TT r "Tsnpr mm* Tx Wind en Water. 7.) o Zaterdag 23 April 1932 46e Jaar gang No. 152 Voor den Zondag De toebereide plaats. Bij U schuil ik. Letterkundige Kroniek Het zonnetje in het Paradijs. I XIX mw^CO N) «si cx) oi >-* W fO M *0 MCDCDO^Olto <5 £L P s CD 2 <D T K" ST r»f *~i q* O S CL^ (D Ct> t> Pf £E- a Sft? p O SS t-^K)MN)i oi^oaii w M w w lts O 05 a- p3 CP c k* 2 c CL tp 2- p C 3 r pr g-g 2 3 -d p. cp i ro I 5? i dan maar, want voor de volgende week ko men de oplossingen er toch niet in. „Flu weeltje." 't Is eerst ook wel erg vreemd voor zoo'n klein jochie bij zooveel kinderen. Vind je het prettig dat jullie nu moeten breien of naai je liever? „Juffertje in 't Groen" en „Wilde Wingerd". Er waren weer heel wat raadsels in te sturen en dan nog een nieuw ook; flink hoor. Heeft W. het zelf gemaakt? Is J. nu weer beter of blijft ze nog 's mid dags thuis? Goes. „Roosje." Van de week was 't weer niet zoo mooi om 's avonds te fietsen, 't is er nog veel te koud voor. Echt zielig hé, van dat kindje. Ze moesten het nu maar eens gauw terugbrengen. „Bellefleurtje". Ik was echt verwonderd weer een briefje van jou te zien en ben benieuwd hoe lang je het nu uit zult houden. Je hoeft maar om de veer tien dagen te schrijven, na de prijsraadsels. „Duinroosje." Er zijn bij jullie heel wat knop pen in de tulpen; als ze eenmaal zoover zijn, komen ze wel uit ook. 't Is te hopen dat 't „mooie" voor jou in 't verhaal nog komt. „Karekiet". Waarom vind je 'tzoo prettig, als de atlas mee naar huis mag, ga je dan thuis leeren? Misschien dat 'tnu toch wel gauw eens gebeurt. „Erica". Allereerst hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag; jammer dat het niet een dag eerder was. Dank je wel voor het raadsel, het is altijd wel gemakkelijk als ik er een krijg, want dan hoef ik het zelf niet te maken. „Clematis en Crocusje". Van jullie heb ik de laatste prijsraadsels ook nog niet. Komen ze van de week soms nog? 't Was wel leuk hé, dat raadsel van Wilde Wingerd; ik heb er nu weer zoo een van hem. St. Laurens. .Klaproos", 't Waren ze ker wel gezellige dagen toen het nichtje er was. Moest ze Maandag al vroeg weg, om op tijd in school te zijn, of viel het nogal mee? De oplossing mag je van de week nog insturen. „Vaderskneoht". 't Was echt las tig, 'hé, dat de krant zoo laat kwam. 't Hin derde niets dat je over het prijsje schreef, want ik had het toch zelf gevraagd. „Kerk- laantje". Ik vind het toch zoo prettig, dat het nu aldoor goed met je gaat. Je gaat vast wel over, vooral nu je zoo weinig ver zuimd hebt. En dan al naar de hoogste klas, 'k ben er al echt nieuwsgierig naar. „Ker- noffel". Ik wist niet, dat jij al zooveel prijsjes hebt gehad, maar je doet ook al weer een hoele poos mee, hé. Als je het raadsel nog kunt vinden, stuur het dan maar de vol gende week. Serooskerke. „Maurits". Jij schrijft dat het nu gelukkig heter weer wordt, maar op 't oogenblik regent het hier weer flink. Ais alles goed gaat krijg je vast wel een mooi tuintje. Heb je er ook tulpen in? „Win- terkoninginnetje". Dom hoor, om te verge ten je naam er onder te zetten, je hebt nu beter opgepast. Prettig dat de meester nu -weer beter is. Hebben jullie ook met Mei overgang? Kapelle. „Grasklokje". En jij hebt ook al een raadsel voor me gemaakt, jullie zijn goed op me hoor. Vind je bet prettig om van school af te gaan, en wat ga je dan doen? Lewedorp. „-Zeemeeuw3' Dan kregen jullie de krant zeker niet vroeg, als hij eerst nog naar twee anderen moest. Je hebt het raadsel toch nog gauw gevonden, het 'briefje ■was tenminste mooi op tijd. Souburg. .^Melkmeisje". Ja, 'dat lijkt me een heel werk, om iederen avond de koeien naar den stal te brengen. Zijn ze wel eens ondeugend, of gaan ze direct mee? Dat hébben jullie mooie -bedacht, om op zoo'n manier van de sommen af te komen. 's - H e e r A b t s k e r k e. „Robbedoes". Jij bent de eenigste niet, die wat laat was met het briefje, maar daar is nu niets aan te doen. Volgende week maar gauw bij de winnaars kijken. Ik weet het ook nog niet. Hier volgen de raadsels. 1. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 41 letters. 3. 12. 10. 14. is zwart. 1. 6. 2. 38. 31. 28. is een plaats in Z.-H. Een 15. 39. 26. 41. is een hoofddeksel. 35. 34. 20. is een metaal. 36. 30. 32. 14. 37. 28. ziet men 's zomers in bosch en duin. 22. 3. 21. 40. 20. is een kleur. 9. 7. 19. is een meisjesnaam. Een 5. 4. 18. 8. gaat naar boven en be neden. Een 23. 24. 11. 13. 25. is een bang diertje. Een 33. 27. 17. 29. is ouderloos. 16. 37. Ingezonden door „Erica". 2. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 14 letters. 1. 5. 4. 14. 12. is een meisjesnaam. 6. 3. 11. 9. is er nu volop. Een 13. 1. 8. 10. heeft ieder mensch en dier. 8. 2. 7. 4. 5. is een maand. Ingezonden door „Rakkertje". Zij waren wel besloten hun voordeelige stelling, zoo duur mogelijk te verkoopen, maar de zekerheid van de zegepraal misten ze reeds. Het was ook geen kleine taak voor deze zwakke troep om Valdez' leger op een afstand te houden. De eerste aanval weerstonden zij heldhaf tig, maar de Spaansche troepen waren zoo veel grooter in aantal, dat zij spoedig over tuigd waren van het nuttelooze van de wor steling en de moed hun in de schoenen zakte. Zij namen de vlucht en Valdez be zette het fort zonder uitstel en toog dadelijk aan 'twerk om mogelijke overrompeling te voorkomen. Intusschen was een andere vijandelijke troep naar Alphen gemarcheerd en had de vijf compagnieën Engelsche soldaten, die zich daar hadden genesteld, aangevallen. Hetzelfde gebrek aan zelfvertrouwen, dat hun vrienden te Gouda getoond hadden, ken merkte ook hun verdediging. Zij geraakten in schermutseling met den vijand, waarbij aan geen der beide zijden dooden vielen. Toch volgden zij het voorbeeld van de strij ders te Gouda en verlieten schandelijk hun post. Zij trokken zich terug onder de muren van Leiden, tot voor de poorten. Tot zoo ver konden ze komen, maar verder niet Want de burgers in hun verontwaardiging over de lafhartige vlucht, weigerden hun den toegang. Zij hadden van de wallen den strijd gadegeslagen en noemden zulk een gemakkelijke overgave verraad. De vluchte lingen waren nu echter in het grootste ge vaar: vóór hen de muur en straks aan alle zijden de vijand. Er schoot voor hen dus niets anders over dan met den vijand te onderhandelen. Bijna allen, niet in staat zich van de schande van hun smadelijke neder laag te zuiveren, deserteerden naar het Spaansche leger. Enkelen echter handelden niet tegen eigen overtuiging in en weigerden beslist over te loopen naar den vijand. De burgers werden nu overtuigd van hun trouw en lieten ten slotte nog met blijd schap in, mannen waarop zij rekenen konden. Jan van Oldenzaal was op den terugweg naar Leiden. De gevaarlijke onderneming, die zijn moeder en Elsje zooveel angst baarde, was bijna achter den rug. Hij verlangde er naar thuis te zijn, want de omstandigheden waaronder -hij reisde waren niet zoo erg aan genaam. Hij 'had een ontmoeting gehad met de Spanjaarden, aan wier handen hij ter nauwernood ontsnapt was door zijn paard achter te laten en zelf over te zwemmen. Maar thans zat hij zonder paard en met een nat pak kieeren. Het was echter ook weer goed, dat nu hij het ééne had, hij -het andere miste. Anders zou de verleiding hem wel te groot geworden zijn om te rijden. Hij moest nu wel loopen en bleef zoodoende warm. Een voortdurende vrees, dat de vijand hem op de hielen zat, dreef hem voort. Hij wist wel dat indien de vijand hem ontdekte er geen ontkomen meer mogelijk zou zijn zonder paard. Hij had nog eenige mijlen af te leg gen en daar hij het waarschijnlijk achtte, dat de Spanjaarden niet spoedig de vervolging zouden staken, besloot hij, in plaats van op de boot van Delft naar Leiden te wachten, over Den Haag te gaan. Zijn breedgerande hoed met veer had -hij verloren en de nacht wind speelde door zijn natte, blonde haren. De maan ging onder toen hij Den Haag be reikte en een zwak rood schijnsel vertoonde zich aan den Oostelijken horizon. Heel wei nig menschen waren reeds op. En dezen be hoorden allen tot de lagere klasse der be volking. Daar Jan van Oldenzaal voor velen van hen geen vreemdeling was, -kreeg hij, na in 't kort zijn wedervaren verhaald te heb ben, een paard. Zooals de stemming was in de natuur, was ook de stemming van Jan Oldenzaal. Hij zou hebben kunnen instemmen met de vogels in hun jubellied. Hij achtte zijn vijand ver weg en gevoelde zich weer machtig op zijn ros. De toekomst van volk en land leek nog wel donker, maar hij kon die stellen in Gods -hand. Steeds was zijn leven één gebed ge weest voor de uitredding van zijn dierbaar vaderland uit den nood; en ook nu, terwijl het scheen, dat de almachtige God nog niet „Tot hiertoe, maar niet verder" uitgespro ken had, -kende hij dezelfde sterkte en genade die aan honderden zijner landgenooten ge schonken was. Hij verstond nu, hoe zij ver volging en dood -hadden -kunnen trotseeren, hoe hun belijdenis van den Christus en hun geloof onaangetast had kunnen blijven tot den dood toe. Hun, nu ook zijn geheim, school in de woorden: „De Heere is nabij allen, die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid." Plotseling werd hij in zijn mijmering ge stoord. Zijn oor ving een gedruisch op. Tus- schen die hoornen was het. Het was geen kudde vee. Maar wat kon het dan wel zijn? Hij hield gjn paard in en probeerde te ont dekken of er iets naderde. Spoedig zag hij iemand aankomen, die een paard leidde. Maar wie was dat: vriend of vijand? Hij kon het niet zeggen en had zich juist voorgeno men zijn reis zoo snel mogelijk te vervolgen, toen de man, die zich met geweld een weg gebaand had door het struikgewas, plotseling heelemaal zichtbaar werd. Het was boer Steenwijk. Hij leek wel tot aan de knieën door de modder gebaggerd te zijn en hinkte pijnlijk. „Gij hier, Baas Nikolaas!" riep Jan van Oldenzaal. „Ik dacht u mijlen van hier." „En ik -ben blij, uw gezicht te zien", her nam de 'boer; „een wonderlijke loop van om standigheden brengt mij hier." „Wat is u dan overkomen, maar haast u wat, want ik mag geen tijd verliezen." „En ik ook niet. Want zoo heel veilig is het hier niet. Maar ik zal u mijn wedervaren vertellen. Ik was een eindje op weg naar Am sterdam, toen Hans, de visscher, mij in haalde en mij een belangrijke brief van den bevelhebber van Leiden overhandigde. Ik moest onmiddellijk terugkeeren. Oordeelend naar wat Hans mij meedeelde omtrent zwer vende troepen Spaansche soldaten, besloot ik niet de kortste terugweg te nemen, maar een lange omweg te maken. Want zij zouden met mijn geld alleen nog wel niet tevreden geweest zijn. Eerst ging alles goed. Maar ongelukkig genoeg kreeg ik bet in mijn hoofd, na ik er zoo dicht voorin, kwam, een oude schuld van molenaar Stev-n vac Kal- ver te innen. Ik zal geen cent meer zien van het heelc bedrag. Arme Van Kal ver! Hij was dood, vermoord door de handlangers der Inonisitie." „Anne kerel 1" riep Jan van Oldenzaal uit; „ik kende hem goed, hij had een dapper hart maar zwerven hier Spanjaarden?" „Dat weet ik niet", hernam Nicolaas Steenwijk. „Ik verliet het verwoeste huis met een bedroefd hart om den armen Steven. Want het was een goeie kerel, ofschoon hij mij geld schuldig was. Ik had nog niet lang gereden, toen ik tot mijn grooten schrik een troep soldaten ontdekte, die naderde. Daar ik wel wist, dat mijn veiligheid alleen bestond in den afstand, die ik tusschen mij en hen hield, gaf ik mijn paard de sporen. Maar ik had heter gedaan mijn eigen beest in de gaten te houden, dan het hoofd om te wen den om te zien hoe het met de vervolgers stond. Want juist toen rk het bosch inreed, rende mijn paar tegen een dikken eikentak aan, wat mij uit -den zadel wipte. Er was geen tijd te verliezen; het was onmogelijk mijn paard weer te vangen, daarom drong ik door in het dichtste gedeelte van het bosch zonder te letten op mijn gekneusde ledema ten. Gelukkig dat het avond was. Ik klom met den grootsten spoed in een 'boom en legde mij langs een dikken tak. De duisternis zou mij wel onzichtbaar maken." (Wordt vervolgd). ÖNDAflSBLAD Ik ga heen om u plaats te be reiden. Joh. J.4:2. Het leven van den mensch is een gaan, zelfs als hij rust. Wij zijn op reis en de vaart wordt, door een wonderlijk eenparig versnelde beweging, steeds grooter, naarmate het einde nadert. In de jeugd schijnen de jaren te kruipen. Als wij ouder worden ervaren wij de waar heid van het woord: Wij vliegen daarhenen. Waarhenen? Wie weet het? De één zegt: onze aarde en dus ook de menschheid maakt een kringloop waaraan geen einde is. De ander zegt: De wereld verzihkt straks in het niet. Een derde: Wij reizen naar het onbe kende! Maar dit geestdoodend materialisme, dit troosteloos scepticisme, bevredigt niet één menschenhart, waarin God de eeuwigheid gelegd heeft. Vandaar dat de Spiritisten en Theosofen die van den overgang naar eene andere zoo genaamde astraalwereld spreken, vele luiste raars vinden. De mensch kan zich nooit geheel los- makon van de aangeboren gedachte, dat hij op reis is naar een anderen staat des levens, die achter deze zienlijke dingen wegschuilt. Maar wat die wereld is weet niemand, tenzij hij licht krijgt van boven. Jezus wist het geheim en Hij heeft het ons verklaard, niet in moeilijk te begrij pen wijsgeerige termen, maar in een 'taal, die door het kind kan worden verstaan. Hij sprak van een Vaderhuis, waarin vele woningen zijn. Na door Zijn kruis de wereld met God verzoend te hebben, is Hij naar dat Vader huis weergekeerd, om aldaar voor de Zijnen plaats te bereiden. Gelooft gij in Jezus, geeft gij gehoor aan Zijn roepstem, die vriendelijker is dan de stem van eene moeder: Komt, en Ik zal u rust geven dan moogt gij verzekerd zijn, dat aan het eind van uw pelgrimstocht door deze levenswoestijn, voor u een plaats bereid is in dat Vaderhuis, welks schoonheid alle fantasie te boven gaat. Dan wordt het sterven een verhuizen naar beter oord. In zekeren zin is de wereld, waarin wij nu ademen, ook een Vaderhuis. De hemel- sche Vader heeft de aarde, en de zon, die haar verlicht, geschapen, opdat Zijne kin deren, de naar Zijn beeld gemaakte men schen, daar zouden wonen. Al wat gij om u heen ziet in de prach tig ontbloeide natuur is het werk uws Ver ders, en de hemelsche Vader voedt de vo gelen, die niet zaaien, en de leliën, die niet spinnen. Ik ken een plekjen, zacht en teer, Waar 'k altoos rusten kan. Dat is het hart van mijnen Heer, 0, hoe geniet 'k er van! Daar klaag ik al mijn nood en strijd, Al wat mijn hart vervult. Mijn lieve Vader toont me altijd, Het teederste geduld. 0 koninklijke goedheid Gods! 0 wondervolle trouw! Bij iedre wenteling des lots, Bij blijdschap of berouw; Of 't oog mij fonkelt van genot Of nat van tranen is Ik vind bij mijnen Heer en God Steeds kracht en lafenis. Zoo schuil ik aan Uw Vaderhart En wees mij veilig, Heer! Geen nacht van schuld, hoe dik, hoe zwart Scheidt van Uw licht mij meer. Ik rust bij U van 's levensstrijd En wacht dien blijden dag, Dat ik, van alle zorg bevrijd, U eeuwig loven mag! G. Maar dit huis der zichtbare schepping is door de zonde één groot sterfhuis geworden. Neen, deze aarde is geen huis om er te blijven. Gelukkig de mensch die weet: er is een ander Vaderhuis, en Jezus is bezig voor mij een plaats te bereiden. Wat beteekent die plaatsbereiding? Zij beduidt de handhaving, de voortduur der persoonlijkheid. Jezus redt niet slechts de menschheid als geheel, maar ook de menschen in het bijzon der. Ieder krijgt zijn aparte persoonlijke plaats. Gelijk bij een feest voor elk der genoode gasten met zorg de plaats uitgezocht en van een naamkaartje voorzien is, zoo wacht den discipel van Jezus aan het feest in het Va derhuis de eigen plaats. Als hij binnenkomt, ziet hij: er is op mij gerekend. En hij behoeft niet bang te zijn voor de gadelooze heerlijkheid van dat hemelsche paleis. Want dat paleis is Vaderhuis. Hij wordt er als kind verwacht. In den hemel komt elk individu tot zijn plaats, dat is tot zijn recht. Hier zucht menig mensch, omdat hij zijne bestemming gemist heeft, omdat zijne per soonlijke gaven geene gelegenheid hadden zich te ontplooien. Maar daarboven is geen mislukking, geen disharmonie, geen onbegrepenheid. Jezus heeft plaats bereid met de wijsheid van Zijne liefde en met den rijkdom van Zijne macht. Heerlijk Evangelie! door HENDRIKA KUYPER—VAN OORDT. n. Is een zekere statige breedvoerigheid in dit verhaal te beschouwen ais behoorende bij en gevolg van den schrijftrant van me vrouw KuyperVan Oordt? Of geeft de be handelde staf, de rustige sfeer van het fa- milie- en gezinsleven daartoe genoegzame aanleiding? De conclusie is niet gewaagd, dat deze schrijfster wel als vanzelf komt tot een over vloed van woorden en zinnen, die stuk voor stuk 'beschouwd misschien van onder geschikte beteekenis in het oog van velen tezamen en in het verband genomen toch de verdienste hebben dat zij een volledig, tot in onderdeelen volmaakt beeld' geven van het geen de schrijfster naar voren brengt. Een breed panorama, waarbij allermeest de veel heid sterk domineert, maar bij rustige be schouwing toch leidt tot de overtuiging, dat alles, hoe gering ook naar ónze meening, de volle aandacht had en uiterst nauwgezet is weergegeven. En in het kader van het ge heel, als onmisbaar onderdeel, ook huiten- gewoon belangrijk is in vele gevallen. Neen, deze kunst is niet een flitsen vaq korte, gespannen zinnen, waarin één enkel woord van groote overrompelende kracht en tot hooge spanning opgevoerde actie kan zijn. Hier een rustige betoogtrant, sober maar niettemin zwierig in de woordkeuze, verrassend jong en frisch in kleurenrijkdom, teekenend, lijn voor lijn. Fotografie van het leven, scherp beloerd en tot in onderdeelen nauwkeurig weergegeven; geen modern schilderij, dat de hoofdlijnen aangeeft, maar Wizonderheden laat Taden. Een signalement van personen en zaken, dat in rustige ze kerheid een volledige opsomming geeft, van alles dat 'belangrijk is als onderdeel van het geheel. In de fleurige lijst van den tijd de portretten, die de aandacht boeien: mannen en vrouwen in de statige kloedij hunner dag gen; het gelaat open en eerlijk naar den toe schouwer gekeerd. 'Zóó leven zij nog 'in onze herinnering, do representanten van een voorbije eeuw! Is dit niet de meest-juiste wijze om de weldadige rust en den ongestoorden vrede dier men schen te 'beelden in een zwierig, maar rustig proza Waarlijk mevrouw Kuyper-Van Oordt bespeelt het instrument onzer taal met bizondere gratie; zij teek ent het oude geslacht met groote zuiverheid. Het tweede hoofdstuk na het eerste, dat slechts moeizaam brengt waar we ko men moeten teekent in zijn eerste regehj wat naar de kern van het verhaal leidt „Toen de zaak van Amaury's huwelijk voor het eerst werd aangeroerd, meende hij dat men Cornelia de Cuyf voor hem be-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 7