Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verieden
Het Beleg van Sluis in 1587.
g?s g
.sMi!*a fe I"8 g J'
s« g as go
iJMfl
>lll Sj
Nagt egaal.
Kleine lichten.
Voor de jeugd.
velt van haar dwaalweg terugkeert. Jaren,
w aarin haar op „eigen werk" gerichte natuur
groote triomfen behaalt. Doch aan het einde
waarvan zij moet toestemmen zijn liefde zou
ik om geen werk of carrière willen missen.
Niet gemakkelijk neemt zij dit besluit, niet
gewillig brengt zij haar offer.
Maar tenslotte komt zij er toch. Was er
e'eels een hoogmoedig, eigenmachtig willen
gsweest, op den drempel van een nieuwen
i\fd leert zij wat allermeest noodig is: dee
moed.
Elisabeth Goornvelt heeft het offer ge
tracht, al dacht ze vaak dat hij het zijn zou,
d>e het moest brengenMaar juist wijl zij
•dit deed, behaalde zij de overwinning. Want
het mooiste en het beste dat 'haar hart kende,
behaalde ten slotte de zegepraal over al het
andere. Het ware wezen der vrouw triom
feerde.
Na hun terugkeer uit Indië vindt Han van
Doeveren een betrekking aan een motoren-
fabriek te Parijs. Daardoor moet Elisabeth
haar plannen om het oude werk van vóór
haar huwelijk in Den Haag weer te hervat
ten, vaarwel zeggen. En juist dat was de ar
beid, die zij na de doellooze jaren in Indië,
als aen voornaam deel van 'haar levensgeluk
had gedroomd.
Toch komt er een ongedachte oplossing; dat
leven-voor-zichzelf (kan ook Parijs bieden.
Bij den modekoning Panatelli vindt zij een
betrekking, en wordt van meet-af beter ge
salarieerd dan Han. Zij klimt op tot leidster
van het enorme bedrijf, en al baar wenschen
lijken verwezenlijkt.
Doch nu ieder zijn eigen werk heeft
Puck bij Panatelli, Han in de vliegtuig
industrie 'komt er van lieverlede vervreem
ding tusschen hen. 'De wereld waarin zij ar
beidt en voldoening vindt, is zoo geheel an
ders dan de zijne! Er zijn verschillen en af
standen, die als met den dag toenemen in
grootte en kracht.
Als Han ten slotte directeur kan worden
van een vlieghaven in Nederland, juist nu
Puck in haar betrekking als leidster bij Pana
telli zoo groote voldoening vindt, spitst het
conflict zich opnieuw toe. Weer staat zij voor
de vraag: mijn man of mijn werk? Scheiden
van hem, óf 'het werk vaarwel zeggen?
Zo hadden een goeden tijd achter den rug.
Zóó zag z ij het immers: beiden een taak, die
voldoening schonk, menschen dien het goed
ging in de wereld.
Maar dan dacht ze direct aan hetgeen de
dokter gezegd had: de gevaarlijkste tijd in een
huwelijk is, wanneer het den menschen erg
voor den wind gaat. Juist die voorspoedige
lijd was de gevaarlijkste tijd, de goede tijd
tegelijk de meest slechte. Immers was juist in
die jaren een verwijdering gegroeid, die nu
tot volslagen uiteengaan zou kunnen voeren.
Was die prijs niet te hoog? Was dit offer
te brengen aan de vrijheid die haar lief werd
boven alles toch niet te zwaar, nu het er
op aan kwam? Zou het eeuwenoude, het door
velen verloochende maar immer weer ge
zochte, n;et sterker zijn dan 'hetgeen deze
moderne vrouw buiten haar huwelijk trok en
lokte?
Ze heeft goed gezien, toen zij, bij hun
komst te Parijs, het zichzelf voorhield: zoo
lang zij een leven voor zichzelf zou eischen,
niet het bestaan van vrouw en moeder als
het hoogste ideaal zou zoeken, zóó lang
zou het conflict tusschen hen blijven bestaan,
zich toespitsen tot een hoogtepunt, dwingen
tot antwoord en besluit op de vraag: hij of
mijn Werk?
„Als ze haar sterken wil inzette, zou ze
Han wellicht kunnen dwingen zijn werk op te
geven voor het hare." Die gedachte houdt
haar even vast, maar ze beseft: „Als ze
dat deed, zou ze het beste van zijn liefde ver
krachten. Want voor een man was het een
elementaire wet, dat hij het hoofd moest
zijn van het gezin, dat h ij het moest zijn, die
zorgde en verdiende en in hoogste instantie
te beslissen had. En in hoogste instantie
ging het voor een vrouw niet om werkkracht
of carrière, maar om den drang van haar
hart."
Zoo wordt het einde goed. En wel ten volle
bewaarheid werd de opinie van dokter Ve-
geer: 't gaat niet in de allereerste plaats
om kennis, maar om karakter, en bovenal:
om hart.
Dat is, zeer in 't kort en alleen in hoofd
trekken, de inhoud van Jo van Ammers—
Küller's nieuwen romein. In een slotartikel
hopen wij nog nader te spreken over dit boek
uit litterair oogpunt.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Vrij naar het Engelsch.
Door A. L. 0. E.
45.) o—
Eindelijk waren de gebouwtjes klaar en
vrienden en kennissen werden genoodigd om
bij de opening en bet feest, dat daarop zou
volgen, tegenwoordig te zijn.
„De gebouwen zijn maar heel, heel een
voudig", merkte Gloria op tegen Garrison,
toen ze, op zijn arm geleund, naar het ka
pelletje toegingen, waaromheen zich een me
nigte negers verzameld had.
„Des te beter, des te beter", luidde het
antwoord. „De negers zullen trotscher zijn
op een eenvoudig gebouwtje, dat door hen
zelf gebouwd is, dan op de grootsche kathe
draal, door een ander tot stand gebracht.
Bovendien, hun gebeden en gezangen, opstij
gend uit dit eenvoudig gebouwtje, zullen voor
Hem niet minder waarde hebben, dan het
gebed, in een rijk kerkgebouw tot Hem opge
zonden. Ook de school zal een groote zegen
blijken te zijn en tenminste bier de onwe
tendheid verdrijven, die tot nu toe een even
groote vloek voor het zwarte ras was als de
slavernij. Heeft u al een prediker en een on
derwijzer?"
Dido's man zal de opvoeding leiden van de
jongens en meisjes op Holly's Lust",
„En wie zal den dienst in de kapel lei
den?" vroeg Garrison.
„Ik vond hier bij mijn aankomst een ne
ger, een geboren redenaar, boewei hij weinig
ontwikkeld was. Hij werd, net als Corny
Diggens, reeds als jongen door middel van
JuLa, die, toen hij hier in slavernij verkeer
de, als een licht scheen in de diepste duister
nis, bekeerd".
Een trek van blijdschap kwam op Garri
son's gelaat. „Is het mogelijk!" riep hij uit,
„dat de tegenslag, die meer dan iets anders
in mijn leven mijn geloof in God beproefde,
zooveel goeds tot stand bracht! Niemand had
kunnen denken, dat Juba's slavernij zou
blijken een zegen te zijn zoowel voor hem
als voor zoovele anderen".
„Zullen we niet eens allen inzien, dat alles,
wat God doet, welgedaan is, al lijkt het ons
menschen dikwijls nog zoo vreemd?" merk
te Gloria zacht op.
„Vertel me eens wat meer over den vol
geling van Juba," verzocht Lloyd Garrison.
„Zooals ik al opmerkte, was hij nog maar
een kind toen hij door Juba bekeerd werd,"
vertelde Gloria, „maar het goede zaad, in
zijn hart gezaaid, schoot wortel, nadat deze
zijn vrijheid herkregen had. Dan, als zijn ka
rakter zich langzamerhand vormde, beleed
hij openlijk zijn geloof en werd zelfs drie
maal afgeranseld, omdat hij niet na kon
laten te spreken over den Heiland, dien hij
had leeren kennen. Toen ik op Holly's Lust
kwam, was deze trouwe belijder der Waar
heid niet eens gedoopt, want er was niemand
om hem te doopen. Ik zond hem zes maan
den weg om onderwezen en gedoopt te wor
den een maatregel, die veel ontevreden
heid verwekte," voegde mevrouw Pomfret er
glimlachend aan toe, „want de negers acht
ten hun prediker goed genoeg en schenen te
vreezen, dat hij in een blanke Yankee ver
anderd zou worden. Bij den doop werd
zijn heidenschen naam Apollo veranderd in
het meer Christelijk Apollos. Misschien, dat
mettertijd als we weer een stapje verder zijn
in de goede richting, Apollos tot predikant
bevestigd kan worden en het kapelletje door
een kerk vervangen worden."
Hier werd het gesprek onderbroken door
luide vreugdekreten van uit de menigte, in
welks nabijheid mevrouw Pomfret en haar
gast nu genaderd waren.
Jongens en meisjes en ook hun ouders
dansten uitgelaten rond Juba, sprongen hem
op den rug en om zijn hals, terwijl hij
voorschijn bracht en onder veel gelach en
gepraat uitdeelde.
„Juba zal wel altijd jong blijven, die goe
de kerel!" zeide Garrison met een glimlach.
„Het verbaast me een beetje, dat zoo'n
vroolijke, flinke man nooit getrouwd is,"
merkte mevrouw Pomfret op.
„Zijn zuster's kinderen en kleinkinderen
zijn ook de zijnen, zegt Juba altijd," ant
woordde Garrison; „en hij verbeeldt zich,
geloof ik, dat een eigen vrouw en kinde
ren hem van zijn meester zouden vervreem
den. Een aanhankelijker, trouwer dienaar
dan Juba bestaat er niet. Mijn vrouw zegt
altijd, dat hij zijn gewicht in goud waard is".
De uitbundige, luidruchtige vreugde van
de negers werd eerst onderdrukt, toen ze
door Gloria en Garrison voorafgegaan de
kapel binnentraden. De eerste dienst werd
een dienst van dankzegging. De dankbaa-
beid van de bevrijde slaven zocht een uitweg
in tranen, toen ze neerknielden om te bid
den en ook Gloria kon bare tranen niet te
rughouden, toen ze weer opstonden en uit
volle borst een loflied aan God zongen. Deze
dag was zoowel voor Gloria als voor Garri
son één van de mooiste van hun leven.
Over het feest, dat volgde, behoeven we
niet uit te weiden; het eten was niet over
dadig, maar goed toebereid en er was over
vloed. Gloria ging tusschen hare vrienden
op het grasveld zitten, deelde hun maaltijd,
en leefde mee in hun vreugde en blijdschap.
De hoop, die de jonge erfgename vervuld
had, toen ze voor de eerste maal op Holly's
Lust kwam, was nu volkomen in vervulling
gegaan, al had God het anders beschikt
dan Gloria zich voorgesteld had; alle negers
waren vrij en nu was het haar taak om hen
gelukkig te maken.
De vreugde van de zwarten bereikte haar
hoogtepunt, toen ze allen tezamen opstonden
van den feestmaaltijd, om zich te begeven
naar de plaats, waar nog steeds „de heili
ge Boom" stond.
„U moet den eersten slag geven, mijn
heer Garrison," zeide Gloria vroolijk, hem
een bijl overhandigend met sierlijk bewerkte
steel, geheel voor deze gelegenheid ver
vaardigd. „B, de voorvechter van de sla-
venbeweging, gaf ook den eersten stoot aan
het kwaad, waarvan dit martelwerktuig het
symbool is."
„En aan u zal dan de taak overblijven,
mevrouw en aan velen van u, om er den
boom der kennis voor in de plaats te stellen,
opda.t het nageslacht van deze bevrijde ne
gers de eenige ware vrijheid moge genieten,
die der ziel."
Toen, na een kort gebed, dat ook eens de
slavernij der zonde zou komen te vallen,
niet alleen in het eigen geliefde land,
maar over de heele wereld, hief Lloyd Gar
rison de bijl op en met een krachtigen zwaai
van den arm gaf hij den eersten slag.
Het oorverdoovend gejuich, dat uit hon
derden keelen opsteeg, kon mijlen ver in 't
rond gehoord worden. En toen de paal
na meerdere slagen krakend ter aarde viel,
waren de negers heelemaal niet meer tot be
daren te brengen. Bloote, zwarte voeten
schopten er tegen en trapten er op, toen
werd hij door de opgewonden negers naar
een groote hoop droge twijgen gesleept, die
men dicht in de nabijheid had opgestapeld.
Gloria hield er een brandende toorts bij,
even hoorde men een zacht geknetter, dan
begonnen vlammetjes op te stijgen. Grooter
en grooter werden ze tot de heele hout
stapel één vuurgloed was, waar de negers als
wilden omheen dansten.
Den volgenden morgen plantte Garrison
op .Gloria' verzoek, een jonge oranjeboom op
de plaats, waar het gevloekte symbool van
slavernij en ellende zoolang gestaan had.
(Slot volgt.)
door A. M. WESSELS.
I.
Waarschijnlijk is er in Zeeland geen plaats
aan te wijzen, die zooveel belegeringen door
staan heeft als de stad Sluis in Zeeuwsch-
Vlaanderen. Reeds van af haar eerste op
komst stond zij in het teeken van onrust en
o a _j o
CD <D C
Q>
•c*
x n ff QJ 5 CO
■g 5 10
«s-E 3 O «■jp'S 8
S fe S 9 -£Ë H C rS IJ
Pi fl cd T3 r£3ÖCQrÜGQ Ti cd
•S 8 J
i g
C Ti
<P CD CD
*"q3 Q) bX)
0 cc
O
8 Si <3 "3 P.-3 -a :=?.S <3 ff'a
.h S S fl -rT<3 ïHStO
13 - c? '3 .2 3 8 «-73
3 o h -o S S '3.2 2
3 t> El 3 0)öÖ cd O<K
A a 5 S .n ja -9 33 a i
J3 -
3 S 8 rT
- j5 bc
Het „zingend vedertje", 't „gewiekst geluid"
hield niet op; 't zong mij ten bedde uit
naar mijn balkon; daaronder lag mijn hof,
vol geur, vol schemer, trillend van 't geluid
dat forsch en breed uit zoo klein keeltje
spruit
Hij zat dichtbij, in d' ouden pereboom,
wiens spreiend-breede, dichtbeblaarde kroon
zijn heimlijk-plekje-zoekende oogstens trof.
Hij zat en zong zijn liedeken zoo schoon
van liefde en lust; en 'tliedeke klonk zoo
vroom!
Ik vouwde, ook vroom, mijn beide handen
saam,
en .bleef hoe lang wel? als betooverd
staan
mijn ziel zong met den nachtegaal Gods lof;
in aamloos luisteren bad ik Hem aan,
van Wien de nacht niet zwijgen kan den
naam.
NELLY v. KOL.
naarmate haar groei en bloei toenam, werd
dit nog erger. Vooral toen de grondslagen van
het fraaie kasteel bij Sluis gebouwd naar
de Bastille te Parijs waren gelegd, toen
het kaseel geheel voor verdediging gereed
was, toen de stad van wallen voorzien was, en
onder de bescherming van het kasteel stond,
werd Sluis het steunpunt van alle krijgs
bedrijven in Staats-Vlaanderen.
't Zou ons te ver voeren, wanneer wij alle
belegeringen, die Sluis doorstond, uitvoerig
gingen verhalen. Een der merkwaardigste is
echter de strijd om Sluis in 1587.
De reeds jaren lang overleden archivaris
der stad Sluis J. H. van Dale en Dr J. Ab.
Utrecht Dresselhuis, hebben over dit merk
waardig beleg talrijke stukken gepubliceerd
en wanneer wij thans iets gaan vertellen, dan
zijn zij daarbij een tweetal veilige gidsen. Wel
zijn er een 70-tal jaren over hunne publica
ties heengegaan, maar bij nadere bestudee
ring der Sluissche stedelijke brieven te Sluis
zelve, bleek ons, dat hun mededeelingen niet
zijn weerlegd.
't Was in 1587, op een kouden avond bp
het einde van Februari, dat in de fraaie
raadzaal van het stadhuis te Sluis een aan
tal krijgslieden bijeen verzameld waren, die
met den magistraat beraadslaagden over wat
hun in deze benarde tijdsomstandigheden te
doen stond. Immers, de stad Sluis was reeds
lang ingesloten en met den dag werd de toe
stand ernstiger. De gouverneur 'der stad
Arend »van Groeneveld, had dan ook de keur
der verdedigers bijeengeroepen, om over de
hachelijke positie der stad te beraadslagen.
De krijgsraad bestond uit verschillende
mannen van naam, als Kapitein Charles de
Héraugière, de held van Breda, die drie ja
ren later toonen zou, dat hij beleid aan dap
perheid wist te paren. Voorts een drietal
zwagers van den gouverneur, de drie Kapi
teins De Maulde, benevens den onversaagden
De Ridder, den schranderen Adolf van Meet-
kerke, verscheidene leden uit het geslacht
der Broucqsauts, de Kapitein? de Potter en
Bassevelde, benevens nog eenige invloedrijke
belangstellenden.
't Waren krijgslieden en officieren, die,
vroeger Oranje toegedaan, nu hun hoop ge
steld hadden op den Graaf van Leycester en
die nu bijen waren om, 't laatste wat den Sta
ten in deze streken was gebleven, de vesting
Sluis, tot het uiterste te verdedigen.
Geheel Vlaanderen toch was den Span
jaard reeds in handen gevallen, behalve Ost-
ende en nu trok hij zijn benden samen, om
ook deze stad voor het geweld van zijn zege
vierende wapenen te doen bukken.
Reeds waren de dorpen, die als een kring
rondom Sluis lagen, in hun handen. Thans
had men dit laatste maar moeilijkste
punt van het veroveringsplan onderbanden.
Ernstig werd op het stadhuis over alias ge
sproken. Na langdurig overleg en rijp be
raad werd besloten, dat de gouverneur naar
Londen zou vertrekken, om aan den Graaf v.
Leycester den somberen staat van de stad
en het garnizoen bekend te maken, en zoo
mogelijk, spoedig hulp te erlangen in den
naderenden nood.
Geen wonder, dat hij than3 de leden van
den krijgsraad en den magistraat, nu hij
voor eenigen tijd zijn geliefd Sluis verliet,
tot trouwe zorg aanmaande. Hij wees hun
op den door hen gezworen duren eed, om
met den Prins van Oranje te leven en te ster
ven en een vereeniging met de geuniëerde
provinciën te stellen boven alle voordeelen,
welke de Spanjaard hun mocht aanbieden
of voorspiegelen.
Langs den eenigen weg die nog ternau
wernood vrij was, vertrok Jonkheer Arend
van Groeneveld naar Londen, maar te Sluis
bleven de wakkere hoofdlieden, trouwe ben
den, en eene burgerij, die het later getoond
heeft, wier vrouwen 't zelfs getoond hebben,
dat zij waardig was door zulk een garnizoen
verdedigd te worden.
Terwijl Arend van Groeneveld te Londen
voor de belangen van de bedreigde stad
pleitte, was men in de vesting zelve niet
werkeloos. Men arbeidde met onverflauwden
ijver aan de vestingwerken, die in steeds
hechter tegenweer gebracht werden. Van tijd
tot tijd trok de bezetting op verkenning uit, of
de eenige toegangsweg tot de vesting nog
vrij was. Deze verkenning deed hen her
haalde malen met den vijand in aanraking
lachend allerlei lekkernijen uit zijn zakken te
komen en van weerszijden vielen er slacht
offers.
Op een van die gevechten, door Van Dale
opgeteekend, moeten wij bizonder het oog
slaan, teneinde het volgende des te beter te
kunnen begrijpen.
't "Was ongeveer vier weken na het vertrek
van den stadsvoogd; de maand Maart liep
ten einde. De Spanjaarden kwamen al nader
en nader en sloten de vesting langzaam maar
zeker geheel af. In de dorpen werden de vij
andelijke troepen ingekwartierd.
De situatie werd gevaarlijk, dus mocht
men niet werkloos blijven. Trouwens men
wilde aan den Gouverneur Groeneveld, als
hij weer in Sluis terugkwam, veroverde vaan
dels en buitgemaakten krijgsvoorraad laten
zien, opdat hij een goeden indruk zou krij
gen van de dapperheid zijner onderhoorigen.
Op een somberen voorjaarsmorgen togen,
terwijl de nevel nog over de velden gespreid
lag, kapitein De Ridder en Héraugière met
hunne benden, gevolgd door andere afdeelin-
gen met hare hoplieden, in doodsche stilte
de Westpoort uit, den z.g. Brungeerscben
dijk aan de binnenzijde langs, tot zij, onge
merkt, nabij het plaatsje gekomen waren, dat
wij beden nog kennen als Lapschure. Dat
was het doel van hun tocht, waarvan zij ech
ter nog door een Zwinarm het Lap-
schuursche gat gescheiden waren.
Spoedig hadden de Sluissche schuitlieden
de biezen bruggen over den met een dunne
ijskorst bedekten vloed geslagen en zoo
stond het kleine leger met het aanbreken van
den dag aan de overzijde.
Hier monsterden de hoplieden nog een
maal hunne knechten, spraken hun een
woord van opwekking toe en voorwaarts
ging de stoet, om den Spanjaard, zoo mo
gelijk, in zijn leger te overvallen.
(Wordt vervolgd.)
Iemand, die vele jaren dienst gedaan heeft
als wachter op een vuurtoren, klom eens
de honderden treden van zijn toren op. In
de rechterhand had hij een spaarzamelijk
brandend lampje en aan de linker zijn klei
nen jongen, die voor den eersten keer met
vader mee naar boven mocht.
„Vader", liet zich op eenmaal een zwak
stemmetje hooren, ,wat gaan we daarboven
toch doen?"
„Wij zullen de schepelingen op de don
kere zee, die nu niet zien kunnen, waar de
klippen en zandbanken voor onze kust lig
gen, bijlichten, opdat zij veilig de haven
kunnen bereiken", was het antwoord.
Maar het zoontje bleef verwonderd op de
bovenste trede staan en riep op verachte-
lijken toon:
„Wilt u met dit kleine lampje heelemaal
op zee bijlichten? Maar dat is toch maar
een vreeselijk klein licht?"
„Niettegenstaande het licht maar klein
is", sprak de vader, „zal het toch zijn plicht
vervullen. Hier heb je de groote lamp. Als
ik de kleine niet meegebracht had, waar
mede zou ik dan de groote aansteken? En
kijk nu eens, hoe ver de stralen der groote
lamp over de zee schieten en velen tot red
ding kunnen strekken. Maar veracht nu ook
dat kleine vlammetje niet; dat heeft zijn
taak verricht door het groote licht aan te
steken."
Beste nichtjes en neefjes!
Zóó weinig briefjes als deze keer hebben
we in een heele tijd niet gehad. Ik denk dat
de nichtjes en neefjes dachten: ik zal maar
geen briefje schrijven, dan hoeft tante ze ook
niet te beantwoorden en blijft er een groot
stuk over voor het verhaal, of kwam het
soms door het mooie weer?
Arnemuiden. „Haasje". Dat was nog
eens een buitenkansje toen je met die buur
man mee mocht varen. Als jij tien jaar wordt
hebben jullie dan ook zoo'n groot feest? De
volgende keer gaat het raadsel misschien wel
weer beter.
Hilversum. „Primula." En had Moe
der nog seringen op haar verjaardag? 't Was
hier van de week wel mooi weer. Nog harte
lijk gefeliciteerd, ook met vaders verjaardag.
Koudekerk e. „Paaschlelie." Ja, als er
een feestdag in 't zicht is duurt de tijd veel
langer dan. anders. Wat leuk, dat jullie ieder
een eigen konijntje hebt. 't Wordt zeker een
heele wedstrijd welke het beste groeit?
K a p e 11 e. „Grasklokje". Het groote prijs
raadsel heb je goed, prettig hé. Veel plezier
met de bessenpluk. Ik zou ook liever veertien
dagen uitgaan, dan één dag. „Blondje". Ja,
ik hoop ook dat het nu eens een poosje mooi
weer blijft. Jij hebt al heele plannen voor de
vacantie. Wanneer begint die bij jullie?
Goes. „Karakiet." Dat was een mooi
tochtje, vooral nu de Meidoorn bloeit. Wij
hebben ze daar ook vandaan, en 't blijft zoo
prachtig. Waar is de brief van D.? „Roosje."
Dat zag er slecht uit Zaterdagmiddag. Ge
lukkig maar dat het zoo gauw weer op
klaarde. Je wilt er zeker wel iedere vrije
middag naar toe, dan verveel je je vast nooit.
Oostkapelle. „Klaverbloem." Wat
spijt me dat, dat jij niet meer met ons clubje
mee kunt doen, vooral omdat je een van de
„oude getrouwen" was. Als ik al de brieven
eens bewaard had, zou het een heel stapeltje
zijn; ik zal ze vast nog wel eens missen. Pret
tig dat je ons niet zult vergeten, en daar
zullen de boekjes vast wel aan meehelpen
Verder wensch ik jou ook nog veel goeds toe.
Serooskerke. „Blauwoog". Je had ze
ker een paar onderdeelen verkeerd en dan
wordt het meestal nog lastiger. Er zijn er
wel meer die het niet konden vinden, en jij
doet nog maar pas met de grooteren mee,
dus zoo erg is het niet.
„Winterkoninginnetje". Je had het raad
sel er toch maar bij moeten doen, dan had
ik kunnen zien hoeveel je er van terecht hebt
gebracht. De anderen hebben ook al ge
klaagd, dat het deze keer zoo erg moeilijk
was. „Maurits". De brief was nog niet te
laat; dat is zeker een heele geruststelling
voor je? Lastig hé, als er zooveel slakken
zijn; 't beste is maar, dat je ze allemaal gaat
vangen.
Bergen op Zoom. „Loolaantje." Jij
verlangt nu zeker naar regen nu je zoo'n
mooie jas hebt gekregen. Piet heeft mooi
postpapier voor je uitgezocht. Snoezig hé,
zoo'n klein kindje. Rienus was al heel wat
van plan. „Cornelis de Witt". Wat jammer
dat de peereboom niet heeft gebloeid. Kwa
men er andera veel peren aan? Je moet nu
maar flink je best doen, dat er geen onvol
doendes op je rapport komen.
G r o e d e. „De kleine Molenaar" en
„Balroosje." Allereerst hartelijk gefeliciteerd
met B. haar jaardag. Ik denk dat het net
precies op tijd is, want 's Zaterdags zullen
jullie de krant wel niet meer krijgen. Wat
een verre tocht was dat; jammer dat M. ook
niet mee kon.
Nieuwdorp. „Juffertje." Leuk dat jul
lie alle drie wat voor de bazar mogen ma
ken. Dat van Tine zal ook best mooi worden.
Met de Zondagsschool belooft het weer een
aardig reisje te worden. Wie van jullie gaan
er mee? „Fluweeltje." Ik was al van plan op