I a|1
&S«*fsa£l*m*f
Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verleden
T
O
isis
Brieven over Opvoeding.
Voor de jeugd.
s
a .3
ill
i §w
Het Beleg van Sluis in 1587.
Zijn genade.
Moeder.
Wind en Water.
a
2 3®!^!
T!i^3rö r« p d a
o
a
Q
Ph
-y
04
5="
ffl Pm
<0
a
Cm
TT»
5
'O T3 CÖ
a a
do::?
ja
dM S
g cT
&3
SSS-g <D^ W
(D T3 3
d ft'r; J5 jj
w
w
O H
aw d
®q^ï3
■B^S
CQ
1 ;s?
rd
7?
rj •'-« ro
®2 g d
o cd
-g g B l "2 g d
H w t-i tn hr -w
K 5
d M
O -^Tj
2
r-4 W O a *3 *5 W CO
&m B a d fl ©do t>
JJ W w o
-siï
(D "O
CD d
a 2^ s
T3
Sgf
cc fi
d-i'3-8
2 p* d
„22
bo «5 *43
a
aj a o
O cö
d
bo
_3
"m 3
W bo CO
rd d
-d CD
bC CP
a^j
.2 o
N O
Maar wèl heeft dit boek een zeer goede
e te waardeeren eigenschap in het feit, dat
d<- schrijfster op meesterlijke wijze den lezer
tot het einde toe in volle spanning houdt.
Nergens vermindert die spanning; altijd
blijft er de vraag: wat Puck Coomvelt doen
zal, wat dan wel het zwaarst zal wegen.
Zal zij haar werk opgeven, moet haar hu
welijk een mislukking worden? De schrijf
ster houdt den lezer wanneer hij er een
maal „in" is, en de zeer breed-uitgemeten
eerste hoofdstukken door is tot het eind
fee vast, om hem dan ten slotte de door
dsn een toegejuichte, door den ander be
ts eurde! uitslag te melden: Puck laat al
het andere varen en kiest voor het leven
anet hém aan z ij n zijde. Neen, in haar
hart zijn de vrouwen nog niet zóó anders,
dan vroeger! Die woorden uit „De Opstan-
digen" worden ook hier bewaarheid.
Naast spanning is er nóg een goede eigen
schap te noemen: de vlotte verhaaltrant,
dien we trouwens ook uit de vorige romans
van deze schrijfster kennen. Al moeten we
direct zeggen, dat zij wel méér op dreef
geweest is, dan thans in dit boek. Voor een
niet gering gedeelte is dit te verklaren door
een zekere langdradigheid, om het verband
xnet „De Opstandigen", het eerste deel, zoo
volledig mogelijk te maken. Daaruit vloeit
voort, dat met name de eerste hoofdstukken
weinig boeiende en interessante lectuur
vormen.
In de tweede helft, als al het andere
achter den rug is en mevrouw Van Am-
mersKüller de bizonderheden van Pana-
telli's modebedrijf geeft, komt de gang er
in, en bewonderen wij de vlotheid, die in
eiken roman stellig een te waardeeren
eigenschap vormt, al neemt dit niet weg,
dat wij naast een vlotten verteltrant nog
andere eischen hebben, die meetellen.
Hebben wij enkele opmerkingen over dezen
roman ietwat breed uitgemeten waartoe
een werk van Jo van AmmersKüller alle
aanleiding geeft, wijl zij onder de roman
schrijfsters van onzen tijd een vooraanstaan
de plaats inneemt wij willen tenslotte
nog een opmerking maken met betrekking
tot den inhoud.
Zijn de problemen, welke hier aan de
orde zijn, nog wel ten volle te noemen:
problemen van ónzen tijd? Is hier niet een
blijk van hetgeen wij bij den aanvang van
dit artikel noemden: gemis aan vooruitgang,
vernieuwing? Komt de schrijfster thans niet
met iets, dat in hoofdzaak reeds tot het
verleden behoort, zijn er thans weer niet
éndere moeilijkheden, andere vraagstukken?
Eén probleem treedt hier op de voor
grond: of de gehuwde vrouw recht heeft
op een maatschappelijken werkkring, bui
ten haar huwelijk. Het valt naar onze mee-
ning zéér te betwijfelen of dit levenspro
bleem in onzen tijd, anno 1932, nog wel zóó
overheerschend en belangwekkend mag
heeten. Verder gelooven wij, dat deze roman
bij den tijd ten achter staat; dat de schrijf
ster is vastgehouden door een probleem, dat
eens in sterker mate dan thans op den
voorgrond trad Doch een sterke aantrek
kingskracht op de menschen van dézen tijd
die, ook in het huwelijk, weer met heel
andere problemen te worstelen hebbenl
heeft JDe appel en Eva" stellig niet.
Natuurlijk is er in dezen, naar opzet „neu
tralen", roman wel eens iets, dat onze be
denking doet rijzen. Overigens hebben wij
tegen het lezen er van geen enkel over
wegend bezwaar.
Al is het dan, dat dit boek den lezer geen
weg wijst voor de problemen van den tegen-
woordigen tijd: de inhoud is toch van dien
aard, dat de in verreweg de meeste gevallen
beste oplossing gevonden wordt. Immers op
zeer boeiende wijze wordt dit alles verhaald;
voor- en nadeel worden tegen elkaar ge
wogen, en het zwaarste geeft den doorslag.
Niet ieder zal met deze oplossing tevreden
zijn; er is nog wel een groep, die den ande
ren weg méér aanbevelenswaardig acht
Doch dat Puck's besluit onze hartelijke toe-
juichting heeft dat behoeft geen betoog!
A. L. VAN O YEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. 0. E.
46). (Slot).
HOOFDSTUK XXXI.
Besluit.
Die gelukkige dag bleef Gloria Pom fret
altijd in het geheugen.
De laatste keer, dat de eigenares van Hal
ly's Lust William Lloyd Garrison ontmoette,
was, toen ze Rockledge bezocht, de vrien
delijke woning, die Amerikaansche en En-
gelsche bewonderaars van den grooten man
gezamenlijk hadden doen bouwen, en waar
hun held zijn laatste levensjaren rustig zou
kunnen doorbrengen. Gloria was geroepen
voor een droeve taak, n.l. om Garrison's
treurend gezin te helpen den stervende in
zijn laatste uren bij te staan.
In de maand Mei van het jaar 1879 ging
Garrison de dappere, vriendelijke be
schermer der negers de eeuwige rust in.
Vredig was het eind van zijn leven, dat een
(aaneenschakeling was geweest van strijd
en zelfopoffering. Geen wolken verduister
den dezen gouden zonsondergang. Helen was
haar William voorgegaan en hij was op het
punt haar te volgen in een beter leven. Gar
rison kon terugzien op een welbesteed leven,
gewijd aan een edel doel en hij mocht de rust
verwachten, welke allen beërven die gelooven
in het eeuwige leven.
Gloria stond in de duister gemaakte ka
mer, waar haar vriend, met zijn kinderen
en kleinkinderen om zich heen, terwijl Juba
knielde aan den voet van het bed, vredig het
naderend einde wachtte. Hij koesterde geen
vrees voor den dood, zelfs geen mensche-
lijke zwakheid vertroebelde zijn laatste
oogenblikken; hij vertrouwde op zijn Hei
land, hij wist, dat deze scheiding van hen,
die hem lief waren, slechts van korten duur
zou zijn. Zacht viel Gloria in met de stem
men, die liederen zongen bij de stervens
sponde van den grooten man, die de verma
gerde handen licht bewoog, als leidde hij
't gezang. Niets verstoorde de wijding van
dit uur van scheiden, slechts nu en dan
klonk een niet te onderdrukken snik van den
trouwen üuba.
Toen alles voorbij was, toen Garrison's
grootmoedig hart niet langer klopte en het
leven was heengevloden uit zijn aardsch om
hulsel, sprak Gloria een eenvoudig troost
woord tot hen, die den geliefden man zoo
noode nog missen konden. Juba stond met
gevouwen handen te kijken naar het stille
bleeke gelaat van den afgestorvene. Met
door tranen verstokte stem riep hij: „Hij
beste meester was, dat ooit leef op aard. Hij
God diende hij nu bij God hoop Juba
hem gauw volg."
De wensch van den neger werd reeds bin
nen enkele weken vervuld; zoowel in leven
als in dood bleef Juba zijn meester getrouw.
Niet spoedig zal Amerika Garrison ver
geten. Een standbeeld te zijner eer is in
Boston opgericht, dezelfde stad, waar hij in
1855 bijna het leven liet voor de zaak, die hij
voorstond. Daar staat het beeld van Garri
son, zooals zijn tijdgenooten hem gekend
hebben, op een voetstuk van graniet. In de
rechterhand houdt hij een rol perkament
en een aflevering van „de Bevrijder" ligt aan
zijn voeten.
Gloria, vergezeld door Harry Alleine en de
weenende Dido was tegenwoordig bij de ont
hulling van het gedenkwaardig standbeeld.
„Dat is hij, maar o, hij toch anders!"
riep de negerin uit, toen ze door haar tra
nen heen naar het beeld keek. „Toont de ge-
zich, maar toont niet de hart, dat arme
slaaf zoo lief had."
„God geeft ons kracht te leven, zooaJs hij
gedaan heeft," zeide Gloria Pomfret. „Onze
vriend heeft een grootsch werk nagelaten,
om te voleinden, en slechts met Gods hulp
kunnen we dat volbrengen. We zijn als de
liefdezusters, die de strijdmacht volgen op
haar zegetocht, dood en gewonden achter
latend. Wij moeten volgen om die wonden
te verbinden, om de gevallenen op te beuren.
En steeds moeten we het voorbeeld voor
oogen houden, dat Garrison ons gaf, die zijn
leven wijdde aan den strijd
„Voor v r ij h e i d en recht".
door A. M. WESSELS.
II.
Zoo naderden de Sluizenaren de Spaan-
sche legertroepen. De Spaansche schildwacht
was op zijn post en plotseling klonk het
„Wie daar?". Als antwoord hierop versnel
den de Sluizenaren, die nu ontdekt waren,
hun marsch. De schildwacht had echter door
het afschieten van zijn geweer alarm ge
maakt en dra stonden de vijandelijke par
tijen tegenover elkaar. Streed men van beide
kanten met moed en onverschrokkenheid,
weldra bleek, dat de Spanjaarden het niet
houden konden.
Zij werden verslagen en vluchtten in alle
richtingen weg, onder het geknal der mus
ketten, het gekerm der gewonden en het
krijgsgeschreeuw der soldaten. Hun laatste
toevlucht was het kerkgebouw, dat door hen
in geduchten staat van tegenweer was
gebracht. Daar verdedigden zij zich met de
grootste hardnekkigheid en schoten door ra
men en vensters op hun aanvallers, die met
onbezweken moed ook deze laatste schuil
plaats bestormden en haar vermeesterden,
maar eerst nadat menigeen den aanval met
zijn leven betaald had.
Een drietal Spaansche officieren gaf zich
naar van Dale meedeelt, benevens eenige sol
daten gevangen .De overigen waren gesneu
veld of op de vlucht geslagen. De aanvallers
daarentegen trokken vroolijk terug, terwijl
de gewande en gedoode wapenbroeders op
wagens meegevoerd werden, die de luite
nant-kolonel Van Meetkerke hun achterna
had gezonden en die aan den binnenberm
van den Brugschen difk hadden post gevat.
Des anderen daags was er feest in Sluis,
want de Magistraat onthaalde de dapperë
krijgers en het gejuich en gejoel klonk langs
de straten.
Intüsschen zaten de Spaansche officieren,
die men op het kasteel had gebracht, in hun
gevangenis en tuurden door de traliën, maar
zij bespeurden niets dan het op en neer dan
sen van de golven van den Zwinstroom.
Slechts één lichtstraal beurde hen wat op,
n.l. de verzekering, die de luitenant-kolonel
Meetkerke hun gegeven had, dat men, zoo
Parma hiertoe genegen was, hen spoedig
tegen krijgsgevangenen van onze zijde uit
wisselen zou.
Een van de drie officieren die de krijgs
kans in onze handen geleverd had, was de
hoofdman Don Diego de Benares, een man
van buitengewone sluwheid. Deze besloot
van zijn. gevangenschap het grootst mogelijk
voordeel te trekken en ze, zoo 't doenlijk
was, aan te wenden ten voordeele der partij,
aan welke hij èn door geboorte èn door over
tuiging verbonden was.
Onder hen, die hem eenigermate, zij het
slechts bij name, bekend waren, behoorde
een zekere Daniël Carpentier, die ais adel
borst diende onder de compagnie van den
dapperen kapitein De Ridder.
Deze Carpentier, geboortig van Yperen,
had die stad voor eenige jaren verlaten, toen
zij, door gebrek aan ondersteuning van de
zijde van den trouweloozen Chimay, in
Spaansche handen was gevallen, en toen
Carpentier de stad uittoog, trok kapitein
Diego de Benares haar aan het hoofd zijner
bende als medeoverwinnaar binnen. Toen de
adelborst Yperen verliet, was hij verloofd met
een jonkvrouw van aanzienlijken huize. Hij
was van haar gescheiden, onder de duur be
zworen verzekering, dat hij haar nimmer
vergeten zou en dat hij, zoodra slechts een
betere dag over Vaanderen aanlichtte, hij
zou weerkomen om haar te trouwen.
Maar de heldere dag, zoo had de Almach
tige besloten, zou over Vlaanderen niet lich
ten. Verraad aan de eene, list en dapper
heid aan de andere zijde, zouden het werk
der onderwerping aan Spanje's heer vol
tooien. De hoop om eenmaal als overwinnaar
in Yperen weer te keeren, was na den dood
van Willem I, bij het woelen der partijen in
Holland en Zeeland maar dan ooit ver
flauwd en weemoed vervulde het hart van
dezen adelborst.
Ja er was wel een weg om tot het ge-
wens ch te huwelijk te geraken, maar dat was
8 bo(
bo
S u d
6 *"8
d M
00.2 ©>,1
OGO^
<-» r<\ ••"l
-Hd •§ga>Ji§8'ëI" >^jpq'c|H:>2®rf£"oorg
d 127 r/) E£3 O) P<r. Tj b£
Sb ö-s o o 5S.S:?§ S s jj §S.§ s
S-Sl
SSw S S
-d hö
Ph v-l lo W
ÏÏT
co
co
}-8°.sa8
t o. Cö -
S O c
®.2.
BsgOA!
52 in?
Xi
•S-d d I S ij
"O -• 73 b
-5
h W
S5 8 v 0 "3 o
Laat mij roemen, laat mij juichen,
Laat mij wand'len in Uw licht,
Laat mij van gena getuigen,
Die mij, arme, heeft opgericht,
Van genade, rijk en vrij,
Die gegeven werd aan mij.
Om mijn zonden moet ik klagen,
En de grootheid van mijn schuld,
Maar Gij, Heer, kwaamt naar mij vragen,
Met een eindeloos geduld.
Uw genade, rijk en vrij,
Werd verheerlijkt ook aan mij.
Laat mij, vrij van al mijn zonden,
Rijk in Uw vergeving, Heer,
Anderen Uw heil verkonden,
Blijde spreken tot Uw eer,
Van genade, rijk en vrij,
Die verheerlijkt werd aan mij.
Geef, o Heer, dat in mijn leven
Uw genade heerlijk blijk!
Zoeke ik blij in al mijn streven
De eere van Uw Koninkrijk.
Uw genade, rijk en vrij,
Werke krachtig steeds in mij.
een weg, die hij tot niu toe met afschuw ge
meden had. 't Was den eed, aan zijn vaandel
en aan de Staten gedaan te schenden, de par
tij van Oranje en de Hervorming te ver
laten, weer te keeren in den schoot der kerk
en vrede met den Koning van Spanje te
maken.
Ook nu had Carpentier aan de zijde van
zijn hoofdman De Ridder met frisschen moed
op den vijand ingehouwen en den lof van al
len ingeoogst door zijn onversaagden hel
denmoed. En toch, ondanks zijn heldenmoed
zou deze zege hem tot een val worden.
Don Diego de Benares was nauwelijks in-
gekerkerd of hij peinsde op middelen, om er
uit te geraken en Sluis toch aan de Spaan
sche zijde te brengen. Doordat hij met de fa^
milie te Yperen bevriend was, wist hij, dat de
verloofde van de" dochter, Carpentier, zich
onder de verdedigers van Sluis moest bevin
den. Al heel gauw had hij bij den cipier uit-
gevorscht, dat onze adelborst nog te Sluis in
bezetting lag. Hij aarzelde dan ook geen
oogenblik dezen te spreken te vragen en
drie dagen later vinden wij hem dan ook
reeds met Carpentier in een vertrouwelijk
gesprek gewikkeld.
De sluwe Spaansehe aanvoerder wist heel
goed, welk klavier hij moest bespelen. Met le
vendige kleuren verhaalde hij dezen de droef
heid, waarin de arme Maria die hij pas
nog ontmoet had wegkwijnde. Voor zijn
vertrek naar Sluis had hij haar nog bittere
tranen zien plengen, uit verlangen naar hem.
't Speet den Spanjaard zeer, dat het meisje
zoo moest lijden, want van een huwelijk kon
niets komen. „Toch is er wel één kans," zei
hij, maar dan moet ge de Oranje-partij ver
laten. Dan komt alles in orde! Denk. er maar
eens over en bezoek mij morgen weer."
De adelborst had geen enkele toezegging
gedaan, maar Diego de Ben,'.res wist zich
reeds zeker van zijn zaak. Morgen zou hi)
zijn net nog wel verder spannen.
(Wordt vervolgd.)
Houdt u niet voor beter dan anderen, op
dat gij niet misschien voor minder ge
houden wordt door God, die weet wat in
den mensch is. Verhef u niet op uw goede
werken, aangezien God die heel anders be
oordeelt dan de menschen, aan wie dik
wijls behaagt, wat God mishagen moet. Be
zit gij iets goeds, denk dat anderen r.og beter
zijn, zoo zult gij nederig blijven. A5. «teldet
gij u zeiven beneden allfen, dat. zal u niet
benadeelen; maar al is het maar boven een
enkele te plaatsen zou u greoteJijkft nadeel
doen. Bij den nederige woont altoos vrede,
maar het hart van den trotschc is de zetel
van nijd en toorn.
Thomas Kempis.
70.
Vaders schatje en Moeders dotje!
Er was niets op af te dingen: de kleine
Lize was een allerliefst kindje. Een snoezige
verschijning, een levende pop Om mee te
spelen. Prachtige krulhaartjes, lieve schit
teroogjes, kleine kuiltjes in haar wangen bij
het geringste lachen reeds. Om te stelen,
gewoonweg!
Vader noemde ze „zijn schatje" en moeder
wist geen teerder naampje te verzinnen dan
„haar dotje". En was het niet een beetje
aanstekelijk, ook voor de overige huisgenoo-
ten? Lize was ieders lieveling. En ze was
ook buitengewoon lief. Een zonnetje in huis!
Ga je gang maar, vader en moeder! En ver
heug je in het bezit van zoo'n schatje. Het
is werkelijk een schat. De weelde van een
gezin! Weelde voor het vader- en moeder
hart. En vergeet daii maar weer eens een
oogenblik de verdrietelijkheden van het le
ven, ook van het gezinsleven. Om te genieten,
met volle teugen, het heerlijk bezit van zoo'n
schattig kindje. Daar ligt zulk een rijke ze
gen in, zooveel verkwikking voor het min
nend ouderhart. En dank God daarvoor.
Maar wees toch voorzichtig en wijs. En
pas op voor één ding. Neen, niet dat ge te
veel van uw kind kunt houden. Dat is het
gevaar niet. Ge kunt er nooit te veel van
houden, in de goede zin van het woord ten
minste. Maar ge kunt, als ge niet met wijs
heid lief hebt, veel bederven. En door dit
laatste zoudt ge te weinig van uw kind hou
den. Door dwaas te beminnen, zoudt ge uw
kind niet tot heil en zegen zijn, maar tot een
voeren in de verkeerde weg. Dan zoudt ge
uw schatje en dotje meer nadeel dan goed
berokkenen. En dat wilt ge niet, natuurlijk
niet. Voor geen geld vein de wereld!
Juist! En daarom durf ik mijn zacht ver
manend woord wel tot u richten.
Dat schatje is óók een kind, in zonde ont
vangen en in ongerechtigheid geboren! Ge
schrikt even op? Dat begrijp ik, want het is
waarlijk aangrijpend genoeg. Maar het is
toch waar, is 't niet? Welnu, houd daar re
kening mee. Vergeet dat niet. Want uw schat
je, vader, wil al spoedig van haar schattig
heid een grond maken, waarop ze wat voor
spraak en eigengerechtigheid bouwen wil.
Uw schatje meent wel eens wat te mogen
zeggen of doen, dat er eigenlijk niet mee door
kan. En met haar schattige lachje houdt ze
dan uw hand vast en uw mond misschien
gesnoerd!
Uw dotje, moeder, weet al heel spoedig,
hoe dottig ze is. En ze meent, dat moeder
bij haar wel een beetje toegeeflijker mag
zijn en wat toeschietelijker in verband met
de wensehen der kleine. Moeder kan geen
traantje van haar dotje zien; ach, neen, dat
is te erg! Maar dotje wil daar wel eens mis
bruik van maken en met haar pruillipje moe
der dwingen!
Zeg het eens eerlijk: is het niet zoo? Wel
nu, wees gij dan wijs en goed tegelijk. Ja, ge
moogt dikwijls uw kind eens heerlijk knuf
felen en wel eens een oogenblikje vertroete
len zelfs! Maar blijf wijs en bedacht. Pas op
uzelf. En dan zult ge des te beter op uw
kind passen. En bid maar veel voor uw
kind en voor uzelf. Dat is het beste bewijs
van uw groote liefde.
Wat zou het toch erg zijn, als uw schat
tige kleine straks een klein plaagje voor u
werd. Of misschien wel een dwingelandje!
Dan zou het lieve uiterlijk en de innemende
verschijning oorzaak gegeven hebben tot heel
wat leed en droefenis. Of neen. Ik moet het
sterker en ernstiger zeggen. Dan zou dat alles
tot veel zonde kunnen leiden, tot uw droef
heid en tot droefheid van God. Dan zou de
eere tot oneere brengen en het lief tot leed.
We hebben als vaders en moeders niet al
leen veel te stellen met onze ruwe en stoute
jongens en meisjes; maar ook zullen we veel
werk hebben aan onze schatjes en dotjes!
Laat ons bidden om liefde, en wijsheid, en
kracht!
OPVOEDER.
Het eerste woordje dat hij zegt,
Al praat hij nog zoo krom en slecht,
Is moeder;
En, is hij zes of zeven jaar,
Hij roept nóóit „vader" bij gevaar,
Maar moeder;
Naar wie gaat hij met wel en wee,
Voor wie is hij lief en gedwee?
Voor moeder;
En is zijn maandgeld naar de maan,
Wie vult dat dan weer stikum aan?
Zijn moeder;
Heeft bij het „ja-woord" van zijn schat,
Maar in 't geheim wie zegt hij dat?
Aan moeder;
Als ieder hem als dief verstoot,
Wie bidt voor hem tot aan haar dood?
Zijn moeder;
Zelfs al zou hij een moord begaan,
Wie heeft voor hem tóch nog een traan?
Zijn moeder;
En als zijn stervensuur eens slaat,
Dan is 't of aan zijn hoofdeind staat
Zijn moeder.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Hoewel er op het oogenblik niet zooveel
nichtjes en neefjes meer mee doen, vind
ik het toch nog wel wat vroeg, om al voor
allemaal vacantie te geven.
Het is in dezen tijid voor iedereen niet
even gemakkelijk om mee te doen; er zijn
heel wat kinderen, die na schooltijd nog wat
op het land moeten helpen, en dan schiet er
natuurlijk niet veel tijd meer over om raad
sels op te gaan lossen.
Nu had ik gedacht voor degenen die tot
de vacantie nog wèl mee kunnen doen, één
prijs beschikbaar te stellen.
Alle raadsels die nu nog komen tellen dan
mee, en wie de meeste goede oplossingen
heeft krijgt den prijs.
Voor de laatste vier prijsraadsels die we
gehad hebben worden nog de gewone prijs
jes gegeven.
Schrijven jullie me nu maar eens gauw,
deze week moeten toch alle oplossingen in
gezonden worden, of je het een goed plan
netje vindt.
Hier volgen de vierde prijsraadsels.
1 Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 39 letters.
Een 19. 37. 11. 15. 23. 23. 18 is een mu
ziekinstrument.
In een trein is een 38. 33. 7. 29. 18. 30. 16.
Bij ieder station is een 4. 17. 36. 20. 13.
Een 32. 22. 3. 18. 25 is niet groot.
Een 1. 39. 6. 34. 24 bestaat uit meerdere
menschen.
26. 32. 28 4 mogen de nichtjes niet zijn.
Een ketel heeft een 2. 10. 8. 12.
36. 23. 9. 14. 34. 21 is een stof.
27. 3. 35. 5. 20. 31 zijn in rennen.
2. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 14 letters.
Het 8. 12. 1. 10 moet altijd in 'toog ge
houden.
14. 9. 5. 13. 3 komen en gaan.
Een 7. 10 wordt in veel winkels gebruikt.
Een 12. 6. 2. loopt in de weL
Een 4. 6. 11 is een hond.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
14.)
„Als er een stemming onder het volk ge
houden zal worden of wij ons willen overge
ven of niet, zul je er dan ook voor stem
men?"
„Neen", was het besliste antwoord, terwijl
zij haar lieveling van Rosa overnam en hem
aan haar borst drukte, „zul jij voorstem
men?"
„Nooit!" riep ze zeer beslist „wat wij ook
moeten lijden, ik ben bereid. Liever sterf ik,
dan mij over te geven."
De wonde van Jan van Meppel was reeds