0
0
K
ÜJ
O
3 5-
2§^g
So s
a
a
.2 g
a js 9
IS
s
lsH
,S>-a s 2
lui
B-tiaa
M§3
Voor Vrijheid en Recht
De rust der Zielen.
JAN LUIKEN.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
O
CO
O
<5
O
H
-s!
N
KI
CU
fc»
ez
5=
2) M a 2
be o
*:3
s a
o o
•*-» "3 -© o
CQ
erf o g w
erf t3
a ot
H2 -^2
°o'g g
O -*l "3
3 0 o
3
3 o^.tJ
.o -fi,®
aS®
'2
.2 a ~-=i
■32
a C, jg:
2 S
ao if
3J O
O -i4
.t: o
33 O 2
®1 6CS
a IS
fla
g«
0>
S^-f
2
g a
m erf
2 tö -ö -14
2
^©«.2
- -i"3
*c a
«3 3
au fe g
a3 0=3
■3
•gu
r_
-♦_> <M
<u W
fco
9 2
o 3
P
O rH v^)
O CC
.2 33 -3
O Xj fc|) VJU
p, o erf
R I
3'°® q bfl
jq a
33 2 -n -3
2 Ja
2 .-sf
3! a
«3 3
f-i a
a
a te
60 ao ja 2
■3 o g
9 2
3 3 g
■a a £.2
Ö'0
o O
gs^gs
m -a 2
a t* .2
E? 9
P«i^ ctl
r "i OT
W ja
a.S"
Tl
8 d
3 3
bo
9 q
"3 g
9
bo
'SJ2
o 1
a 5
erf
g>
*-<
trf T3
erf
3
ff
-a p
Trf rQ
a
erf
O
J=i
-73
be
Trf
S 5 "S
Ss-S
C. g
be u ~3 12
H
rG .9
*3*-a
g §"3^-3
X *rj
g2«a|
-r- >r^ r,
^4 fl
fc
3 33 tn 9 "C
Onder bekorenden, doch uiterst bedriege-
lylen schijn, pogen zij ook den christen in
han rijen te lokken. Zij wekken de gedachte,
dat in hun beweging plaats is voor een ieder,
óók voor den religieuzen mensch.
De onmogelijkheid van dit samengaan is
reeds meer dan eens overduidelijk gebleken.
Waarom wij dan een boek ala dit tot
<11 lerwerp van bespreking maken?
'Tm verschillende redenen.
Allereerst omdat het goed is, afwijkende
m spraken te toetsen aan onze overtuiging;
idat het waarde heeft een gevaar te sig-
Dii'eeren vóór het in steeds breeder kring
koa doordringen; omdat bet plicht ia te
waarschuwen voor hetgeen onder valsche
leuzen zijn aanval doet.
Er is nog een reden te noemen, na niet
naast de andere. Omdat hier een dich
teres aan het woord is, die in sterke taal
haar boodschap brengt, die zingt op een
wijze, dat wij een door God begenadigde in
haar ontdekken. Daarom verdient de wijze
waarop zij spreekt onze aandacht, al is het
dat de inhoud van het betoog ons niet be
vredigen kan. Immers het groote, dat God
deze kunstenares heeft geschonken schoon
het naar onze overtuiging niet op de juiste
wijze en tot het juiste doel gebruikt wordt
mogen wij allerminst verdoezelen.
Dat is plicht voor degenen, die een oor
deel uitspreken. Al stelt de inhoud en de
strekking ons te lenr, er is toch veel schoons
in dit boek als we het uit litterair oogpunt
beschouwen.
Nadat arbeiders gesproken hebben over
den nood en het gezwoeg van hun dagen,
den nood en het zwoegen van man, vrouw
en kinderen, die in armoede en ellende leven,
straks sterven, spreekt de moeder een moed
gevend woord, dat wijde en blijde perspec
tieven opent
Luistert, kind'ren: uw leven wordt nu
prachtig,
Ik breng u een boodschap van groot heil.
De tijden zijn van nieuwe tijdeu drachtig
een pad gaat ope' al is het smal en steil.
In het oog van deze moeder is de massa
der menschheid de groote broederschap
alles. In samengaan ontdekt zij een sterke
kracht; wat de enkeling niet bereiken kan,
is mogelijk bij het rhythme der massa. Elk
mensch alleen een nietige korrel zand; maar
samen een oneindig land.
Tot die saamhoorigheid, die gemeenschap-
van-allen wekt de moeder óp allen, die in
kommer en nood gebonden zijn. En de leider,
die naast haar staat, onderstreept haar be
toog met de wekroep
O, arbeiders van alle landen,
werpt af uw ketens, sluit u aaneen, volgt
deze vlag.
Van velen komt het antwoord. Van moe-
deloozen, vrouwen, ouden. Ook van onge-
duldigen, hoopvollen; van overmoedigen, die
antwoorden
Ga ons vooraan
Wij volgen allen
blaas tot den aanval, dra
zal de vesting vallen
Uit de rijen der arbeiders treedt één naar
voren. Hij weet, dat dit scheiding beteekent
van vader, moeder en bruid; maar de vlam
die opsloeg in zijn hart, is niet te dooven:
„Verhef niet klagend om mij uw stem; ik
hoor bij haar en ik hoor bij hem." Met die
woorden schaart hij zich aan de zijde van
de moeder en den leider.
Vader en moeder ontraden hem deze stap;
doch van terugkeer wil deze arbeider niet
weten. Ook de geestelijke doet een poging om
hem tot inkeer te brengen
Mijn zoon! hoor naar mijn gebod!
Zij prediken opstand tegen God.
Keer terug: je eeuwige ziel loopt gevaar.
God zelf heeft de wereldsche machten gesteld:
als de dag en de nacht, als wat licht is en
zwaar,
zoo maakte hij rijken en armen, de knecht
en den meesterWie poogt in het
levensveld
omver te werpen zijn orde, is rebel,
en streeft Lucifer na op diens wegen
Hij verbeurt de genade en veilt in de hél.
De nieuwe gedachte hreekt baan; allengs
meerderen volgen het vaandel dergenen die
een nieuwe orde willen stichten. De geeste
lijke vindt geen gehoor; vader en moeder
missen hun invloed. En nergens zoo open en
duidelijk als in het eerste halfkoor belijdt de
pantheïst zijn geloof; hij ziet God overal en
in alles
Zoekt hem langs uw eigen wegen
op alle komt de mensch hem tegen,
die vermag te luist'ren, stil,
naar wat zijn diepst wezen wil
Als het eerste bedrijf van dit leekenspel
gesloten is, zegt een beschouwend koor iets
over hetgeen door de strijders der nieuwe
wereldorde bereikt werd:
Ze zijn groot geworden, ze hebben macht
verworven,
ze drongen de meesters terug van paal tot
paal
vélen leden; velen zijn in den strijd gestorven:
htm offer droeg zaad van zegepraal
In het tweede bedrijf zingen de zelfver
zekerden hun zegezang.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Vrij naar het Engelsch.
Door A. L. 0. E.
40) 0—
HOOFDSTUK XXVIL
Veranderingen.
In dit hoofdstuk willen we een sprong
doen en den lezer een kort overzicht gevet 1
van de gebeurtenissen der volgende twee en
dertig jaar, voor zoover ze onze hoofdperso
nen betreffen. We zullen niet trachten le
schilderen, wat alzoo in die veelbewogen tij
den plaats greep. Daar was die verschrikke
lijke oorlog, welke de Vereenigde Staten in
twee deelen scheidde en die eindigde met de
afschaffing der slavernij. De vrijheid zege
vierde maar ten koste van vele menschen-
levens. Engeland had twintig millioen pond
sterling geofferd om met het slavenstelsel te
breken. Men heeft echter gerekend, dat de
burgeroorlog in Amerika twaalf honderd'
millioen zes honderd duizend menschen het
leven kostte I
Toen de burgeroorlog in 1861 verklaard
werd, was Pindar Pomfret een der eersten
die zich voor het leger „der Zuidelijken",
zooals ze zich noemden, aanmeldde. Hij had
energie en moed en meende, als zoovelen in
dien tijd, het recht aan zijn zijde te hebben.
Er werd beweerd, dat Pomfret nog andere
redenen had om Charleston te verlaten dan
om zuiver patriottische gevoelens. Men fluis
terde, dat hij boven zijn stand geleefd had,
menschen, „die 't weten konden", zeiden, dat
hij te veel op de beurs gewaagd had. Maar
zijn vrouw vernam van al die praatjes niets.
Meer dan vijf en twintig jaar waren ze nu
getrouwd, maar in al die jaren waxen ze el
kander niets nader gekomen. Hij zocht haar
liefde niet, wist, dat hij haar achting ver
beurd had en was tevreden, als er maar geen
openlijke breuk ontstond tusschen hen, een
bron van praatjes voor de buitenwereld.
Maar toen het uur van scheiden geslagen
was, toen Pindar de wapens aangordde en ten
oorlog trok, herleefden oude herinneringen.
Het afscheid viel Gloria zwaar. Ze scheen
een voorgevoel te hebben van komend onge
luk. Dit voorgevoel werd nog versterkt door
de ongewone teederheid, waarmede Pomfret
van haar afscheid nam. Sinds haar onge-
lukkigen tocht naax Holly's Lust hadden ze
elkaar nimmer meer gekust, en nu omarmde
hij haar. „Zal ik ooit zijn gezicht weerzien?"
vroeg Gloria zich af, terwijl ze den man na
oogde dien ze eens zoo innig had lief gehad,
en die nu nog op middelbaren leeftijd zoo
opmerkelijk knap was.
Slechts weinige weken later kwam het
droeve bericht waarvoor ze gevreesd had.
Pindar was als één van de eerste slachtoffers
van dien langen, verwoestenden krijg ge
sneuveld. In een schermutseling was hij ge
vallen, niet eens in een open gevecht, door
een kogel in het voorhoofd getroffen. Gloria
was weduwe.
Verbijsterd door den slag trok ze zich aan
vankelijk van de zaken van haar man niets
aan, doch het duurde niet lang, of de omstan
digheden dwongen haar, handelend op te
treden.
Pomfret's nalatenschap bestond uit niet
veel meer dan schulden, en toen de eerste
rouwtijd voorbij was, werd ze door schuld-
eischers bestormd.
Een onderhoud met Pindar's notaris
opende haar de oogen voor den weinig roos-
kleurigen toestand, waarin haar bezittin
gen verkeerden
„Ik wil al mijn slaven de vrijheid geven",
zeide Gloria, wier geweten weer begon te
spreken, tot hem.
„Onmogelijk mevrouw, totaal onmoge
lijk," luidde het antwoord. „Ik behoef U
nauwelijks te zeggen, hoe men in deze stad
over zoo'n daad zou denken; en daar komt
bij, dat uit de opbrengst van den slavenver-
koop nauwelijks de schulden van uw over
leden echtgenoot voldaan kunnen worden."
„Maar het meubilair schilderijen
juweelen zijn er toch ook nog!" riep Gloria
uit, haar luxieus ingerichte kamer rond
kijkend.
„Zulke voorwerpen brengen zelden veel
op, mevrouw, op een verkooping. Als we al
de verplichtingen van uw man na willen
komen, vrees ik, dat er slechts een paar
honderd dollar te uwer beschikking blijven."
Gloria beet zich op de lippen, maar gaf
geen antwoord. „Nooit heeft Gods zegen ge
rust op wat wij ondernamen," overdacht
ze bitter.
De arme, verlaten weduwe kreeg heim
wee naar haar geboorteland. Gloria verlang
de er naar weer te zijn onder de makkere
barer jeugd. Familie had ze niet meer, waait
juffrouw Brown, haar eenige nabestaande,
was reeds lang gestorven.
Zoodra de zaken geregeld waren, vertrok
zij dan ook naar Boston. Bij toeval had ze
vernomen, dat mijnheer Holly door zijn
stiefzoon Jack eenige van haar slaven had
laten koopen, maar noch haar nu bejaarde
grootvader, noch zijn vrouw hadden van
eenige belangstelling bij den dood van haar
man doen blijken.
Eindelijk kwam ze te Boston aan, maar
waarheen zich te wenden? Ze wilde niet
naar het Pennsylvanië Hotel, waar ze zulke
gelukkige dagen had gekend. Mary Parker
was reeds lang gestorven, slechts de Gaxri-
sons bleven over, maar misschien woonden
ze niet eens meer in de stad. Met bange
voorgevoelens vervuld gaf Gloria den koet
sier van het huurrijtuig het adres in Was
hington Street.
Garrison was niet thuis, toen mevrouw
Pomfret kwam, maar zijn vrouw ging hem
tegemoet, toen ze hem den huissleutel in
de deur hoorde steken.
„Willy, raad eens, wie er hier is!" zeide
ze met onderdrukte opwinding.
„Je weet, dat ik niet sterk ben in het
oplossen van puzlas, Helen," antwoordde
haar man glimlachend.
„Gloria, de weduwe van Pindar Pomfret!"
„0, die arme kerel, die in die schermutse
ling gedood werd, niet? Ik heb diep mede
lijden met zijn achtergebleven vrouw."
„Ze schijnt zich heel eenzaam te gevoe
len hier en uiterlijk is ze toch zoo veranderd.
Zelfs Dido herkende haar oude meesteres
niet. Vind je niet, dat we mevrouw Pom
fret maar moesten vragen vannacht hier te
blijven?"
„Vannacht!" herhaalde Garrison. „Vraag
haar hier te blijven, zoolang als ze wil, we
zullen haar als een zuster ontvangen!"
Gloria was den Garrisons dankbaar voor
hun aanbod, maar lang wilde ze er geen
gebruik van maken. Zoo gauw mogelijk wil
de ze zich inschepen naar Engeland en voor
de week ten einde was had ze Amerika ver
laten, na een hartelijk afscheid genomen te
hebben van hen, die ze hier op aarde waar
schijnlijk niet meer zou ontmoeten. „0, weer
in mijn geboorteland te zijn!" mompelde ze,
terwijl ze staarde naar de blauwe golven
van den Atlantischen Oceaan. Van uit Bos
ton reeds had Gloria aan verscheidene ha-
rer oude vriendinnen geschreven, en ze
hoopte, dat men haar, arme, eenzame vrouw,
het plaatsje niet zou weigeren, waarop ze
terwille van die vriendschap aanspraak
mocht maken.
CU
60 TJ
Al ruisen alle Wouden,
Al bruist het wilde Meer.
Al beeft het al van (Donder,
Al straald de Blixem neer;
Myn hert blijft zonder vreezea,
In mijn wezen.
Het kan ons niet verschrikken.
Al wat van 'buiten woold,
Wanneer men maar van binnen,
De schoonste ruste voeld
Die schoonste rust van. binnen.
Kan 't verwinnen.
Als Jezus zich in 't herte.
Te ruste heeft gezet; 1
Laat eens een onweer 'komaü,
Dat deze rust belet
AI 't ijuaed versmelt in vreezen,
Voor zijn wezen.
0, Mensch woud gij leeren.
Waar in uw heil 'bestaat
't Is hierin, dat gy weelde.
En aardse rijkdom haat
En dat gij tracht te winnen,
Rust van binnen.
door A. M. WESSELS.
De Zeeuwsche Geldstandaard,
Nu er in onzen tijd zooveel over den gou
den standaard gesproken wordt, willen wij
een en ander vertellen van onzen Zeeuw-
schen standaard in het verleden. Al is het
onderwerp voor velen niet zoo aantrekkelijk
als andere historische stof, toch is het nuttig
ons ook van deze zaak op de hoogte te stel
len.
Vandaag, terwijl wij dit schrijven is een
gulden honderd centen waard, maar dit is
niet altijd zoo geweest. Zoo men weet, zijn
er niet veel landen, waar de munten steeds
een standvastige waarde behouden. Met de
buitenlandsche munten hadden de vroegere
Nederlandsche ook koersbeweging gemeen.
Ook toen kon het vaak raak zijn met koers
verschillen. Wij zullen dit even met voor
malige munten bewijzen.
Daar was b.v. de Zeeuwsche rozenobel.
In het jaar 1583 werd hij geslagen ter waar
de van 22 schellingen en 6 grooten, dat is
f 6.75. Drie jaren later was de koers f 6.65,
doch in hetzelfde jaar op het einde klom
hij op f7.50 en in 1601 was hij reeds tot
f 8.25 gestegen. Toen zat men dus ook met
het stabilisatieprobleem. Doch gek was het
geval, toen in 1601 een nobel wel f 8.25
waard was, maar een halve nobel scherp de
f 4 kon halen. Zoek dat nu maar eens uit!
Maar we zijn er nog niet.
Een ander geldstuk, dat circa dezelfde
waarde had als de nobel, was de dubbele
Zteeuwsche dukaat "(de dukaat met twee
hoofden). Hij werd gestabiliseerd op f 6.80
en is niet veel aan verandering onderhevig
geweest. De enkele dukaat telde behoorlijk
de helft van den dubbele. In afdalende lijn
kwam men bij de reaal, geldende f2.50 en
eveneens vrij vast van waarde. Onderdeelen
waren een halve, een vijfde of een tiende
reaal in zilver, een twintigste reaal „in har
de materie" d.i. koper en een vijftigste
reaal in dezelfde materie. De 20ste reaal
(waarde 12% c.) noemde men wel een vijf
grootstuk, de 50ste reaal een stuiver. Een
stuiver bevatte 8 duiten. Een halve stuiver
of gröot 4 duiten, een oort 2 duiten. Veel
vouden van den stuiver waren de zesstui-
verspenning of Zeeuwsche schelling (30 c.).
Veel verwarring was er in onze provincie
ook met allerlei daalders. In het jaar 1586
werden er daalders van 45 stuivers geslagen
en in 1589 van 36 stuivers, die later weer af
geschaft en nog later opnieuw gemunt Wer
den. Dan werden er in de Zeeuwsche munt
Nederlandsche Rijksdaalders van 45 stui
vers en Zeeuwsche Rijksdaalders van 42
en dan weer van 46 stuivers geslagen. Een
volgende soort was de Bourgondische of
kruisdaalder, zoo genoemd naar het Bour
gondische wapenkruis, dat er op prijkte. Deze
deed 44 stuivers. Voorts had men de arend-
daalder, genoemd naar den dubbelen arend
als beeldenaar. Deze gold 30 stuivers, de
leeuwendaalder 36 stuivers.
Ik zal het gansche Zeeuwsche muntreper-
toire maar niet afdraaien, de lezer zou dat
al te saai vinden. Konden wij de gouden en
zilveren rijders, de tienschellingen en staten-
drieguldens, de pijlstuivers en dubbele stui
vers enz. met een karretje naar ons huis
rijden, nu dan zouden wij er allicht een
vervelend uurtje voor over hebben, om goed
op de hoogte te komen van deze verwar
ring.
In het jaar 1579 besloten de Staten van
Zeeland om te Middelburg een eigen munt
te stichten. Hieraan toch waren vrij aan
zienlijke voordeelen verbonden, want bij
elke aanmunting moest de Vorst of de Staat
een zekere bijdrage ontvangen, wegens de
daarvoor vereischte vergunning. Men noem
de dit het „recht van seigneurage" of „het
sleischat". Na 1601 werd de Munt van Zee
land verpacht, waaruit al weer meerdere
voordeelen voor de Provincie vloeiden.
De vroegere muntmeester te Dordrecht,
Jeronimus Bruijnzeels, werd tot muntmees
ter van Zeeland aangesteld en Jacob Valcke
werd met nog een ander naar de Algemeene
Staten gezonden om van dezen te verkrijgen,
dat ze de nieuwe Zeeuwsche munten, die
evengoed van samenstelling zouden zijn, als
die van de andere Provinciën, als wettig
betaalmiddel zouden erkennen.
Gebeurde dit niet, dan werden zij als „bil
joen" of „haagmunt" (valsch) verklaard.
Al spoedig kwam er tegen Zeeland's plan
verzet van de andere Gewesten, vooral van
Holland, die zich door de Zeeuwsche munt
van een deel harer inkomsten beroofd zagen.
Ook de Prins van Oranje was niet bijzonder
met het plan ingenomen. De Staten van
Holland gingen zelfs zoover, dat ze Bruijn
zeels, vóór hij de stad Dordt nog verlaten
had, in hechtenis namen, omdat hijj als
onderdaan van Holland, met een ander Ge
west een contract had durven sluiten.
De Zeeuwen waren echter geen katjes om
zonder handschoenen aan te pakken en ze
besloten zich niet door de Hollanders te
laten ringelooren. Eerst zonden zij een aan
tal krachtige protesten naar de Staten van
Holland en naar den Prins. Toen dit nie
mendal hielp, gelastten zij den Baljuw van
Middelburg, om zich met geweld van Bruijn
zeels meester te maken, die inmiddels op
voorwaarde, dat hij Dordt niet zou verlaten
en tegen een borgstelling van f 6000.op
vrije voeten was gesteld. De Staten van Zee
land verleenden aan Bruijnzeels zoowel voor
hem zelve, als voor zijn borgen, brieven van
schadevergoeding, voor het geval, dat deze
personen of hun goederen dooi* die van
Holland aangetast mochten worden.
Met Bruijnzeels aan het hoofd ging dus
de Zeeuwsche Munt aan het werk, doch
er kwam meer tegenwerking. De Staten van
Brabant, die ook een munt hadden, verklaar
den onzen dubbelen dukaat en eenige andere
voor biljoen. Afgevaardigden werden nu
naar Brabant gezonden, om onze Zeeuwsche
munt te verdedigen en op intrekking der
bedoelde verklaring aan te dringen.
Toen die intrekking niet spoedig volgde,
protesteerde de Zeeuwsche staatsman Jacob
Valcke, namens de Zeeuwsche Staten bij
de Algemeene Staten. Ook daar vonden de
Zeeuwen veel tegenstand, doch ze verdedig
den hun zaak uitstekend.
Tengevolge der concurrentie tusschen de
verschillende provinciën werden wel eens
munten geslagen van mindere waarde, dan
de bepalingen der Algemeene Staten voor
schreven. De andere, zuivere munten, moes
ten daardoor in waarde stijgen, en zoo wordt
de groote wisseling in de waarde van vele
geldstukken verklaarbaar.
Was ook de „haagmunt" weer wat ver
dwenen, dan daalde ook de koers der andere.
Van onzen stadgenoot Jacob Valcke kunnen
wij met eere getuigen, dat hij veel heeft
gedaan, om de Zeeuwsche munt een waar
dige plaats te doen innemen onder de mun
ten in andere Gewesten, niet alleen doordat
hij hun recht van bestaan krachtig verdedig
de, maar ook door zijn ijveren tegen het
slaan van minderwaardige munten, waar
door het Zeeuwsche geld in minachting zou
kunnen geraken. Maar wie de historie door-
vorscht, ziet telkens, dat de „Zeeuwsche
Rijders" in hooge eere op de geldmarkt
stonden. Zeeuwsch geld werd bij voorkeur
gezocht.
67.
Een zieke in uw huis.
Ons huisgezin is toch zoo'n eigenaardige
'kring. Elk huisgezin bedoel ik. Daarin komt
tot uiting de wonderrijke echeppingsgedaeh-
te. Het lijkt wel eens anders, dat is zoo. Och,
er kan zooveel geharrewar in het leven zijn,
ook in onze gezinnen, zelfs in onze Christe
lijke gezinnen. En dat is jammer, erg jam
mer.
Maar daar zijn toch ook van die oogen-
blikken en dagen, dat we heel duidelijk zien;
daar is in dat gezin een kring van men
schen; door God den Schepper als een heer
lijk echoone éénheid samengebracht. Het
Christelijk gezin is scheppingsordinantie en
dus een zegen, een rijke zegen.
Niet het minst 'komt dat uit in dagen van
riekte en leed. O, ik stem u dadelijk toe, dat
we niet naar riekte moeten verlangen; dat
mogen we niet, geloof ik. Maar toch: er kun
nen in dagen van smart zooveel heerlijk»
zegeningen genoten worden. Ik bedoel zege
ningen van liefde, van hulpvaardigheid, van
vergevensgezindheid, van opoffering, van
medelijden. En dan komt heerlijk uit, wat
een rijkdom onze God geschonken heeft in
het huisgezin. O, laten we toch bidden, dat
die heerlijke gave van het gezin, vooral van
het Christelijk gezin, ons toch gaaf mag be
waard blijven!
Als er een zieke in nw huis is! "Wel, dan
verandert soms alles. Neen, ik bedoel niet,
dat er dan veel werk blijft liggen, dat anders
gedaan wordt. En dat veel op andere, mis
schien wel op ietwat mindere wijze gebeurt,
dan in het gewone leven. Maar ik bedoel nu:
er verandert zooveel ook ten goede! Ja, ten
goede!
Zie, die kleine, robuste jongen doet zijn
best, om een beetje minder lawaai te maken,
dan bij gewoon is. Hoe is 't mogelijk? Wél,
om de zieke toch vooral niet te storen.
Spreekt daarin niet zijn liefde? Misschien
kan hij het nauwelijks uitdrukken! Maar
hij gevoelt het zóó in zijn binnenste, en hij
heeft er zelf voldoening van. En de zieke?
O, wat wordt die verkwikt!
En dat zusje! Die wil probeeren wat mee
te helpen in het gezin: ze zal ook wat doen.
Is er geen zieke? Welnu, dan wil ze immers
graag wat extra's doen? En moet dat niet
het hart verkwikken? Ze wou wel 'gauw in
haar mooie boekje gaan lezen, maar eerst
zal ze wat meehelpen! Is dat niet lief?
De groote broer had eigenlijk wel andere
plannetjes, 't is waar; maar vóór hij naar
zijn 'kameraden gaat, wil hij graag eerst nog
om medicijnen en ze ook wel eerst thuis
brengen! Zeker, 'graag hoor! En hij loopt, of
er ook nog zoo'n gewicht bij is!
Zelfs de oudste zorgt op tijd thuis te zijn.
Ja, hij durft wel eens te lang buiten blijven,
dat weet hij wel. Maar nu zal hij vader en
moeder dat toch besparen. Er is een zieke
in huis! Neen, nu wil hij goed doen, niet
stout; hij wil nu liefde en trouw betoonen;
geen nieuw verdriet doen!
En vader en moeder zelf? Natuurlijk, ze
zijn vol zorg en ontzien geen vermoeienissen,
al voelen zij ze wel. Er is een zieke. Wat ze
ook zien? Al die kleine liefde-uitingen en
inperkingen en bewijsjes van zelfverlooche
ning van hun andere kindieren! O, wat doet
dat igoed! Ja, hun gezin is een éénheid, door
God zoo bedoeld.
En het gebed verinnigt, verdiept zich. Het
gezin bidt meer oplettend mee, als vader
voorgaat. Ja, samen zullen ze bidden, eer
biedig bidden, of de Heere in gunst wil
nederzien. Nn gevoelen ze het beter en die
per, dat alleen van God de zegen kan komen.
En ze gevoelen oo'k, hoe het voorbije leven
zoo dikwijls schuldig stelde. Schuldig en on
dankbaar, elk persoonlijk en het gezin als
geheeL
Neen, er is niet te verlangen naar een
zieke in huis. Natuurlijk niet. Maar gelooft
ge wel, dat er voor de opvoeding heel mooie
momenten zijn in die tijd van riekte? 'Dan
krijgen vader en moeder en kinderen dikwijls
een andere en een betere kijk op elkander.
En op Hem, die het gezin formeerde!
OPVOEDER.