a 5 a
.§1
ire
l|
II
§i
V
A. L. VAN OYEN.
Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verleden
Uit de historie van Zierikzee.
Brieven over Opvoeding.
™5~PT-
o
O
J -s
3 -3 CU
K
M
3
O -s
zr~B
Ti o
g
-«I 2
,2 u
W jop
w
09
0*
Cm"
b
E
K
ca
g
c
UI
u
O
4i
.a
03 O
Q
-ö oa:
-r-> W
iaa-jlisl^l
2 '.13 cj
cl G) O •*-? o-j m W
ögdboa® M.® o™S
-■S^S^®.3i'S6og§t,fiöa
ft* - .1) H-J 0)^ O 0 p J d, (P
>>P
M TJ -2
P-l tH O
O ?H O
13 cd o
Ti
g «<S 1 5
•Q - -
o
A J4 X a - .60
is" a 1 a-a
ftj ■+-> W rrt -*-> 6?
~^JSgt.E
g s V, M a
i a N
cd
- <tj rf "H "3
a O S s g*
g wb i h a
da 5 o o m 8
m o oo a TS -2
o H n s -
O Jd M oog
N m
r"^ S 3 r-
cd .2 T3 CD
dm g -g
W
rri
a J
"li
"S
a II
a g
tlfl n,
ll2 03
*"t§
■g I
1 '3-1
Si
g "g .SP
J4 T3
s s*
od O
-ö g
a <B
- C a>
a ®2
2 go
m N
P3
|J?.®
a
T*z
m 03
bo
a> d 'S 3
.J-§ ®J
gQ i|
be a cd d
x*
s o a
pÜ d 05
b 2
ih ra bd'
cd 1
ft
H
9
m g-o
,g
H g
3
..»d.S
'd'^
3 d •rH
=j
03 d
*+-* S
T3 «^3
d
S 0£
fh *C
4JF0
2
5
d
s
cd
cj
j3" S60^N®§i^rt
•rtïd.o«5og OmcS d
icdCCt^NA .2 M -o
i!^»jfi
9 a 2"§-s
CD
b£ h£ Tj
Tï O
iagj,
bo
rfaa
r/> - d kc
03"
co
•rH
Tj
■4-J Q)
-T «+H
.03 o
Kit
g1 d.
T~ST
t-c
2 &S
"S °5
O -H rr-J
H d
d
:d:a>
K co
co
li.
UJ
Q
Bg
73 Ti 2
«^"g-g
Q bc cd
'ö3
2
cd ^3
bü 3
O
cd
Q
oC
T3
d d
o
a
2
3 50
m -«_>
O cd
rX H
TD
d N
cd
cd i
o w a
C kr-i Pi
pQi§ O
bp s
O
O
bC45
hê g
d <u
.2. <o
'E
ES
P
O)
bC
S
fe
-rH
cd
P,
a
~QT^=,ft
V O
"2 m
O 4->
T3 73 0)
N
I p,:??
I os O
CO
S s
- s
u.
•o t
to-g
rt d.2?-g fe m
O C S "C, <D
2
2
pi
T3
cd ftj
<D -O
05 d
s
O
S
(D w
-§ 5
O
g g
ü>2
S-?
A
IS
J^-'"
heid 2ajn zou. Docht dit tekort is over het ge
heel genomen niet zóó overwegend, dat van
een speciaal kenmerkend verschijnsel mag
gesproken worden. Waarbij dan tevens dient
aangeteekend, dat de latere romans op dit
punt een duidelijk merkbare vooruitgang too-
nen, en ook uit dit oogpunt bezien, aan zui
verheid hebben gewonnen.
Naar speciale eigenschappen zoekend ont
dekken wij in Wilma'a werken een ander
kenmerk, stellig meer doorslaand als bewijs
dan hetgeen hiervoren ter sprake kwam: de
natuurbeschrijvingen.
Al haar boeken leveren daarvoor veel tref
fende voorbeelden. De heuvelen, het heideland,
de bosschen, het verklaarde uitzicht van ver
re vlakten dat alles boeit haar in bizon-
dere mate. De harmonie, waaraan haar ziel
too sterke behoefte heeft harmonie, die
nij bij de menschen niet altijd vond heeft
Bij eerst in de natuur gezocht en, zij het niet
als duurzame bevrediging, ook gevonden.
Dat doet haar een groote plaats toekennen
aan natuurbeschrijvingen in haar boeken.
Welk een schoonheid heeft zij ontdekt, ook
in een schijnbaar verwaarloosde omgeving!
Met welk een diep en waarachtig meelijden
spreekt zij over het gekneusde, het verdorde,
het getrapte! De gevolgen der zonde ontdekt
Bij; maar als Christus dan in het middelpunt
rijst, ziet zij, dat somtijds schoonheid vor-
loren moet gaan om méér schoonheid te ge
winnen; dat het gansche schepsel nu nog
in ellende zucht naar de volkomen heer
lijkheid.
De weg daarheen gaat door de ellende, het
leed en de schuld. Juist in d a t licht teeikent
Wilma hetgeen zij zag.
Over Wilma en haar werk te kunnen
schrijven, is een vreugde, ook wijl er van de
Eijde der lezers groote belangstelling bestaat.
Die belangstelling laat zich voor een deel
verklaren door den groei in Wilma's werk,
waardoor allengs een ruimere waardeering
ontstond. Er kwam evenwicht en rust in
haar boeken, hetgeen ongetwijfeld een stap
vooruit was naar meer algemeene belang
stelling en waardeering. Maar dat de menta
liteit van ons lezend publiek een verandering
ten goede onderging, is aan a 1 onze auteurs
en speciaal ook Wilma in ruime mate
ten goede gekomen wat betreft den verkoop
van haar werk.
De mensch van onzen tijd wordt door niets
sterker getrokken dan door het licht. En juist
het licht is aanwezig in Wilma's werk. In
haar eerste boeken was er nog een worsteling
tusschen licht en schaduw al overwon het
eerste tenslotte! rijper en sterker groeit
haar kracht, die in boeken als „Moeder Stie-
neke" en „De lichte nacht" zulk een scha-
duw-verwinnend, alles overspreidend licht
laat glanzen.
Juist de zekerheid, dat het licht er is,
heeft de mensch van onzen tijd noodig. Het
kan nooit genoeg herhaald, niet te vaak met
een beeld verduidelijkt.
Neen, lijden en schuld worden door deze
schrijfster niet verdoezeld; maar het wordt
op de juiste wijze belicht, zoodat er een ster
kende kracht van dit alles uitgaat.
Hierbij is ook wel zeer nauw betrokken het
schuldbesef, dat haar uitdrijft om anderer
lijden en schuld mee te helpen dragen. Zij
wil staan aan de zijde van ieder, die op zijn
weg schaduwen ontmoet om hem immer op
het licht te wijzen. Elke in schuld gevangen
ziel wil zij helpen om de zekerheid van geloof
in Gods kracht te bevechten. Dat is, voor
een niet onbelangrijk deel, de kracht èn de
drijfveer van Wilma's werk, waarvan wij
ook in haar laatstverschenen roman „De
Kruisboom" opnieuw de bevestiging ontdek
ken.
Voor de velerlei nooden van onzen tijd,
Van allen tezamen en van ieder persoonlijk,
heeft Wilma een open oog en een ziel, waar
in zuivere snaren meetrillen.
Zij is uit de duisternis tot het licht ge
groeid. Zelf getrokken, wil zij anderen den-
zelfden weg wijzen.
In haar boeken wordt telkens weer dat
gene, dat een hoogere schoonheid draagt,
waarnaar wij nit dit aardsche in hunkerend
heimwee de handen uitstrekken, heel dicht
bij gebracht. Zoo verrassend nabij, tot bijna
werkelijkheidZóó, dat wij den gloed
Sn de warmte meenen te bespeuren, dat wij
geneigd zijn om de oogen te schutten voor
zoo rijke heerlijkheid.
De wereld zóó schoon, de broederschap
zóó volkomen, Gods schoonheid en de wijde
perspectieven van Zijn koninkrijk zóó ver
trouwd en nabij
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Vrij naar het Engelsch.
Door A. L. 0. E.
42). -o-
„0, blijf toch nog even en vertel me, wat je
van plan bent," verzocht mevrouw Brown.
„Ben je van plan in de stad te blijven?"
Gloria was niet in staat om die vraag te
beantwoorden en Dora ging voort: „A1b
ik het goed begrepen heb, heb je dat fortuin
dat je verwachtte, niet gekregen en je inko
men zal nu niet al te groot zijn. Daar je
een onafhankelijke natuur hebt, zoek je nu
zeker iets om je eigen brood te verdienen. In
welke richting dacht je je nuttig te maken?"
Gloria moest hierop het antwoord schuldig
blijven en al ware dit anders geweest, dan
nog zou ze gezwegen hebben. Als bij intuïtie
voelde zij, dat ze bij Dora niet om hulp of
ondersteuning hoefde aan te kloppen. Me
vrouw Pomfret haastte zich weg, ofschoon
ze een uitnoodiging kreeg om te blijven eten.
Ze was moe en had honger, maar vond het
een verlichting Dora Brown te kunnen
verlaten.
„0, hier vrienden te vinden als Marie
Parker of de Garrisons!" dacht de weduwe,
toen ze het gezellige huis verliet, waar de
geur van gebraden vleesch haar reukzenu
wen prikkelde en haar honger nog vermeer
derde. „Maar zooveel heb ik vandaag Wel
geleerd, dat ik geen sympathie behoef te
zoeken bij haar, die mij vriendschappelijk
gezind waren in mijn dagen van voorspoed
en die me Pu in mijn eenzaamheid alleen
laten."
„Ik wil onafhankelijk zijn, hoe dan ook,"
dacht de arme Gloria ten laatste. „Ik hen
altijd handig met de naald geweest, ik zal
probeeren met naaien mijn brood te verdie
nen."
Nu probeerde ze naaiwerk te krijgen,
maar ofschoon ze van den vroegen morgen
tot den laten avond aan het werk was, tot
haar oogen brandden en haar vermagerde
handen trilden, verdiende ze maar nauwe
lijks genoeg om van te leven.
Op zekeren dag kwam Gloria door de
straat waar een der armenhuizen van Lon
den staat. Gewoonlijk vermeed ze die straat,
maar dien dag bleef ze er even staan.
„Misschien, dat het zoover met me komt,"
dacht ze, naar het groote steenen gebouw
opkijkend. „Ik ben vandaag twee en vijftig
jaar geworden, maar misschien liggen er
nog heel wat voor mij en mijn krachten be
ginnen me te begeven, naarmate mijn ver
trouwen op mijn Heiland groeit. Als Hij me
naar het armhuis stuurt, zal Hij het maken
tot den drempel van den Hemel. Ja, er is
nog veel waarvoor ik Hem dank moet zeg
gen; veel is mij bespaard gebleven als ik al
leen maar denk aan die arme Juba of Dido.
Vergeleken met hun lot op Holly's Lust zal
ik het ook straks nog goed hebben daar
tusschen de bedeelden.
We zien, dat Gloria haar vrienden en
kennissen in Amerika niet vergeten had.
Vol belangstelling las Gloria op de
aanplakborden de bulletins van de groote
burgeroorlog, waardoor ze de belangrijkste
gebeurtenissen kon volgen. Veel vernam ze
op die manier niet, want de bulletins waren
er op berekend, de nieuwsgierigheid op te
wekken, niet te bevredigen. Nog minder
vernam mevrouw Pomfret uit de kreten van
de krantenjongens, hoewel ze zoo scherp
mogelijk naar hen luisterde, maar toch werd
ze op die manier gewaar, dat de oorlog ein
delijk beëindigd was en niemand in heel
Londen was dankbaarder voor dezen vrede
dan Gloria. Van een vriendelijke dame ver
nam ze, dat de slaven eindelijk vrij waren
gemaakt, ze ging naar de kerk en dankte
God uit dan grond van haar hart.
Maar laat ons terugkeeren naar Gloria
op het oogenblik, dat ze stond te kijken naar
het groote Maryle armhuis als naar de plaats
die mogelijk haar toekomstig verblijf zou
zijn. Langzaam ging ze verder. Toen ze den
hoek van de Maryle Road omsloeg viel haar
oog op een pas aangeplakt biljet. Ze stond
stil en begon het vol aandacht te lezen, want
met vette letters stondl daar William IJoyd
Garrison's naam. Een trilling voer haar door
de leden. Gloria had niets geweten van zijn
tweede bezoek aan Engeland, dat hij zelfs al
in Londen vertoefde, want het aanplakbiljet
kondigde een vergadering aan, die den vol
genden dag in James Hall gehouden zou
worden en waar Garrison zou spreken.
„O, wat zou ik hem graag hooren, zijn
gelaat nog eens zien, hem hooren vertellen
van de overwinning, die hij na twee en der
tig jaren strijd heeft behaald!" dacht Gloria.
Maar de woorden: „Entree vijftig cent", on
der aan het biljet, sloegen haar hoop den
bodem in; zij, eens de erfgename van groote
bezittingen, kon zich de weelde niet veroor
loven vijftig cent voor haar plezier uit te
geven I
„Maar ik kan in ieder geval aan de deur
gaan staan om Garrison voorbij te zien gaan;
dat zal me slechts een lange wandeling kos
ten en misschien een paar duwen en stom
pen van de menigte. Ik zal gaan, ja, ik wil
zeker gaan. Ik zal mezelf één of twee uur
vacantie geven, mijn werk in den steek laten
om tenminste even mijn ouden vriend te
zien. Hoe goed herinner ik me zijn edel ge
zicht, zooals ik het voor de eerste maal zag,
toen hij door die woedende menigte oen ver-
schrikkelijken dood tegemoet gevoerd werd.
Hij zal nu weer te midden van een dichte
menigte zijn, maar met andere gevoelens bo-
zield dan toen. Inplaats van met geboeide
handen verschijnt hij nu, getooid met da
lauweren van een schoone overwinning.
HOOFDSTUK XXIX.
Een verrassing.
Het was een groote teleurstelling voor me
vrouw Pomfret, dat de menigte voor den
ingang van St James Hall zoo dicht was»
dat ze zelfs geen blik op Lloyd Garrison kon
werpen, toen hij binnen ging. Maar toch zag
ze een bekend gezicht dat was Juba
met zijn vroolijken lach en zijn schitterende,
donkere oogen. Het wollig haar van den ne
ger was nog gitzwart; als er eenig verschil
bestond met den Juba, zooals we hem in het
begin van deze geschiedenis leerden kennen,
dan was het dit, dat de neger van nu de
vader had kunnen zijn van den man, die
zooveel jaren geleden voor „leeuw" in Lon
den speelde. Gloria, die op haar teenen ging
staan en zich zooveel mogelijk uitrekte, her
kende hem onmiddellijk, maar Juba zag1
haar niet in die dicht opeengepakte menigte.
„Kon ik ook maar naar binnen gaan!"
zuchtte Gloria, terwijl ze vermoeid tegen een
lantaarnpaal leunde. Maar ik kan ik wil
niet teruggaan voor ik Garrison gezien heb".
Geduldig wachtte de arme, uren lang. Van
tijd tot tijd drongen toejuichingen uit de zaal
flauw tot haar door. Ze stelde zich voor, hoe
Garrison op het platform stond en de menig
te toesprak; het was als hoorde ze zijn in
nemend stemgeluid, terwijl hij vertélde van
al hetgeen in dat andere werelddeel was
voorgevallen.
(Wordt vervolgd).
door A. M. WESSELS.
H.
Op den 22sten van de Herfstmaand, kwam
bij den baljuw der stad, Gilles van IJsel-
stein, een varensgezel, die vertelde, door ruim
200 personen gemachtigd te zijn, te verzoe
ken, dat hij alle pogingen zou aanwenden,
om ten genoege van deze, en van verdere in
gezetenen, het Genootschap van Wapenhan
del te ontwapenen.
Zooals wij reeds een vorige keer mede
deelden, was het genootschap omgezet in een
bataillon Nieuwe Schutters, doch de schipper
zeide, dat men zich niets aan die vormver
andering liet gelegen liggen, daar de perso
nen toch dezelfde gebleven waren en deze
waren nu eenmaal gehaat bij de Oranje
partij. Daarom moest dit bataillon ontbon
den worden.
Deze boodschapper voegde er nog bij, dat,
als er aan dien eisch voldaan werd. alles rus
tig zou blijven, maar zoo niet, dan zou men
het bataillon met geweld ontwapenen.
Baljuw van IJselstein liet den man rustig
uitspreken, en gedachtig aan het spreek
woord: „Men vangt meer vliegen met stroop
dan met azijn", kwam hij den man in het
gevlei. „Ja", zei van IJselstein, „ik heb vroe
ger geholpen om dat genootschap op te rich
ten, maar ik moet er ook niets meer van
hebben. Ik zal de ontbinding in zeer ernstige
overweging nemen, dat verzeker ik u. Doch
weet je wat, ga ook nog maar even naar
onzen burgemeester Bonefacius Mogge Pous,
en vertel hem ook maar even jullie verhan
gen".
Ten zeerste dankbaar voor deze toezegging
die uit den aard der zaak niets beteeken-
de spoedde de varensgezel zich naar bur
gemeester Mogge Pous. Deze ontving ook
den man, doch deze was geen man van
plooien of schikken en trad allesbehalve di
plomatiek op. Op het verzoek antwoordde
hij:
„Kun je begrijpen! Ik denk er niet aan
om het genootschap te ontwapenen! Het zed
niet gebeuren! Wij kunnen deze schutters
onmogelijk missen, daar zij de rust der stad
bewaren en ter beveiliging der ingezetenen
strekken. Zeg dat maar gerust aan je aan
hangers!"
Het spreekt vanzelf, dat de reeds half ver
blijde varensgast deerlijk ontnuchterd werd,
Hij zou nog wel eens terug komen, zeide hij.
Toen des avonds de burgemeester en bal
juw elkander spraken, zeide eerstgenoemde
tot den laatste, wat hij voor antwoord gege
ven had. De baljuw schrok zeer en zeide:
„Burgemeester, dat loopt mis; moge uw
antwoord maar geen kwade gevolgen hebben.
Ik vrees echter met groote vree ze! De brand
stof ligt opgestapeld, één vonk erbij.en
God helpe Zierikzee".
Inderdaad, baljuw van IJselsitein had een
goede kijk op de situatie.
Ook burgemeester Pous gevoelde nattig
heid en riep een vergadering op het Raad
huis bijeen, teneinde maatregelen te bera
men, voor het geval, dat het eens mis zou
loepen. Deze samenkomst werd echter ge
houden bij burgemeester van der Haar aan
huis. Baljuw van IJselstein, op weg naar
des burgemeesters huis (men had vroeger
altijd twee burgemeesters) kwam de comman
dant der bezetting tegen, Pyer, tegen.
Alvorens dadelijk aan te bellen, besloten
deze twee nog even een straatje rond te loo-
pen, om te overleggen, welk standpunt men
in zou nemen. Toen zij de klopper op de
deur lieten vallen, hadden zij elkander be
loofd, aan den burgemeester te zullen ver
klaren:
„dat, indien het Wapengenootschap niet
uit de wapenen ging, noch hij, als baljuw
der stad, noch Pyer, als commandant van
het garnizoen, eenige mogelijkheid zagen om
de stad in Tranquiliteit (rust) te houden;
en dat zij zich met een burgerlijk conflict
als dit niet wel konden bemoeien".
De vergadering werd gehouden. Behalve
de beide burgemeesters en bovengenoemde
baljuw en commandant, waren er nog een
drietal officieren van den Wapenhandel aan
wezig. Zooals afgesproken was, legden bal
juw en commandant, de verklaring af, dat
zij zich niets van de zaak zouden aantrek
ken, en drongen er op aan, dat het Zierik-
zeesche Genootschap ontbonden zou worden.
Men liet de beide mannen praten en de
twee burgemeesters, gesteund door de drie
officieren, besloten het Wapencorps niet te
ontbinden.
Toen dit besluit genomen was, zeide de
baljuw; „Weet wat ge doet, hoeren! Ik zie
mij genoodzaakt thans iets mee te doelen,
dat mij onder geheimhouding als baljuw is j
meegedeeld! Het Wapengenootschap van
Zierikzee moet ontbonden worden. Er staat
in Staats-Vlaanderen een bataillon Van Doff
gereed, dat patent (verlof) heeft, om naar
dit eiland Schouwen over te komen. Dit zal
komen, met het vaste doel, om met wapen
geweld het Genootschap te ontbinden. Dus
nu moet u het zelf weten!"
Deze mededeeling verschrikte de burge
meesters zeer. Burgemeester Pous zeide, dat
men deze samenkomst maar beschouwen
moest, als niet gehouden, en dat men zich
nader zou beraden, en confereeren met de
heeren van het Genootschap.
Besloten werd op kondschap uit te gaan.
Des avonds heel laat werd nogmaals verga
derd en toen besloten de beide burgemeesters
baljuw en commandant der bezetting, dat
men den volgenden dag op een Zondag
de ontwapening van het Genootschap zou
doen plaats hebben.
De baljuw en commandant beloofden, als
er eventueel opschudding zou ontstaan, alles
te zullen aanwenden om de orde te herstel
len.
Burgemeester van der Haar liet beiden
uit Maar zie, terwijl de baljuw en comman
dant de deur uittogen, stapten juist de heer
H. S. van Meurs, pensionaris honoris der
stad en kolonel van het Genootschap, en den
heer Goenraad Visscher, secretaris van het
Genootschap, de stoep op, en vroegen drin
gend om de beide burgemeesters te spreken.
De baljuw van IJselstein zeide tegen com
mandant Pyer: „Zag je die twee naar bin
nen gaan? Nu is heel onze samenspreking
vruchteloos geweest. Die twee zullen de hee
ren burgemeesters die het Genootschap
welgezind zijn wel ompraten".
Het bleek ook hier weer, dat de baljuw
veel menschenkennis bezat. Zijn voorspelling,
dat het nu wel mis zou loopen met Zierikzee,
werd bewaarheid. Het oproer was niet meer
te keeren.
(Wordt vervolgd).
De Pinksterbloem.
Zooals met Paschen vele gebruiken in
stand bleven, welke eigenlijk afkomstig wa
ren van heidensche feesten, is dit ook met
Pinksteren het geval.
In de Meimaand vierden de heidensche
Germanen, onze voorouders, het lentefeest.
Toen ze tot het Christendom overgingen,
werd Pinksteren gesteld omstreeks denzelf
den tijd, waarop de oude Germanen hun len
tefeest vierden.
Het ronddragen van de zoogenaamde
Pinksterbloem, dat vroeger ook in ons land
geschiedde, staat dan ook in nauw verband
met oud-heidensche gewoonten.
Met bloemen getooid en omkranst met
groen werd de Pinksterbloem dan rondge
dragen, voorgesteld door een jong meisje, ge
heel in het wit gekleed, versierd met goud
en zilverpapieren loovertjes. Ze werd op een
bank gedragen door andere meisjes. Ze was
ook meermalen met vele zilveren bellen, beu-
geltasschen en bloedkoralen kettingen om
hangen. In de rechterhand droeg ze een zil
veren kommetje en in de linkerhand een zil
veren bel, waarop ze floot, wanneer de giften
langs de huizen werden ingezameld. Van dit
geld werd op den avond een vroolijk feest ge
vierd.
Tot in de vorige eeuw bleef dit gebruik be
staan, vooral in Schermerhorn in Noord-
Holland.
Te Leiden werd op den Tweeden Pinkster
dag aan de weezen als pinksterbloem-zange
ressen een koekje met een stuiver gegeven.
Te Purmerend droeg dan een weesjongen, in
het wit gekleed en met bloemen versierd, een
staf, omwonden met rozen, terwijl een wees
meisje een bekransten beker bij zich had. Ze
zongen bij die gelegenheid een liedje.
Het rondgaan van de Pinksterbloem ging
echter meermalen gepaard met ergerlijke
dingen, zoodat op verschillende plaatsen dit
gebruik verboden werd en weldra geheel ver
loren ging
Zooals men bemerkt, heeft dit alles niets te
maken met datgene wat wij op ons Pinkster
feest gedenken: de uitstorting van den Heili
gen Geest.
68.
Een praatje over kinderspaarpotten.
Het is wel opmerkelijk, dat het in de op
voeding van onze kinderen ook zoo dikwijls
loopt over kleine dingen. Zeker, de groote
lijnen en hoofdbeginselen moeten altijd in
het oog worden gehouden. Dat is waar. Het
zou hoogst gevaarlijk zijn, die te verwaar-
loozen. Maar toch komen heel vaak van die
kleine dingen aan de orde, die desniettemin
toch nogal van belang kunnen zijn.
Zoo is het ook met een kinderspaaipot.
En of dat nou een varkentje is of een doosje
of een echte spaarpot, die op slot kan: hoofd
zaak is de bedoeling daarmee en het gebruik
er van.
De bedoeling van de meeste ouders zal
wel zijn, hun kinderen vooreerst zuinig te
leeren zijn met geld, en in de tweede plaats
daardoor wat in voorraad te hebben, als het
beslist noodig en goed is, dat te gebruiken.
Wie zou die beide doeleinden niet prijzen?
Er valt niet dan goed van te zeggen.
Of is het niet afkeurenswaardig, wanne»1
kinderen elke cent, die ze krijgen, maar da
delijk naar de snoepwinkel brengen? Dat is
dikwijls heel slecht voor de maag en nog
veel slechter voor hun zedelijk leven. Dan
wordt de snoeplust gekweekt en de gedachte
vastgelegd en gesterkt: zoo'n kleine beloo
ning is er om maar heel gauw weggewerkt
te worden en zoo'n extraatje moet maar snel
worden omgezet in wat „lekkers". En zulk
een gedachte, dagen en weken en maanden
en jaren volgehouden, werkt ten slotte ver
dervend en slecht.
Neen, ik wil niet zeggen, dat elk „snoepje"
voor onze kinderen verkeerd zou zijn. Ik zon
het niet graag beweren. Maar laten vader o#
moeder of oom of tante dat dan doen op een
geschikt oogenblik, als een verrassing, als
een liefdebetoon. Dat is zelfs heel goed en
kan uitstekend werken. Het past bovendien
heelemaal bij de kinderleeftijd en de kinder
genoegens; ook bij de liefdedrang van he*
ouderhart.
Een spaarpot dus is een aanbevelenswaar
dig ding. De kinderen leeren er door, voor
zichtig en zuinig om te gaan met geld. Bo
vendien is het heel aangenaam, wat in voor
raad te hebben, als het eens werkelijk noodig
is en goed, er gebruik van te maken.
Wie dat laatste moet beoordeelen? En da
beslissende stem daarin heeft?
Dat is een moeilijke vraag en die wordt
ook minder eenstemmig beantwoord.
Ik zou zeggen: hierin is de beslissing aan
de ouders.
Zeker, ik weet het: het gaat hier over de
spaarpot van de kinderen. Daar doe ik niets
af. Maar die kinderen blijven kinderen, en
dat wensch ik óók niet te vergeten. Men leest
wel eens in kinderverhaaltjes van heel lieve
kindertjes, die soms zonder medeweten hun
ner ouders hun heele spaarpot ledigen voor
een of ander goed doel. Zoo maar, in een
heel lieve opwelling, spontaan zegt men dan.
En daar is iets goeds in, dat ik niet wensch
voorbij te zien. Dat spontane van een lief
hebbend kinderhart heeft iets verkwikkends.
Zelfs kan de verzuchting in ons opkamen,
dat dit maar wat meer zich openbaren mocht
Ook onze kinderen kunnen soms al zoo spoe
dig verkillen en verkouden, onaandoenlijk
zijn. En dat is wel jammer!
Maar toch houd ik vol: de beslissing over
het ledigen van de spaarpot blijve bij de
ouders. Die zijn tenslotte verantwoordelijk.
En het is goed, dat een kind ook hierin eere
de wijsheid en de leiding der ouders, die de
dingen beter bezien dan zij, de kinderen na
melijk, dat kunnen.
Dat neemt niet weg, dat de kinderen wel
.degelijk hun wenschen mogen kenbaar ma
ken, hun goede voornemens en plannen
mogen uiten, hun eigen meening over de be
stemming der spaargelden mogen uitspre
ken. Sterker nog: dat de ouders hiermede
zooveel mogelijk dienen rekening te houden.
En als het kan, ook in overeenstemming met
die goede bedoelingen behooren te handelen.
Zóó, dat zij, indien mogelijk, ten slotte zeg
gen: het is goed, mijn kind, doe zoo maar;
hier hebt ge uw spaarpot
Maar kinderen, vooral jonge kinderen, mo
gen maar niet de vrije beschikking hebben
over hun spaarpot. En zonder medeweten
der ouders daarover beslissen. Het kind moet
kind blijven en de ouders moeten ouders blij
ven.
OPVOEDER.