a 5 a .§1 ire l| II §i V A. L. VAN OYEN. Voor Vrijheid en Recht Uit het Zeeuwsch Verleden Uit de historie van Zierikzee. Brieven over Opvoeding. ™5~PT- o O J -s 3 -3 CU K M 3 O -s zr~B Ti o g -«I 2 ,2 u W jop w 09 0* Cm" b E K ca g c UI u O 4i .a 03 O Q -ö oa: -r-> W iaa-jlisl^l 2 '.13 cj cl G) O •*-? o-j m W ögdboa® M.® o™S -■S^S^®.3i'S6og§t,fiöa ft* - .1) H-J 0)^ O 0 p J d, (P >>P M TJ -2 P-l tH O O ?H O 13 cd o Ti g «<S 1 5 •Q - - o A J4 X a - .60 is" a 1 a-a ftj ■+-> W rrt -*-> 6? ~^JSgt.E g s V, M a i a N cd - <tj rf "H "3 a O S s g* g wb i h a da 5 o o m 8 m o oo a TS -2 o H n s - O Jd M oog N m r"^ S 3 r- cd .2 T3 CD dm g -g W rri a J "li "S a II a g tlfl n, ll2 03 *"t§ ■g I 1 '3-1 Si g "g .SP J4 T3 s s* od O -ö g a <B - C a> a ®2 2 go m N P3 |J?.® a T*z m 03 bo a> d 'S 3 .J-§ ®J gQ i| be a cd d x* s o a pÜ d 05 b 2 ih ra bd' cd 1 ft H 9 m g-o ,g H g 3 ..»d.S 'd'^ 3 d •rH =j 03 d *+-* S T3 «^3 d S 0£ fh *C 4JF0 2 5 d s cd cj j3" S60^N®§i^rt •rtïd.o«5og OmcS d icdCCt^NA .2 M -o i!^»jfi 9 a 2"§-s CD b£ h£ Tj Tï O iagj, bo rfaa r/> - d kc 03" co •rH Tj ■4-J Q) -T «+H .03 o Kit g1 d. T~ST t-c 2 &S "S °5 O -H rr-J H d d :d:a> K co co li. UJ Q Bg 73 Ti 2 «^"g-g Q bc cd 'ö3 2 cd ^3 bü 3 O cd Q oC T3 d d o a 2 3 50 m -«_> O cd rX H TD d N cd cd i o w a C kr-i Pi pQi§ O bp s O O bC45 hê g d <u .2. <o 'E ES P O) bC S fe -rH cd P, a ~QT^=,ft V O "2 m O 4-> T3 73 0) N I p,:?? I os O CO S s - s u. •o t to-g rt d.2?-g fe m O C S "C, <D 2 2 pi T3 cd ftj <D -O 05 d s O S (D w -§ 5 O g g ü>2 S-? A IS J^-'" heid 2ajn zou. Docht dit tekort is over het ge heel genomen niet zóó overwegend, dat van een speciaal kenmerkend verschijnsel mag gesproken worden. Waarbij dan tevens dient aangeteekend, dat de latere romans op dit punt een duidelijk merkbare vooruitgang too- nen, en ook uit dit oogpunt bezien, aan zui verheid hebben gewonnen. Naar speciale eigenschappen zoekend ont dekken wij in Wilma'a werken een ander kenmerk, stellig meer doorslaand als bewijs dan hetgeen hiervoren ter sprake kwam: de natuurbeschrijvingen. Al haar boeken leveren daarvoor veel tref fende voorbeelden. De heuvelen, het heideland, de bosschen, het verklaarde uitzicht van ver re vlakten dat alles boeit haar in bizon- dere mate. De harmonie, waaraan haar ziel too sterke behoefte heeft harmonie, die nij bij de menschen niet altijd vond heeft Bij eerst in de natuur gezocht en, zij het niet als duurzame bevrediging, ook gevonden. Dat doet haar een groote plaats toekennen aan natuurbeschrijvingen in haar boeken. Welk een schoonheid heeft zij ontdekt, ook in een schijnbaar verwaarloosde omgeving! Met welk een diep en waarachtig meelijden spreekt zij over het gekneusde, het verdorde, het getrapte! De gevolgen der zonde ontdekt Bij; maar als Christus dan in het middelpunt rijst, ziet zij, dat somtijds schoonheid vor- loren moet gaan om méér schoonheid te ge winnen; dat het gansche schepsel nu nog in ellende zucht naar de volkomen heer lijkheid. De weg daarheen gaat door de ellende, het leed en de schuld. Juist in d a t licht teeikent Wilma hetgeen zij zag. Over Wilma en haar werk te kunnen schrijven, is een vreugde, ook wijl er van de Eijde der lezers groote belangstelling bestaat. Die belangstelling laat zich voor een deel verklaren door den groei in Wilma's werk, waardoor allengs een ruimere waardeering ontstond. Er kwam evenwicht en rust in haar boeken, hetgeen ongetwijfeld een stap vooruit was naar meer algemeene belang stelling en waardeering. Maar dat de menta liteit van ons lezend publiek een verandering ten goede onderging, is aan a 1 onze auteurs en speciaal ook Wilma in ruime mate ten goede gekomen wat betreft den verkoop van haar werk. De mensch van onzen tijd wordt door niets sterker getrokken dan door het licht. En juist het licht is aanwezig in Wilma's werk. In haar eerste boeken was er nog een worsteling tusschen licht en schaduw al overwon het eerste tenslotte! rijper en sterker groeit haar kracht, die in boeken als „Moeder Stie- neke" en „De lichte nacht" zulk een scha- duw-verwinnend, alles overspreidend licht laat glanzen. Juist de zekerheid, dat het licht er is, heeft de mensch van onzen tijd noodig. Het kan nooit genoeg herhaald, niet te vaak met een beeld verduidelijkt. Neen, lijden en schuld worden door deze schrijfster niet verdoezeld; maar het wordt op de juiste wijze belicht, zoodat er een ster kende kracht van dit alles uitgaat. Hierbij is ook wel zeer nauw betrokken het schuldbesef, dat haar uitdrijft om anderer lijden en schuld mee te helpen dragen. Zij wil staan aan de zijde van ieder, die op zijn weg schaduwen ontmoet om hem immer op het licht te wijzen. Elke in schuld gevangen ziel wil zij helpen om de zekerheid van geloof in Gods kracht te bevechten. Dat is, voor een niet onbelangrijk deel, de kracht èn de drijfveer van Wilma's werk, waarvan wij ook in haar laatstverschenen roman „De Kruisboom" opnieuw de bevestiging ontdek ken. Voor de velerlei nooden van onzen tijd, Van allen tezamen en van ieder persoonlijk, heeft Wilma een open oog en een ziel, waar in zuivere snaren meetrillen. Zij is uit de duisternis tot het licht ge groeid. Zelf getrokken, wil zij anderen den- zelfden weg wijzen. In haar boeken wordt telkens weer dat gene, dat een hoogere schoonheid draagt, waarnaar wij nit dit aardsche in hunkerend heimwee de handen uitstrekken, heel dicht bij gebracht. Zoo verrassend nabij, tot bijna werkelijkheidZóó, dat wij den gloed Sn de warmte meenen te bespeuren, dat wij geneigd zijn om de oogen te schutten voor zoo rijke heerlijkheid. De wereld zóó schoon, de broederschap zóó volkomen, Gods schoonheid en de wijde perspectieven van Zijn koninkrijk zóó ver trouwd en nabij Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Vrij naar het Engelsch. Door A. L. 0. E. 42). -o- „0, blijf toch nog even en vertel me, wat je van plan bent," verzocht mevrouw Brown. „Ben je van plan in de stad te blijven?" Gloria was niet in staat om die vraag te beantwoorden en Dora ging voort: „A1b ik het goed begrepen heb, heb je dat fortuin dat je verwachtte, niet gekregen en je inko men zal nu niet al te groot zijn. Daar je een onafhankelijke natuur hebt, zoek je nu zeker iets om je eigen brood te verdienen. In welke richting dacht je je nuttig te maken?" Gloria moest hierop het antwoord schuldig blijven en al ware dit anders geweest, dan nog zou ze gezwegen hebben. Als bij intuïtie voelde zij, dat ze bij Dora niet om hulp of ondersteuning hoefde aan te kloppen. Me vrouw Pomfret haastte zich weg, ofschoon ze een uitnoodiging kreeg om te blijven eten. Ze was moe en had honger, maar vond het een verlichting Dora Brown te kunnen verlaten. „0, hier vrienden te vinden als Marie Parker of de Garrisons!" dacht de weduwe, toen ze het gezellige huis verliet, waar de geur van gebraden vleesch haar reukzenu wen prikkelde en haar honger nog vermeer derde. „Maar zooveel heb ik vandaag Wel geleerd, dat ik geen sympathie behoef te zoeken bij haar, die mij vriendschappelijk gezind waren in mijn dagen van voorspoed en die me Pu in mijn eenzaamheid alleen laten." „Ik wil onafhankelijk zijn, hoe dan ook," dacht de arme Gloria ten laatste. „Ik hen altijd handig met de naald geweest, ik zal probeeren met naaien mijn brood te verdie nen." Nu probeerde ze naaiwerk te krijgen, maar ofschoon ze van den vroegen morgen tot den laten avond aan het werk was, tot haar oogen brandden en haar vermagerde handen trilden, verdiende ze maar nauwe lijks genoeg om van te leven. Op zekeren dag kwam Gloria door de straat waar een der armenhuizen van Lon den staat. Gewoonlijk vermeed ze die straat, maar dien dag bleef ze er even staan. „Misschien, dat het zoover met me komt," dacht ze, naar het groote steenen gebouw opkijkend. „Ik ben vandaag twee en vijftig jaar geworden, maar misschien liggen er nog heel wat voor mij en mijn krachten be ginnen me te begeven, naarmate mijn ver trouwen op mijn Heiland groeit. Als Hij me naar het armhuis stuurt, zal Hij het maken tot den drempel van den Hemel. Ja, er is nog veel waarvoor ik Hem dank moet zeg gen; veel is mij bespaard gebleven als ik al leen maar denk aan die arme Juba of Dido. Vergeleken met hun lot op Holly's Lust zal ik het ook straks nog goed hebben daar tusschen de bedeelden. We zien, dat Gloria haar vrienden en kennissen in Amerika niet vergeten had. Vol belangstelling las Gloria op de aanplakborden de bulletins van de groote burgeroorlog, waardoor ze de belangrijkste gebeurtenissen kon volgen. Veel vernam ze op die manier niet, want de bulletins waren er op berekend, de nieuwsgierigheid op te wekken, niet te bevredigen. Nog minder vernam mevrouw Pomfret uit de kreten van de krantenjongens, hoewel ze zoo scherp mogelijk naar hen luisterde, maar toch werd ze op die manier gewaar, dat de oorlog ein delijk beëindigd was en niemand in heel Londen was dankbaarder voor dezen vrede dan Gloria. Van een vriendelijke dame ver nam ze, dat de slaven eindelijk vrij waren gemaakt, ze ging naar de kerk en dankte God uit dan grond van haar hart. Maar laat ons terugkeeren naar Gloria op het oogenblik, dat ze stond te kijken naar het groote Maryle armhuis als naar de plaats die mogelijk haar toekomstig verblijf zou zijn. Langzaam ging ze verder. Toen ze den hoek van de Maryle Road omsloeg viel haar oog op een pas aangeplakt biljet. Ze stond stil en begon het vol aandacht te lezen, want met vette letters stondl daar William IJoyd Garrison's naam. Een trilling voer haar door de leden. Gloria had niets geweten van zijn tweede bezoek aan Engeland, dat hij zelfs al in Londen vertoefde, want het aanplakbiljet kondigde een vergadering aan, die den vol genden dag in James Hall gehouden zou worden en waar Garrison zou spreken. „O, wat zou ik hem graag hooren, zijn gelaat nog eens zien, hem hooren vertellen van de overwinning, die hij na twee en der tig jaren strijd heeft behaald!" dacht Gloria. Maar de woorden: „Entree vijftig cent", on der aan het biljet, sloegen haar hoop den bodem in; zij, eens de erfgename van groote bezittingen, kon zich de weelde niet veroor loven vijftig cent voor haar plezier uit te geven I „Maar ik kan in ieder geval aan de deur gaan staan om Garrison voorbij te zien gaan; dat zal me slechts een lange wandeling kos ten en misschien een paar duwen en stom pen van de menigte. Ik zal gaan, ja, ik wil zeker gaan. Ik zal mezelf één of twee uur vacantie geven, mijn werk in den steek laten om tenminste even mijn ouden vriend te zien. Hoe goed herinner ik me zijn edel ge zicht, zooals ik het voor de eerste maal zag, toen hij door die woedende menigte oen ver- schrikkelijken dood tegemoet gevoerd werd. Hij zal nu weer te midden van een dichte menigte zijn, maar met andere gevoelens bo- zield dan toen. Inplaats van met geboeide handen verschijnt hij nu, getooid met da lauweren van een schoone overwinning. HOOFDSTUK XXIX. Een verrassing. Het was een groote teleurstelling voor me vrouw Pomfret, dat de menigte voor den ingang van St James Hall zoo dicht was» dat ze zelfs geen blik op Lloyd Garrison kon werpen, toen hij binnen ging. Maar toch zag ze een bekend gezicht dat was Juba met zijn vroolijken lach en zijn schitterende, donkere oogen. Het wollig haar van den ne ger was nog gitzwart; als er eenig verschil bestond met den Juba, zooals we hem in het begin van deze geschiedenis leerden kennen, dan was het dit, dat de neger van nu de vader had kunnen zijn van den man, die zooveel jaren geleden voor „leeuw" in Lon den speelde. Gloria, die op haar teenen ging staan en zich zooveel mogelijk uitrekte, her kende hem onmiddellijk, maar Juba zag1 haar niet in die dicht opeengepakte menigte. „Kon ik ook maar naar binnen gaan!" zuchtte Gloria, terwijl ze vermoeid tegen een lantaarnpaal leunde. Maar ik kan ik wil niet teruggaan voor ik Garrison gezien heb". Geduldig wachtte de arme, uren lang. Van tijd tot tijd drongen toejuichingen uit de zaal flauw tot haar door. Ze stelde zich voor, hoe Garrison op het platform stond en de menig te toesprak; het was als hoorde ze zijn in nemend stemgeluid, terwijl hij vertélde van al hetgeen in dat andere werelddeel was voorgevallen. (Wordt vervolgd). door A. M. WESSELS. H. Op den 22sten van de Herfstmaand, kwam bij den baljuw der stad, Gilles van IJsel- stein, een varensgezel, die vertelde, door ruim 200 personen gemachtigd te zijn, te verzoe ken, dat hij alle pogingen zou aanwenden, om ten genoege van deze, en van verdere in gezetenen, het Genootschap van Wapenhan del te ontwapenen. Zooals wij reeds een vorige keer mede deelden, was het genootschap omgezet in een bataillon Nieuwe Schutters, doch de schipper zeide, dat men zich niets aan die vormver andering liet gelegen liggen, daar de perso nen toch dezelfde gebleven waren en deze waren nu eenmaal gehaat bij de Oranje partij. Daarom moest dit bataillon ontbon den worden. Deze boodschapper voegde er nog bij, dat, als er aan dien eisch voldaan werd. alles rus tig zou blijven, maar zoo niet, dan zou men het bataillon met geweld ontwapenen. Baljuw van IJselstein liet den man rustig uitspreken, en gedachtig aan het spreek woord: „Men vangt meer vliegen met stroop dan met azijn", kwam hij den man in het gevlei. „Ja", zei van IJselstein, „ik heb vroe ger geholpen om dat genootschap op te rich ten, maar ik moet er ook niets meer van hebben. Ik zal de ontbinding in zeer ernstige overweging nemen, dat verzeker ik u. Doch weet je wat, ga ook nog maar even naar onzen burgemeester Bonefacius Mogge Pous, en vertel hem ook maar even jullie verhan gen". Ten zeerste dankbaar voor deze toezegging die uit den aard der zaak niets beteeken- de spoedde de varensgezel zich naar bur gemeester Mogge Pous. Deze ontving ook den man, doch deze was geen man van plooien of schikken en trad allesbehalve di plomatiek op. Op het verzoek antwoordde hij: „Kun je begrijpen! Ik denk er niet aan om het genootschap te ontwapenen! Het zed niet gebeuren! Wij kunnen deze schutters onmogelijk missen, daar zij de rust der stad bewaren en ter beveiliging der ingezetenen strekken. Zeg dat maar gerust aan je aan hangers!" Het spreekt vanzelf, dat de reeds half ver blijde varensgast deerlijk ontnuchterd werd, Hij zou nog wel eens terug komen, zeide hij. Toen des avonds de burgemeester en bal juw elkander spraken, zeide eerstgenoemde tot den laatste, wat hij voor antwoord gege ven had. De baljuw schrok zeer en zeide: „Burgemeester, dat loopt mis; moge uw antwoord maar geen kwade gevolgen hebben. Ik vrees echter met groote vree ze! De brand stof ligt opgestapeld, één vonk erbij.en God helpe Zierikzee". Inderdaad, baljuw van IJselsitein had een goede kijk op de situatie. Ook burgemeester Pous gevoelde nattig heid en riep een vergadering op het Raad huis bijeen, teneinde maatregelen te bera men, voor het geval, dat het eens mis zou loepen. Deze samenkomst werd echter ge houden bij burgemeester van der Haar aan huis. Baljuw van IJselstein, op weg naar des burgemeesters huis (men had vroeger altijd twee burgemeesters) kwam de comman dant der bezetting tegen, Pyer, tegen. Alvorens dadelijk aan te bellen, besloten deze twee nog even een straatje rond te loo- pen, om te overleggen, welk standpunt men in zou nemen. Toen zij de klopper op de deur lieten vallen, hadden zij elkander be loofd, aan den burgemeester te zullen ver klaren: „dat, indien het Wapengenootschap niet uit de wapenen ging, noch hij, als baljuw der stad, noch Pyer, als commandant van het garnizoen, eenige mogelijkheid zagen om de stad in Tranquiliteit (rust) te houden; en dat zij zich met een burgerlijk conflict als dit niet wel konden bemoeien". De vergadering werd gehouden. Behalve de beide burgemeesters en bovengenoemde baljuw en commandant, waren er nog een drietal officieren van den Wapenhandel aan wezig. Zooals afgesproken was, legden bal juw en commandant, de verklaring af, dat zij zich niets van de zaak zouden aantrek ken, en drongen er op aan, dat het Zierik- zeesche Genootschap ontbonden zou worden. Men liet de beide mannen praten en de twee burgemeesters, gesteund door de drie officieren, besloten het Wapencorps niet te ontbinden. Toen dit besluit genomen was, zeide de baljuw; „Weet wat ge doet, hoeren! Ik zie mij genoodzaakt thans iets mee te doelen, dat mij onder geheimhouding als baljuw is j meegedeeld! Het Wapengenootschap van Zierikzee moet ontbonden worden. Er staat in Staats-Vlaanderen een bataillon Van Doff gereed, dat patent (verlof) heeft, om naar dit eiland Schouwen over te komen. Dit zal komen, met het vaste doel, om met wapen geweld het Genootschap te ontbinden. Dus nu moet u het zelf weten!" Deze mededeeling verschrikte de burge meesters zeer. Burgemeester Pous zeide, dat men deze samenkomst maar beschouwen moest, als niet gehouden, en dat men zich nader zou beraden, en confereeren met de heeren van het Genootschap. Besloten werd op kondschap uit te gaan. Des avonds heel laat werd nogmaals verga derd en toen besloten de beide burgemeesters baljuw en commandant der bezetting, dat men den volgenden dag op een Zondag de ontwapening van het Genootschap zou doen plaats hebben. De baljuw en commandant beloofden, als er eventueel opschudding zou ontstaan, alles te zullen aanwenden om de orde te herstel len. Burgemeester van der Haar liet beiden uit Maar zie, terwijl de baljuw en comman dant de deur uittogen, stapten juist de heer H. S. van Meurs, pensionaris honoris der stad en kolonel van het Genootschap, en den heer Goenraad Visscher, secretaris van het Genootschap, de stoep op, en vroegen drin gend om de beide burgemeesters te spreken. De baljuw van IJselstein zeide tegen com mandant Pyer: „Zag je die twee naar bin nen gaan? Nu is heel onze samenspreking vruchteloos geweest. Die twee zullen de hee ren burgemeesters die het Genootschap welgezind zijn wel ompraten". Het bleek ook hier weer, dat de baljuw veel menschenkennis bezat. Zijn voorspelling, dat het nu wel mis zou loopen met Zierikzee, werd bewaarheid. Het oproer was niet meer te keeren. (Wordt vervolgd). De Pinksterbloem. Zooals met Paschen vele gebruiken in stand bleven, welke eigenlijk afkomstig wa ren van heidensche feesten, is dit ook met Pinksteren het geval. In de Meimaand vierden de heidensche Germanen, onze voorouders, het lentefeest. Toen ze tot het Christendom overgingen, werd Pinksteren gesteld omstreeks denzelf den tijd, waarop de oude Germanen hun len tefeest vierden. Het ronddragen van de zoogenaamde Pinksterbloem, dat vroeger ook in ons land geschiedde, staat dan ook in nauw verband met oud-heidensche gewoonten. Met bloemen getooid en omkranst met groen werd de Pinksterbloem dan rondge dragen, voorgesteld door een jong meisje, ge heel in het wit gekleed, versierd met goud en zilverpapieren loovertjes. Ze werd op een bank gedragen door andere meisjes. Ze was ook meermalen met vele zilveren bellen, beu- geltasschen en bloedkoralen kettingen om hangen. In de rechterhand droeg ze een zil veren kommetje en in de linkerhand een zil veren bel, waarop ze floot, wanneer de giften langs de huizen werden ingezameld. Van dit geld werd op den avond een vroolijk feest ge vierd. Tot in de vorige eeuw bleef dit gebruik be staan, vooral in Schermerhorn in Noord- Holland. Te Leiden werd op den Tweeden Pinkster dag aan de weezen als pinksterbloem-zange ressen een koekje met een stuiver gegeven. Te Purmerend droeg dan een weesjongen, in het wit gekleed en met bloemen versierd, een staf, omwonden met rozen, terwijl een wees meisje een bekransten beker bij zich had. Ze zongen bij die gelegenheid een liedje. Het rondgaan van de Pinksterbloem ging echter meermalen gepaard met ergerlijke dingen, zoodat op verschillende plaatsen dit gebruik verboden werd en weldra geheel ver loren ging Zooals men bemerkt, heeft dit alles niets te maken met datgene wat wij op ons Pinkster feest gedenken: de uitstorting van den Heili gen Geest. 68. Een praatje over kinderspaarpotten. Het is wel opmerkelijk, dat het in de op voeding van onze kinderen ook zoo dikwijls loopt over kleine dingen. Zeker, de groote lijnen en hoofdbeginselen moeten altijd in het oog worden gehouden. Dat is waar. Het zou hoogst gevaarlijk zijn, die te verwaar- loozen. Maar toch komen heel vaak van die kleine dingen aan de orde, die desniettemin toch nogal van belang kunnen zijn. Zoo is het ook met een kinderspaaipot. En of dat nou een varkentje is of een doosje of een echte spaarpot, die op slot kan: hoofd zaak is de bedoeling daarmee en het gebruik er van. De bedoeling van de meeste ouders zal wel zijn, hun kinderen vooreerst zuinig te leeren zijn met geld, en in de tweede plaats daardoor wat in voorraad te hebben, als het beslist noodig en goed is, dat te gebruiken. Wie zou die beide doeleinden niet prijzen? Er valt niet dan goed van te zeggen. Of is het niet afkeurenswaardig, wanne»1 kinderen elke cent, die ze krijgen, maar da delijk naar de snoepwinkel brengen? Dat is dikwijls heel slecht voor de maag en nog veel slechter voor hun zedelijk leven. Dan wordt de snoeplust gekweekt en de gedachte vastgelegd en gesterkt: zoo'n kleine beloo ning is er om maar heel gauw weggewerkt te worden en zoo'n extraatje moet maar snel worden omgezet in wat „lekkers". En zulk een gedachte, dagen en weken en maanden en jaren volgehouden, werkt ten slotte ver dervend en slecht. Neen, ik wil niet zeggen, dat elk „snoepje" voor onze kinderen verkeerd zou zijn. Ik zon het niet graag beweren. Maar laten vader o# moeder of oom of tante dat dan doen op een geschikt oogenblik, als een verrassing, als een liefdebetoon. Dat is zelfs heel goed en kan uitstekend werken. Het past bovendien heelemaal bij de kinderleeftijd en de kinder genoegens; ook bij de liefdedrang van he* ouderhart. Een spaarpot dus is een aanbevelenswaar dig ding. De kinderen leeren er door, voor zichtig en zuinig om te gaan met geld. Bo vendien is het heel aangenaam, wat in voor raad te hebben, als het eens werkelijk noodig is en goed, er gebruik van te maken. Wie dat laatste moet beoordeelen? En da beslissende stem daarin heeft? Dat is een moeilijke vraag en die wordt ook minder eenstemmig beantwoord. Ik zou zeggen: hierin is de beslissing aan de ouders. Zeker, ik weet het: het gaat hier over de spaarpot van de kinderen. Daar doe ik niets af. Maar die kinderen blijven kinderen, en dat wensch ik óók niet te vergeten. Men leest wel eens in kinderverhaaltjes van heel lieve kindertjes, die soms zonder medeweten hun ner ouders hun heele spaarpot ledigen voor een of ander goed doel. Zoo maar, in een heel lieve opwelling, spontaan zegt men dan. En daar is iets goeds in, dat ik niet wensch voorbij te zien. Dat spontane van een lief hebbend kinderhart heeft iets verkwikkends. Zelfs kan de verzuchting in ons opkamen, dat dit maar wat meer zich openbaren mocht Ook onze kinderen kunnen soms al zoo spoe dig verkillen en verkouden, onaandoenlijk zijn. En dat is wel jammer! Maar toch houd ik vol: de beslissing over het ledigen van de spaarpot blijve bij de ouders. Die zijn tenslotte verantwoordelijk. En het is goed, dat een kind ook hierin eere de wijsheid en de leiding der ouders, die de dingen beter bezien dan zij, de kinderen na melijk, dat kunnen. Dat neemt niet weg, dat de kinderen wel .degelijk hun wenschen mogen kenbaar ma ken, hun goede voornemens en plannen mogen uiten, hun eigen meening over de be stemming der spaargelden mogen uitspre ken. Sterker nog: dat de ouders hiermede zooveel mogelijk dienen rekening te houden. En als het kan, ook in overeenstemming met die goede bedoelingen behooren te handelen. Zóó, dat zij, indien mogelijk, ten slotte zeg gen: het is goed, mijn kind, doe zoo maar; hier hebt ge uw spaarpot Maar kinderen, vooral jonge kinderen, mo gen maar niet de vrije beschikking hebben over hun spaarpot. En zonder medeweten der ouders daarover beslissen. Het kind moet kind blijven en de ouders moeten ouders blij ven. OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8