WOL IDSEN DE ZEEUW I TT jepstijdingen. TWEEDE BLAD. GIJ DWAAS Staten-Generaal Zoeklichtjes. ikelier. WAARDE. \Z. o 5 /r ïntiën en abonnementen aangenomen door A. NAGELKERKE, Melksalon. rubriek „Vraag en >.75 coniant. la by. Brieven uit de Residentie. F EUILLETON. tf A. Liiadhout te Hoedekens- 20.53. Het overige bleef on- aart-MIJ. Nederland. ST. ALDEGONDE, 30 v. Jtavia. IS, thuisr., pass. 28 Pe- SBIAH, uitr., pass. 28 Gi- Ithuisr., pass. 28 Gibraltar. prdamsche Lloyd. v. Batavia te Rotterdam. |isr., 30 v. Colombo. |ke en toch zachte Verkrijgbaar in ^uren. en Dameskousen, in alle courante oor het 'winterseizoen. /ó'/z VAH DONDERDAG 31 MAART 1932. Nr 152. IUISHOUDSTER. Dame z. z. g. tegen Mei It bij d. of h. of kl. gezin, er letter A Boekh. Fa. R. M. Dam, Middelburg. I onderkant van den rand autsje aan de achterzijde sje af. Daarna nog een nutsje is gereed. ok met partjes gemaakt let patroon ook beschik- Patronen van mantel en kar op schriftelijke aan- laling, in postzegels, per Jtorting op giro 44455 bij Goes. Duidelijk aan- vensobt wordt. Er is een juist spreekwoord, dat er aan herinnert, hoe een goede buur beter is dan een verre vriend. Dat geldt voor het leven der personen, het geldt nok voor het leven van landen en volken, vooral wan neer men, zooals ons land, zoo dik in de buren zit. Onze historie heeft wel heel duidelijk doen zien, hoeveel last men van zijn buren kan hebben. Men begrijpt misschien al, waar wij het over willen hebben. Over onze verhouding, met België. Er is weer beweging in- het land, met name in Rotterdam en in 't Zuiden, over wat er gaande is met België. De onrust neemt met den dag toe en bij de behan deling van de begrooting van Buiten- landsche Zaken in de Eerste Kamer, deze week, zal aan die onrust zeker wel uiting worden gegeven. Immers, sedert het conflict met Minis ter van Karnebeek bij de verwerping van het Verdrag met België, eischt de Eerste Kamer zoo'n beetje het auteursrecht voor e behandeling der Belgische kwesties op. Er is onrust en, terecht of ten onrech- e, wordt die onrust grooter. In Rotterdam hangen de papieren, dat en tegen het Verdrag met België moet 'zijn om de behingen van de tweede stad des Rijks. Nu ontvangen wij alle stukken en me- dedeelingen, die ook de Kamers ontvan gen, maar wij bebben nog geen Verdrag met België gezien. Ware het er wel, dan zou 't niet licht aan onze aandacht zijn ontsnapt, zoodat we maar zeggen willen, dat er nog niets is. Als het zoover is, dan is het al veel te laat, dan is alles al in kruiken en kan nen I zoo roept men ons toe en wij geven dat toe, doch dat beteekent allerminst, dat het er dan zoo doorgaat ook. Het tegen deel daarvan heeft juist de verwerping Van het vorige Verdrag door de Eerste Kanier wel bewezen. Het heeft voor ons gevoel zooiets erg vreemds, om te gaan agiteeren tegen iets, dat men niet kent, dat men niet voor zich heeft, waarvan de een dit en de ander weer wat anders zegt. Zulk een agitatie heeft in ieder geval zeer gevaarlijke kan en. Ook deze, dat het geesten oproept, lie niet opgeroepen moeten worden. Het ,rof ons nu reeds, dat te Rotterdam men- ichen, die altijd hun mond zoo vol heb- ien over den vrijen handel en die zoo ageeren tegen bescherming, contingen- i teering enz. nu, waar ze groote belangen van Rotterdam in gevaar zien, principieel uit een geheel ander vaatje tappen. Niet, dat wij daarmede afkeuren de ac tie tegen het nieuwe Verdrag. Mits er na tuurlijk in staat, wat men zegt, dat er in staat en waarvan wij niets weten. Ten- minste op dit moment niet. Duidelijk is het wel, dat het gaat tegen wat men noemt een pseudo-Moerdijkka- naal. Dat is vroeger verworpen, dus ook nu zal het er, zij het dan in gewijzigden vorm, niet komen. Wij verstaan dat, en hoewel wij van de verworpen oplossing Igeen tegenstanders waren, toch lijkt ons deze opvatting juist. De verwerping van het vorige Verdrag heeft een weg ge- wezen. Doch alleen een weg in negatieven zin. Nu moet men de kwestie ook eens wat breeder zien. Onze verhouding met België wil men herzien. Dat is niet alleen een kwestie van en voor Nederland, dat is er even goed een van en voor België. Men zegt wel, met België hebben wij niets te maken, maar dat lijkt ons onjuist. Ieder land heeft bij zulk een overeenkomst zijn eigen belangen, maar er zijn ook gemeenschap pelijke belangen. Eisch van goede nabuur schap is, dat ook daarop gelet worde. Niet uit vrees, ook niet uit ziekelijke courtoisie, of wat dan ook, maar omdat -iok aan een goede nabuurschap zekere schen zijn te stellen. Nederland heeft zich voor België niet Vrij naar het Engelsch. r Hoedje, a 10.) De dominee dronk zijn laatste slokje thee en ging naar het vuur. Terwijl hij naar de klok keek, welks wijzers vier uur wezen, boorde hij voetstappen boven zijn hoofd. Hij glimlachte flauwtjes en ging weer in den armstoel aan den rechter kant van den haar zitten, nadenkend aan zijn pijp trekkend. Even later werd de deur geopend en een jonge man van een jaar of negentien trad de studeerkamer binnen. „Wel, Harry", zei de dominee vriende lijk en wees naar den armstoel aan den anderen kant van den haard. De zoon sloot de deur en ging naar den aangewezen stoel. In voorkomen geleek hij op zijn vader. Zijn oogen misten het on bevreesde, zijn lippen het besliste van de oudere gelaatstrekken; maar het was een go ei gezicht, één, dat vertrouwen inboe zemde 1 een gezicht, dat rustig aan den Tij? kon overgelaten worden voor de laat ste/streken. Want per slot van rekening ia op te offeren. Daar is geen enkele reden voor. We zouden geneigd zijn om er bij te voegen: daar heeft België het niet naar gemaakt ook. Maar, als wij ons niet vergissen, denkt ook niemand daar aan, ook Minister Bee- laerts niet. Maar onderhandelen met een buur, die ook zijn eigen belangen heeft en na tuurlijk! tracht te halen, wat er te ha len is, blijft toch nog heel iets anders dan spreken op een openbare protestver gadering tegen iets, waarvan nilemand nog weet, hoe het precies wordt voorge steld. Dat is het gevaarlijke van zulk een agitatie. Men kan er geesten en gevoelens door oproepen, die voor een zuivere at- mospheer verre moeten blijven. Daarom hopen wij van harte één ding. Niet, dat de agitatie in felheid zal win nen, of dat het verzet met den dag zal toenemen, want dat kan practisch mis schien de verhoudingen eer verscherpen, dan verbeteren. Maar dit, dat onze Re geering, bij monde dan van onzen Mi nister van Buitenlandsche Zaken, spre ken zal, om, als het kan, olie op de gol ven te gieten. Het Departement van Bui'tenlandsche Zaken troont veel té hoog. Het hult zich te veel in een sfeer van onaandoenlijkheid en ongenaakbaarheid. Dat is ons bezwaar en het is een ernstig bezwaar. De sphinx dient te spreken. Al kan men dan bij onderhandelingen als deze door vroegtijdig spreken stellig veel be derven, toch lijkt het ons toe, dat, gezien de onrust, die opkomt en die met den dag toeneemt, spreken, eindelijk spreken, hier plicht is. Blijkt verzet dan geboden, dan weet men in ieder geval waarover en waarte gen het gaat. Nu is het ons wat te onbe stemd, kan het mogelijk preventief wer ken, hoewel ook dat niet vast staat, maar mist het te veel een reëelen grondslag. Het gaat niet alleen om Rotterdam, wie het alleen als een Rotterdamsch belang ziet, ziet het wel zeer eng. Het gaat om veel meer, om groote nationale belangen, waartoe zeker ook die van Rotterdam be- hooren. En ons heele volk heeft er recht op om te weten, hoe de zaken er nu werkelijk bij staan. J. H. EERSTE KAMER. De stand der onderhandelingen met België Scherpe critiek op het beleid van den Minister. Nadat de Eerste Kamer gisteren eerst twee kleine wetsontwerpen had afgehan deld, kwam aan de orde de begroo ting van Buitenlandsche Za ken voor 1932. De heer De Savornin Lohman, C.-H., zegt, dat hij in een discussie met den Minister over den etend der onder handelingen met België geen heil meer ziet. De Minister verschuilt zich achter zijn recht om inlichtingen te weigeren en is blijkbaar van oordeel, dat in dezen voor gemeen overleg met de Staten-Gene raal geen ruimte is. Spr. heeft het woord gevraagd, omdat er reden te over is de regeering, zij het te elfder ure, ernstig te waarschuwen tegen een houding, welke ingaat tegen de duidelijke uitspraak der Kamer en waar uit nationaal en internationaal niets goeds geboren kan wórden. Spr. herinnert aan het bekende memo randum, waarin istond, dat Nederland bereid was België uit overwegingen van goede nabuurschap zoo ver mogelijk te gemoet te komen zonder aantasting van Nederland's vitale belangen. Derhalve, al dus het memorandum, zou van een ka naal als het Moerdijkkanaal geen sprake zijn. Niemand kon toen denken aan de mo gelijkheid, dat de regeering een verleg, ging van het bekende kanaal naar ,«e dokken van Antwerpen in overwegip/zou nemen. Letterlijk niemand. Wat nadien is geschied, zulle*T wij mis schien nooit te weten komep; tenzij wel licht bij de behandeling vt>« het verdrag. Eerst sprak de minister/net klassiek ge worden woord, dat hy niet zou handelen in strijd met het votum der Kamer. Om trent de houding, die de Minister daar na heeft aangenomen, was Brussel min der geheimzinnig dan Buitenlandsche Zaken hier. De Minister heeft spreker vervolgens op zijn zes interpellatie-vragen nul op het request gegeven. Hij heeft niet betoogd, dat een verbinding naar Antwerpen, als waartegen het bezwaar ging, nooit zou worden toegestaan. Spr. had verwacht, dat de Minister zou hebben getracht de Kamer te overtuigen, dat overwegingen van staatsbelang hem hadden genoopt het memorandum los te laten. Maar de Minister heeft getracht aannemelijk te maken, dat men het memorandum ver keerd had begrepen. Steun voor zijn interpretatie vond de Minister nergens, en steun voor zijn toe geeflijkheid voor België alleen bij den heer Wibaut. Zelfs de heer Van Lanschot voorstander van het verworpen verdrag, toonde ongerustheid. Volgens spreker paste hierop slechts het opzeggen van hel vertrouwen in het gouverne ment, zoolang de regeering op dit standpunt blijft staan. In de Tweede Kamer heeft de heer Krijger uitvoerig aangetoond, dat 's Mi nisters houding tegenover België veran derd is. De Minister antwoordde slechts met een alinea in de Handelingen, die hierop neerkomt; „Ik ben niet van stand punt veranderd. Est ist nicht wahr". Daarna volgden weer publicaties van het „U. D.", dat ditmaal de leiding nam; van het „Dagblad van Noord-Brabant", van de „N. R. C.", die met een ontstellen de mededeeling kwam. Wei volgde een dementi, maar spreker weet genoeg, ook in verband met het bekende „Temps"- artikel. Spr. weet op zijn minst, dat de Minis ter niet meer principiëel een pseudó- Moerdijkkanaai afwijst Voor het memo randum van Mei 1929 had de heer Segers geen goed woord over. Hij nam het hoogst kwalijk, dat de regeering geen verbin dingskanaal wilde tusschen Bath en de Antwerpsche dokken. Hij las het dus juist, zooals ieder in ons land het las. Thans is de heer Ségers uiterst tevreden over het beleid van den Minister, die in België wordt genoenuKin één adem met den heer Van Karnbeek. Op een bij het rapport-Segers geoogd kaartje was het eindpunt vaip-Aet kanaal niet Dintelsas, maar WüMÓMad. Hooip^ eigenaardig, dat het kaartje onthikt in exemplaren van het rapport, jp/Nederland verspreid. Heeft men hier hellicht geen slapende honden willen wakker maken? Een bericht van de „Temps", waarvan spreker de vertaling van het „U. D." voor leest, klopt geheel met het kaartje van den heer Segers. Daarin wordt gezegd, dat de Belgen niet langer genoegen kun nen nemen met een verbinding over tus- schenwateren. 's Ministers weigering om inlichtingen te geven, staat voor spreker gelijk met een bekentenis, dat hij een pseudo Moer- dijkkanaal overweegt. Wat is, vraagt Spr. verder, waar van de niet gedementeerde geruchten, dat de regeering voornemens is de Wielin gen af te staan? Men herinnere zich wat Minister Van Kamebeek heeft gezegd over het belang der Wielingen. Ons volk voelt niets voor een drievoudig verbond, zooals de „Nation Beige" wil tusschen Frankrijk, Belgie en ons land. Bereikt een verdrag als thans te ver wachten is de Kamer, dan krijgt het spre kers stem nooit, evenmin de stemmen van de grootst mogelijke meerderheid van sprekers fractiegenooten. Het land zal de oppositie overnemen en laat zich niet het zwijgen opleggen. In verscheidene deeler des lands zijn al bewegingen georgani seerd, en spreker kan den Minister ver zekeren, dat meer zal volgen. Juist in het belang van een goede ver houding met België zal de Minister wijs doen, een tweede verwerping van een verdrag te voorkomen. Het doet spreker leed in een nationale zaak een Nederlandschen Minister te moe ten bestrijden, maar die zaak is van pri mordiaal belang, en daarvoor moet alles wijken. Denkbaar is, dat de Minister thans een mededeeling zal doen. Denk baar is zelfs, dat hij een bevredigende verklaring zal geven. Maar daartoe zal niet voldoende zijn een herhaling van een tegenspraak als in het „Vaderland" heeft gestaan. De gerustheid in den lande zal slechts terugkeeren, als de De Bond van Christelijke Zangvereenigingen in Nederland vergaderde Dinsdag te Goes. Een photo van het Hoofdbestuur en afgevaardigden na afloop van. de officieele ontvangst ten Stadhuize. de Tijd de kunstenaar en de Jeugd slechts de schilder van mooie dingen. •Harry Glement liet zich in den stoel vallen, waar hij zoo vaak in zat. Hij keek zijn vader zwijgend aan. En zijn vader be greep. „Je hebt beslist Harry," zei de dominee. Het was minder een vraag, dan het con- stateeren van een feit. De man had ge lezen in het gezicht van den jongen. „Ja, vader". Harry keek naar het kar pet. „Het is niet de kerk." „Het is niet de kerk. Ik ben niet ge schikt." Harry keek zijn vader aan. „Ik ben niet geschikt," herhaalde hij. „Niemand is geschikt," zei de dominee langzaam. Maar sommigen worden naar de kerk getrokken. Zoo is het niet met jou. Is het zoo, mijn zoon?" „Ja." De dominee legde zijn pijp op een rekje, dat naast den schoorsteen hing. Hij begon op zachten toon te spreken. „Je grootvader was dominee in de Schotsche kerk en dat was ook zijn vader voor hem. Ze werden arm geboren en ze stierven arm. Ze waren de beste, flinkste mannen, die ik ooit gekend heb. Ik heb gebeden, dat jij, Harry, mijn zoon, hun voetstappen mocht volgen niet de mijne jongen, niet de mijnel" „Vader!" „Lieve zoon, heb geduld I Ik heb ge beden, dat jij een dominee mocht worden, zooals je grootvader en over-grootvader waren, mannen, die gelukkig waren in al les, behalve in het maken van geld, Ik heb gebeden, dat jij mocht leven, zooals zij ge leefd hebben, dat je de vreugden en smar ten van je gemeente zou voelen even diep als je eigen; dat je gemeenteleden jou vreugden en smarten zouden voelen als de hunne. Het kan echter wel zijn, dat zulke gemeenten tegenwoordig niet meer be staan." Zijn stem klonk droevig, maar niet bitter. Harry keek hem verbaasd aan. „U u bedoelt, een plattelandsgemeente," zei hij ten laatste. Dommee Clement glimlachte. „Ik bedoel iedere gemeente of parochie waar de dominee werkelijk arbeidt onder het volk. Daarvoor hoef je niet noodzakelijk naar het platteland te gaan. Maar je „Ik weet, dat ik nooit voor menschen zon kunnen preeken, vader." „Ik begrijp het, Harry, ik begrijp het. En ik weet, dat je ernstig nagedacht hebt voor je besliste. Maak je maar niet onge rust met de gedachte, dat ik verdriet zou hebben van je besluit. Je bent jong en nog zou je het kunnen veranderen, maar ik hoop noch verwacht dat. En ik zal er geen verdriet over hebben. God weet, waar om mijn gebed niet verhoord werd en dat is genoeg voor mij." Hij lachte zacht. „We krijgen niet altijd wat we vragen, maar God antwoordt ons. We zijn geneigd te denken, dat beantwoording van ons gebed slechts beteekent vervulling van onze wen- schen. Maar ik heb mijn antwoord gekre gen, Harry en ik ben tevreden." „Ik wenschte," begon Harry en zweeg. „Je wenschte, dat het anders had kun nen zijn," zei zijn vader. „Ik weet het, mijn jongen, ik weet het. Jij en ik weten, hoeveel we voor elkaar zouden willen doen. Maar voor alles moeten we eerlijk tegen over elkaar zijn. Ik heb jongelui gekend, die in den dienst der kerk traden om hun ouders genoegen te doen." Hij zweeg en staarde nadenkend in het vuur. Dan zocht en vond zijn hand zijn pijp. Hij klopte den kop leeg en vulde hem langzaam en me thodisch met tabak. Het werd donker in de studeerkamer. Mijnheer Clement wendde zich tot zijn zoon. „We zullen nu niet over je plan nen spreken, Harry. Ik veronderstel, dat je in den handel wilt, maar als je nog op het college wilt blijven, kan dat gemakke lijk geschikt worden. Ik ben blij, dat je je graad van doctor in de letteren haalde." „Dan zul je in een andere richting je loopbaan moeten zoeken." De dominee rookte eenige minuten zwijgend door. Dan zei hij plotseling: „Ik wil over me zelf «preken, Harry. Net ale jij ben ik tot een De S. D. A. F. die enkele jaren geleden waande dat zij over niet te langen tijd in ons goede land de macht in handen zou krijgen, heeft zich daarbij een weinig ver gist. Zooals zij zich ook vergistte toen ze in 1918 met goed gevolg een greep naar de macht meende te kunnen doen. Op het jongste Paaschcongres dat weer op Zondag gehouden werd om de Christelijke arbeiders te laten gevoelen dat daar hun plaats niet is heeft de partij een niet onbelangrijke aderlating ondergaan. De linkervleugel werd afgesneden. En er zal heel wat tijd heengaan eer wat ver loren werd terug gewonnen is. Maar met deze aderlating is men nog niet klaar. Wart de uitgestooten partijgenooten rich ten zich nu op de vakbeweging, die zij wenschen te brengen op het geestelijke en moreele (revolutionaire) peil, dat in een revolutionair tijdperk moet worden geëischt. Wat dus in de partij niet gelukte, zal men dus nu in haar aanhangwagen pro- beeren. En daar kunnen de roode leiders die de revolutionaire leuzen als een soort vuur werk wenschten beschouwd te zien, maar die van de toepassing daarvan vooralsnog niets moeten hebben, nog plezier genoeg van beleven. OPMERKER. regeering ondubbelzinnig ver klaart, dat een plan van een gesloten verbinding met de Antwerpsche dokken, hoe ook geprojecteerd, er niet zal ko men, nu niet en later niet. Het betreft immers een kanaal, dat ieder als een pseudo-Moerdijkkanaal zal qualifi- ceeren, behalve Buitenlandsche Zaken. Men wachte niet, tot de ongerustheid van ons volk is afgeleid, om het plan dan toch door te zetten! Spr. zal de woorden van „gebrek aan vertrouwen in den Minister" terugnemen, als er een loyale verklaring komt, welke gerustheid schept voor thans en voor de toekomst Ook in deze zaak geldt het woord, dat het beter is ten halve te kee- ren dan ten heele te dwalen. Krijgt spr, geen geruststel lende verklaring, dan blijft hem niets anders over dan een appèl op de geheele regeering. De heer Van Embden, V. D., bestrijdt den aandrang naar bezuiniging op de Volkenbondsuitgaven, en behandelt voorts de samenstelling der delegatie naar de Ontwapeningsconferentie te Genève. Kan de regeering waarborgen, dat de meeste waarborg voor welslagen wordt opgeleverd door de tegenwoordige samen stelling der delegatie; één ontwapenaar op negen bewapenaars? Verreweg het ergste is de benoeming van vier officie- ie'i in de delegatie, twee actieve en twee huilen dienst. Men kan hen bij de hand houden voor inlichtingen, als men die noodig heeft, maar plaatse hen niet in de delegatie met stemrecht. Veertig percent onzer delegatie is nu bevooroordeeld. De regeering heeft een groote verant woordelijkheid op zich genomen door de militariseering van een zoo groot deel der delegatie. De heer Van den Bergh, Lib.: De officieren zijn toch deskundigen bij uit stek! Oe hefr Van Embden, V. D.: Ik heb geen bezwaar tegen hun deskundigheid maai- tegen hun lidmaatschap van de delegatie. Van het uitspreken van een oordeel over 'a ministers houding in de zaak der onderhandelingen met België acht spr. den tijd nog niet gekomen, maar op het oogenblik is belangrijker dan dat de houding van den Minister ter zake van de ontwapeningsconferentie. De heer Van den Bergh, Lib., zegt, dat in het Voorloopig Verslag een' toon van misnoegen weerklinkt, omdat de Mi nister weigert, inlichtingen te geven over den stand der onderhandelingen met België. Groote onrust in het land is gewekt door publicaties over het essentiëele van beslissing gekomen in een belangrijke zaak. Ik ben besloten mijn ontslag te ne men van St. Sylvester." „Vader!" Die kreet klonk half verbaasd, half verschrikt. Harry zat kaarsrecht, trachtend door de duisternis heen te zien. „Jij bent al wat ik heb," vervolgde de dominee rustig, „en daarom ben jij de eerste die mijn besluit hoort. Maar maak er je niet ongerust over, want daar is geen enkele reden voor. Het is wel wat laat om te zeggen, dat ik niet geschikt ben voor St. Sylvester en dat ik had moeten blijven, waar ik was, vijftien jaar geleden, in die kleine boerengemeente, waar. jij geboren werd. Maar steeds bleef ik hopen en wilde daarom niet veranderen. „Maar u wilt Glasgow toch niet ruilen voor een dorpje?" Dominee Clement lachte zijn zachten, weiluidenden laoh. Ik ben er lang niet ze ker van, dat ze mij op een dorp zouden willen hebben, Harry." „0, onzin". „Dank je, mijn jongent Maar en dat blijft tusschen ons natuurlijk ik kan niet preeken. Ik ben het nu al twee en dertig jaar aan 't probeeren en begin nu eindelijk de waarheid te zien." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 5