f
Staten-Generaal.
Uit de Provincie.
Contlngsniaarlngtbaslultan.
Bij Kon. besluit van 27 Mei is de con-
tingenteering van den invoer van rijwiel-
binnen en -buitenbanden verlengd tot 1
Februari 1933 en van den invoer van por
selein, aardewerk en tegels, eveneens tot
1 Februari 1933.
TWEEDE KAMER.
Strafbaarstelling smalende Godslastering.
De Kamer heeft gisteren voortgezet de
behandeling van het wetsontwerp tot aan
vulling van het W. v. S. met voorzienin
gen betreffende bepaalde voor godsdien
stige gevoelens krenkende uitingen.
De Minister van Justitie
de heer D o n n e r, dankt voor den waar-
digen toon, ook van ernstige tegenstandera
van het wetsontwerp, zooals de heeren
Van der Heide, Eerdmans en Marchant.
Steun voor zijn wetsontwerp heeft spr.
alleen bij de heeren Teulings en Heems
kerk gevonden en ieder zal begrijpen hoe
veel voldoening het woord van den laatste
aan spr. bij het slot van het debat gaf.
De heer Wijnkoop heeft blijk gegeven
van een standpunt, dat geheel tegen de
normen van de bestaande orde ingaat.
Door da vrijheid nergens te breidelen
komt men tot een toestand, waarin de
vrijheid en daarmede het recht van ande
ren wordt aangerand.
Met den heer Marchant is spr. het
eens, dat de overheid haar eigen inzicht
moet volgen en het wetsontwerp getuigt
daar thans ook van. Zonder schroom
trotseert spr. het verwijt van ontrouw aan
Schrift en Belijdenis, dat hij in het debat
reeds heeft gehoord.
De rechtsgrond van het wetsontwerp is
de krenking van godsdienstige gevoelens
en deze krenking geschiedt door smalende
godslastering. Principieel kon dus de op
zet niet anders zijn omdat de weg van
strafbaarstelling van godslastering op
zich zelve niet kan worden opgegaan.
De staat zou het hoonen van het hoog
ste Opperwezen strafbaar moeten stellen,
zegt men, maar dan is de moeilijkheid,
dat ook geëischt moet worden dat bij den
dader het geloof in een opperwezen aan
wezig zij. En komt men dan niet spoedig
in de lijn van de bestrijding van het
ongeloof?
Ten onrechte doet de heer Visscher van
zijn standpunt een beroep op het Duit-
sche W. v. S. Terecht zeide de heer Mar
chant dat daarin een aanstoot geven straf
baar is gesteld. De goede lijn der A. R.
staatkunde ligt anders dan in strafbaar
stelling van godslastering ais zoodanig.
Zij ligt in de bescherming van godsdien
stige gevoelens.
De heer Slotemaker de Bruine zeide,
dat in de considerans de krenking van
godsdienstige gevoelens wordt vooropge
steld, maar dat in de M. v. A. als doel
van het wetsontwerp de bescherming van
de openbare orde wordt genoemd. Maar
daartusschen is geen tegenstelling. Het be
treft hier een aanranding van de openbare
orde door genoemde krenking. De openbare
orde is de genus, waarvan de krenking
de species is.
In het algemeen kan van krenking van
godsdienstige gevoelens geen appel op
de rechtsorde bestaan, maar ook hier
zijn grenzen. Doch in de vraag van opzet
kan de maatstaf niet liggen en evenmin
komt men op dit terrein uit met qualifica-
ties. Er zijn in deze materie momenten
welke spr. meent te kunnen samenvatten
in de term „smalende godslastering".
De gemeenzame uitdrukking, waarmede
sommigen over God spreken, en waarop
de heer Marchant wees, valt niet onder de
wet, want elk smalend karakter is aan
deze uitdrukkingen vreemd. Het wetsont
werp vraagt dat, indien men het hoogste
Opperwezen dan niet zelf erkent, men zich
dan ook houde buiten de voorstellingen
welke anderen eigen zijn.
Men vraagt nu of niet als geoorloofd
zal worden beschouwd de godslastering
welke het wetsontwerp niet verbiedt. Maar
in het algemeen is niet alles geoorloofd,
wat de wet niet verbiedt. Spr. citeert den
onlangs overleden Duitschen rechtsgeleer
de Kahl, die bij de aanhangige wijziging
van het Duitsche wetboek van strafrecht
zeide, dat met betrekking tot godslaste
ring opgetreden moet worden tegen de
krenking van de gewetensrechten van an
deren.
Spr. begrijpt niet de houding van den
heer Peereboom. Het verzet tegen zekere
dagbladuitingen eenigen tijd geleden
stond onder leiding van predikanten, die,
als spr. zich niet vergist, van de richting
des heeren Peereboom zijn. Deze zeide, dat
de A.-R., na het volk ontkerstend te heb
ben, het nu niet meer kunnen kerstenen,
maar het wetsontwerp bedoelt geen kerste
ning. Doch dan is weer het bezwaar van
den heer Peereboom, dat het niet bedoelt
te kerstenen. Zulk een houding begrijpt
spr. niet.
Spr. bestrijdt vervolgens den heer
Zandt, verklarende, dat hij er steeds naar
tracht zijn houding te doen bepalen door
Schrift en Belijdenis. De godsdienst in zijn
gedifferentieerdheid kan als cultuurgoed
bescherming vergen en dit is geen speci
fiek katholiek standpunt, maar een stand
punt dat ook een onvervalscht protestant
als de Duitscher Kahl bij voortduring
heeft verdedigd.
Onjuist is, wat de heer Marchant meen
de, n.l. dat spr. het wetsontwerp zou heb
ben ingediend, omdat iets gedaan moest
worden en achteraf zou denken: was ik er
maar nooit mee begonnen. Het psycholo
gische moment ligt voor spr. in de ziels
ontroering waarmede hij kennis heeft ge
nomen van de bekende dagbladuitingen
met Kerstmis. Toen begreep bij, dat moest
i worden opgetreden tegen deze uitbraak-
selen der hel. Aan het wetsontwerp heeft
spr. alle mogelijke zorg besteed.
Wat het lot ervan zal zijn, weet spr.
niet, maar als het wordt aangenomen,
zal dit één der grootste voldoeningen zijn
van zijn ministerschap. Hij acht het zijn
heilige plicht op te treden tegen gruwelijk
heden als die het hier betreft.
De heer W ij n k o o p (G. P.) repliceert
betoogende dat de Minister beter had ge
daan zijn zielsontroeringen buiten de Ka
mer te houden, daar deze- er niets mee
te maken heeft en alleen met het politie
ke karakter van de wet heeft te maken.
Uitvoerig bestrijdt spr. vervolgens den
heer Marchant en zegt verder dat het de
bedoeling van spr.'s partij is, den gods
dienst tot in alle hoeken en gaten te ach
terhalen, omdat hij is de uiting van de
domheid en schuchterheid op maatschap
pelijk gebied.
Het wetsontwerp treft spr.'s partij niet.
Haar propaganda voor de goddeloosheid
zal zij krachtig voortzetten.
De heer Eerdmans (Lib.) meent dat
we in onze rechtszalen debatten zullen
krijgen van een gehalte als de redevoerin
gen van den heer Wijnkoop. Wettelijk
ingrijpen acht spr. niet in het belaag van
den godsdienst.
De heer Visscher (A.R.) repliceert.
De Minister heeft een schitterende verde
diging gegeven van het wetsontwerp. Op
grond van het a.-r. program verdedigt
spr. nader de strafbaarstelling van Gods
lastering zonder meer.
Hij bestrijdt verder den heer Zandt,
die absolute eischen stelt, waarvan hij
weet, dat ze niet vervuld kunnen worden.
Om dan aan de a.-r. te verwijten, dat zij
aan die eischen niet meedoen, acht spr.
in strijd met Gods Woord.
De heer Marchant (v. d.) heeft eer
bied voor de diepe overtuiging van den
minister. Maar een minister van justitie
vooral moet te allen tijde nuchter blijven
en zakelijk. Er kan helaas heel wat straf
feloos worden bedreven.
Spr. acht de redactie van het ontwerp
onzuiver, doch ziet geen kans, het door
amendeering te verbeteren.
De heer Van d e r H e i d e (s. d.) be
strijdt den heer Visscher. Spr. betoogt, dat
volgens de Marxisten op den duur de re
ligie een natuurlijken dood zal sterven,
ook al weten we, dat de religie niet wor
telt in onkunde. De stelling, dat blasphe-
mie aan Marxisme inhaerent is, noemt
spr. volkomen onjuist.
Deze zaak moet niet door den strafrech
ter worden beteugeld. De verwording in
onze samenleving kan alleen verbeterd
worden door de geestelijke krachten uit
die samenleving zelve.
De heer De Visser (comm.) betoogt,
dat deze discussie in peil wordt verlaagd
door wie haar misbruiken tegen een be
paalde politieke partij. Dit wetsontwerp is
gericht tegen de communisten, maar ook
andere politieke partijen maakten ervan
gebruik tegen elkaar.
De heer Peereboom (Herv. G.) re-
pliceerend, zou van den heer Heemskerk
een terechtwijzing aanvaarden als die ver
diend ware.
Als deze regeering de godslastering zon
der meer had strafbaar gesteld, het ware
heel wat anders. Doch nu is het een wet
op de krenking van den mensch, en nu
verkoopt de rechterzijde aan het publiek
knollen voor citroenen. Aan dit ontwerp
kan spr. zijn stem niet geven.
De heer Slotemaker de Bruine
(G.H.) repliceert. De vraag of het Gods
begrip in de rechtzaal een probleem zal
worden, ontkende de heer Heemskerk,
zonder daarop verder in te gaan. Spr
handhaaft te dien aanzien ten volle zijn
in eerste instantie uitgesproken oordeel.
Spr. heeft de peroratie van den minis
ter gewaardeerd. Zij werd een getuige
nis; het deed spr. goed, den minister te
voelen trillen van verontwaardiging, toen
het ging over „uitbraaksel der hel". Maar
daartegenover zijn te plaatsen andere
getuigenissen. Dit heilig onderwerp wordt
behandeld uit onderscheiden gezichts
punten; de rechter zal moeilijke proble
men moeten uitpluizen; er is twijfel aan
de strafmaat. Spr. kan op deze en reeds
eerder genoemde gronden den minister
op diens weg niet volgen.
De heer Zandt (Staatk. Ger.) houdt
vol, dat de anti-rev. beginselen in strijd
zijn met art. 36 der Geloofsbelijdenis. Spr.
brengt hulde aan den minister voor diens
correcte verdediging van het wetsontwerp,
ook al is spr. het daar dan niet ten volle
mede eens.
De heer Kroger (C.H.) bestrijdt nog
maals den heer Peereboom.
De heer Kersten (Staatk. Ger.) ves
tigt nogmaals de aandacht op de hou
ding der anti-revolutionnairen, die hun
program niet gebouwd hebben op de be
ginselen van art. 36 der Geloofsbelijdenis.
De Minister dupliceert. Wat de
replieken betreft, deze gingen in zoover
langs het ontwerp heen, dat spr. zich kan
bepalen tot de opmerking, dat de mee
ning van den heer De Visser als keert het
ontwerp zich in de eerste plaats tot de
communisten, onjuist is. Zoude de regee
ring met een wet de communisten willen
tegengaan, ze had wel met een ander ont
werp kunnen komen. Er is geen sprake
van bestrijding der communisten als zoo
danig.
Spr. verdedigt nogmaals den vorm van
het ontwerp. Er is hier een zeer bepaalde
taak voor de overheid omschreven, in
aansluiting bij die, in art. 147 Wetboek
voor strafrecht neergeschreven. Den heer
Marchant wijst spr. op het moeilijke van
de meest juiste redactie; de zakelijke om
schrijving is in dit ontwerp toch niet zoo
onjuist. De heer Slotemaker de Bruine
had bezwaren tegen het ontwerp uit vrees
voot moeilijkheden in de rechtzaal; spr.
i deelt die niet, mits men maar het smalen
de van de strafbare Godslastering in het
oog houdt.
De algemeene beraadslagingen worden
gesloten.
Op art. 1 verdedigt de heer Slote
maker de Bruine (G. H.) een amen
dement om de woorden „door smalende
Godslasteringen op" te vervangen door
„op onduldbare". Het artikel richt zich dan
tot degenen, die zich in het openbaar,
mondeling of bij geschrifte of afbeelding
op onduldbare, voor godsdienstige gevoe
lens krenkende wijze uitlaat.
De Minister herinnert aan wat
reeds bij de algemeene beschouwingen
over deze materie gezegd is. Spr. betoogt,
dat het amendement geen verbetering
brengt, ook niet voor den rechter.
De heer Slotemaker de Bruine
is door 's ministers juridisch betoog niet
overtuigd; niettemin trekt spr. het amen
dement toch in.
Vandaag wordt over het ontwerp ge
stemd.
NED. BOND VAN BOERINNEN EN
ANDERE PLATTELANDSVROUWEN.
Prov. afd. Zeeland.
Gistermiddag werd in de Prins van
Oranje te Goes een propaganda-vergade-
ring gehouden van bovengenoemde orga
nisatie. De presidente, mevr. Groenewe-
genNelemans, verwelkomt de aanwezi
gen en heet in het bijzonder welkom den
spreker, Mr P. Dieleman. Zij geeft dezen
direct het woord.
Mr Dieleman spreekt hierna over:
„De sociale taak der vrouw, in het bijzon
der der boérin".
Spr. wijst er op, dat het platteland door
de stedelingen zoozeer wordt miskend.
Toch is het voor de volkskracht van zoo
groote beteekenis. Ook de plattelands
vrouw vervult in onze maatschappij een
gewichtige rol.
Sp. berekent, dat ongeveer de helft van
ons volk op het platteland (d.w.z. in plaat
sen beneden de 20.000 inwoners) woont.
Daar blijven de zeden en gewoonten het
beste bewaard. Daar ontvangt en behoudt
het volkskarakter een eigen stempel.
Daarom is het van zoo groote beteekenis,
dat de plattelandsvrouw haar taak goed
verstaat en daarvoor goed wordt opgeleid.
De dorpsgemeenschap is iets geheel an
ders dan de stad. Op het dorp wor
den bepaalde eigenschappen aange
kweekt en behouden, beter dan in de ste
den. Het zal dan ook de stedelijke cultuur
nooit gelukken het aparte van het platte
land weg te nemen. Sociaal-economisch en
geestelijk-religieus is de dorpsgemeen
schap iets aparts.
Wel is er gevaar voor groepsegoïsme en
het ontstaan van een zedelijk-godsdien-
stige en economische individualiteit, die
tot een knellende band wordt en het vrije
buitenleven tot een illusie maakt.
Spr. wijst er op, dat soms de platte
landszede niet overeenstemt met de wet.
Daartoe wijst spr. op het gedwongen hu
welijk, dat ten plattelande over het alge
meen niet als zonde wordt beschouwd.
Wel echter wordt een jongen, die een
meisje, dat zwanger is, niet huwt, aan de
algemeene minachting prijsgegeven.
Velen, die van uit de steden naar de
dorpen kwamen, hebben niet den histori-
schen zin en ontwikkeling van het platte
land begrepen en hebben een funesten in
vloed gehad.
Er is anderzijds ook groot gevaar voor
hen, die van het platteland naar de stad
verhuizen. Daarom is noodig diepte en
waarheid en heeft vooral de vrouw tot
taak te zorgen voor een rustige, degelijke
ontwikkeling van het gemoed.
Er is een groot gevaar, dat het wan
staltige van de steden naar het platteland
dringt. We zien reeds gebouwen, die vloe
ken met de omgeving. We hebben reeds
bioscopen en dancings. We zien reeds een
na-apen van den stedeling, een zich ge-
neeren voor zijn afkomst.
Het kan niet ontkend dr v. d. Wielen
wees er in zijn proefschrift ook op dat
er ook ten plattelande demoraliseerende
invloeden werken, mede een gevolg van
een eenzijdig georiënteerd landbouw-on-
derwijs en een propageeren van de stads
beschaving. Daarom moet de boerencul-
tuur verjongd, vernieuwd en verfrischt.
Daarbij is de arbeid der vrouw noodig.
Het huisgezin moet verstevigd. Het ge
zin is van zoo onschatbare waarde, maar
wordt zoo ernstig bedreigd. Reeds jaren
geleden heeft dr Kuyper gewaarschuwd
tegen ontwrichting van het gezin.
Spr. schetst de heerlijkheid van het
stille huisvertrek, waar de liefde der
vrouw alles als met gouden zonlicht over
giet. In het gezin ligt zulk een groote
zedelijke kracht, ook de stuwkracht voor
den economischen vooruitgang. Ook in
dezen crisistijd kan de vrouw zoovele won
den heelen.
Ook op het platteland is de taak der
vrouw anders dan vroeger geworden. De
evolutie voltrekt zich ook hier langzamer
hand en ook menige plattelandsvrouw
moet buiten het gezin gaan arbeiden. Zelfs
de gehuwde vrouw heeft buiten haar ge
zin een taak tegenover de gemeenschap.
Spr. ziet b.v. controle en administratieve
werkzaamheden gaarne aan de vrouw op
gedragen. De vrouw blijkt op verschillend
gebied niet de mindere van den man te
zijn. Dit alles behoeft niet gepaard te gaan
met een minachting van het gezinsleven.
Er is een tijd geweest, dat de vrouw
verre beneden den man werd gesteld. God
heeft echter de vrouw gelijkwaardig aan
den man geschapen, waarbij spr. echter
opmerkt, dat eenheid nog geen gelijkheid
is. De vrouw is niet minder, maar anders
dan de man.
In de vorige eeuw is opgekomen, wat
men noemt de vrouwenkwestie. Wat toen
door de vrouw is gezwoegd en bereikt,
grenst aan het ongelooflijke. En nog is
het vrouwenvraagstuk niet geheel opge
lost. Spr. wijst op het burgerlijk recht
(huwelijksgoederenrecht), op de sociale
kwestie (welke betrekkingen er voor de
vrouw zijn opengesteld, welke bescher
ming zij bij haar arbeid geniet, enz.) en op
de kerkelijke kwestie (hier zijn de mee
ningen over het vrouwenkiesrecht wel zeer
verdeeld).
Toch moeten we niet vergeten, dat er
onderscheid is en blijven zal tusschen
man en vrouw. Bij de vrouw domineert
meestal het hart boven het verstand. Maar
de gelijkwaardigheid moeten we hoog
houden. De vrouw moet leiden, niet be
slissen. Zij kan door haar dienen toch
een beslissenden invloed uitoefenen. Ja,
de mate van beschaving van een volk
wordt beslist door de positie van de
vrouW.
Spr. schetst nu wat gedaan is in bin
nen- en buitenland voor de opleiding der
vrouw. In Amerika gaf men haar zelfs
landbouwonderwijs. In verschillende lan
den werd de vrouw voor diverse beroe
pen opgeleid. Ook in ons land wordt nu
landbouwhuishoudonderwijs gegeven.
Het blijkt, dat de plattelandsmeisjes
zich meer aangetrokken gevoelen tot de
industrie en de steden dan tot den land
en tuinbouw. Het vraagstuk van de opvoe
ding en de ontwikkeling der vrouw moet
onze aandacht vragen. Vooral moet ge
dacht aan de vorming voor de huiskamer,
want voor alles moeten we practisch zijn
Het moet niet een wedren in het leeren
worden. Gedacht moet ook worden aan al
gemeene en geestelijk-zedelijke ontwikke
ling.
Een vereeniging als deze is zoo nuttig.
We hebben noodig een organisatie van
plattelandsvrouwen en niet een, waar de
vrouwen uit de stad de boventoon voeren.
De ouders moeten overtuigd worden van
het nut van opleiding.
Na de pauze beantwoordde Spr. de
vraag, waarom de opleiding tot het huis
houdelijke werk niet thuis kan geschie
den.
In zéér veel kringen is het gezinsleven
zóó achteruitgegaan, dat het is, alsof
Christendom en beschaving zijn geweken.
Dat komt helaas ook in Zeeland voor.
Hoogstaande opleiding is in vele gezin
nen niet mogelijk.
Maar ook bij den beteren arbeider en
den kleinen burger is het vaak niet moge
lijk, het gezinsleven op een behoorlijk peil
te stellen. Het zinkt en moet door huis-
houdonderwijs worden verbeterd.
In beter gesitueerde kringen is het ook
niet mogelijk een volledige opleiding aan
de meisjes te geven, zooals koken, wasch-
behandeling, enz.
Daarom is noodig in Zeeland goed land
bouwhuishoudonderwijs, dat aandacht
schenkt aan de verzorging van mensch en
dier.
Oude vooroordeelen moeten ook door de
mannen op zij worden gezet. Het gaat om
groote belangen. De vrouwen moeten zich
meer en meer toeleggen op het huishoude
lijk werk en trouw de cursussen bezoe
ken.
We moeten streven naar samenwerking
en organisatie. Daarom verblijdt spr. zich
over de oprichting van den Ned. Bond van
boerinnen.
Het blijkt wel, dat de vrouw uit de
hoogste standen ziek en ongeschikt is
voor haar taak. Ze is slachtoffer van de
conventie. Hoe gelukkig is dan de boerin,
want de vrouw, die arbeidt, is het ge
zondst.
De vrouw moet niet zelfvoldaan zijn
maar beschikken over den moed der zelf
opoffering. Op de vrouw rust een ernstige
verantwoordelijkheid, want het bederf van
het beste is het slechtste. De vrouw kan tot
rijken zegen zijn, maar dan moet zij haar
heerlijken plicht kennen en volbrengen.
Niet in Kamer of Raadzaal, maar in den
huiselijken kring wordt de sociale kwestie
opgelost. Ook de ongehuwde vrouw kan
van zoo onberekenbaar nut zijn voor de
samenleving. Het geheele sociale gebouw
is opgetrokken rondom de vrouw.
Spr. eindigde zijn met aandacht gevolgd
betoog met de vrouwen krachtig op te
wekken tot organisatie.
De presidente sloot met een kort slot
woord de vergadering.
Voetbal. Wedstrijd-uitslagen van Za
terdag 28 Mei.
Afd. A.
Goesche Boys II-Kats 12
Kortgene II-Colijnsplaats I 03
Colijnsplaat II-Wissenkerke 51
Afd. B.
Goes V-Kapelle II 31
Kloetinge-Nieuwdorp 71
Wolfaartsdijk-Wilhelminadorp 15
Afd. G.
Wemeldinge-Krabbendijke 34
Kruiningen II-Rilland II 13
Hansweert III-Kapelle I 1—8
Waarde-Wit-Zwart 25
Ierseke II is overgeplaatst van Afd. B
naar Afd. G.
Ter burgerlijke zitting van de Recht
bank te Middelburg is heden beëedigd als
beëedigd klerk op het Hypotheekkantoor
te Middelburg, dhr P. Sanderse, aldaar.
Door den Commissaris der Konin
gin is aan dhr J. W. Mazure te Kortgene
met ingang van 26 Mei j.l. eervol onslag
verleend als lid der Gezondheidscommis
sie, zetel Veere.
Door de Justitie te Middelburg is
aangehouden zekere Th. V., koopman te
Wissenkerke, als verdacht van diefstal
van een partij sokken ten nadeele van een
koopman te Goes.
Met ingang van 6 Juni a.s. zal geen
middagverzending vanuit Krabbendij-
ke en Rilland meer plaats vinden.
Eveneens wordt het afhalen van cou
ranten te Krabbendijke met ingang van
dien datum beëindigd.
Nieuweburgemeestervan
Westkapelle. Bij Kon. besluit is tot
burgemeester van Westkapelle benoemd
Jhr Mr A. F. G. de Casembroot.
Jhr de Casembroot is 25 jaar oud en is
de zoon van wijlen Jhr Mr E. A. O. de
Casembroot, lid van Ged. Staten van Zee
land.
Jhr de Casembroot is thans adjunct
secretaris van den Zeeuwschen Polder en
Waterschapsbond, en woonachtig te Mid
delburg.
DE HILVERSUM 5, het prachttoe-
stel met Super-inductieschakeling, één-
knopsbediening, electro-dynamische luid
spreker, f 275, bij alle N.S.F.-agenten.
J. M. Polderman, Goes. Tel. 129. (Adv.)
De verpachting van
oesterperceelen in Zeeland.
Het Tweede Kamerlid Dtop heeft den mi
nisters van financiën en van economische
zaken en arbeid de volgende vragen ge
steld;
I. Is het waar, dat bij de verpachting
van oesterperceelen in Zeeland onder
toezicht van het bestuur der Visscherijen
op de Zeeuwsche Stroomen op vrij
groote schaal het systeem van pachtover-
dracht bestaat?
II. Zoo ja, van welken omvang is deze
overdracht, welke zijn de pachtbedragen
waarop de Staat recht heeft en welke be
dragen ontvangen de eigenlijke pachters
van degenen aan wie zij de pacht over
droegen?
III. Is het waar, dat in een aantal ge
vallen door derden van de eigenlijke pach
ters der perceelen geen vermindering van
pachtsom in verband met de uitkomsten
van het bedrijf is te verkrijgen?
IV. Is de minister niet van oordeel, dat
indien vraag III bevestigend moet worden
beantwoord maatregelen behooren te wor
den genomen, waardoor bereikt kan wor
den, dat in elk geval door degenen, die van
de pachtovereenkomst werkelijk 'gebruik
maken, geen hoogere pachtsom kan wor
den gevorderd dan in het met den Staat
afgesloten pachtcontract is bepaald?
V. Is het waar, dat op het in vooraf
gaande vragen behandelde reeds in Fe
bruari en Maart 1932 de aandacht van de
regeering is gevestigd en wat is op klach
ten daaromtrent vanwege de regeering ge
antwoord?
Naar aanleiding van het door
den heer W. F. K. Lenshoek tegen
1 Augustus a.s. aangevraagd en door inge
landen van't waterschap Oud-Wolf aarts
dijk en de polders Heeren, Oost-Nieuw-
land en Nieuw-Sabbinge op de meest eer
volle wijze verleende ontslag als ontvanger-
griffier, kan het volgende medegedeeld
worden:
Als ontvanger-griffier van het water
schap oud-Wolfaartsdijk en van de pol
ders Oost-Nieuwland en Heeren werd be
noemd met ingang van 5 Juni 1812 als op
volger van dhr Adr. Paardekooper Lz. dhr
E. P. Lenshoek, aan wien op 20 April
1857 eervol ontslag werd verleend. Met
ingang van denzelfden datum werd als
zoodanig benoemd zijn zoon Mr G. P.
Lenshoek, die bij zijn overlijden in 1882
werd opgevolgd door zijn oudsten zoon E.
P. Lenshoek, aan wien, wegens vertrek
naar het buitenland tegen 15 October 1888
op zijn verzoek eervol ontslag werd ver
leend. Hij werd opgevolgd door den jong-
sten zoon van genoemden heer, Mr G. P.
Lenshoek, de tegenwoordige ontvanger
griffier, de heer W. F. K. Lenshoek te
Kloetinge, die thans tegen 1 Augustus a.s.
eervol ontslag heeft aangevraagd.
De Nieuw-Sabbingepolder werd in den
nacht van 14 op 15 Januari 1808 door het
water overstroomd en in 1821 herbedijkt.
Ingelanden van dezen polder benoemden
met ingang van 10 September 1839 dhr E.
P. Lenshoek tot ontvanger-griffier, welke
betrekking in verloop van tijd op dezelfde
data overging op de personen bovenge
noemd..
De betrekking van ontvanger-griffier
aan de drie eerstgenoemde polders is dus
vanaf 1812 tot heden, alzoo gedurende 120
jaren door leden van de famiie Lenshoek
vervuld geworden en in den Nieuw-Sab
bingepolder gedurende 93 jaren.
Middelburg. Het dagelijksch bestuur
der vereeniging voor beroepskeuze is
thans samengesteld als volgt: G. Wagen
voorde, voorzitter; J. S. Hoek, secretaris;
H. W. Naezer, penningmeester.
Vlissingen. Het aantal werkloozen be
draagt thans 781 tegen verleden week
782. Bij de werkverschaffing zijn 97 per
sonen ingeschreven.
Wemeldinge. Maandag vergaderde de
Raad dezer gemeente voltallig. Bij de me-
dedeeling, dat de goedkeuring der steun
regeling voor werkloozen is verlengd tot
21 Mei 1932, deelt de voorzitter mede, dat
opnieuw verlenging is aangevraagd. Spr.
stelt zich voor, telegrafisch bij den Minis
ter op spoedige afdoening aan te dringen.
Dhr Felius zegt indertijd aangedrongen
te hebben op schrapping der woorden „in
geld", waar sprake is, dat de ondersteu
ning in geld zal geschieden en vraagt naar
het antwoord van B. en W. op het adres
van enkele neringdoenden om ook in dien
geest te handelen en de ondersteuning te
doen plaats hebben bij wijze van uitgifte
van bonnen, die inwisselbaar worden ge
steld bij den Gemeente-ontvanger.
De voorzitter merkt op, dat B. en W.
des» wijze van handelen practisch onuit-