnen doorbrengen. Gloria was geroepen voor een droeve taak, n.l. om Garrison's treurend gezin te helpen den stervende in zijn laatste uren bij te staan. In de maand Mei van het jaar 1879 ging Garrison de dappere, vriendelijke be schermer der negers de eeuwige rust in. Vredig was het eind van zijn leven, dat een (aaneenschakeling was geweest van strijd en zelfopoffering. Geen wolken verduister den dezen gouden zonsondergang. Helen was haar William voorgegaan en hij was op het punt haar te volgen in een beter leven. Gar rison kon terugzien op een welbesteed leven, gewijd aan een edel doel en hij mocht de rust verwachten, welke allen beërven die gelooven in het eeuwige leven. Gloria stond in de duister gemaakte ka mer, waar haar vriend, met zijn kinderen en kleinkinderen om zich heen, terwijl Juba knielde aan den voet van het bed, vredig het naderend einde wachtte. Hij koesterde geen vrees voor den dood, zelfs geen mensche- lijke zwakheid vertroebelde zijn laatste oogenblikken; hij vertrouwde op zijn Hei land, hij wist, dat deze scheiding van hen, die hem lief waren, slechts van korten duur zou zijn. Zacht viel Gloria in met de stem men, die liederen zongen bij de stervens sponde van den grooten man, die de verma gerde handen licht bewoog, als leidde hij 't gezang. Niets verstoorde de wijding van dit uur van scheiden, slechts nu en dan klonk een niet te onderdrukken snik van den trouwen üuba. Toen alles voorbij was, toen Garrison's grootmoedig hart niet langer klopte en het leven was heengevloden uit zijn aardsch om hulsel, sprak Gloria een eenvoudig troost woord tot hen, die den geliefden man zoo noode nog missen konden. Juba stond met gevouwen handen te kijken naar het stille bleeke gelaat van den afgestorvene. Met door tranen verstokte stem riep hij: „Hij beste meester was, dat ooit leef op aard. Hij God diende hij nu bij God hoop Juba hem gauw volg." De wensch van den neger werd reeds bin nen enkele weken vervuld; zoowel in leven als in dood bleef Juba zijn meester getrouw. Niet spoedig zal Amerika Garrison ver geten. Een standbeeld te zijner eer is in Boston opgericht, dezelfde stad, waar hij in 1855 bijna het leven liet voor de zaak, die hij voorstond. Daar staat het beeld van Garri son, zooals zijn tijdgenooten hem gekend hebben, op een voetstuk van graniet. In de rechterhand houdt hij een rol perkament en een aflevering van „de Bevrijder" ligt aan zijn voeten. Gloria, vergezeld door Harry Alleine en de weenende Dido was tegenwoordig bij de ont hulling van het gedenkwaardig standbeeld. „Dat is hij, maar o, hij toch anders!" riep de negerin uit, toen ze door haar tra nen heen naar het beeld keek. „Toont de ge- zich, maar toont niet de hart, dat arme slaaf zoo lief had." „God geeft ons kracht te leven, zooaJs hij gedaan heeft," zeide Gloria Pomfret. „Onze vriend heeft een grootsch werk nagelaten, om te voleinden, en slechts met Gods hulp kunnen we dat volbrengen. We zijn als de liefdezusters, die de strijdmacht volgen op haar zegetocht, dood en gewonden achter latend. Wij moeten volgen om die wonden te verbinden, om de gevallenen op te beuren. En steeds moeten we het voorbeeld voor oogen houden, dat Garrison ons gaf, die zijn leven wijdde aan den strijd „Voor v r ij h e i d en recht". door A. M. WESSELS. II. Zoo naderden de Sluizenaren de Spaan- sche legertroepen. De Spaansche schildwacht was op zijn post en plotseling klonk het „Wie daar?". Als antwoord hierop versnel den de Sluizenaren, die nu ontdekt waren, hun marsch. De schildwacht had echter door het afschieten van zijn geweer alarm ge maakt en dra stonden de vijandelijke par tijen tegenover elkaar. Streed men van beide kanten met moed en onverschrokkenheid, weldra bleek, dat de Spanjaarden het niet houden konden. Zij werden verslagen en vluchtten in alle richtingen weg, onder het geknal der mus ketten, het gekerm der gewonden en het krijgsgeschreeuw der soldaten. Hun laatste toevlucht was het kerkgebouw, dat door hen in geduchten staat van tegenweer was gebracht. Daar verdedigden zij zich met de grootste hardnekkigheid en schoten door ra men en vensters op hun aanvallers, die met onbezweken moed ook deze laatste schuil plaats bestormden en haar vermeesterden, maar eerst nadat menigeen den aanval met zijn leven betaald had. Een drietal Spaansche officieren gaf zich naar van Dale meedeelt, benevens eenige sol daten gevangen .De overigen waren gesneu veld of op de vlucht geslagen. De aanvallers daarentegen trokken vroolijk terug, terwijl de gewande en gedoode wapenbroeders op wagens meegevoerd werden, die de luite nant-kolonel Van Meetkerke hun achterna had gezonden en die aan den binnenberm van den Brugschen difk hadden post gevat. Des anderen daags was er feest in Sluis, want de Magistraat onthaalde de dapperë krijgers en het gejuich en gejoel klonk langs de straten. Intüsschen zaten de Spaansche officieren, die men op het kasteel had gebracht, in hun gevangenis en tuurden door de traliën, maar zij bespeurden niets dan het op en neer dan sen van de golven van den Zwinstroom. Slechts één lichtstraal beurde hen wat op, n.l. de verzekering, die de luitenant-kolonel Meetkerke hun gegeven had, dat men, zoo Parma hiertoe genegen was, hen spoedig tegen krijgsgevangenen van onze zijde uit wisselen zou. Een van de drie officieren die de krijgs kans in onze handen geleverd had, was de hoofdman Don Diego de Benares, een man van buitengewone sluwheid. Deze besloot van zijn. gevangenschap het grootst mogelijk voordeel te trekken en ze, zoo 't doenlijk was, aan te wenden ten voordeele der partij, aan welke hij èn door geboorte èn door over tuiging verbonden was. Onder hen, die hem eenigermate, zij het slechts bij name, bekend waren, behoorde een zekere Daniël Carpentier, die ais adel borst diende onder de compagnie van den dapperen kapitein De Ridder. Deze Carpentier, geboortig van Yperen, had die stad voor eenige jaren verlaten, toen zij, door gebrek aan ondersteuning van de zijde van den trouweloozen Chimay, in Spaansche handen was gevallen, en toen Carpentier de stad uittoog, trok kapitein Diego de Benares haar aan het hoofd zijner bende als medeoverwinnaar binnen. Toen de adelborst Yperen verliet, was hij verloofd met een jonkvrouw van aanzienlijken huize. Hij was van haar gescheiden, onder de duur be zworen verzekering, dat hij haar nimmer vergeten zou en dat hij, zoodra slechts een betere dag over Vaanderen aanlichtte, hij zou weerkomen om haar te trouwen. Maar de heldere dag, zoo had de Almach tige besloten, zou over Vlaanderen niet lich ten. Verraad aan de eene, list en dapper heid aan de andere zijde, zouden het werk der onderwerping aan Spanje's heer vol tooien. De hoop om eenmaal als overwinnaar in Yperen weer te keeren, was na den dood van Willem I, bij het woelen der partijen in Holland en Zeeland maar dan ooit ver flauwd en weemoed vervulde het hart van dezen adelborst. Ja er was wel een weg om tot het ge- wens ch te huwelijk te geraken, maar dat was 8 bo( bo S u d 6 *"8 d M 00.2 ©>,1 OGO^ <-» r<\ ••"l -Hd •§ga>Ji§8'ëI" >^jpq'c|H:>2®rf£"oorg d 127 r/) E£3 O) P<r. Tj b£ Sb ö-s o o 5S.S:?§ S s jj §S.§ s S-Sl SSw S S -d hö Ph v-l lo W ÏÏT co co }-8°.sa8 t o. Cö - S O c ®.2. BsgOA! 52 in? Xi •S-d d I S ij "O -• 73 b -5 h W S5 8 v 0 "3 o Laat mij roemen, laat mij juichen, Laat mij wand'len in Uw licht, Laat mij van gena getuigen, Die mij, arme, heeft opgericht, Van genade, rijk en vrij, Die gegeven werd aan mij. Om mijn zonden moet ik klagen, En de grootheid van mijn schuld, Maar Gij, Heer, kwaamt naar mij vragen, Met een eindeloos geduld. Uw genade, rijk en vrij, Werd verheerlijkt ook aan mij. Laat mij, vrij van al mijn zonden, Rijk in Uw vergeving, Heer, Anderen Uw heil verkonden, Blijde spreken tot Uw eer, Van genade, rijk en vrij, Die verheerlijkt werd aan mij. Geef, o Heer, dat in mijn leven Uw genade heerlijk blijk! Zoeke ik blij in al mijn streven De eere van Uw Koninkrijk. Uw genade, rijk en vrij, Werke krachtig steeds in mij. een weg, die hij tot niu toe met afschuw ge meden had. 't Was den eed, aan zijn vaandel en aan de Staten gedaan te schenden, de par tij van Oranje en de Hervorming te ver laten, weer te keeren in den schoot der kerk en vrede met den Koning van Spanje te maken. Ook nu had Carpentier aan de zijde van zijn hoofdman De Ridder met frisschen moed op den vijand ingehouwen en den lof van al len ingeoogst door zijn onversaagden hel denmoed. En toch, ondanks zijn heldenmoed zou deze zege hem tot een val worden. Don Diego de Benares was nauwelijks in- gekerkerd of hij peinsde op middelen, om er uit te geraken en Sluis toch aan de Spaan sche zijde te brengen. Doordat hij met de fa^ milie te Yperen bevriend was, wist hij, dat de verloofde van de" dochter, Carpentier, zich onder de verdedigers van Sluis moest bevin den. Al heel gauw had hij bij den cipier uit- gevorscht, dat onze adelborst nog te Sluis in bezetting lag. Hij aarzelde dan ook geen oogenblik dezen te spreken te vragen en drie dagen later vinden wij hem dan ook reeds met Carpentier in een vertrouwelijk gesprek gewikkeld. De sluwe Spaansehe aanvoerder wist heel goed, welk klavier hij moest bespelen. Met le vendige kleuren verhaalde hij dezen de droef heid, waarin de arme Maria die hij pas nog ontmoet had wegkwijnde. Voor zijn vertrek naar Sluis had hij haar nog bittere tranen zien plengen, uit verlangen naar hem. 't Speet den Spanjaard zeer, dat het meisje zoo moest lijden, want van een huwelijk kon niets komen. „Toch is er wel één kans," zei hij, maar dan moet ge de Oranje-partij ver laten. Dan komt alles in orde! Denk. er maar eens over en bezoek mij morgen weer." De adelborst had geen enkele toezegging gedaan, maar Diego de Ben,'.res wist zich reeds zeker van zijn zaak. Morgen zou hi) zijn net nog wel verder spannen. (Wordt vervolgd.) Houdt u niet voor beter dan anderen, op dat gij niet misschien voor minder ge houden wordt door God, die weet wat in den mensch is. Verhef u niet op uw goede werken, aangezien God die heel anders be oordeelt dan de menschen, aan wie dik wijls behaagt, wat God mishagen moet. Be zit gij iets goeds, denk dat anderen r.og beter zijn, zoo zult gij nederig blijven. A5. «teldet gij u zeiven beneden allfen, dat. zal u niet benadeelen; maar al is het maar boven een enkele te plaatsen zou u greoteJijkft nadeel doen. Bij den nederige woont altoos vrede, maar het hart van den trotschc is de zetel van nijd en toorn. Thomas Kempis. 70. Vaders schatje en Moeders dotje! Er was niets op af te dingen: de kleine Lize was een allerliefst kindje. Een snoezige verschijning, een levende pop Om mee te spelen. Prachtige krulhaartjes, lieve schit teroogjes, kleine kuiltjes in haar wangen bij het geringste lachen reeds. Om te stelen, gewoonweg! Vader noemde ze „zijn schatje" en moeder wist geen teerder naampje te verzinnen dan „haar dotje". En was het niet een beetje aanstekelijk, ook voor de overige huisgenoo- ten? Lize was ieders lieveling. En ze was ook buitengewoon lief. Een zonnetje in huis! Ga je gang maar, vader en moeder! En ver heug je in het bezit van zoo'n schatje. Het is werkelijk een schat. De weelde van een gezin! Weelde voor het vader- en moeder hart. En vergeet daii maar weer eens een oogenblik de verdrietelijkheden van het le ven, ook van het gezinsleven. Om te genieten, met volle teugen, het heerlijk bezit van zoo'n schattig kindje. Daar ligt zulk een rijke ze gen in, zooveel verkwikking voor het min nend ouderhart. En dank God daarvoor. Maar wees toch voorzichtig en wijs. En pas op voor één ding. Neen, niet dat ge te veel van uw kind kunt houden. Dat is het gevaar niet. Ge kunt er nooit te veel van houden, in de goede zin van het woord ten minste. Maar ge kunt, als ge niet met wijs heid lief hebt, veel bederven. En door dit laatste zoudt ge te weinig van uw kind hou den. Door dwaas te beminnen, zoudt ge uw kind niet tot heil en zegen zijn, maar tot een voeren in de verkeerde weg. Dan zoudt ge uw schatje en dotje meer nadeel dan goed berokkenen. En dat wilt ge niet, natuurlijk niet. Voor geen geld vein de wereld! Juist! En daarom durf ik mijn zacht ver manend woord wel tot u richten. Dat schatje is óók een kind, in zonde ont vangen en in ongerechtigheid geboren! Ge schrikt even op? Dat begrijp ik, want het is waarlijk aangrijpend genoeg. Maar het is toch waar, is 't niet? Welnu, houd daar re kening mee. Vergeet dat niet. Want uw schat je, vader, wil al spoedig van haar schattig heid een grond maken, waarop ze wat voor spraak en eigengerechtigheid bouwen wil. Uw schatje meent wel eens wat te mogen zeggen of doen, dat er eigenlijk niet mee door kan. En met haar schattige lachje houdt ze dan uw hand vast en uw mond misschien gesnoerd! Uw dotje, moeder, weet al heel spoedig, hoe dottig ze is. En ze meent, dat moeder bij haar wel een beetje toegeeflijker mag zijn en wat toeschietelijker in verband met de wensehen der kleine. Moeder kan geen traantje van haar dotje zien; ach, neen, dat is te erg! Maar dotje wil daar wel eens mis bruik van maken en met haar pruillipje moe der dwingen! Zeg het eens eerlijk: is het niet zoo? Wel nu, wees gij dan wijs en goed tegelijk. Ja, ge moogt dikwijls uw kind eens heerlijk knuf felen en wel eens een oogenblikje vertroete len zelfs! Maar blijf wijs en bedacht. Pas op uzelf. En dan zult ge des te beter op uw kind passen. En bid maar veel voor uw kind en voor uzelf. Dat is het beste bewijs van uw groote liefde. Wat zou het toch erg zijn, als uw schat tige kleine straks een klein plaagje voor u werd. Of misschien wel een dwingelandje! Dan zou het lieve uiterlijk en de innemende verschijning oorzaak gegeven hebben tot heel wat leed en droefenis. Of neen. Ik moet het sterker en ernstiger zeggen. Dan zou dat alles tot veel zonde kunnen leiden, tot uw droef heid en tot droefheid van God. Dan zou de eere tot oneere brengen en het lief tot leed. We hebben als vaders en moeders niet al leen veel te stellen met onze ruwe en stoute jongens en meisjes; maar ook zullen we veel werk hebben aan onze schatjes en dotjes! Laat ons bidden om liefde, en wijsheid, en kracht! OPVOEDER. Het eerste woordje dat hij zegt, Al praat hij nog zoo krom en slecht, Is moeder; En, is hij zes of zeven jaar, Hij roept nóóit „vader" bij gevaar, Maar moeder; Naar wie gaat hij met wel en wee, Voor wie is hij lief en gedwee? Voor moeder; En is zijn maandgeld naar de maan, Wie vult dat dan weer stikum aan? Zijn moeder; Heeft bij het „ja-woord" van zijn schat, Maar in 't geheim wie zegt hij dat? Aan moeder; Als ieder hem als dief verstoot, Wie bidt voor hem tot aan haar dood? Zijn moeder; Zelfs al zou hij een moord begaan, Wie heeft voor hem tóch nog een traan? Zijn moeder; En als zijn stervensuur eens slaat, Dan is 't of aan zijn hoofdeind staat Zijn moeder. Beste Nichtjes en Neefjes! Hoewel er op het oogenblik niet zooveel nichtjes en neefjes meer mee doen, vind ik het toch nog wel wat vroeg, om al voor allemaal vacantie te geven. Het is in dezen tijid voor iedereen niet even gemakkelijk om mee te doen; er zijn heel wat kinderen, die na schooltijd nog wat op het land moeten helpen, en dan schiet er natuurlijk niet veel tijd meer over om raad sels op te gaan lossen. Nu had ik gedacht voor degenen die tot de vacantie nog wèl mee kunnen doen, één prijs beschikbaar te stellen. Alle raadsels die nu nog komen tellen dan mee, en wie de meeste goede oplossingen heeft krijgt den prijs. Voor de laatste vier prijsraadsels die we gehad hebben worden nog de gewone prijs jes gegeven. Schrijven jullie me nu maar eens gauw, deze week moeten toch alle oplossingen in gezonden worden, of je het een goed plan netje vindt. Hier volgen de vierde prijsraadsels. 1 Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 39 letters. Een 19. 37. 11. 15. 23. 23. 18 is een mu ziekinstrument. In een trein is een 38. 33. 7. 29. 18. 30. 16. Bij ieder station is een 4. 17. 36. 20. 13. Een 32. 22. 3. 18. 25 is niet groot. Een 1. 39. 6. 34. 24 bestaat uit meerdere menschen. 26. 32. 28 4 mogen de nichtjes niet zijn. Een ketel heeft een 2. 10. 8. 12. 36. 23. 9. 14. 34. 21 is een stof. 27. 3. 35. 5. 20. 31 zijn in rennen. 2. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 14 letters. Het 8. 12. 1. 10 moet altijd in 'toog ge houden. 14. 9. 5. 13. 3 komen en gaan. Een 7. 10 wordt in veel winkels gebruikt. Een 12. 6. 2. loopt in de weL Een 4. 6. 11 is een hond. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. 14.) „Als er een stemming onder het volk ge houden zal worden of wij ons willen overge ven of niet, zul je er dan ook voor stem men?" „Neen", was het besliste antwoord, terwijl zij haar lieveling van Rosa overnam en hem aan haar borst drukte, „zul jij voorstem men?" „Nooit!" riep ze zeer beslist „wat wij ook moeten lijden, ik ben bereid. Liever sterf ik, dan mij over te geven." De wonde van Jan van Meppel was reeds

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8