T?rr
:rr
r
is|B
t
U
cx
Voor de jeugd.
rr
II
Zaterdag 12 Maart 1932
46e
Jaar
gang
No. 146
Voor den Zondag.
Letterkundige bijdragen.
M »-* N> t-A )-* H-A I—k »-».
3 rrrrrrrxTtrr
a SSg^qgSS
W M H* M
o co co co ro
N>
X
N>
aTc
g,
a
i
o-S
CD O fsj
w *- a
CD to
4^
S?&83
IS
X
3t S»
CO
X
O CO CO O
I 3
?r
cd
»1
ciT
3
CTQ
a g
C OQ CL
-• CD
CO CO
CL p
s* 2
H s
CD 2
ps >-♦» 3
co ct>
I X
KlMM
OCO-j
00
X
£3
a -
a >-•■
Ui
P
2 f°
3
<*o ►-»
POM.
I X I
CO H-t t
-*3 -4 -4
X
H-» J
ÏO i
I *j0
Tcd
p-
Qu
CD g
N
CD
CO O
m" CD
P. 3
3
CL P
cd P
3
3.3
3 P
3*
?r G.
p 3
3 CP;
■a-
p
crq ro
co {I*
H-A .H?
I W5 3 (0
P N
BS
5 3 3
rr
52 IS
Beste nichtjes en neefjes!
De vorige week beloofde ik jullie, dat er
nu weer een lang vervolgverhaal in ons
hoekje zou geplaatst worden. Nu, wat de
lengte betreft zijn we wel geslaagd, en ver
der zullen we het maar afwachten.
Tot nu toe hebben we geloof ik nog niet
zoo'n soort verhaal in ons hoekje gehad,
maar eerlijk gezegd, ben ik heelemaal niet
bang, dat jullie het niet mooi zullen vin
den, want over 't algemeen houden onze
jongens en meisjes nogal van geschiedenis
verhalen.
Het treft dat er deze week geen briefjes
te beantwoorden zijn, want nu kan er meteen
een flink begin met het verhaal gemaakt
worden.
Maar eerst nog de raadsels.
Denken jullie er om, dat het prijsraadsels
sijn
Voor de afwisseling geef ik ditmaal een
paar Afrikaansche raadsels en ik denk dat
de Hollandsche jongens en meisjes de op
lossing er van ook wel kunnen vinden.
De eerste twee zijn voor de grooteren.
My eerste is nie in Water, maar wel in Bron:
My twede in Sterre, maar nie in Son;
My derde in Ver Ir mie, maar nie in Gemoed;
My vierde in Lamheid, maar nie in Spoed;
My vyfde in Genesing, maar nie in Krag;
My sesde in Opstaan, maar nie in Verwag:
My sewende in Blydstcap, maar nie in Boos;
My agste in Danklied, maar nie in Troos;
My geheel se fontein het die siekes laat hoop;
Maar sonder sy krag kon 'n lamme tog loop.
My eerste is in David, maar nie in Koning;
My twede in Verblyfplek, maar nie in Wo
ning;
My derde in Ziklag, maar nie in Ontvoer;
My vierde in Agternaja, maar nie in Beroer,
My vyfde in Kamele, maar nie in Ontvlug;
My sesde in Heenreis, maar nie in Terug;
My sewende in Blydskap, maar nie in Ver
driet,
My geheel was die vrou van 'n Karmeliet.
2. Voor de kleineren.
Jullie krijgt een gewoon raadsel.
Mijn gedeel bestaat uit 26 letters.
De 15. 3. 26. 12. 6. is nog in de toekomst.
8. 14. 10. 17. 24. aan alle wateren.
Een 13. 5. 19. 7. 11. 16. 22. is een deel
van een stoel.
Een 21. 18. 2. ziet men op zee.
Een 1. 9. 4. 22 is een deel van het hoofd.
22. 20. 25. 23. is een plaatsnaam.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
Wind en Water.
Een verhaal uit het beleg van Leiden.
Naar het Engelsch van
H. E. BURCH.
1). -o-
De groote en schokkende gebeurtenissen
in de geschiedenis moeten van blijvenden
invloed zijn op het leven en karakter van
hen, die ze lezen; want zelfs de voorbijgaan
de ontroering, gewekt door een eenvoudig
verhaal, op de verontwaardiging, opgestegen
bij het zien van lage en wreede daden, oefe
nen altijd eenigen invloed uit op ons. Het
verleden is rijk aan menige goede les. Ieder
een kan leeren zijn eigen hart meer te vree-
aen bij het licht, dat de studie van de ge
schiedenis op de menschelijke natuur werpt;
en, zooals het bij hen is, die het lot van
koninkrijken in hun hand houden, zoo is het
ook bij ieder, van den kleinste tot den
grootste het gelukkigste leven wordt niet
gevonden in de ongebreidelde uitoefening van
macht of in de voldoening van onze eigen
wenschen. Ware tevredenheid wordt niet ver
kregen door een onbeperkte heerschappij, die
uit zelfzucht geboren is, maar door een ge
willig zich geven voor anderen, en door een
diepe afhankelijkheid van des Heeren wil,
In het vertrouwen dat alle dingen dengenen,
die God liefhebben, zullen medewerken ten
goede.
Ongeveer negen kilometer van Leiden ligt
het dorp Katwijk aan Zee, zeer bedreigd door
de zee, dat meedoogenlooze element. De Rijn
stroomde hier vroeger in zee, maar in het
jaar 840 verstopte een vreeselijke storm zijn
mond, zoo zelfs, dal, vóór het bouwen van
sluizen in 1809, zijn water verloren ging voor
het den Oceaan bereikte. Het sterke kasteel,
door de Romeinen aan den mond gebouwd,
ligt nu in zee.
Deze burcht was opgericht tegen de Brit
ten of Engelschen en de ruïne is nog bekend
onder den naam van Brittenburg. Bij ebbe,
als de wind gedurende verscheidene dagen
Zuid geweest was, werden de fundamenten
eens duidelijk gezien. Een Fransch schrijver
vertelt ons, dat hij steenen en andere be
zienswaardigheden uit die ruïne, die van de
oudheid er van getuigen, gezien heeft. Onge
veer een eeuw later was Katwijk een druk
bezochte ontspanningsplaats voor de stu
denten en burgers van Leiden, die er heen
gingen om versche visch, om te baden en om
van de zeelucht te genieten.
Op den avond dat ons verhaal begint, lag
het dorpje in zwaren mist. De zon, die zich
op den middag maar een oogenblik had laten
zien, was voor goed verdwenen, en land,
lucht en zee leken bijna één. De booten en
visschersvaartuigen langs de kust waren nn
zoo schemerig en onbelijnd, dat het leek als
of het spookschepen waren, nauwelijks te
bespeuren tegen den steeds zich verdichten
den mist, totdat, als men dichter bij kwam,
zij plotseling zich duidelijk aan het oog ver
toonden en men van alle kanten teekenen van
leven hoorde.
„Hans!" riep een luid klinkende stem van
een van de booten.
Maar er kwam geen antwoord, en „Hans!
Hans!" echode het over het strand.
„Ik vraag mij af, waar de jongen zit",
bromde de man ten laatste, terwijl hij naar
voren kwam en zich in houding zette om
een laatste roep te doen weerklinken; „een
uur geleden was hij hier nog. De luie vent!
Hij heeft mij in den steek gelaten. Ik zie geen
kans, alleen met deze netten klaar te komen.
„Wat scheelt er aan, buurman Martin?"
vroeg een man met een rond hoofd en blijk
baar een goed humeur, die op dat oogenblik
naar hem toekwam.
„Hans ook gezien?"
„Hans? neen. Ik heb den jongen niet ge
zien. Dat zou niet heel gemakkelijk gaan, nn
ik niet eens heelemaal over mijn eigen schip
kan heenkijken".
Martin deed eerst een paar plechtige trek
ken aan zijn pijp, keek naar de netten en
toen naar zijn kameraad.
„Ik zou graag met deze netten klaar ko
men" zei hij. „Wij hebben een donkere toe
komst voor ons, Peter, en ik zou ze dan
graag in veiligheid hebben, als 't mogelijk is.
„Ga nooit op den loop voor een vijand,
maar pas op voor een slechten buurman",
antwoordde Peter, met een plotselingen
ernst, die vreemd afstak tegen de vroolijk-
heid, die hij anders toonde.
„Tusschen ons gezegd, Martin, ik wil lie
ver een grooten omweg maken, dan één van
mijn buren ontmoeten".
„Ja, maar ik sta klaar voor het vader
land en, als het moet, zal ik het verdedigen
tot mijn laatsten snik", hernam de aange
sprokene met den nadruk van iemand, die
zeer wel wist, wat deze woorden zouden
kunnen beteekenen; dan, na een kleine pauze,
ging hij door„Gij hebt Van der Does'
opdrachten na de vergadering van den Raad
gehoord?"
„Ja", was het antwoord, terwijl Peter zich
kalm omdraaide en in den mist wees. „Ik
ben daar gisteren pas begonnen", ging hij
voort met een veel beteekenenden glimlach.
„Buiten Van der Dom zijn er nog meer,
die hersenen hebben; en de vaten haring,
die mij anders een goeden prijs opgebracht
zonden hebben, zullen allemaal gebruikt wor
den voor de goede zaak, de vrijheid".
„Ik wilde toch wel eens weten, waar Hans
is", hernam de andere.
„Uit op een of andere roekelooze tocht
Misschien ben ik wel mis, maar het zou mij
niet verwonderen, als ik hoorde, dat hij met
Jan van Oldenzaal op een van zijn verken
ningstochten was. Mijnheer Jap. houdt er
van zijn hals te wagen vlak bij het hol van
den bloeddorstigen Spanjaard".
„Waarom zou Hans meegaan, als Van Ol
denzaal zich in gevaar begeeft? Heb je ze
vaak bij elkaar gezien?"
„Ja, voor eed paar avonden nog".
„Kijk eens, Peter, als wij het visschen
moeten verlaten en de wapens opvatten
wat God genadiglijk verhoede zal ik be
reid zijn te vechten als een man, als iemand,
die zijn leven wil geven voor de verdediging
van zijn land en zijn geloof, liever dan mij
onder het Spaansche juk te krommen. Als
de tijd komt, zal ik niet tegen mijn zin Hans
zijn plaats aan mijn zijde doen innemen;
maar ik houd niet van dit roekeloos zich
blootstellen aan gevaar. Deze onbesuisde jon
gens kunnen als mollen gevangen worden,
voordat het aan den strijd toe is."
„Men zegt, dat er heel wat beweging is in
het Spaansche kamp", hernam Peter; „en
dat beteekent zwaar werk voor ons binnen
kort. Wat is het toch jammer, dat het werk
van jaren in een paar maanden vernield
wordt! Vroeg en laat ben ik in de weer ge
weest om een kleinigheid voor mijn ouden
dag weg te leggen en daar gaat het alles;
de vijand zal zich verrijken en ons goede
volk verarmt, tenzij God ons hulp zendt op
de een of andere manier".
„Het leven van een mensch bestaat niet
in overvloed van dingen, die hij bezit", her
nam Martin kalm, terwijl hij naar zijn werk
terug ging.
Hij was lang van gestalte en gekleed in
wijde kleeren, als gewoonlijk door de Hol
landsche visschers gedragen worden. Hij was
echter niet zoo breed als hij leek, noch in
werkelijkheid zoo breed ais de meeste Hol
landers.
Een hreede roode broek hing tot even
beneden de knieën over grijze, gestreepte
kousen en zijn warm buis was niet zoo goed
vastgeknoopt, dat zijn blauw hemd, met een
roode zakdoek om den hals vastgeknoopt,
niet duidelijk te zien was.
Er lag een uitdrukking van zorg op zijn
verweerd gezicht. Ja, in dat kalme oog en
op dat vaste voorhoofd was gebrek aan
moed en vastberadenheid om alles te doen
wat op zijn weg lag niet te miskennen, en,
zooals hij zei, hij was bereid. „Bereid om
Uw wil te doen, die alleen goed is." Zijn
vader en zijn broeders waren gevallen in
den edelen strijd voor de onafhankelijkheid
en als het noodig mocht wezen kon hij hen
volgen en de martelaarskroon wegdragen;
zou God in Zijn almachtige wijsheid zijn
aardsch werk, dat hij in vertrouwen ver
richtte, niet kunnen zegenen?
Waar zou Hans toch zitten? Hij
was zeker niet met Jan van Oldenzaal
gegaan; het was een te gevaarlijke onder
neming voor een jongen van nauwelijks
achttien jaar. De jonge Van Oldenzaal, de
zoon van een van hun dappere oud-burge
meesters, was verscheidene jaren ouder en
soldaat van beroep, maar zijn jongen,
zijn hart was gedrukt als hij zich het on
bekende gevaar waaraan zijn zoon kon bloot
staan, voorstelde. Want de Spaansche sol
daten betoonden geen genade aan hen, die
in hun handen vielen en hij dacht met schrik
aan het lot der burgers van Naarden. Deze
ongelukkige menschen, weinig vermoedend,
dat het nu hun beurt was, zonden geen
gezanten naar Don Frederic van Toledo na
de inname van Zutphen. Kort daarna, ont
steld hem voor de poorten te zien, gaven
zij zich dadelijk over, vertrouwend op zijn
genade.
Hij had ze echter bijeen verzameld in de
kerk, zond priesters om ze te laten biechten
en hen het doodvonnis aan te kondigen, en
met ongehoorde wreedheid liet hij zijn sol
daten op hen aanvallen en ze in stukken
snijden. Geschiedschrijvers vertellen ons, dat
het bijna allen katholieken waren; toch was
zelfs dit geen reden hun leven te sparen.
Deze afgrijselijke wreedheid deed waar
schijnlijk het spreekwoord ontstaan: „zijt gij
katholiek? dat is goed voor uw ziel."
Deze Frederic van Toledo was de zoon
van den Hertog van Al va, en werd bijge
naamd de kleine Hertog van Alva, wegens
zijn verschikkelijke wreedheid.
Eenige jaren daarna stierf hij ellendig
bij Luik, door den beet van een dolle hond.
(Wordt vervolgd)
4 p
"O
"<5
TT
3
3
P>
CR 3
O
O
o*
CD
CO
(D
3
P Q,
a.®
fg" l'cg 3 g"S
1~ CDI
CD Q_,
0-*3
CD
1-i CD
01
<J
Crq o
CD
m (P P
CD CD
3 3
P O 5. p
g.g-5
o
p* tl
B ot) 2
a 00 Sj
pi Pj cd
3 I CD 3
5'>3
gfCL
I 8.8
B
3 ÉL
CT5 O
2-
O
3 p-,
(O 3
5 Sh
B
2- F
r-
Oq
P-.
CD
P-
5»
3
ÖNDAl !i BLAD
ESMBB-fe,n
EEUW
De God all^r genade.
De God nu aller genade, die vol-
make, versterke en fundeere ulieden.
1 Pertus 5 10.
Er is wellicht geen woord, dat de tegen
stelling tusschen de gedachtenwereld der
Schrift en die van het natuurlijk menschen-
hart zoo scherp karakteriseert, als het
woord: genade.
Genade is een woord, dat in wereldsche
kringen, waar men buiten het Woord van
God leeft of juister gezegd: waar men
het Woord van God heeft uitgebannen
niet gebezigd wordt Of het moest dan zijn
in scherts.
En datzelfde woord is juist in geloovige
kringen, waar men bij het Woord Gods leeft,
telkens weer in het hart en op de lippen.
Genade, dat is de gunst, waartoe God
zichzelf heeft bewogen jegens zondaren, die
zich zijn toorn hebben waardig gemaakt
Genade staat tegen verdienste over. Ge
nade vraagt niet naar wat verdiend is, maar
wordt juist aan schuldigen betoond.
Genade is daarom in den grond der zaak
iets echt Goddelijks, waarvan in ons men-
schelijk leven niet dan een flauwe weer
spiegeling wordt gevonden.
Van genade, van Gods genade erkent de
Christen, die bij zijn Bijbel leeft, alles te
moeten hebben.
Alles, zelfs voor het aardsche en natuur
lijke ieven. Maar nog veel meer voor het
eeuwige leven en de beginselen daarvan
aan deze zijde des grafs.
Daarom is het zoo te verstaan, dat de
Apostel Petrus in zijn Brief aan de Chris
tenen, die in vijf gewesten van Klein-Azië
verstrooid waren, op den God aller genade
hun hope vestigt. Hij toch is alleen mach
tig om hun te geven wat zij behoeven met
het oog op de eeuwigheid. Hij is het, die
ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heer
lijkheid in Christus Jezus.
Maar in die benaming van den God aller
genade ligt nog meer.
Immers onder genade leert de H. Schrift
ons niet alleen te verstaan die vrije gunst,
waartoe God zichzelf bewoog jegens zon
daren. Maar er valt tevens alles onder, wat
uit die bron van Gods vrije gunst ons toe
vloeit aan gaven en werkingen.
De genade Gods, juist omdat het Gods
genade is, is zoo onuitputtelijk rijk. Ze is
een altoos springende fontein van heil. Ze
is een altijd werkzame stroomende rivier,
zooals Godzelf de eeuwig werkende God is.
Het is hier naar het woord van Johannes,
uit Zijne volheid hebben wij allen ontvangen
ook genade voor genade.
Genade is dus niet te beperken tot de
schuldvergeving, maar omvat alles wat God
tot zaliging van zondaren doet, van het
eerste begin tot het laatste einde.
Genade is niet alleen de rechtvaardigma-
king, de begiftiging met het geloof,, de ster
king in den geestelijken strijd, de verlee-
Hij leidt mij.
In groene weiden? niet altijd; somtijds
Leidt Hij, Die 't beste weet, in liefde mij
In 't donker of in dorre woestenij;
Van uit het zonlicht-helder, warm en zacht,
Van uit het zonlicht in den donkren nacht.
Hoe licht had dit aan 't wankelen mij ge
bracht
Indien 'k niet wist: „Hij houdt mijn
hand gevat".
Dus zij het licht of duister op mijn pad,
'k Vertrouw, schoon 'k ook Zijn leiding niet
bevat.
En gaat het over heuv'len licht en klaar
Of door valleiën, waar de schaduw zwaar
En somber rust om 't even! H ij i s d a a r!
En meer nog: waar het pad ook henen leidt,
Hij heeft mij kracht en sterkte toegezeid.
En voert mij aan Zijn hand in veiligheid.
Zóó steeds Hem volgend, kom ik eindlijk aan
In 'tbeetre land, waar 'k eenmaal zal ver
staan
Waarom Zijn wijsheid mij
dééz weg deed gaan.
ning van de gaven diende tot bevordering
van de zaligheid van anderen, de bekwa
ming tot den dienst des Heeren.
En omdat dit alles van God alleen komt,
omdat Hij het ons om Christus' wille ver
leent, en omdat het alleen door den Heili
gen Geest in ons werkzaam en krachtig is,
daarom is God de God a 1 Ier genade.
Dit wordt trouwens ook aangegeven door
de bijvoeging: die ons geroepen heeft tot zijn
eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus. Dit
toch wil maar niet zeggen, dat God ons de
mogelijkheid daartoe geopend heeft, of den
weg tot de eeuwige heerlijkheid wijst, of
ons daartoe uitnoodigt.
Neen, in den zin der Schrift sluit dit
roepen in, dat God ons metterdaad tot die
heerlijkheid brengt. Zooals Paulus in een
ander verband zegt: Hij, die u roept, is
getrouw, die het ook doen zal.
Zoo leert de heilige Apostel de gemeente
des Heeren van den God aller genade alles
te verwachten, wat tot hun zaliging en vol
komen verlossing, ja tot hun verheerlijking
noodig is, als hij hun toebidt: De God aller
genade, die ons geroepen heeft, tot Zijne
eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, na
dat wij een weinig tijds zullen geleden heb
ben, die volmake, bevestige, en fundeere
ulieden.
De kruisweg blijft een moeilijke weg voor
zeker.
's Werelds rozen groeien er niet. Tranen
vallen er in menigte, stille tranen. Haast
altijd 't gevoel dat vleesch en hart bezwijken.
Maar midden in die smarten staan we
toch nooit alleen. Jezus is er. En dus: 't
is heel goed. Hij is er bij om ons den last te
helpen dragen, om ons zelf met onzen last
te dragen.
PROF. JONKER.
De Judas-figuur.
door
A. L. VAN OYEN.
L
Judas Iskarioth.
Wie zal zijn beeltenis schilderen met an
dere kleuren dan die, welke de Heilige
Schrift ons te aanschouwen geeft? Wie ver
mag het, de geschiedenis van zijn leven ons
vollediger uit te beelden en in andere woor
den, dan de sedert van ouds bekende
Weinig wordt ons in de Heüige Schrift
over den persoon van Judas medegedeeld;
slechts enkele bizonderheden zijn vastge
legd. Dat hij afkomstig Was uit Kerioth, een
dorp zuidwaarts van Hebron gelegen. Dat
zijn vader Simon heette, en dat hij de
eenige Judeeër was onder Jezus' discipe
len. Meer is ons van hem niet bekend.
Weinig gegevens weliswaar; onvolledig in
ieder opzicht, ontoereikend om den geheelen
persoon den lezer duidelijk voor oogen te
stellen.
Maar toch: Onvolledig? Ontoereikend?
Wel verre van dat! Immers het weinige dat
wij met zekerheid omtrent zijn persoon we
ten, aangevuld met hetgeen over zijn sluwe
en 'berekenende natuur, zijn verradersaard
wordt meegedeeld, dat alles tezamen ge
nomen maakt het mogelijk dat ieder onzer,
zij het dan elk op eigen wijze, zich een meer
of minder volledig beeld van dezen mensch
gevormd heeft.
Wie het Schriftverhaal leest, ziet den man
uit Kerioth ook naar 't uiterlijke geteekend:
sluwe oogopslag; naijverig en twistziek in
zijn handelwijze; berekening de drijfveer bij
elke daad.
Het is stellig niet met zekerheid te zeg
gen,. dat Judas naar het uiterlijke een door
God geteekende was. Doch naar algemeenen
regel is de veronderstelling "erdedigbaar,
dat hetgeen daarbinnen leefde, ook naar
buiten zijn sterken weerglans moet getoond
hebben; zóó hebben velen in ouden en nieu
wen tijd de Judas-figuur uitgebeeld. Het id
een voorstelling, stellig niet in strijd met
hetgeen men dagelijks kan ervaren, die ook
in de litteratuur van vele eeuwen zij het
op telkens andere wijze ten duidelijkste
aan het licht treedt.
Welk een diepen indruk heeft Juda's daad
gemaakt! De Apostelen en de eerste Chris
tenen, zij, die dit alles van zoo nabij ge
zien en gehoord hébben, zullen telkens weer
gesproken hébben over bet verraad door
Jezus' discipel aan den Meester gepleegd.
Zullen zij door deze verborgen karakter
trekken wellicht ook op het uiterlijke
oogopslag, gebaar, toespeling zijn gaan
letten, het een met het ander in verband
brengende?
Allengs heeft in breeder kring deze daad
van zich doen spreken. Waar de Evangeliën