0 0 K ÜJ O 3 5- 2§^g So s a a .2 g a js 9 IS s lsH ,S>-a s 2 lui B-tiaa M§3 Voor Vrijheid en Recht De rust der Zielen. JAN LUIKEN. Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. O CO O <5 O H -s! N KI CU fc» ez 5= 2) M a 2 be o *:3 s a o o •*-» "3 -© o CQ erf o g w erf t3 a ot H2 -^2 °o'g g O -*l "3 3 0 o 3 3 o^.tJ .o -fi,® aS® '2 .2 a ~-=i ■32 a C, jg: 2 S ao if 3J O O -i4 .t: o 33 O 2 ®1 6CS a IS fla g« 0> S^-f 2 g a m erf 2 tö -ö -14 2 ^©«.2 - -i"3 *c a «3 3 au fe g a3 0=3 ■3 •gu r_ -♦_> <M <u W fco 9 2 o 3 P O rH v^) O CC .2 33 -3 O Xj fc|) VJU p, o erf R I 3'°® q bfl jq a 33 2 -n -3 2 Ja 2 .-sf 3! a «3 3 f-i a a a te 60 ao ja 2 ■3 o g 9 2 3 3 g ■a a £.2 Ö'0 o O gs^gs m -a 2 a t* .2 E? 9 P«i^ ctl r "i OT W ja a.S" Tl 8 d 3 3 bo 9 q "3 g 9 bo 'SJ2 o 1 a 5 erf g> *-< trf T3 erf 3 ff -a p Trf rQ a erf O J=i -73 be Trf S 5 "S Ss-S C. g be u ~3 12 H rG .9 *3*-a g §"3^-3 X *rj g2«a| -r- >r^ r, ^4 fl fc 3 33 tn 9 "C Onder bekorenden, doch uiterst bedriege- lylen schijn, pogen zij ook den christen in han rijen te lokken. Zij wekken de gedachte, dat in hun beweging plaats is voor een ieder, óók voor den religieuzen mensch. De onmogelijkheid van dit samengaan is reeds meer dan eens overduidelijk gebleken. Waarom wij dan een boek ala dit tot <11 lerwerp van bespreking maken? 'Tm verschillende redenen. Allereerst omdat het goed is, afwijkende m spraken te toetsen aan onze overtuiging; idat het waarde heeft een gevaar te sig- Dii'eeren vóór het in steeds breeder kring koa doordringen; omdat bet plicht ia te waarschuwen voor hetgeen onder valsche leuzen zijn aanval doet. Er is nog een reden te noemen, na niet naast de andere. Omdat hier een dich teres aan het woord is, die in sterke taal haar boodschap brengt, die zingt op een wijze, dat wij een door God begenadigde in haar ontdekken. Daarom verdient de wijze waarop zij spreekt onze aandacht, al is het dat de inhoud van het betoog ons niet be vredigen kan. Immers het groote, dat God deze kunstenares heeft geschonken schoon het naar onze overtuiging niet op de juiste wijze en tot het juiste doel gebruikt wordt mogen wij allerminst verdoezelen. Dat is plicht voor degenen, die een oor deel uitspreken. Al stelt de inhoud en de strekking ons te lenr, er is toch veel schoons in dit boek als we het uit litterair oogpunt beschouwen. Nadat arbeiders gesproken hebben over den nood en het gezwoeg van hun dagen, den nood en het zwoegen van man, vrouw en kinderen, die in armoede en ellende leven, straks sterven, spreekt de moeder een moed gevend woord, dat wijde en blijde perspec tieven opent Luistert, kind'ren: uw leven wordt nu prachtig, Ik breng u een boodschap van groot heil. De tijden zijn van nieuwe tijdeu drachtig een pad gaat ope' al is het smal en steil. In het oog van deze moeder is de massa der menschheid de groote broederschap alles. In samengaan ontdekt zij een sterke kracht; wat de enkeling niet bereiken kan, is mogelijk bij het rhythme der massa. Elk mensch alleen een nietige korrel zand; maar samen een oneindig land. Tot die saamhoorigheid, die gemeenschap- van-allen wekt de moeder óp allen, die in kommer en nood gebonden zijn. En de leider, die naast haar staat, onderstreept haar be toog met de wekroep O, arbeiders van alle landen, werpt af uw ketens, sluit u aaneen, volgt deze vlag. Van velen komt het antwoord. Van moe- deloozen, vrouwen, ouden. Ook van onge- duldigen, hoopvollen; van overmoedigen, die antwoorden Ga ons vooraan Wij volgen allen blaas tot den aanval, dra zal de vesting vallen Uit de rijen der arbeiders treedt één naar voren. Hij weet, dat dit scheiding beteekent van vader, moeder en bruid; maar de vlam die opsloeg in zijn hart, is niet te dooven: „Verhef niet klagend om mij uw stem; ik hoor bij haar en ik hoor bij hem." Met die woorden schaart hij zich aan de zijde van de moeder en den leider. Vader en moeder ontraden hem deze stap; doch van terugkeer wil deze arbeider niet weten. Ook de geestelijke doet een poging om hem tot inkeer te brengen Mijn zoon! hoor naar mijn gebod! Zij prediken opstand tegen God. Keer terug: je eeuwige ziel loopt gevaar. God zelf heeft de wereldsche machten gesteld: als de dag en de nacht, als wat licht is en zwaar, zoo maakte hij rijken en armen, de knecht en den meesterWie poogt in het levensveld omver te werpen zijn orde, is rebel, en streeft Lucifer na op diens wegen Hij verbeurt de genade en veilt in de hél. De nieuwe gedachte hreekt baan; allengs meerderen volgen het vaandel dergenen die een nieuwe orde willen stichten. De geeste lijke vindt geen gehoor; vader en moeder missen hun invloed. En nergens zoo open en duidelijk als in het eerste halfkoor belijdt de pantheïst zijn geloof; hij ziet God overal en in alles Zoekt hem langs uw eigen wegen op alle komt de mensch hem tegen, die vermag te luist'ren, stil, naar wat zijn diepst wezen wil Als het eerste bedrijf van dit leekenspel gesloten is, zegt een beschouwend koor iets over hetgeen door de strijders der nieuwe wereldorde bereikt werd: Ze zijn groot geworden, ze hebben macht verworven, ze drongen de meesters terug van paal tot paal vélen leden; velen zijn in den strijd gestorven: htm offer droeg zaad van zegepraal In het tweede bedrijf zingen de zelfver zekerden hun zegezang. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Vrij naar het Engelsch. Door A. L. 0. E. 40) 0— HOOFDSTUK XXVIL Veranderingen. In dit hoofdstuk willen we een sprong doen en den lezer een kort overzicht gevet 1 van de gebeurtenissen der volgende twee en dertig jaar, voor zoover ze onze hoofdperso nen betreffen. We zullen niet trachten le schilderen, wat alzoo in die veelbewogen tij den plaats greep. Daar was die verschrikke lijke oorlog, welke de Vereenigde Staten in twee deelen scheidde en die eindigde met de afschaffing der slavernij. De vrijheid zege vierde maar ten koste van vele menschen- levens. Engeland had twintig millioen pond sterling geofferd om met het slavenstelsel te breken. Men heeft echter gerekend, dat de burgeroorlog in Amerika twaalf honderd' millioen zes honderd duizend menschen het leven kostte I Toen de burgeroorlog in 1861 verklaard werd, was Pindar Pomfret een der eersten die zich voor het leger „der Zuidelijken", zooals ze zich noemden, aanmeldde. Hij had energie en moed en meende, als zoovelen in dien tijd, het recht aan zijn zijde te hebben. Er werd beweerd, dat Pomfret nog andere redenen had om Charleston te verlaten dan om zuiver patriottische gevoelens. Men fluis terde, dat hij boven zijn stand geleefd had, menschen, „die 't weten konden", zeiden, dat hij te veel op de beurs gewaagd had. Maar zijn vrouw vernam van al die praatjes niets. Meer dan vijf en twintig jaar waren ze nu getrouwd, maar in al die jaren waxen ze el kander niets nader gekomen. Hij zocht haar liefde niet, wist, dat hij haar achting ver beurd had en was tevreden, als er maar geen openlijke breuk ontstond tusschen hen, een bron van praatjes voor de buitenwereld. Maar toen het uur van scheiden geslagen was, toen Pindar de wapens aangordde en ten oorlog trok, herleefden oude herinneringen. Het afscheid viel Gloria zwaar. Ze scheen een voorgevoel te hebben van komend onge luk. Dit voorgevoel werd nog versterkt door de ongewone teederheid, waarmede Pomfret van haar afscheid nam. Sinds haar onge- lukkigen tocht naax Holly's Lust hadden ze elkaar nimmer meer gekust, en nu omarmde hij haar. „Zal ik ooit zijn gezicht weerzien?" vroeg Gloria zich af, terwijl ze den man na oogde dien ze eens zoo innig had lief gehad, en die nu nog op middelbaren leeftijd zoo opmerkelijk knap was. Slechts weinige weken later kwam het droeve bericht waarvoor ze gevreesd had. Pindar was als één van de eerste slachtoffers van dien langen, verwoestenden krijg ge sneuveld. In een schermutseling was hij ge vallen, niet eens in een open gevecht, door een kogel in het voorhoofd getroffen. Gloria was weduwe. Verbijsterd door den slag trok ze zich aan vankelijk van de zaken van haar man niets aan, doch het duurde niet lang, of de omstan digheden dwongen haar, handelend op te treden. Pomfret's nalatenschap bestond uit niet veel meer dan schulden, en toen de eerste rouwtijd voorbij was, werd ze door schuld- eischers bestormd. Een onderhoud met Pindar's notaris opende haar de oogen voor den weinig roos- kleurigen toestand, waarin haar bezittin gen verkeerden „Ik wil al mijn slaven de vrijheid geven", zeide Gloria, wier geweten weer begon te spreken, tot hem. „Onmogelijk mevrouw, totaal onmoge lijk," luidde het antwoord. „Ik behoef U nauwelijks te zeggen, hoe men in deze stad over zoo'n daad zou denken; en daar komt bij, dat uit de opbrengst van den slavenver- koop nauwelijks de schulden van uw over leden echtgenoot voldaan kunnen worden." „Maar het meubilair schilderijen juweelen zijn er toch ook nog!" riep Gloria uit, haar luxieus ingerichte kamer rond kijkend. „Zulke voorwerpen brengen zelden veel op, mevrouw, op een verkooping. Als we al de verplichtingen van uw man na willen komen, vrees ik, dat er slechts een paar honderd dollar te uwer beschikking blijven." Gloria beet zich op de lippen, maar gaf geen antwoord. „Nooit heeft Gods zegen ge rust op wat wij ondernamen," overdacht ze bitter. De arme, verlaten weduwe kreeg heim wee naar haar geboorteland. Gloria verlang de er naar weer te zijn onder de makkere barer jeugd. Familie had ze niet meer, waait juffrouw Brown, haar eenige nabestaande, was reeds lang gestorven. Zoodra de zaken geregeld waren, vertrok zij dan ook naar Boston. Bij toeval had ze vernomen, dat mijnheer Holly door zijn stiefzoon Jack eenige van haar slaven had laten koopen, maar noch haar nu bejaarde grootvader, noch zijn vrouw hadden van eenige belangstelling bij den dood van haar man doen blijken. Eindelijk kwam ze te Boston aan, maar waarheen zich te wenden? Ze wilde niet naar het Pennsylvanië Hotel, waar ze zulke gelukkige dagen had gekend. Mary Parker was reeds lang gestorven, slechts de Gaxri- sons bleven over, maar misschien woonden ze niet eens meer in de stad. Met bange voorgevoelens vervuld gaf Gloria den koet sier van het huurrijtuig het adres in Was hington Street. Garrison was niet thuis, toen mevrouw Pomfret kwam, maar zijn vrouw ging hem tegemoet, toen ze hem den huissleutel in de deur hoorde steken. „Willy, raad eens, wie er hier is!" zeide ze met onderdrukte opwinding. „Je weet, dat ik niet sterk ben in het oplossen van puzlas, Helen," antwoordde haar man glimlachend. „Gloria, de weduwe van Pindar Pomfret!" „0, die arme kerel, die in die schermutse ling gedood werd, niet? Ik heb diep mede lijden met zijn achtergebleven vrouw." „Ze schijnt zich heel eenzaam te gevoe len hier en uiterlijk is ze toch zoo veranderd. Zelfs Dido herkende haar oude meesteres niet. Vind je niet, dat we mevrouw Pom fret maar moesten vragen vannacht hier te blijven?" „Vannacht!" herhaalde Garrison. „Vraag haar hier te blijven, zoolang als ze wil, we zullen haar als een zuster ontvangen!" Gloria was den Garrisons dankbaar voor hun aanbod, maar lang wilde ze er geen gebruik van maken. Zoo gauw mogelijk wil de ze zich inschepen naar Engeland en voor de week ten einde was had ze Amerika ver laten, na een hartelijk afscheid genomen te hebben van hen, die ze hier op aarde waar schijnlijk niet meer zou ontmoeten. „0, weer in mijn geboorteland te zijn!" mompelde ze, terwijl ze staarde naar de blauwe golven van den Atlantischen Oceaan. Van uit Bos ton reeds had Gloria aan verscheidene ha- rer oude vriendinnen geschreven, en ze hoopte, dat men haar, arme, eenzame vrouw, het plaatsje niet zou weigeren, waarop ze terwille van die vriendschap aanspraak mocht maken. CU 60 TJ Al ruisen alle Wouden, Al bruist het wilde Meer. Al beeft het al van (Donder, Al straald de Blixem neer; Myn hert blijft zonder vreezea, In mijn wezen. Het kan ons niet verschrikken. Al wat van 'buiten woold, Wanneer men maar van binnen, De schoonste ruste voeld Die schoonste rust van. binnen. Kan 't verwinnen. Als Jezus zich in 't herte. Te ruste heeft gezet; 1 Laat eens een onweer 'komaü, Dat deze rust belet AI 't ijuaed versmelt in vreezen, Voor zijn wezen. 0, Mensch woud gij leeren. Waar in uw heil 'bestaat 't Is hierin, dat gy weelde. En aardse rijkdom haat En dat gij tracht te winnen, Rust van binnen. door A. M. WESSELS. De Zeeuwsche Geldstandaard, Nu er in onzen tijd zooveel over den gou den standaard gesproken wordt, willen wij een en ander vertellen van onzen Zeeuw- schen standaard in het verleden. Al is het onderwerp voor velen niet zoo aantrekkelijk als andere historische stof, toch is het nuttig ons ook van deze zaak op de hoogte te stel len. Vandaag, terwijl wij dit schrijven is een gulden honderd centen waard, maar dit is niet altijd zoo geweest. Zoo men weet, zijn er niet veel landen, waar de munten steeds een standvastige waarde behouden. Met de buitenlandsche munten hadden de vroegere Nederlandsche ook koersbeweging gemeen. Ook toen kon het vaak raak zijn met koers verschillen. Wij zullen dit even met voor malige munten bewijzen. Daar was b.v. de Zeeuwsche rozenobel. In het jaar 1583 werd hij geslagen ter waar de van 22 schellingen en 6 grooten, dat is f 6.75. Drie jaren later was de koers f 6.65, doch in hetzelfde jaar op het einde klom hij op f7.50 en in 1601 was hij reeds tot f 8.25 gestegen. Toen zat men dus ook met het stabilisatieprobleem. Doch gek was het geval, toen in 1601 een nobel wel f 8.25 waard was, maar een halve nobel scherp de f 4 kon halen. Zoek dat nu maar eens uit! Maar we zijn er nog niet. Een ander geldstuk, dat circa dezelfde waarde had als de nobel, was de dubbele Zteeuwsche dukaat "(de dukaat met twee hoofden). Hij werd gestabiliseerd op f 6.80 en is niet veel aan verandering onderhevig geweest. De enkele dukaat telde behoorlijk de helft van den dubbele. In afdalende lijn kwam men bij de reaal, geldende f2.50 en eveneens vrij vast van waarde. Onderdeelen waren een halve, een vijfde of een tiende reaal in zilver, een twintigste reaal „in har de materie" d.i. koper en een vijftigste reaal in dezelfde materie. De 20ste reaal (waarde 12% c.) noemde men wel een vijf grootstuk, de 50ste reaal een stuiver. Een stuiver bevatte 8 duiten. Een halve stuiver of gröot 4 duiten, een oort 2 duiten. Veel vouden van den stuiver waren de zesstui- verspenning of Zeeuwsche schelling (30 c.). Veel verwarring was er in onze provincie ook met allerlei daalders. In het jaar 1586 werden er daalders van 45 stuivers geslagen en in 1589 van 36 stuivers, die later weer af geschaft en nog later opnieuw gemunt Wer den. Dan werden er in de Zeeuwsche munt Nederlandsche Rijksdaalders van 45 stui vers en Zeeuwsche Rijksdaalders van 42 en dan weer van 46 stuivers geslagen. Een volgende soort was de Bourgondische of kruisdaalder, zoo genoemd naar het Bour gondische wapenkruis, dat er op prijkte. Deze deed 44 stuivers. Voorts had men de arend- daalder, genoemd naar den dubbelen arend als beeldenaar. Deze gold 30 stuivers, de leeuwendaalder 36 stuivers. Ik zal het gansche Zeeuwsche muntreper- toire maar niet afdraaien, de lezer zou dat al te saai vinden. Konden wij de gouden en zilveren rijders, de tienschellingen en staten- drieguldens, de pijlstuivers en dubbele stui vers enz. met een karretje naar ons huis rijden, nu dan zouden wij er allicht een vervelend uurtje voor over hebben, om goed op de hoogte te komen van deze verwar ring. In het jaar 1579 besloten de Staten van Zeeland om te Middelburg een eigen munt te stichten. Hieraan toch waren vrij aan zienlijke voordeelen verbonden, want bij elke aanmunting moest de Vorst of de Staat een zekere bijdrage ontvangen, wegens de daarvoor vereischte vergunning. Men noem de dit het „recht van seigneurage" of „het sleischat". Na 1601 werd de Munt van Zee land verpacht, waaruit al weer meerdere voordeelen voor de Provincie vloeiden. De vroegere muntmeester te Dordrecht, Jeronimus Bruijnzeels, werd tot muntmees ter van Zeeland aangesteld en Jacob Valcke werd met nog een ander naar de Algemeene Staten gezonden om van dezen te verkrijgen, dat ze de nieuwe Zeeuwsche munten, die evengoed van samenstelling zouden zijn, als die van de andere Provinciën, als wettig betaalmiddel zouden erkennen. Gebeurde dit niet, dan werden zij als „bil joen" of „haagmunt" (valsch) verklaard. Al spoedig kwam er tegen Zeeland's plan verzet van de andere Gewesten, vooral van Holland, die zich door de Zeeuwsche munt van een deel harer inkomsten beroofd zagen. Ook de Prins van Oranje was niet bijzonder met het plan ingenomen. De Staten van Holland gingen zelfs zoover, dat ze Bruijn zeels, vóór hij de stad Dordt nog verlaten had, in hechtenis namen, omdat hijj als onderdaan van Holland, met een ander Ge west een contract had durven sluiten. De Zeeuwen waren echter geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken en ze besloten zich niet door de Hollanders te laten ringelooren. Eerst zonden zij een aan tal krachtige protesten naar de Staten van Holland en naar den Prins. Toen dit nie mendal hielp, gelastten zij den Baljuw van Middelburg, om zich met geweld van Bruijn zeels meester te maken, die inmiddels op voorwaarde, dat hij Dordt niet zou verlaten en tegen een borgstelling van f 6000.op vrije voeten was gesteld. De Staten van Zee land verleenden aan Bruijnzeels zoowel voor hem zelve, als voor zijn borgen, brieven van schadevergoeding, voor het geval, dat deze personen of hun goederen dooi* die van Holland aangetast mochten worden. Met Bruijnzeels aan het hoofd ging dus de Zeeuwsche Munt aan het werk, doch er kwam meer tegenwerking. De Staten van Brabant, die ook een munt hadden, verklaar den onzen dubbelen dukaat en eenige andere voor biljoen. Afgevaardigden werden nu naar Brabant gezonden, om onze Zeeuwsche munt te verdedigen en op intrekking der bedoelde verklaring aan te dringen. Toen die intrekking niet spoedig volgde, protesteerde de Zeeuwsche staatsman Jacob Valcke, namens de Zeeuwsche Staten bij de Algemeene Staten. Ook daar vonden de Zeeuwen veel tegenstand, doch ze verdedig den hun zaak uitstekend. Tengevolge der concurrentie tusschen de verschillende provinciën werden wel eens munten geslagen van mindere waarde, dan de bepalingen der Algemeene Staten voor schreven. De andere, zuivere munten, moes ten daardoor in waarde stijgen, en zoo wordt de groote wisseling in de waarde van vele geldstukken verklaarbaar. Was ook de „haagmunt" weer wat ver dwenen, dan daalde ook de koers der andere. Van onzen stadgenoot Jacob Valcke kunnen wij met eere getuigen, dat hij veel heeft gedaan, om de Zeeuwsche munt een waar dige plaats te doen innemen onder de mun ten in andere Gewesten, niet alleen doordat hij hun recht van bestaan krachtig verdedig de, maar ook door zijn ijveren tegen het slaan van minderwaardige munten, waar door het Zeeuwsche geld in minachting zou kunnen geraken. Maar wie de historie door- vorscht, ziet telkens, dat de „Zeeuwsche Rijders" in hooge eere op de geldmarkt stonden. Zeeuwsch geld werd bij voorkeur gezocht. 67. Een zieke in uw huis. Ons huisgezin is toch zoo'n eigenaardige 'kring. Elk huisgezin bedoel ik. Daarin komt tot uiting de wonderrijke echeppingsgedaeh- te. Het lijkt wel eens anders, dat is zoo. Och, er kan zooveel geharrewar in het leven zijn, ook in onze gezinnen, zelfs in onze Christe lijke gezinnen. En dat is jammer, erg jam mer. Maar daar zijn toch ook van die oogen- blikken en dagen, dat we heel duidelijk zien; daar is in dat gezin een kring van men schen; door God den Schepper als een heer lijk echoone éénheid samengebracht. Het Christelijk gezin is scheppingsordinantie en dus een zegen, een rijke zegen. Niet het minst 'komt dat uit in dagen van riekte en leed. O, ik stem u dadelijk toe, dat we niet naar riekte moeten verlangen; dat mogen we niet, geloof ik. Maar toch: er kun nen in dagen van smart zooveel heerlijk» zegeningen genoten worden. Ik bedoel zege ningen van liefde, van hulpvaardigheid, van vergevensgezindheid, van opoffering, van medelijden. En dan komt heerlijk uit, wat een rijkdom onze God geschonken heeft in het huisgezin. O, laten we toch bidden, dat die heerlijke gave van het gezin, vooral van het Christelijk gezin, ons toch gaaf mag be waard blijven! Als er een zieke in nw huis is! "Wel, dan verandert soms alles. Neen, ik bedoel niet, dat er dan veel werk blijft liggen, dat anders gedaan wordt. En dat veel op andere, mis schien wel op ietwat mindere wijze gebeurt, dan in het gewone leven. Maar ik bedoel nu: er verandert zooveel ook ten goede! Ja, ten goede! Zie, die kleine, robuste jongen doet zijn best, om een beetje minder lawaai te maken, dan bij gewoon is. Hoe is 't mogelijk? Wél, om de zieke toch vooral niet te storen. Spreekt daarin niet zijn liefde? Misschien kan hij het nauwelijks uitdrukken! Maar hij gevoelt het zóó in zijn binnenste, en hij heeft er zelf voldoening van. En de zieke? O, wat wordt die verkwikt! En dat zusje! Die wil probeeren wat mee te helpen in het gezin: ze zal ook wat doen. Is er geen zieke? Welnu, dan wil ze immers graag wat extra's doen? En moet dat niet het hart verkwikken? Ze wou wel 'gauw in haar mooie boekje gaan lezen, maar eerst zal ze wat meehelpen! Is dat niet lief? De groote broer had eigenlijk wel andere plannetjes, 't is waar; maar vóór hij naar zijn 'kameraden gaat, wil hij graag eerst nog om medicijnen en ze ook wel eerst thuis brengen! Zeker, 'graag hoor! En hij loopt, of er ook nog zoo'n gewicht bij is! Zelfs de oudste zorgt op tijd thuis te zijn. Ja, hij durft wel eens te lang buiten blijven, dat weet hij wel. Maar nu zal hij vader en moeder dat toch besparen. Er is een zieke in huis! Neen, nu wil hij goed doen, niet stout; hij wil nu liefde en trouw betoonen; geen nieuw verdriet doen! En vader en moeder zelf? Natuurlijk, ze zijn vol zorg en ontzien geen vermoeienissen, al voelen zij ze wel. Er is een zieke. Wat ze ook zien? Al die kleine liefde-uitingen en inperkingen en bewijsjes van zelfverlooche ning van hun andere kindieren! O, wat doet dat igoed! Ja, hun gezin is een éénheid, door God zoo bedoeld. En het gebed verinnigt, verdiept zich. Het gezin bidt meer oplettend mee, als vader voorgaat. Ja, samen zullen ze bidden, eer biedig bidden, of de Heere in gunst wil nederzien. Nn gevoelen ze het beter en die per, dat alleen van God de zegen kan komen. En ze gevoelen oo'k, hoe het voorbije leven zoo dikwijls schuldig stelde. Schuldig en on dankbaar, elk persoonlijk en het gezin als geheeL Neen, er is niet te verlangen naar een zieke in huis. Natuurlijk niet. Maar gelooft ge wel, dat er voor de opvoeding heel mooie momenten zijn in die tijd van riekte? 'Dan krijgen vader en moeder en kinderen dikwijls een andere en een betere kijk op elkander. En op Hem, die het gezin formeerde! OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8