f Staten-Generaal. Uit de Provincie. Contlngsniaarlngtbaslultan. Bij Kon. besluit van 27 Mei is de con- tingenteering van den invoer van rijwiel- binnen en -buitenbanden verlengd tot 1 Februari 1933 en van den invoer van por selein, aardewerk en tegels, eveneens tot 1 Februari 1933. TWEEDE KAMER. Strafbaarstelling smalende Godslastering. De Kamer heeft gisteren voortgezet de behandeling van het wetsontwerp tot aan vulling van het W. v. S. met voorzienin gen betreffende bepaalde voor godsdien stige gevoelens krenkende uitingen. De Minister van Justitie de heer D o n n e r, dankt voor den waar- digen toon, ook van ernstige tegenstandera van het wetsontwerp, zooals de heeren Van der Heide, Eerdmans en Marchant. Steun voor zijn wetsontwerp heeft spr. alleen bij de heeren Teulings en Heems kerk gevonden en ieder zal begrijpen hoe veel voldoening het woord van den laatste aan spr. bij het slot van het debat gaf. De heer Wijnkoop heeft blijk gegeven van een standpunt, dat geheel tegen de normen van de bestaande orde ingaat. Door da vrijheid nergens te breidelen komt men tot een toestand, waarin de vrijheid en daarmede het recht van ande ren wordt aangerand. Met den heer Marchant is spr. het eens, dat de overheid haar eigen inzicht moet volgen en het wetsontwerp getuigt daar thans ook van. Zonder schroom trotseert spr. het verwijt van ontrouw aan Schrift en Belijdenis, dat hij in het debat reeds heeft gehoord. De rechtsgrond van het wetsontwerp is de krenking van godsdienstige gevoelens en deze krenking geschiedt door smalende godslastering. Principieel kon dus de op zet niet anders zijn omdat de weg van strafbaarstelling van godslastering op zich zelve niet kan worden opgegaan. De staat zou het hoonen van het hoog ste Opperwezen strafbaar moeten stellen, zegt men, maar dan is de moeilijkheid, dat ook geëischt moet worden dat bij den dader het geloof in een opperwezen aan wezig zij. En komt men dan niet spoedig in de lijn van de bestrijding van het ongeloof? Ten onrechte doet de heer Visscher van zijn standpunt een beroep op het Duit- sche W. v. S. Terecht zeide de heer Mar chant dat daarin een aanstoot geven straf baar is gesteld. De goede lijn der A. R. staatkunde ligt anders dan in strafbaar stelling van godslastering ais zoodanig. Zij ligt in de bescherming van godsdien stige gevoelens. De heer Slotemaker de Bruine zeide, dat in de considerans de krenking van godsdienstige gevoelens wordt vooropge steld, maar dat in de M. v. A. als doel van het wetsontwerp de bescherming van de openbare orde wordt genoemd. Maar daartusschen is geen tegenstelling. Het be treft hier een aanranding van de openbare orde door genoemde krenking. De openbare orde is de genus, waarvan de krenking de species is. In het algemeen kan van krenking van godsdienstige gevoelens geen appel op de rechtsorde bestaan, maar ook hier zijn grenzen. Doch in de vraag van opzet kan de maatstaf niet liggen en evenmin komt men op dit terrein uit met qualifica- ties. Er zijn in deze materie momenten welke spr. meent te kunnen samenvatten in de term „smalende godslastering". De gemeenzame uitdrukking, waarmede sommigen over God spreken, en waarop de heer Marchant wees, valt niet onder de wet, want elk smalend karakter is aan deze uitdrukkingen vreemd. Het wetsont werp vraagt dat, indien men het hoogste Opperwezen dan niet zelf erkent, men zich dan ook houde buiten de voorstellingen welke anderen eigen zijn. Men vraagt nu of niet als geoorloofd zal worden beschouwd de godslastering welke het wetsontwerp niet verbiedt. Maar in het algemeen is niet alles geoorloofd, wat de wet niet verbiedt. Spr. citeert den onlangs overleden Duitschen rechtsgeleer de Kahl, die bij de aanhangige wijziging van het Duitsche wetboek van strafrecht zeide, dat met betrekking tot godslaste ring opgetreden moet worden tegen de krenking van de gewetensrechten van an deren. Spr. begrijpt niet de houding van den heer Peereboom. Het verzet tegen zekere dagbladuitingen eenigen tijd geleden stond onder leiding van predikanten, die, als spr. zich niet vergist, van de richting des heeren Peereboom zijn. Deze zeide, dat de A.-R., na het volk ontkerstend te heb ben, het nu niet meer kunnen kerstenen, maar het wetsontwerp bedoelt geen kerste ning. Doch dan is weer het bezwaar van den heer Peereboom, dat het niet bedoelt te kerstenen. Zulk een houding begrijpt spr. niet. Spr. bestrijdt vervolgens den heer Zandt, verklarende, dat hij er steeds naar tracht zijn houding te doen bepalen door Schrift en Belijdenis. De godsdienst in zijn gedifferentieerdheid kan als cultuurgoed bescherming vergen en dit is geen speci fiek katholiek standpunt, maar een stand punt dat ook een onvervalscht protestant als de Duitscher Kahl bij voortduring heeft verdedigd. Onjuist is, wat de heer Marchant meen de, n.l. dat spr. het wetsontwerp zou heb ben ingediend, omdat iets gedaan moest worden en achteraf zou denken: was ik er maar nooit mee begonnen. Het psycholo gische moment ligt voor spr. in de ziels ontroering waarmede hij kennis heeft ge nomen van de bekende dagbladuitingen met Kerstmis. Toen begreep bij, dat moest i worden opgetreden tegen deze uitbraak- selen der hel. Aan het wetsontwerp heeft spr. alle mogelijke zorg besteed. Wat het lot ervan zal zijn, weet spr. niet, maar als het wordt aangenomen, zal dit één der grootste voldoeningen zijn van zijn ministerschap. Hij acht het zijn heilige plicht op te treden tegen gruwelijk heden als die het hier betreft. De heer W ij n k o o p (G. P.) repliceert betoogende dat de Minister beter had ge daan zijn zielsontroeringen buiten de Ka mer te houden, daar deze- er niets mee te maken heeft en alleen met het politie ke karakter van de wet heeft te maken. Uitvoerig bestrijdt spr. vervolgens den heer Marchant en zegt verder dat het de bedoeling van spr.'s partij is, den gods dienst tot in alle hoeken en gaten te ach terhalen, omdat hij is de uiting van de domheid en schuchterheid op maatschap pelijk gebied. Het wetsontwerp treft spr.'s partij niet. Haar propaganda voor de goddeloosheid zal zij krachtig voortzetten. De heer Eerdmans (Lib.) meent dat we in onze rechtszalen debatten zullen krijgen van een gehalte als de redevoerin gen van den heer Wijnkoop. Wettelijk ingrijpen acht spr. niet in het belaag van den godsdienst. De heer Visscher (A.R.) repliceert. De Minister heeft een schitterende verde diging gegeven van het wetsontwerp. Op grond van het a.-r. program verdedigt spr. nader de strafbaarstelling van Gods lastering zonder meer. Hij bestrijdt verder den heer Zandt, die absolute eischen stelt, waarvan hij weet, dat ze niet vervuld kunnen worden. Om dan aan de a.-r. te verwijten, dat zij aan die eischen niet meedoen, acht spr. in strijd met Gods Woord. De heer Marchant (v. d.) heeft eer bied voor de diepe overtuiging van den minister. Maar een minister van justitie vooral moet te allen tijde nuchter blijven en zakelijk. Er kan helaas heel wat straf feloos worden bedreven. Spr. acht de redactie van het ontwerp onzuiver, doch ziet geen kans, het door amendeering te verbeteren. De heer Van d e r H e i d e (s. d.) be strijdt den heer Visscher. Spr. betoogt, dat volgens de Marxisten op den duur de re ligie een natuurlijken dood zal sterven, ook al weten we, dat de religie niet wor telt in onkunde. De stelling, dat blasphe- mie aan Marxisme inhaerent is, noemt spr. volkomen onjuist. Deze zaak moet niet door den strafrech ter worden beteugeld. De verwording in onze samenleving kan alleen verbeterd worden door de geestelijke krachten uit die samenleving zelve. De heer De Visser (comm.) betoogt, dat deze discussie in peil wordt verlaagd door wie haar misbruiken tegen een be paalde politieke partij. Dit wetsontwerp is gericht tegen de communisten, maar ook andere politieke partijen maakten ervan gebruik tegen elkaar. De heer Peereboom (Herv. G.) re- pliceerend, zou van den heer Heemskerk een terechtwijzing aanvaarden als die ver diend ware. Als deze regeering de godslastering zon der meer had strafbaar gesteld, het ware heel wat anders. Doch nu is het een wet op de krenking van den mensch, en nu verkoopt de rechterzijde aan het publiek knollen voor citroenen. Aan dit ontwerp kan spr. zijn stem niet geven. De heer Slotemaker de Bruine (G.H.) repliceert. De vraag of het Gods begrip in de rechtzaal een probleem zal worden, ontkende de heer Heemskerk, zonder daarop verder in te gaan. Spr handhaaft te dien aanzien ten volle zijn in eerste instantie uitgesproken oordeel. Spr. heeft de peroratie van den minis ter gewaardeerd. Zij werd een getuige nis; het deed spr. goed, den minister te voelen trillen van verontwaardiging, toen het ging over „uitbraaksel der hel". Maar daartegenover zijn te plaatsen andere getuigenissen. Dit heilig onderwerp wordt behandeld uit onderscheiden gezichts punten; de rechter zal moeilijke proble men moeten uitpluizen; er is twijfel aan de strafmaat. Spr. kan op deze en reeds eerder genoemde gronden den minister op diens weg niet volgen. De heer Zandt (Staatk. Ger.) houdt vol, dat de anti-rev. beginselen in strijd zijn met art. 36 der Geloofsbelijdenis. Spr. brengt hulde aan den minister voor diens correcte verdediging van het wetsontwerp, ook al is spr. het daar dan niet ten volle mede eens. De heer Kroger (C.H.) bestrijdt nog maals den heer Peereboom. De heer Kersten (Staatk. Ger.) ves tigt nogmaals de aandacht op de hou ding der anti-revolutionnairen, die hun program niet gebouwd hebben op de be ginselen van art. 36 der Geloofsbelijdenis. De Minister dupliceert. Wat de replieken betreft, deze gingen in zoover langs het ontwerp heen, dat spr. zich kan bepalen tot de opmerking, dat de mee ning van den heer De Visser als keert het ontwerp zich in de eerste plaats tot de communisten, onjuist is. Zoude de regee ring met een wet de communisten willen tegengaan, ze had wel met een ander ont werp kunnen komen. Er is geen sprake van bestrijding der communisten als zoo danig. Spr. verdedigt nogmaals den vorm van het ontwerp. Er is hier een zeer bepaalde taak voor de overheid omschreven, in aansluiting bij die, in art. 147 Wetboek voor strafrecht neergeschreven. Den heer Marchant wijst spr. op het moeilijke van de meest juiste redactie; de zakelijke om schrijving is in dit ontwerp toch niet zoo onjuist. De heer Slotemaker de Bruine had bezwaren tegen het ontwerp uit vrees voot moeilijkheden in de rechtzaal; spr. i deelt die niet, mits men maar het smalen de van de strafbare Godslastering in het oog houdt. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Op art. 1 verdedigt de heer Slote maker de Bruine (G. H.) een amen dement om de woorden „door smalende Godslasteringen op" te vervangen door „op onduldbare". Het artikel richt zich dan tot degenen, die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrifte of afbeelding op onduldbare, voor godsdienstige gevoe lens krenkende wijze uitlaat. De Minister herinnert aan wat reeds bij de algemeene beschouwingen over deze materie gezegd is. Spr. betoogt, dat het amendement geen verbetering brengt, ook niet voor den rechter. De heer Slotemaker de Bruine is door 's ministers juridisch betoog niet overtuigd; niettemin trekt spr. het amen dement toch in. Vandaag wordt over het ontwerp ge stemd. NED. BOND VAN BOERINNEN EN ANDERE PLATTELANDSVROUWEN. Prov. afd. Zeeland. Gistermiddag werd in de Prins van Oranje te Goes een propaganda-vergade- ring gehouden van bovengenoemde orga nisatie. De presidente, mevr. Groenewe- genNelemans, verwelkomt de aanwezi gen en heet in het bijzonder welkom den spreker, Mr P. Dieleman. Zij geeft dezen direct het woord. Mr Dieleman spreekt hierna over: „De sociale taak der vrouw, in het bijzon der der boérin". Spr. wijst er op, dat het platteland door de stedelingen zoozeer wordt miskend. Toch is het voor de volkskracht van zoo groote beteekenis. Ook de plattelands vrouw vervult in onze maatschappij een gewichtige rol. Sp. berekent, dat ongeveer de helft van ons volk op het platteland (d.w.z. in plaat sen beneden de 20.000 inwoners) woont. Daar blijven de zeden en gewoonten het beste bewaard. Daar ontvangt en behoudt het volkskarakter een eigen stempel. Daarom is het van zoo groote beteekenis, dat de plattelandsvrouw haar taak goed verstaat en daarvoor goed wordt opgeleid. De dorpsgemeenschap is iets geheel an ders dan de stad. Op het dorp wor den bepaalde eigenschappen aange kweekt en behouden, beter dan in de ste den. Het zal dan ook de stedelijke cultuur nooit gelukken het aparte van het platte land weg te nemen. Sociaal-economisch en geestelijk-religieus is de dorpsgemeen schap iets aparts. Wel is er gevaar voor groepsegoïsme en het ontstaan van een zedelijk-godsdien- stige en economische individualiteit, die tot een knellende band wordt en het vrije buitenleven tot een illusie maakt. Spr. wijst er op, dat soms de platte landszede niet overeenstemt met de wet. Daartoe wijst spr. op het gedwongen hu welijk, dat ten plattelande over het alge meen niet als zonde wordt beschouwd. Wel echter wordt een jongen, die een meisje, dat zwanger is, niet huwt, aan de algemeene minachting prijsgegeven. Velen, die van uit de steden naar de dorpen kwamen, hebben niet den histori- schen zin en ontwikkeling van het platte land begrepen en hebben een funesten in vloed gehad. Er is anderzijds ook groot gevaar voor hen, die van het platteland naar de stad verhuizen. Daarom is noodig diepte en waarheid en heeft vooral de vrouw tot taak te zorgen voor een rustige, degelijke ontwikkeling van het gemoed. Er is een groot gevaar, dat het wan staltige van de steden naar het platteland dringt. We zien reeds gebouwen, die vloe ken met de omgeving. We hebben reeds bioscopen en dancings. We zien reeds een na-apen van den stedeling, een zich ge- neeren voor zijn afkomst. Het kan niet ontkend dr v. d. Wielen wees er in zijn proefschrift ook op dat er ook ten plattelande demoraliseerende invloeden werken, mede een gevolg van een eenzijdig georiënteerd landbouw-on- derwijs en een propageeren van de stads beschaving. Daarom moet de boerencul- tuur verjongd, vernieuwd en verfrischt. Daarbij is de arbeid der vrouw noodig. Het huisgezin moet verstevigd. Het ge zin is van zoo onschatbare waarde, maar wordt zoo ernstig bedreigd. Reeds jaren geleden heeft dr Kuyper gewaarschuwd tegen ontwrichting van het gezin. Spr. schetst de heerlijkheid van het stille huisvertrek, waar de liefde der vrouw alles als met gouden zonlicht over giet. In het gezin ligt zulk een groote zedelijke kracht, ook de stuwkracht voor den economischen vooruitgang. Ook in dezen crisistijd kan de vrouw zoovele won den heelen. Ook op het platteland is de taak der vrouw anders dan vroeger geworden. De evolutie voltrekt zich ook hier langzamer hand en ook menige plattelandsvrouw moet buiten het gezin gaan arbeiden. Zelfs de gehuwde vrouw heeft buiten haar ge zin een taak tegenover de gemeenschap. Spr. ziet b.v. controle en administratieve werkzaamheden gaarne aan de vrouw op gedragen. De vrouw blijkt op verschillend gebied niet de mindere van den man te zijn. Dit alles behoeft niet gepaard te gaan met een minachting van het gezinsleven. Er is een tijd geweest, dat de vrouw verre beneden den man werd gesteld. God heeft echter de vrouw gelijkwaardig aan den man geschapen, waarbij spr. echter opmerkt, dat eenheid nog geen gelijkheid is. De vrouw is niet minder, maar anders dan de man. In de vorige eeuw is opgekomen, wat men noemt de vrouwenkwestie. Wat toen door de vrouw is gezwoegd en bereikt, grenst aan het ongelooflijke. En nog is het vrouwenvraagstuk niet geheel opge lost. Spr. wijst op het burgerlijk recht (huwelijksgoederenrecht), op de sociale kwestie (welke betrekkingen er voor de vrouw zijn opengesteld, welke bescher ming zij bij haar arbeid geniet, enz.) en op de kerkelijke kwestie (hier zijn de mee ningen over het vrouwenkiesrecht wel zeer verdeeld). Toch moeten we niet vergeten, dat er onderscheid is en blijven zal tusschen man en vrouw. Bij de vrouw domineert meestal het hart boven het verstand. Maar de gelijkwaardigheid moeten we hoog houden. De vrouw moet leiden, niet be slissen. Zij kan door haar dienen toch een beslissenden invloed uitoefenen. Ja, de mate van beschaving van een volk wordt beslist door de positie van de vrouW. Spr. schetst nu wat gedaan is in bin nen- en buitenland voor de opleiding der vrouw. In Amerika gaf men haar zelfs landbouwonderwijs. In verschillende lan den werd de vrouw voor diverse beroe pen opgeleid. Ook in ons land wordt nu landbouwhuishoudonderwijs gegeven. Het blijkt, dat de plattelandsmeisjes zich meer aangetrokken gevoelen tot de industrie en de steden dan tot den land en tuinbouw. Het vraagstuk van de opvoe ding en de ontwikkeling der vrouw moet onze aandacht vragen. Vooral moet ge dacht aan de vorming voor de huiskamer, want voor alles moeten we practisch zijn Het moet niet een wedren in het leeren worden. Gedacht moet ook worden aan al gemeene en geestelijk-zedelijke ontwikke ling. Een vereeniging als deze is zoo nuttig. We hebben noodig een organisatie van plattelandsvrouwen en niet een, waar de vrouwen uit de stad de boventoon voeren. De ouders moeten overtuigd worden van het nut van opleiding. Na de pauze beantwoordde Spr. de vraag, waarom de opleiding tot het huis houdelijke werk niet thuis kan geschie den. In zéér veel kringen is het gezinsleven zóó achteruitgegaan, dat het is, alsof Christendom en beschaving zijn geweken. Dat komt helaas ook in Zeeland voor. Hoogstaande opleiding is in vele gezin nen niet mogelijk. Maar ook bij den beteren arbeider en den kleinen burger is het vaak niet moge lijk, het gezinsleven op een behoorlijk peil te stellen. Het zinkt en moet door huis- houdonderwijs worden verbeterd. In beter gesitueerde kringen is het ook niet mogelijk een volledige opleiding aan de meisjes te geven, zooals koken, wasch- behandeling, enz. Daarom is noodig in Zeeland goed land bouwhuishoudonderwijs, dat aandacht schenkt aan de verzorging van mensch en dier. Oude vooroordeelen moeten ook door de mannen op zij worden gezet. Het gaat om groote belangen. De vrouwen moeten zich meer en meer toeleggen op het huishoude lijk werk en trouw de cursussen bezoe ken. We moeten streven naar samenwerking en organisatie. Daarom verblijdt spr. zich over de oprichting van den Ned. Bond van boerinnen. Het blijkt wel, dat de vrouw uit de hoogste standen ziek en ongeschikt is voor haar taak. Ze is slachtoffer van de conventie. Hoe gelukkig is dan de boerin, want de vrouw, die arbeidt, is het ge zondst. De vrouw moet niet zelfvoldaan zijn maar beschikken over den moed der zelf opoffering. Op de vrouw rust een ernstige verantwoordelijkheid, want het bederf van het beste is het slechtste. De vrouw kan tot rijken zegen zijn, maar dan moet zij haar heerlijken plicht kennen en volbrengen. Niet in Kamer of Raadzaal, maar in den huiselijken kring wordt de sociale kwestie opgelost. Ook de ongehuwde vrouw kan van zoo onberekenbaar nut zijn voor de samenleving. Het geheele sociale gebouw is opgetrokken rondom de vrouw. Spr. eindigde zijn met aandacht gevolgd betoog met de vrouwen krachtig op te wekken tot organisatie. De presidente sloot met een kort slot woord de vergadering. Voetbal. Wedstrijd-uitslagen van Za terdag 28 Mei. Afd. A. Goesche Boys II-Kats 12 Kortgene II-Colijnsplaats I 03 Colijnsplaat II-Wissenkerke 51 Afd. B. Goes V-Kapelle II 31 Kloetinge-Nieuwdorp 71 Wolfaartsdijk-Wilhelminadorp 15 Afd. G. Wemeldinge-Krabbendijke 34 Kruiningen II-Rilland II 13 Hansweert III-Kapelle I 1—8 Waarde-Wit-Zwart 25 Ierseke II is overgeplaatst van Afd. B naar Afd. G. Ter burgerlijke zitting van de Recht bank te Middelburg is heden beëedigd als beëedigd klerk op het Hypotheekkantoor te Middelburg, dhr P. Sanderse, aldaar. Door den Commissaris der Konin gin is aan dhr J. W. Mazure te Kortgene met ingang van 26 Mei j.l. eervol onslag verleend als lid der Gezondheidscommis sie, zetel Veere. Door de Justitie te Middelburg is aangehouden zekere Th. V., koopman te Wissenkerke, als verdacht van diefstal van een partij sokken ten nadeele van een koopman te Goes. Met ingang van 6 Juni a.s. zal geen middagverzending vanuit Krabbendij- ke en Rilland meer plaats vinden. Eveneens wordt het afhalen van cou ranten te Krabbendijke met ingang van dien datum beëindigd. Nieuweburgemeestervan Westkapelle. Bij Kon. besluit is tot burgemeester van Westkapelle benoemd Jhr Mr A. F. G. de Casembroot. Jhr de Casembroot is 25 jaar oud en is de zoon van wijlen Jhr Mr E. A. O. de Casembroot, lid van Ged. Staten van Zee land. Jhr de Casembroot is thans adjunct secretaris van den Zeeuwschen Polder en Waterschapsbond, en woonachtig te Mid delburg. DE HILVERSUM 5, het prachttoe- stel met Super-inductieschakeling, één- knopsbediening, electro-dynamische luid spreker, f 275, bij alle N.S.F.-agenten. J. M. Polderman, Goes. Tel. 129. (Adv.) De verpachting van oesterperceelen in Zeeland. Het Tweede Kamerlid Dtop heeft den mi nisters van financiën en van economische zaken en arbeid de volgende vragen ge steld; I. Is het waar, dat bij de verpachting van oesterperceelen in Zeeland onder toezicht van het bestuur der Visscherijen op de Zeeuwsche Stroomen op vrij groote schaal het systeem van pachtover- dracht bestaat? II. Zoo ja, van welken omvang is deze overdracht, welke zijn de pachtbedragen waarop de Staat recht heeft en welke be dragen ontvangen de eigenlijke pachters van degenen aan wie zij de pacht over droegen? III. Is het waar, dat in een aantal ge vallen door derden van de eigenlijke pach ters der perceelen geen vermindering van pachtsom in verband met de uitkomsten van het bedrijf is te verkrijgen? IV. Is de minister niet van oordeel, dat indien vraag III bevestigend moet worden beantwoord maatregelen behooren te wor den genomen, waardoor bereikt kan wor den, dat in elk geval door degenen, die van de pachtovereenkomst werkelijk 'gebruik maken, geen hoogere pachtsom kan wor den gevorderd dan in het met den Staat afgesloten pachtcontract is bepaald? V. Is het waar, dat op het in vooraf gaande vragen behandelde reeds in Fe bruari en Maart 1932 de aandacht van de regeering is gevestigd en wat is op klach ten daaromtrent vanwege de regeering ge antwoord? Naar aanleiding van het door den heer W. F. K. Lenshoek tegen 1 Augustus a.s. aangevraagd en door inge landen van't waterschap Oud-Wolf aarts dijk en de polders Heeren, Oost-Nieuw- land en Nieuw-Sabbinge op de meest eer volle wijze verleende ontslag als ontvanger- griffier, kan het volgende medegedeeld worden: Als ontvanger-griffier van het water schap oud-Wolfaartsdijk en van de pol ders Oost-Nieuwland en Heeren werd be noemd met ingang van 5 Juni 1812 als op volger van dhr Adr. Paardekooper Lz. dhr E. P. Lenshoek, aan wien op 20 April 1857 eervol ontslag werd verleend. Met ingang van denzelfden datum werd als zoodanig benoemd zijn zoon Mr G. P. Lenshoek, die bij zijn overlijden in 1882 werd opgevolgd door zijn oudsten zoon E. P. Lenshoek, aan wien, wegens vertrek naar het buitenland tegen 15 October 1888 op zijn verzoek eervol ontslag werd ver leend. Hij werd opgevolgd door den jong- sten zoon van genoemden heer, Mr G. P. Lenshoek, de tegenwoordige ontvanger griffier, de heer W. F. K. Lenshoek te Kloetinge, die thans tegen 1 Augustus a.s. eervol ontslag heeft aangevraagd. De Nieuw-Sabbingepolder werd in den nacht van 14 op 15 Januari 1808 door het water overstroomd en in 1821 herbedijkt. Ingelanden van dezen polder benoemden met ingang van 10 September 1839 dhr E. P. Lenshoek tot ontvanger-griffier, welke betrekking in verloop van tijd op dezelfde data overging op de personen bovenge noemd.. De betrekking van ontvanger-griffier aan de drie eerstgenoemde polders is dus vanaf 1812 tot heden, alzoo gedurende 120 jaren door leden van de famiie Lenshoek vervuld geworden en in den Nieuw-Sab bingepolder gedurende 93 jaren. Middelburg. Het dagelijksch bestuur der vereeniging voor beroepskeuze is thans samengesteld als volgt: G. Wagen voorde, voorzitter; J. S. Hoek, secretaris; H. W. Naezer, penningmeester. Vlissingen. Het aantal werkloozen be draagt thans 781 tegen verleden week 782. Bij de werkverschaffing zijn 97 per sonen ingeschreven. Wemeldinge. Maandag vergaderde de Raad dezer gemeente voltallig. Bij de me- dedeeling, dat de goedkeuring der steun regeling voor werkloozen is verlengd tot 21 Mei 1932, deelt de voorzitter mede, dat opnieuw verlenging is aangevraagd. Spr. stelt zich voor, telegrafisch bij den Minis ter op spoedige afdoening aan te dringen. Dhr Felius zegt indertijd aangedrongen te hebben op schrapping der woorden „in geld", waar sprake is, dat de ondersteu ning in geld zal geschieden en vraagt naar het antwoord van B. en W. op het adres van enkele neringdoenden om ook in dien geest te handelen en de ondersteuning te doen plaats hebben bij wijze van uitgifte van bonnen, die inwisselbaar worden ge steld bij den Gemeente-ontvanger. De voorzitter merkt op, dat B. en W. des» wijze van handelen practisch onuit-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 2