Voor Vrijheid en Recht Uit het Zeeuwsch Verieden Het Beleg van Sluis in 1587. g?s g .sMi!*a fe I"8 g J' s« g as go iJMfl >lll Sj Nagt egaal. Kleine lichten. Voor de jeugd. velt van haar dwaalweg terugkeert. Jaren, w aarin haar op „eigen werk" gerichte natuur groote triomfen behaalt. Doch aan het einde waarvan zij moet toestemmen zijn liefde zou ik om geen werk of carrière willen missen. Niet gemakkelijk neemt zij dit besluit, niet gewillig brengt zij haar offer. Maar tenslotte komt zij er toch. Was er e'eels een hoogmoedig, eigenmachtig willen gsweest, op den drempel van een nieuwen i\fd leert zij wat allermeest noodig is: dee moed. Elisabeth Goornvelt heeft het offer ge tracht, al dacht ze vaak dat hij het zijn zou, d>e het moest brengenMaar juist wijl zij •dit deed, behaalde zij de overwinning. Want het mooiste en het beste dat 'haar hart kende, behaalde ten slotte de zegepraal over al het andere. Het ware wezen der vrouw triom feerde. Na hun terugkeer uit Indië vindt Han van Doeveren een betrekking aan een motoren- fabriek te Parijs. Daardoor moet Elisabeth haar plannen om het oude werk van vóór haar huwelijk in Den Haag weer te hervat ten, vaarwel zeggen. En juist dat was de ar beid, die zij na de doellooze jaren in Indië, als aen voornaam deel van 'haar levensgeluk had gedroomd. Toch komt er een ongedachte oplossing; dat leven-voor-zichzelf (kan ook Parijs bieden. Bij den modekoning Panatelli vindt zij een betrekking, en wordt van meet-af beter ge salarieerd dan Han. Zij klimt op tot leidster van het enorme bedrijf, en al baar wenschen lijken verwezenlijkt. Doch nu ieder zijn eigen werk heeft Puck bij Panatelli, Han in de vliegtuig industrie 'komt er van lieverlede vervreem ding tusschen hen. 'De wereld waarin zij ar beidt en voldoening vindt, is zoo geheel an ders dan de zijne! Er zijn verschillen en af standen, die als met den dag toenemen in grootte en kracht. Als Han ten slotte directeur kan worden van een vlieghaven in Nederland, juist nu Puck in haar betrekking als leidster bij Pana telli zoo groote voldoening vindt, spitst het conflict zich opnieuw toe. Weer staat zij voor de vraag: mijn man of mijn werk? Scheiden van hem, óf 'het werk vaarwel zeggen? Zo hadden een goeden tijd achter den rug. Zóó zag z ij het immers: beiden een taak, die voldoening schonk, menschen dien het goed ging in de wereld. Maar dan dacht ze direct aan hetgeen de dokter gezegd had: de gevaarlijkste tijd in een huwelijk is, wanneer het den menschen erg voor den wind gaat. Juist die voorspoedige lijd was de gevaarlijkste tijd, de goede tijd tegelijk de meest slechte. Immers was juist in die jaren een verwijdering gegroeid, die nu tot volslagen uiteengaan zou kunnen voeren. Was die prijs niet te hoog? Was dit offer te brengen aan de vrijheid die haar lief werd boven alles toch niet te zwaar, nu het er op aan kwam? Zou het eeuwenoude, het door velen verloochende maar immer weer ge zochte, n;et sterker zijn dan 'hetgeen deze moderne vrouw buiten haar huwelijk trok en lokte? Ze heeft goed gezien, toen zij, bij hun komst te Parijs, het zichzelf voorhield: zoo lang zij een leven voor zichzelf zou eischen, niet het bestaan van vrouw en moeder als het hoogste ideaal zou zoeken, zóó lang zou het conflict tusschen hen blijven bestaan, zich toespitsen tot een hoogtepunt, dwingen tot antwoord en besluit op de vraag: hij of mijn Werk? „Als ze haar sterken wil inzette, zou ze Han wellicht kunnen dwingen zijn werk op te geven voor het hare." Die gedachte houdt haar even vast, maar ze beseft: „Als ze dat deed, zou ze het beste van zijn liefde ver krachten. Want voor een man was het een elementaire wet, dat hij het hoofd moest zijn van het gezin, dat h ij het moest zijn, die zorgde en verdiende en in hoogste instantie te beslissen had. En in hoogste instantie ging het voor een vrouw niet om werkkracht of carrière, maar om den drang van haar hart." Zoo wordt het einde goed. En wel ten volle bewaarheid werd de opinie van dokter Ve- geer: 't gaat niet in de allereerste plaats om kennis, maar om karakter, en bovenal: om hart. Dat is, zeer in 't kort en alleen in hoofd trekken, de inhoud van Jo van Ammers— Küller's nieuwen romein. In een slotartikel hopen wij nog nader te spreken over dit boek uit litterair oogpunt. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Vrij naar het Engelsch. Door A. L. 0. E. 45.) o— Eindelijk waren de gebouwtjes klaar en vrienden en kennissen werden genoodigd om bij de opening en bet feest, dat daarop zou volgen, tegenwoordig te zijn. „De gebouwen zijn maar heel, heel een voudig", merkte Gloria op tegen Garrison, toen ze, op zijn arm geleund, naar het ka pelletje toegingen, waaromheen zich een me nigte negers verzameld had. „Des te beter, des te beter", luidde het antwoord. „De negers zullen trotscher zijn op een eenvoudig gebouwtje, dat door hen zelf gebouwd is, dan op de grootsche kathe draal, door een ander tot stand gebracht. Bovendien, hun gebeden en gezangen, opstij gend uit dit eenvoudig gebouwtje, zullen voor Hem niet minder waarde hebben, dan het gebed, in een rijk kerkgebouw tot Hem opge zonden. Ook de school zal een groote zegen blijken te zijn en tenminste bier de onwe tendheid verdrijven, die tot nu toe een even groote vloek voor het zwarte ras was als de slavernij. Heeft u al een prediker en een on derwijzer?" Dido's man zal de opvoeding leiden van de jongens en meisjes op Holly's Lust", „En wie zal den dienst in de kapel lei den?" vroeg Garrison. „Ik vond hier bij mijn aankomst een ne ger, een geboren redenaar, boewei hij weinig ontwikkeld was. Hij werd, net als Corny Diggens, reeds als jongen door middel van JuLa, die, toen hij hier in slavernij verkeer de, als een licht scheen in de diepste duister nis, bekeerd". Een trek van blijdschap kwam op Garri son's gelaat. „Is het mogelijk!" riep hij uit, „dat de tegenslag, die meer dan iets anders in mijn leven mijn geloof in God beproefde, zooveel goeds tot stand bracht! Niemand had kunnen denken, dat Juba's slavernij zou blijken een zegen te zijn zoowel voor hem als voor zoovele anderen". „Zullen we niet eens allen inzien, dat alles, wat God doet, welgedaan is, al lijkt het ons menschen dikwijls nog zoo vreemd?" merk te Gloria zacht op. „Vertel me eens wat meer over den vol geling van Juba," verzocht Lloyd Garrison. „Zooals ik al opmerkte, was hij nog maar een kind toen hij door Juba bekeerd werd," vertelde Gloria, „maar het goede zaad, in zijn hart gezaaid, schoot wortel, nadat deze zijn vrijheid herkregen had. Dan, als zijn ka rakter zich langzamerhand vormde, beleed hij openlijk zijn geloof en werd zelfs drie maal afgeranseld, omdat hij niet na kon laten te spreken over den Heiland, dien hij had leeren kennen. Toen ik op Holly's Lust kwam, was deze trouwe belijder der Waar heid niet eens gedoopt, want er was niemand om hem te doopen. Ik zond hem zes maan den weg om onderwezen en gedoopt te wor den een maatregel, die veel ontevreden heid verwekte," voegde mevrouw Pomfret er glimlachend aan toe, „want de negers acht ten hun prediker goed genoeg en schenen te vreezen, dat hij in een blanke Yankee ver anderd zou worden. Bij den doop werd zijn heidenschen naam Apollo veranderd in het meer Christelijk Apollos. Misschien, dat mettertijd als we weer een stapje verder zijn in de goede richting, Apollos tot predikant bevestigd kan worden en het kapelletje door een kerk vervangen worden." Hier werd het gesprek onderbroken door luide vreugdekreten van uit de menigte, in welks nabijheid mevrouw Pomfret en haar gast nu genaderd waren. Jongens en meisjes en ook hun ouders dansten uitgelaten rond Juba, sprongen hem op den rug en om zijn hals, terwijl hij voorschijn bracht en onder veel gelach en gepraat uitdeelde. „Juba zal wel altijd jong blijven, die goe de kerel!" zeide Garrison met een glimlach. „Het verbaast me een beetje, dat zoo'n vroolijke, flinke man nooit getrouwd is," merkte mevrouw Pomfret op. „Zijn zuster's kinderen en kleinkinderen zijn ook de zijnen, zegt Juba altijd," ant woordde Garrison; „en hij verbeeldt zich, geloof ik, dat een eigen vrouw en kinde ren hem van zijn meester zouden vervreem den. Een aanhankelijker, trouwer dienaar dan Juba bestaat er niet. Mijn vrouw zegt altijd, dat hij zijn gewicht in goud waard is". De uitbundige, luidruchtige vreugde van de negers werd eerst onderdrukt, toen ze door Gloria en Garrison voorafgegaan de kapel binnentraden. De eerste dienst werd een dienst van dankzegging. De dankbaa- beid van de bevrijde slaven zocht een uitweg in tranen, toen ze neerknielden om te bid den en ook Gloria kon bare tranen niet te rughouden, toen ze weer opstonden en uit volle borst een loflied aan God zongen. Deze dag was zoowel voor Gloria als voor Garri son één van de mooiste van hun leven. Over het feest, dat volgde, behoeven we niet uit te weiden; het eten was niet over dadig, maar goed toebereid en er was over vloed. Gloria ging tusschen hare vrienden op het grasveld zitten, deelde hun maaltijd, en leefde mee in hun vreugde en blijdschap. De hoop, die de jonge erfgename vervuld had, toen ze voor de eerste maal op Holly's Lust kwam, was nu volkomen in vervulling gegaan, al had God het anders beschikt dan Gloria zich voorgesteld had; alle negers waren vrij en nu was het haar taak om hen gelukkig te maken. De vreugde van de zwarten bereikte haar hoogtepunt, toen ze allen tezamen opstonden van den feestmaaltijd, om zich te begeven naar de plaats, waar nog steeds „de heili ge Boom" stond. „U moet den eersten slag geven, mijn heer Garrison," zeide Gloria vroolijk, hem een bijl overhandigend met sierlijk bewerkte steel, geheel voor deze gelegenheid ver vaardigd. „B, de voorvechter van de sla- venbeweging, gaf ook den eersten stoot aan het kwaad, waarvan dit martelwerktuig het symbool is." „En aan u zal dan de taak overblijven, mevrouw en aan velen van u, om er den boom der kennis voor in de plaats te stellen, opda.t het nageslacht van deze bevrijde ne gers de eenige ware vrijheid moge genieten, die der ziel." Toen, na een kort gebed, dat ook eens de slavernij der zonde zou komen te vallen, niet alleen in het eigen geliefde land, maar over de heele wereld, hief Lloyd Gar rison de bijl op en met een krachtigen zwaai van den arm gaf hij den eersten slag. Het oorverdoovend gejuich, dat uit hon derden keelen opsteeg, kon mijlen ver in 't rond gehoord worden. En toen de paal na meerdere slagen krakend ter aarde viel, waren de negers heelemaal niet meer tot be daren te brengen. Bloote, zwarte voeten schopten er tegen en trapten er op, toen werd hij door de opgewonden negers naar een groote hoop droge twijgen gesleept, die men dicht in de nabijheid had opgestapeld. Gloria hield er een brandende toorts bij, even hoorde men een zacht geknetter, dan begonnen vlammetjes op te stijgen. Grooter en grooter werden ze tot de heele hout stapel één vuurgloed was, waar de negers als wilden omheen dansten. Den volgenden morgen plantte Garrison op .Gloria' verzoek, een jonge oranjeboom op de plaats, waar het gevloekte symbool van slavernij en ellende zoolang gestaan had. (Slot volgt.) door A. M. WESSELS. I. Waarschijnlijk is er in Zeeland geen plaats aan te wijzen, die zooveel belegeringen door staan heeft als de stad Sluis in Zeeuwsch- Vlaanderen. Reeds van af haar eerste op komst stond zij in het teeken van onrust en o a _j o CD <D C Q> •c* x n ff QJ 5 CO ■g 5 10 «s-E 3 O «■jp'S 8 S fe S 9 -£Ë H C rS IJ Pi fl cd T3 r£3ÖCQrÜGQ Ti cd •S 8 J i g C Ti <P CD CD *"q3 Q) bX) 0 cc O 8 Si <3 "3 P.-3 -a :=?.S <3 ff'a .h S S fl -rT<3 ïHStO 13 - c? '3 .2 3 8 «-73 3 o h -o S S '3.2 2 3 t> El 3 0)öÖ cd O<K A a 5 S .n ja -9 33 a i J3 - 3 S 8 rT - j5 bc Het „zingend vedertje", 't „gewiekst geluid" hield niet op; 't zong mij ten bedde uit naar mijn balkon; daaronder lag mijn hof, vol geur, vol schemer, trillend van 't geluid dat forsch en breed uit zoo klein keeltje spruit Hij zat dichtbij, in d' ouden pereboom, wiens spreiend-breede, dichtbeblaarde kroon zijn heimlijk-plekje-zoekende oogstens trof. Hij zat en zong zijn liedeken zoo schoon van liefde en lust; en 'tliedeke klonk zoo vroom! Ik vouwde, ook vroom, mijn beide handen saam, en .bleef hoe lang wel? als betooverd staan mijn ziel zong met den nachtegaal Gods lof; in aamloos luisteren bad ik Hem aan, van Wien de nacht niet zwijgen kan den naam. NELLY v. KOL. naarmate haar groei en bloei toenam, werd dit nog erger. Vooral toen de grondslagen van het fraaie kasteel bij Sluis gebouwd naar de Bastille te Parijs waren gelegd, toen het kaseel geheel voor verdediging gereed was, toen de stad van wallen voorzien was, en onder de bescherming van het kasteel stond, werd Sluis het steunpunt van alle krijgs bedrijven in Staats-Vlaanderen. 't Zou ons te ver voeren, wanneer wij alle belegeringen, die Sluis doorstond, uitvoerig gingen verhalen. Een der merkwaardigste is echter de strijd om Sluis in 1587. De reeds jaren lang overleden archivaris der stad Sluis J. H. van Dale en Dr J. Ab. Utrecht Dresselhuis, hebben over dit merk waardig beleg talrijke stukken gepubliceerd en wanneer wij thans iets gaan vertellen, dan zijn zij daarbij een tweetal veilige gidsen. Wel zijn er een 70-tal jaren over hunne publica ties heengegaan, maar bij nadere bestudee ring der Sluissche stedelijke brieven te Sluis zelve, bleek ons, dat hun mededeelingen niet zijn weerlegd. 't Was in 1587, op een kouden avond bp het einde van Februari, dat in de fraaie raadzaal van het stadhuis te Sluis een aan tal krijgslieden bijeen verzameld waren, die met den magistraat beraadslaagden over wat hun in deze benarde tijdsomstandigheden te doen stond. Immers, de stad Sluis was reeds lang ingesloten en met den dag werd de toe stand ernstiger. De gouverneur 'der stad Arend »van Groeneveld, had dan ook de keur der verdedigers bijeengeroepen, om over de hachelijke positie der stad te beraadslagen. De krijgsraad bestond uit verschillende mannen van naam, als Kapitein Charles de Héraugière, de held van Breda, die drie ja ren later toonen zou, dat hij beleid aan dap perheid wist te paren. Voorts een drietal zwagers van den gouverneur, de drie Kapi teins De Maulde, benevens den onversaagden De Ridder, den schranderen Adolf van Meet- kerke, verscheidene leden uit het geslacht der Broucqsauts, de Kapitein? de Potter en Bassevelde, benevens nog eenige invloedrijke belangstellenden. 't Waren krijgslieden en officieren, die, vroeger Oranje toegedaan, nu hun hoop ge steld hadden op den Graaf van Leycester en die nu bijen waren om, 't laatste wat den Sta ten in deze streken was gebleven, de vesting Sluis, tot het uiterste te verdedigen. Geheel Vlaanderen toch was den Span jaard reeds in handen gevallen, behalve Ost- ende en nu trok hij zijn benden samen, om ook deze stad voor het geweld van zijn zege vierende wapenen te doen bukken. Reeds waren de dorpen, die als een kring rondom Sluis lagen, in hun handen. Thans had men dit laatste maar moeilijkste punt van het veroveringsplan onderbanden. Ernstig werd op het stadhuis over alias ge sproken. Na langdurig overleg en rijp be raad werd besloten, dat de gouverneur naar Londen zou vertrekken, om aan den Graaf v. Leycester den somberen staat van de stad en het garnizoen bekend te maken, en zoo mogelijk, spoedig hulp te erlangen in den naderenden nood. Geen wonder, dat hij than3 de leden van den krijgsraad en den magistraat, nu hij voor eenigen tijd zijn geliefd Sluis verliet, tot trouwe zorg aanmaande. Hij wees hun op den door hen gezworen duren eed, om met den Prins van Oranje te leven en te ster ven en een vereeniging met de geuniëerde provinciën te stellen boven alle voordeelen, welke de Spanjaard hun mocht aanbieden of voorspiegelen. Langs den eenigen weg die nog ternau wernood vrij was, vertrok Jonkheer Arend van Groeneveld naar Londen, maar te Sluis bleven de wakkere hoofdlieden, trouwe ben den, en eene burgerij, die het later getoond heeft, wier vrouwen 't zelfs getoond hebben, dat zij waardig was door zulk een garnizoen verdedigd te worden. Terwijl Arend van Groeneveld te Londen voor de belangen van de bedreigde stad pleitte, was men in de vesting zelve niet werkeloos. Men arbeidde met onverflauwden ijver aan de vestingwerken, die in steeds hechter tegenweer gebracht werden. Van tijd tot tijd trok de bezetting op verkenning uit, of de eenige toegangsweg tot de vesting nog vrij was. Deze verkenning deed hen her haalde malen met den vijand in aanraking lachend allerlei lekkernijen uit zijn zakken te komen en van weerszijden vielen er slacht offers. Op een van die gevechten, door Van Dale opgeteekend, moeten wij bizonder het oog slaan, teneinde het volgende des te beter te kunnen begrijpen. 't "Was ongeveer vier weken na het vertrek van den stadsvoogd; de maand Maart liep ten einde. De Spanjaarden kwamen al nader en nader en sloten de vesting langzaam maar zeker geheel af. In de dorpen werden de vij andelijke troepen ingekwartierd. De situatie werd gevaarlijk, dus mocht men niet werkloos blijven. Trouwens men wilde aan den Gouverneur Groeneveld, als hij weer in Sluis terugkwam, veroverde vaan dels en buitgemaakten krijgsvoorraad laten zien, opdat hij een goeden indruk zou krij gen van de dapperheid zijner onderhoorigen. Op een somberen voorjaarsmorgen togen, terwijl de nevel nog over de velden gespreid lag, kapitein De Ridder en Héraugière met hunne benden, gevolgd door andere afdeelin- gen met hare hoplieden, in doodsche stilte de Westpoort uit, den z.g. Brungeerscben dijk aan de binnenzijde langs, tot zij, onge merkt, nabij het plaatsje gekomen waren, dat wij beden nog kennen als Lapschure. Dat was het doel van hun tocht, waarvan zij ech ter nog door een Zwinarm het Lap- schuursche gat gescheiden waren. Spoedig hadden de Sluissche schuitlieden de biezen bruggen over den met een dunne ijskorst bedekten vloed geslagen en zoo stond het kleine leger met het aanbreken van den dag aan de overzijde. Hier monsterden de hoplieden nog een maal hunne knechten, spraken hun een woord van opwekking toe en voorwaarts ging de stoet, om den Spanjaard, zoo mo gelijk, in zijn leger te overvallen. (Wordt vervolgd.) Iemand, die vele jaren dienst gedaan heeft als wachter op een vuurtoren, klom eens de honderden treden van zijn toren op. In de rechterhand had hij een spaarzamelijk brandend lampje en aan de linker zijn klei nen jongen, die voor den eersten keer met vader mee naar boven mocht. „Vader", liet zich op eenmaal een zwak stemmetje hooren, ,wat gaan we daarboven toch doen?" „Wij zullen de schepelingen op de don kere zee, die nu niet zien kunnen, waar de klippen en zandbanken voor onze kust lig gen, bijlichten, opdat zij veilig de haven kunnen bereiken", was het antwoord. Maar het zoontje bleef verwonderd op de bovenste trede staan en riep op verachte- lijken toon: „Wilt u met dit kleine lampje heelemaal op zee bijlichten? Maar dat is toch maar een vreeselijk klein licht?" „Niettegenstaande het licht maar klein is", sprak de vader, „zal het toch zijn plicht vervullen. Hier heb je de groote lamp. Als ik de kleine niet meegebracht had, waar mede zou ik dan de groote aansteken? En kijk nu eens, hoe ver de stralen der groote lamp over de zee schieten en velen tot red ding kunnen strekken. Maar veracht nu ook dat kleine vlammetje niet; dat heeft zijn taak verricht door het groote licht aan te steken." Beste nichtjes en neefjes! Zóó weinig briefjes als deze keer hebben we in een heele tijd niet gehad. Ik denk dat de nichtjes en neefjes dachten: ik zal maar geen briefje schrijven, dan hoeft tante ze ook niet te beantwoorden en blijft er een groot stuk over voor het verhaal, of kwam het soms door het mooie weer? Arnemuiden. „Haasje". Dat was nog eens een buitenkansje toen je met die buur man mee mocht varen. Als jij tien jaar wordt hebben jullie dan ook zoo'n groot feest? De volgende keer gaat het raadsel misschien wel weer beter. Hilversum. „Primula." En had Moe der nog seringen op haar verjaardag? 't Was hier van de week wel mooi weer. Nog harte lijk gefeliciteerd, ook met vaders verjaardag. Koudekerk e. „Paaschlelie." Ja, als er een feestdag in 't zicht is duurt de tijd veel langer dan. anders. Wat leuk, dat jullie ieder een eigen konijntje hebt. 't Wordt zeker een heele wedstrijd welke het beste groeit? K a p e 11 e. „Grasklokje". Het groote prijs raadsel heb je goed, prettig hé. Veel plezier met de bessenpluk. Ik zou ook liever veertien dagen uitgaan, dan één dag. „Blondje". Ja, ik hoop ook dat het nu eens een poosje mooi weer blijft. Jij hebt al heele plannen voor de vacantie. Wanneer begint die bij jullie? Goes. „Karakiet." Dat was een mooi tochtje, vooral nu de Meidoorn bloeit. Wij hebben ze daar ook vandaan, en 't blijft zoo prachtig. Waar is de brief van D.? „Roosje." Dat zag er slecht uit Zaterdagmiddag. Ge lukkig maar dat het zoo gauw weer op klaarde. Je wilt er zeker wel iedere vrije middag naar toe, dan verveel je je vast nooit. Oostkapelle. „Klaverbloem." Wat spijt me dat, dat jij niet meer met ons clubje mee kunt doen, vooral omdat je een van de „oude getrouwen" was. Als ik al de brieven eens bewaard had, zou het een heel stapeltje zijn; ik zal ze vast nog wel eens missen. Pret tig dat je ons niet zult vergeten, en daar zullen de boekjes vast wel aan meehelpen Verder wensch ik jou ook nog veel goeds toe. Serooskerke. „Blauwoog". Je had ze ker een paar onderdeelen verkeerd en dan wordt het meestal nog lastiger. Er zijn er wel meer die het niet konden vinden, en jij doet nog maar pas met de grooteren mee, dus zoo erg is het niet. „Winterkoninginnetje". Je had het raad sel er toch maar bij moeten doen, dan had ik kunnen zien hoeveel je er van terecht hebt gebracht. De anderen hebben ook al ge klaagd, dat het deze keer zoo erg moeilijk was. „Maurits". De brief was nog niet te laat; dat is zeker een heele geruststelling voor je? Lastig hé, als er zooveel slakken zijn; 't beste is maar, dat je ze allemaal gaat vangen. Bergen op Zoom. „Loolaantje." Jij verlangt nu zeker naar regen nu je zoo'n mooie jas hebt gekregen. Piet heeft mooi postpapier voor je uitgezocht. Snoezig hé, zoo'n klein kindje. Rienus was al heel wat van plan. „Cornelis de Witt". Wat jammer dat de peereboom niet heeft gebloeid. Kwa men er andera veel peren aan? Je moet nu maar flink je best doen, dat er geen onvol doendes op je rapport komen. G r o e d e. „De kleine Molenaar" en „Balroosje." Allereerst hartelijk gefeliciteerd met B. haar jaardag. Ik denk dat het net precies op tijd is, want 's Zaterdags zullen jullie de krant wel niet meer krijgen. Wat een verre tocht was dat; jammer dat M. ook niet mee kon. Nieuwdorp. „Juffertje." Leuk dat jul lie alle drie wat voor de bazar mogen ma ken. Dat van Tine zal ook best mooi worden. Met de Zondagsschool belooft het weer een aardig reisje te worden. Wie van jullie gaan er mee? „Fluweeltje." Ik was al van plan op

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8