WOL
IDSEN
DE ZEEUW
I
TT
jepstijdingen.
TWEEDE BLAD.
GIJ DWAAS
Staten-Generaal
Zoeklichtjes.
ikelier.
WAARDE.
\Z.
o
5
/r
ïntiën en abonnementen
aangenomen door
A. NAGELKERKE,
Melksalon.
rubriek „Vraag en
>.75 coniant.
la by.
Brieven uit de Residentie.
F EUILLETON.
tf
A. Liiadhout te Hoedekens-
20.53. Het overige bleef on-
aart-MIJ. Nederland.
ST. ALDEGONDE, 30 v.
Jtavia.
IS, thuisr., pass. 28 Pe-
SBIAH, uitr., pass. 28 Gi-
Ithuisr., pass. 28 Gibraltar.
prdamsche Lloyd.
v. Batavia te Rotterdam.
|isr., 30 v. Colombo.
|ke en toch zachte
Verkrijgbaar in
^uren.
en Dameskousen,
in alle courante
oor het 'winterseizoen.
/ó'/z
VAH
DONDERDAG 31 MAART 1932. Nr 152.
IUISHOUDSTER.
Dame z. z. g. tegen Mei
It bij d. of h. of kl. gezin,
er letter A Boekh. Fa. R. M.
Dam, Middelburg.
I onderkant van den rand
autsje aan de achterzijde
sje af. Daarna nog een
nutsje is gereed.
ok met partjes gemaakt
let patroon ook beschik-
Patronen van mantel en
kar op schriftelijke aan-
laling, in postzegels, per
Jtorting op giro 44455 bij
Goes. Duidelijk aan-
vensobt wordt.
Er is een juist spreekwoord, dat er aan
herinnert, hoe een goede buur beter is
dan een verre vriend. Dat geldt voor het
leven der personen, het geldt nok voor het
leven van landen en volken, vooral wan
neer men, zooals ons land, zoo dik in de
buren zit. Onze historie heeft wel heel
duidelijk doen zien, hoeveel last men van
zijn buren kan hebben.
Men begrijpt misschien al, waar wij
het over willen hebben.
Over onze verhouding, met België.
Er is weer beweging in- het land, met
name in Rotterdam en in 't Zuiden, over
wat er gaande is met België. De onrust
neemt met den dag toe en bij de behan
deling van de begrooting van Buiten-
landsche Zaken in de Eerste Kamer, deze
week, zal aan die onrust zeker wel uiting
worden gegeven.
Immers, sedert het conflict met Minis
ter van Karnebeek bij de verwerping van
het Verdrag met België, eischt de Eerste
Kamer zoo'n beetje het auteursrecht voor
e behandeling der Belgische kwesties op.
Er is onrust en, terecht of ten onrech-
e, wordt die onrust grooter.
In Rotterdam hangen de papieren, dat
en tegen het Verdrag met België moet
'zijn om de behingen van de tweede stad
des Rijks.
Nu ontvangen wij alle stukken en me-
dedeelingen, die ook de Kamers ontvan
gen, maar wij bebben nog geen Verdrag
met België gezien. Ware het er wel, dan
zou 't niet licht aan onze aandacht zijn
ontsnapt, zoodat we maar zeggen willen,
dat er nog niets is.
Als het zoover is, dan is het al veel
te laat, dan is alles al in kruiken en kan
nen I zoo roept men ons toe en wij geven
dat toe, doch dat beteekent allerminst, dat
het er dan zoo doorgaat ook. Het tegen
deel daarvan heeft juist de verwerping
Van het vorige Verdrag door de Eerste
Kanier wel bewezen.
Het heeft voor ons gevoel zooiets erg
vreemds, om te gaan agiteeren tegen iets,
dat men niet kent, dat men niet voor zich
heeft, waarvan de een dit en de ander
weer wat anders zegt. Zulk een agitatie
heeft in ieder geval zeer gevaarlijke kan
en. Ook deze, dat het geesten oproept,
lie niet opgeroepen moeten worden. Het
,rof ons nu reeds, dat te Rotterdam men-
ichen, die altijd hun mond zoo vol heb-
ien over den vrijen handel en die zoo
ageeren tegen bescherming, contingen-
i teering enz. nu, waar ze groote belangen
van Rotterdam in gevaar zien, principieel
uit een geheel ander vaatje tappen.
Niet, dat wij daarmede afkeuren de ac
tie tegen het nieuwe Verdrag. Mits er na
tuurlijk in staat, wat men zegt, dat er in
staat en waarvan wij niets weten. Ten-
minste op dit moment niet.
Duidelijk is het wel, dat het gaat tegen
wat men noemt een pseudo-Moerdijkka-
naal. Dat is vroeger verworpen, dus ook
nu zal het er, zij het dan in gewijzigden
vorm, niet komen. Wij verstaan dat, en
hoewel wij van de verworpen oplossing
Igeen tegenstanders waren, toch lijkt ons
deze opvatting juist. De verwerping van
het vorige Verdrag heeft een weg ge-
wezen. Doch alleen een weg in negatieven
zin.
Nu moet men de kwestie ook eens wat
breeder zien.
Onze verhouding met België wil men
herzien. Dat is niet alleen een kwestie
van en voor Nederland, dat is er even
goed een van en voor België. Men zegt
wel, met België hebben wij niets te maken,
maar dat lijkt ons onjuist. Ieder land
heeft bij zulk een overeenkomst zijn eigen
belangen, maar er zijn ook gemeenschap
pelijke belangen. Eisch van goede nabuur
schap is, dat ook daarop gelet worde.
Niet uit vrees, ook niet uit ziekelijke
courtoisie, of wat dan ook, maar omdat
-iok aan een goede nabuurschap zekere
schen zijn te stellen.
Nederland heeft zich voor België niet
Vrij naar het Engelsch.
r
Hoedje, a
10.)
De dominee dronk zijn laatste slokje
thee en ging naar het vuur. Terwijl hij
naar de klok keek, welks wijzers vier uur
wezen, boorde hij voetstappen boven zijn
hoofd. Hij glimlachte flauwtjes en ging
weer in den armstoel aan den rechter
kant van den haar zitten, nadenkend aan
zijn pijp trekkend.
Even later werd de deur geopend en een
jonge man van een jaar of negentien trad
de studeerkamer binnen.
„Wel, Harry", zei de dominee vriende
lijk en wees naar den armstoel aan den
anderen kant van den haard.
De zoon sloot de deur en ging naar den
aangewezen stoel. In voorkomen geleek hij
op zijn vader. Zijn oogen misten het on
bevreesde, zijn lippen het besliste van de
oudere gelaatstrekken; maar het was een
go ei gezicht, één, dat vertrouwen inboe
zemde 1 een gezicht, dat rustig aan den
Tij? kon overgelaten worden voor de laat
ste/streken. Want per slot van rekening ia
op te offeren. Daar is geen enkele reden
voor. We zouden geneigd zijn om er bij
te voegen: daar heeft België het niet naar
gemaakt ook.
Maar, als wij ons niet vergissen, denkt
ook niemand daar aan, ook Minister Bee-
laerts niet.
Maar onderhandelen met een buur, die
ook zijn eigen belangen heeft en na
tuurlijk! tracht te halen, wat er te ha
len is, blijft toch nog heel iets anders
dan spreken op een openbare protestver
gadering tegen iets, waarvan nilemand
nog weet, hoe het precies wordt voorge
steld.
Dat is het gevaarlijke van zulk een
agitatie. Men kan er geesten en gevoelens
door oproepen, die voor een zuivere at-
mospheer verre moeten blijven.
Daarom hopen wij van harte één ding.
Niet, dat de agitatie in felheid zal win
nen, of dat het verzet met den dag zal
toenemen, want dat kan practisch mis
schien de verhoudingen eer verscherpen,
dan verbeteren. Maar dit, dat onze Re
geering, bij monde dan van onzen Mi
nister van Buitenlandsche Zaken, spre
ken zal, om, als het kan, olie op de gol
ven te gieten.
Het Departement van Bui'tenlandsche
Zaken troont veel té hoog.
Het hult zich te veel in een sfeer van
onaandoenlijkheid en ongenaakbaarheid.
Dat is ons bezwaar en het is een
ernstig bezwaar.
De sphinx dient te spreken. Al kan
men dan bij onderhandelingen als deze
door vroegtijdig spreken stellig veel be
derven, toch lijkt het ons toe, dat, gezien
de onrust, die opkomt en die met den
dag toeneemt, spreken, eindelijk spreken,
hier plicht is.
Blijkt verzet dan geboden, dan weet
men in ieder geval waarover en waarte
gen het gaat. Nu is het ons wat te onbe
stemd, kan het mogelijk preventief wer
ken, hoewel ook dat niet vast staat, maar
mist het te veel een reëelen grondslag.
Het gaat niet alleen om Rotterdam, wie
het alleen als een Rotterdamsch belang
ziet, ziet het wel zeer eng. Het gaat om
veel meer, om groote nationale belangen,
waartoe zeker ook die van Rotterdam be-
hooren. En ons heele volk heeft er recht
op om te weten, hoe de zaken er nu
werkelijk bij staan. J. H.
EERSTE KAMER.
De stand der onderhandelingen met België
Scherpe critiek op het beleid van den
Minister.
Nadat de Eerste Kamer gisteren eerst
twee kleine wetsontwerpen had afgehan
deld, kwam aan de orde de begroo
ting van Buitenlandsche Za
ken voor 1932.
De heer De Savornin Lohman,
C.-H., zegt, dat hij in een discussie met
den Minister over den etend der onder
handelingen met België geen heil meer
ziet. De Minister verschuilt zich achter
zijn recht om inlichtingen te weigeren
en is blijkbaar van oordeel, dat in dezen
voor gemeen overleg met de Staten-Gene
raal geen ruimte is.
Spr. heeft het woord gevraagd, omdat
er reden te over is de regeering, zij het
te elfder ure, ernstig te waarschuwen
tegen een houding, welke ingaat tegen de
duidelijke uitspraak der Kamer en waar
uit nationaal en internationaal niets
goeds geboren kan wórden.
Spr. herinnert aan het bekende memo
randum, waarin istond, dat Nederland
bereid was België uit overwegingen van
goede nabuurschap zoo ver mogelijk te
gemoet te komen zonder aantasting van
Nederland's vitale belangen. Derhalve, al
dus het memorandum, zou van een ka
naal als het Moerdijkkanaal geen sprake
zijn.
Niemand kon toen denken aan de mo
gelijkheid, dat de regeering een verleg,
ging van het bekende kanaal naar ,«e
dokken van Antwerpen in overwegip/zou
nemen. Letterlijk niemand.
Wat nadien is geschied, zulle*T wij mis
schien nooit te weten komep; tenzij wel
licht bij de behandeling vt>« het verdrag.
Eerst sprak de minister/net klassiek ge
worden woord, dat hy niet zou handelen
in strijd met het votum der Kamer. Om
trent de houding, die de Minister daar
na heeft aangenomen, was Brussel min
der geheimzinnig dan Buitenlandsche
Zaken hier.
De Minister heeft spreker vervolgens
op zijn zes interpellatie-vragen nul op het
request gegeven. Hij heeft niet betoogd,
dat een verbinding naar Antwerpen, als
waartegen het bezwaar ging, nooit zou
worden toegestaan. Spr. had verwacht,
dat de Minister zou hebben getracht de
Kamer te overtuigen, dat overwegingen
van staatsbelang hem hadden genoopt
het memorandum los te laten. Maar de
Minister heeft getracht aannemelijk te
maken, dat men het memorandum ver
keerd had begrepen.
Steun voor zijn interpretatie vond de
Minister nergens, en steun voor zijn toe
geeflijkheid voor België alleen bij den
heer Wibaut. Zelfs de heer Van Lanschot
voorstander van het verworpen verdrag,
toonde ongerustheid.
Volgens spreker paste hierop
slechts het opzeggen van hel
vertrouwen in het gouverne
ment, zoolang de regeering op
dit standpunt blijft staan.
In de Tweede Kamer heeft de heer
Krijger uitvoerig aangetoond, dat 's Mi
nisters houding tegenover België veran
derd is. De Minister antwoordde slechts
met een alinea in de Handelingen, die
hierop neerkomt; „Ik ben niet van stand
punt veranderd. Est ist nicht wahr".
Daarna volgden weer publicaties van
het „U. D.", dat ditmaal de leiding nam;
van het „Dagblad van Noord-Brabant",
van de „N. R. C.", die met een ontstellen
de mededeeling kwam. Wei volgde een
dementi, maar spreker weet genoeg, ook
in verband met het bekende „Temps"-
artikel.
Spr. weet op zijn minst, dat de Minis
ter niet meer principiëel een pseudó-
Moerdijkkanaai afwijst Voor het memo
randum van Mei 1929 had de heer Segers
geen goed woord over. Hij nam het hoogst
kwalijk, dat de regeering geen verbin
dingskanaal wilde tusschen Bath en de
Antwerpsche dokken. Hij las het dus
juist, zooals ieder in ons land het las.
Thans is de heer Ségers uiterst tevreden
over het beleid van den Minister, die in
België wordt genoenuKin één adem met
den heer Van Karnbeek. Op een bij het
rapport-Segers geoogd kaartje was het
eindpunt vaip-Aet kanaal niet Dintelsas,
maar WüMÓMad.
Hooip^ eigenaardig, dat het kaartje
onthikt in exemplaren van het rapport,
jp/Nederland verspreid. Heeft men hier
hellicht geen slapende honden willen
wakker maken?
Een bericht van de „Temps", waarvan
spreker de vertaling van het „U. D." voor
leest, klopt geheel met het kaartje van
den heer Segers. Daarin wordt gezegd,
dat de Belgen niet langer genoegen kun
nen nemen met een verbinding over tus-
schenwateren.
's Ministers weigering om inlichtingen
te geven, staat voor spreker gelijk met
een bekentenis, dat hij een pseudo Moer-
dijkkanaal overweegt.
Wat is, vraagt Spr. verder, waar van
de niet gedementeerde geruchten, dat de
regeering voornemens is de Wielin
gen af te staan? Men herinnere zich
wat Minister Van Kamebeek heeft gezegd
over het belang der Wielingen. Ons volk
voelt niets voor een drievoudig verbond,
zooals de „Nation Beige" wil tusschen
Frankrijk, Belgie en ons land.
Bereikt een verdrag als thans te ver
wachten is de Kamer, dan krijgt het spre
kers stem nooit, evenmin de stemmen van
de grootst mogelijke meerderheid van
sprekers fractiegenooten. Het land zal de
oppositie overnemen en laat zich niet het
zwijgen opleggen. In verscheidene deeler
des lands zijn al bewegingen georgani
seerd, en spreker kan den Minister ver
zekeren, dat meer zal volgen.
Juist in het belang van een goede ver
houding met België zal de Minister wijs
doen, een tweede verwerping van een
verdrag te voorkomen.
Het doet spreker leed in een nationale
zaak een Nederlandschen Minister te moe
ten bestrijden, maar die zaak is van pri
mordiaal belang, en daarvoor moet alles
wijken. Denkbaar is, dat de Minister
thans een mededeeling zal doen. Denk
baar is zelfs, dat hij een bevredigende
verklaring zal geven. Maar daartoe zal
niet voldoende zijn een herhaling van een
tegenspraak als in het „Vaderland" heeft
gestaan.
De gerustheid in den lande
zal slechts terugkeeren, als de
De Bond van Christelijke Zangvereenigingen in Nederland vergaderde Dinsdag te Goes. Een photo van het Hoofdbestuur en
afgevaardigden na afloop van. de officieele ontvangst ten Stadhuize.
de Tijd de kunstenaar en de Jeugd slechts
de schilder van mooie dingen.
•Harry Glement liet zich in den stoel
vallen, waar hij zoo vaak in zat. Hij keek
zijn vader zwijgend aan. En zijn vader be
greep.
„Je hebt beslist Harry," zei de dominee.
Het was minder een vraag, dan het con-
stateeren van een feit. De man had ge
lezen in het gezicht van den jongen.
„Ja, vader". Harry keek naar het kar
pet.
„Het is niet de kerk."
„Het is niet de kerk. Ik ben niet ge
schikt." Harry keek zijn vader aan. „Ik
ben niet geschikt," herhaalde hij.
„Niemand is geschikt," zei de dominee
langzaam. Maar sommigen worden naar
de kerk getrokken. Zoo is het niet met
jou. Is het zoo, mijn zoon?"
„Ja."
De dominee legde zijn pijp op een rekje,
dat naast den schoorsteen hing. Hij begon
op zachten toon te spreken.
„Je grootvader was dominee in de
Schotsche kerk en dat was ook zijn vader
voor hem. Ze werden arm geboren en ze
stierven arm. Ze waren de beste, flinkste
mannen, die ik ooit gekend heb. Ik heb
gebeden, dat jij, Harry, mijn zoon, hun
voetstappen mocht volgen niet de mijne
jongen, niet de mijnel"
„Vader!"
„Lieve zoon, heb geduld I Ik heb ge
beden, dat jij een dominee mocht worden,
zooals je grootvader en over-grootvader
waren, mannen, die gelukkig waren in al
les, behalve in het maken van geld, Ik heb
gebeden, dat jij mocht leven, zooals zij ge
leefd hebben, dat je de vreugden en smar
ten van je gemeente zou voelen even diep
als je eigen; dat je gemeenteleden jou
vreugden en smarten zouden voelen als de
hunne. Het kan echter wel zijn, dat zulke
gemeenten tegenwoordig niet meer be
staan." Zijn stem klonk droevig, maar niet
bitter.
Harry keek hem verbaasd aan. „U u
bedoelt, een plattelandsgemeente," zei hij
ten laatste.
Dommee Clement glimlachte. „Ik bedoel
iedere gemeente of parochie waar de
dominee werkelijk arbeidt onder het volk.
Daarvoor hoef je niet noodzakelijk naar
het platteland te gaan. Maar je
„Ik weet, dat ik nooit voor menschen
zon kunnen preeken, vader."
„Ik begrijp het, Harry, ik begrijp het.
En ik weet, dat je ernstig nagedacht hebt
voor je besliste. Maak je maar niet onge
rust met de gedachte, dat ik verdriet zou
hebben van je besluit. Je bent jong en
nog zou je het kunnen veranderen, maar
ik hoop noch verwacht dat. En ik zal er
geen verdriet over hebben. God weet, waar
om mijn gebed niet verhoord werd en dat
is genoeg voor mij." Hij lachte zacht. „We
krijgen niet altijd wat we vragen, maar
God antwoordt ons. We zijn geneigd te
denken, dat beantwoording van ons gebed
slechts beteekent vervulling van onze wen-
schen. Maar ik heb mijn antwoord gekre
gen, Harry en ik ben tevreden."
„Ik wenschte," begon Harry en zweeg.
„Je wenschte, dat het anders had kun
nen zijn," zei zijn vader. „Ik weet het,
mijn jongen, ik weet het. Jij en ik weten,
hoeveel we voor elkaar zouden willen doen.
Maar voor alles moeten we eerlijk tegen
over elkaar zijn. Ik heb jongelui gekend,
die in den dienst der kerk traden om hun
ouders genoegen te doen." Hij zweeg en
staarde nadenkend in het vuur. Dan zocht
en vond zijn hand zijn pijp. Hij klopte den
kop leeg en vulde hem langzaam en me
thodisch met tabak.
Het werd donker in de studeerkamer.
Mijnheer Clement wendde zich tot zijn
zoon. „We zullen nu niet over je plan
nen spreken, Harry. Ik veronderstel, dat
je in den handel wilt, maar als je nog op
het college wilt blijven, kan dat gemakke
lijk geschikt worden. Ik ben blij, dat je je
graad van doctor in de letteren haalde."
„Dan zul je in een andere richting je
loopbaan moeten zoeken." De dominee
rookte eenige minuten zwijgend door. Dan
zei hij plotseling: „Ik wil over me zelf
«preken, Harry. Net ale jij ben ik tot een
De S. D. A. F. die enkele jaren geleden
waande dat zij over niet te langen tijd in
ons goede land de macht in handen zou
krijgen, heeft zich daarbij een weinig ver
gist. Zooals zij zich ook vergistte toen ze
in 1918 met goed gevolg een greep naar
de macht meende te kunnen doen.
Op het jongste Paaschcongres dat
weer op Zondag gehouden werd om de
Christelijke arbeiders te laten gevoelen
dat daar hun plaats niet is heeft de
partij een niet onbelangrijke aderlating
ondergaan.
De linkervleugel werd afgesneden. En
er zal heel wat tijd heengaan eer wat ver
loren werd terug gewonnen is.
Maar met deze aderlating is men nog
niet klaar.
Wart de uitgestooten partijgenooten rich
ten zich nu op de vakbeweging, die zij
wenschen te brengen op het geestelijke
en moreele (revolutionaire) peil, dat in
een revolutionair tijdperk moet worden
geëischt.
Wat dus in de partij niet gelukte, zal
men dus nu in haar aanhangwagen pro-
beeren.
En daar kunnen de roode leiders die de
revolutionaire leuzen als een soort vuur
werk wenschten beschouwd te zien, maar
die van de toepassing daarvan vooralsnog
niets moeten hebben, nog plezier genoeg
van beleven.
OPMERKER.
regeering ondubbelzinnig ver
klaart, dat een plan van een
gesloten verbinding met de
Antwerpsche dokken, hoe ook
geprojecteerd, er niet zal ko
men, nu niet en later niet. Het
betreft immers een kanaal, dat ieder als
een pseudo-Moerdijkkanaal zal qualifi-
ceeren, behalve Buitenlandsche Zaken.
Men wachte niet, tot de ongerustheid van
ons volk is afgeleid, om het plan dan
toch door te zetten!
Spr. zal de woorden van „gebrek aan
vertrouwen in den Minister" terugnemen,
als er een loyale verklaring komt, welke
gerustheid schept voor thans en voor de
toekomst Ook in deze zaak geldt het
woord, dat het beter is ten halve te kee-
ren dan ten heele te dwalen.
Krijgt spr, geen geruststel
lende verklaring, dan blijft
hem niets anders over dan een
appèl op de geheele regeering.
De heer Van Embden, V. D., bestrijdt
den aandrang naar bezuiniging op de
Volkenbondsuitgaven, en behandelt voorts
de samenstelling der delegatie naar de
Ontwapeningsconferentie te Genève.
Kan de regeering waarborgen, dat de
meeste waarborg voor welslagen wordt
opgeleverd door de tegenwoordige samen
stelling der delegatie; één ontwapenaar
op negen bewapenaars? Verreweg het
ergste is de benoeming van vier officie-
ie'i in de delegatie, twee actieve en twee
huilen dienst. Men kan hen bij de hand
houden voor inlichtingen, als men die
noodig heeft, maar plaatse hen niet in
de delegatie met stemrecht.
Veertig percent onzer delegatie is nu
bevooroordeeld.
De regeering heeft een groote verant
woordelijkheid op zich genomen door de
militariseering van een zoo groot deel der
delegatie.
De heer Van den Bergh, Lib.: De
officieren zijn toch deskundigen bij uit
stek!
Oe hefr Van Embden, V. D.: Ik heb
geen bezwaar tegen hun deskundigheid
maai- tegen hun lidmaatschap van de
delegatie.
Van het uitspreken van een oordeel over
'a ministers houding in de zaak der
onderhandelingen met België
acht spr. den tijd nog niet gekomen, maar
op het oogenblik is belangrijker dan dat
de houding van den Minister ter zake
van de ontwapeningsconferentie.
De heer Van den Bergh, Lib., zegt,
dat in het Voorloopig Verslag een' toon
van misnoegen weerklinkt, omdat de Mi
nister weigert, inlichtingen te geven over
den stand der onderhandelingen met
België.
Groote onrust in het land is gewekt
door publicaties over het essentiëele van
beslissing gekomen in een belangrijke
zaak. Ik ben besloten mijn ontslag te ne
men van St. Sylvester."
„Vader!" Die kreet klonk half verbaasd,
half verschrikt. Harry zat kaarsrecht,
trachtend door de duisternis heen te zien.
„Jij bent al wat ik heb," vervolgde de
dominee rustig, „en daarom ben jij de
eerste die mijn besluit hoort. Maar maak
er je niet ongerust over, want daar is geen
enkele reden voor. Het is wel wat laat om
te zeggen, dat ik niet geschikt ben voor St.
Sylvester en dat ik had moeten blijven,
waar ik was, vijftien jaar geleden, in die
kleine boerengemeente, waar. jij geboren
werd. Maar steeds bleef ik hopen en
wilde daarom niet veranderen.
„Maar u wilt Glasgow toch niet ruilen
voor een dorpje?"
Dominee Clement lachte zijn zachten,
weiluidenden laoh. Ik ben er lang niet ze
ker van, dat ze mij op een dorp zouden
willen hebben, Harry."
„0, onzin".
„Dank je, mijn jongent Maar en dat
blijft tusschen ons natuurlijk ik kan
niet preeken. Ik ben het nu al twee en
dertig jaar aan 't probeeren en begin nu
eindelijk de waarheid te zien."
(Wordt vervolgd.)