sa Voor Vrijheid en Recht Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. God, onze kracht. Jordaanbewoners behoort. Maar het was dan toch steeds dóór de 'kinderen, dat zij met de ouders in aanraking kwam, en het zijn ook in de allereerste plaats deze kinderen, die de aanleiding vormden tot het schrijven van deze schetsen. De Jordanertjes met al hun eigenaar digheden hebben de liefde van haar hart. Zij heeft, waar zij kon, zonneschijn gebracht in hun donkere leven, warmte gewekt in een koude atmosfeer; van een Helper gespro ken in omstandigheden waar geen spoor van hulp of steun te vinden scheen Zij heeft gevoeld, welk een dreiging het is voor een mensch: eenzaam te zijn. Waar Bij die eenzaamheid ontdekte, heeft zij zich ten volle gegeven opdat ook de armsten zou den ervaren wat 'liefde vermag. Zelf getuigt zij; „Vele jaren hei) i'k in de Jordaan gewerkt; het volkskind heeft altijd mijn hart gehad. Toen ik als jong onder wijzeres een keus kon doen tusschen een paar scholen te Schiedam, prefereerde ik de Eerste Openbare Kostelooze School, zooals destijds de naam luidde, boven de deftige meisjesschool. En waar ik jaren lang in de Jordaan het terrein van mijn arbeid heb ge vonden, meen ik wel te kunnen zeggen, dat ik mijn Jordanertjes kenHeb bij mijn werk onder die Jordanertjes getracht, zonne schijn in hun leven te brengen, want niet alleen wonen ze dikwijls in straatjes, die soms spleten in muren lijken, zoo nauw, dat geen zon er in doordringen kan, maar de innerlijke zon is vaak nog minder te vinden." In zekeren zin was haar post een een zame. Zij, die naar ze zelf zegt „de liefde van Christus in de dingen van het dagelijksch gebeuren" wou openbaren zij stond in de door haar gekozen omgeving (de openbare school) wel alleen. Maar ook zulk een eenzame post heeft zijn strijders noodig, en de resultaten mogen door Gods genade somtijds bijzonder heerlijk zijn! Nu zij na jaren op haar werk voor en met de Jordanertjes terug ziet, zegt ze: „Er blijft contact met velen, en zoo zie ik, hoe sommigen door duisternis heen tot het licht komen; hoe anderen het lichtende pad vin den, getrokken door de zonnige blijheid en de rustige verzekerdheid van 't geloof, waar van ze ook op de Jordaanschool hoorden; het gaat niet bij tientallen; neen, 't gaat bij één voor één, maar wie zal zeggen, van hoe veel gezegenden invloed die eene zal zijn voor het gezin, dat gevormd zal worden?" Als zij nu nog met die oude bekenden in aanraking komt, hun handschrift ziet, dan hoopt zij dat zoowel het onderwijs zelf als de resultaten voor hun geestesleven de jeugd van eertijds en de volwassenen van thans ten rijken zege zij. Deze bundel geeft alzoo schetsen waartoe „kinderen die ik gekend heb", het hoofd motief vormden. De schrijfster toont in dit werk, dat zij het tekort aan liefde in de levens dezer Jorda nertjes heeft gepeild, en steeds getracht, dit aan te vullen. Zij zag ook, dat er veel moest bestreden worden; maar nog meer verge ven door degenen als zijzelf! die een blik in de benarde omstandigheden gekregen hebben. Deze schetsen laten den lezer meer dan eens zien, welk een prachtig contact met de ouders het gevolg was van een winnen der kinderen, die daardoor den weg openden tot een spreken over geestelijke dingen. Op on derhoudende wijze beeldt de schrijfster ons dit alles uit. Wij beseffen: hier is iemand aan 't woord, die van haar levenswerk verhaalt, die de kinderen maar ook de volwassenen den weg naar God heeft gewezen. Er is veel, dat ontroert; veel dat van een zuivere visie getuigt in dit boek. Waar vele auteurs de Jordaan tot terrein van hun stu die maakten, heeft zij op niet onverdienste lijke wijze een nieuwe bijdrage aan de rij toegevoegd. Voor het kinderleven in deze sombere, door zorgen verdonkerde omgeving is zij een licht geweest dat warmte gaf en richting tegelijk; daarvan te vertellen is een dringende noodzaak bij haar. Een enkele opmerking zij ons echter ver gund: soms laat de schrijfster haar pen den vrijen loop, waardoor zij te uitvoerig wordt in haar beschouwingen en conclusies. Een eerste vereischte van schetsen als deze moet toch ongetwijfeld dit zijn: dat zij een voorval zuiver en klaar weergeven; op zulk een wijze hun woorden kiezen, dat de lezer in het trekken van zijn conclusies niet mis kan zijn. Boven alles: hem tot nadenken aanzetten, niet met een toepassing op het verhaalde alle zelf-werkzaamheid bij den lezer uitsluiten. Op deze wijze hadden deze schetsen in be knopter vorm stellig aan waarde gewonnen; hoewel het alleszins te begrijpen is, dat de schrijfster zich tot deze uitbreiding liet be wegen wijl ook daarin zoo duidelijk haar toegewijde liefde voor Christus eener- en den gevallen zondaar anderzijds aan 't licht treedt! zonder dat hadden zij stellig ge wonnen uit litterair oogpunt; het evangeli seerend karakter ware ondanks deze beper king niet minder geweest. Deze bundel mag ondanks dit eene, krach tig worden aanbevolen. Velen zullen hem le zen, zijn rijken inhoud waardeeren. Met name voor de bibliotheek der vereeni- gingen beteekent hij een aanwinst. Eenvou dige lectuur, die de lezing alleszins waard is; schetsen die door hun inhoud met belang stelling gelezen worden. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. 0. E. Vrij naar het Engelseh. 29). o Twee keer moest hij bellen voor er iemand kwam. „Cato, zeg tegen je meesteres, dat mevrouw Pomfret wenscht te eten wenscht te eten en gauw een beetje." „Kunt u zelf het bevel niet geven?" vroeg Gloria. „Kan er dan niets in dit huiB gebeu ren zonder die vrouw?" „Wat zal ik je zeggen ze zorgt hier voor alles, een uitstekend meesteres is Dame Diggens ja ja ja niets zou er goed gaan zonder haar. Ga nu maar naar de eetkamer, meiske; ze zullen je wel gauw een stevig maal brengen heel gauw. Ik heb al gegeten en moet nu mijn pijpje rooken en mijn dutje doen." Met nog een omhelzing en een vriendelijk goeden nacht, kon Gloria, door Dido gevolgd, de kamer verlaten. Na eenig zoeken kwam ze in een vertrek, waar nog een etenslucht hing, waar ongewasschen borden op een vuile tafel stonden en kruimels en afge kloven beenen op den grond lagen. Dat zal wel de eetkamer zijn. Ze ging zitten en wachtte, maar niets deed zich hooren en er kwam niemand. Om de verveling wat te verdrijven, ging Gloria naar het venster en keek naar bui ten. De zon was reeds een poos onder, maar de maan gaf voldoende licht om alle voor werpen in den omtrek te onderscheiden. Beneden zich in den tuin zag Gloria iemand van zwaarlijvige gestalte in 't zwart gekleed die voor 'thuis op en neer liep. Zijn vingers speelden met een ketting, die hij in de hand heild. Na eenig turen zag Gloria wat het was, een rozenkrans. „Een roomsehe priester," mompelde ze. „Hij komt zeker dat onhebbelijke schepsel, die Dame Diggens wijsmaken, dat ze zoo'n oprecht Christen is. Wat zou hij in zijn schild voeren?" Gloria zette zich in de schemering in 't raamkozijn; ze had nu tijd om na te den ken. In haar overpeinzingen werd ze ge stoord door het geluid van stemmen. Drie van de jongste telgen uit het geslacht Dig gens waren eens naar de vreemde Engelsche dame komen kijken en vroegen zich verbaasd af, waarom ze daar zoo onbewegelijk in het donker zat. „Wat zon dat schepsel daar in haar eentje uitvoeren ze zit zeker haar zonden te overdenken" merkte er een op, hetgeen de anderen onmiddellijk in lachen deed uitbarsten. Ze wisten niet, hoe dicht ze bij de waarheid waren! „Ze schijnt haar eerste bezoek hier niet zoo erg prettig gevonden te hebben," merkte er een spottend op, waarop Gloria plotse ling tot de werkelijkheid gekomen trotsch het hoofd oprichtte. „Heeft u al gegeten, mevrouw?" vroeg de oudste jongen, die er beter gekleed en aantrekkelijker uitzag dan zijn broertjes. „Neen, men heeft mij niets gebracht, geen voedsel en geen kaarsen", bekende Glo ria nederig, blij dat er tenminste iemand vriendelijk tegen haar was, al was het dan ook maar een kind „ik ben moe en honge- H rig. „'tis een schandaal," zeide Corny Dig gens, wiens ridderlijk gevoel ontwaakte bij het zien van die knappe jonge vrouw die blijkbaar behoefte aan steun had. „Ik zal de kok zeggen eten te brengen en ais hij het niet gauw doet, zal ik hem eens even mo res leeren." „We kunnen hem aan de „Heilige boom" laten binden," zeide 'de tweede jongen toe schietelijk toen Corny wegliep naar de keu ken. Het leek Gloria het beste, zoo mogelijk vriendschap te sluiten; daarom zei ze, zoo opgewekt ais ze kon: „Ik ben blij te hooren, dat jullie hier in Virginië een heiligen boom hebt, in Enge land hebben we die ook. Dansen de slaven daar met Kerstmis omheen?" Mevrouw Pomfret was niet voorbereid op den lachbui, die op haar schijnbaar zoo een voudige vraag volgde. Steeds weer barstten de kinderen opnieuw in schaterlachen uit. „Dansen de slaven dansen! Ja, we laten ze dansen en zingen er bij!" Gloria kon maar niet begrijpen, wat er toch voor buiten gewoon grappigs was in haar vraag. Het tweetal holde weg, nog steeds lachend om die mop aan hun moeder te vertellen. Even later kwam een slaaf een walmende lamp binnenbrengen. Hij verliet het vertrek even en kwam terug met een vuil blad, waarop iets lag, dat op den naam maaltijd moest aan spraak maken; het zag er echter weinig aan lokkelijk uit, een paar stukjes koud vleesch en wat droge korsten brood. Maar Gloria was zoo hongerig dat alle voedsel haar welkom was. „Wordt wakker, Dido", riep ze tot haar slavin, „we hebben eindelijk wat te eten ge kregen." „Dat niet eten voor meesteres dat goed voor honden," riep Dido verontwaardigd uit, toen ze het maal op tafel zag staan. Voor ze zelf begon gaf Gloria wat vleesch en brood aan haar hongerige dienstmaagd, want Dido had na haar vertrek uit Rich mond niets meer gegeten. Het was eigenlijk geen gewoonte, dat een slavin at in 't bijzijn van haar meesteres, maar Gloria achtte het beter haar bediende gedurende haar ver blijf op Holly's Lust bij zich te houden. Het trof mevrouw Pomfret, dat de slavin haar zwarte handen vouwde en God's zegen afsmeekte over het onsmakelijke voedsel, voor ze met haar maal begon. Gloria zelf had, sinds ze getrouwd was, nooit voor of na het eten gebeden. Beschaamd vouwde ook zij een oogenblik de handen. Hoe sober het eten ook was, Gloria was het op dat oogenblik zeer welkom. Teleurstel ling en moeilijkheden waren niet tevergeefs gezonden, langzaam, heel langzaam leerde het trotsche meisje het hoofd buigen. Gloria bad, bad heel ernstig voor ze zich dien nacht ter ruste legde in een zeer schamel gemeubi leerde kamer. Als ze niet zoo vermoeid was geweest, zou ze nauwelijks geslapen hebben, want den geheelen nacht bleef het rumoerig in het groote huis. Maar Gloria hoorde er niets van, de slaap, die vergetelheid bracht, hield haar stevig omvat. door A. M. WESSELS. Rondom „Sehenge". Als wij nog iets over Sehenge willen ver tellen, komen wij het rijk der fabelen en sprookjes dichtbij. Hoe meer we in de ge schiedenis teruggaan, hoe meer we de ver beelding der menschen aan het werk zien. Sommige zaken en gebeurtenissen uit de grijze oudheid zijn geheel verborgen in een dicht weefsel van z.g. fabelen. Dat komt niet alleen daar vandaan, dat die dingen zoo ver van' ons afstaan en dat wij, om er toch iets van te vertellen, maar dapper aan oo g m ofl'C - '8 -.-gSt-g 63 g ïoi ëóo<o§>£0?;3'ë 0.3B§§)Sfe JIsdu - e het opsieren trekken; maar wel degelijk, omdat de verhalen dier gebeurtenissen in den tijd zelf, toen ze werden opgesteld, wer den voorgedragen met een gloed, die waar heid scheen te verleenen aan de fabuleuze vonden, waarmee het naakte feit aan de luisterende massa smakelijk werd gemaakt. 't Spreekt vanzelf, dat er ook op het oude Zuid-Beveland veel dergelijke fabelen wer den rondgestrooid. Eén daarvan is de aan doenlijke historie van de drie broeders Arend, Wisse en Hendrik, die in de twaalf de eeuw ten Westen van Goes leefden. Deze drie brave ridders, aldus de sage, waren liefhebbende bloedverwanten en waren rid ders. Natuurlijk gebeurden er ook wel eens dingen in die Middeleeuwsche periode, waar van hun gemoed zeide, dat het toch niet in den haak was. Teneinde de onrust van hun geweten te stillen en zich op aarde reeds te verzekeren van een goede plaats in de gewesten der zaligen, waaraan zij terecht geloofden, lieten zij alle drie een kerk bouwen. Nauwkeurig historisch onderzoek heeft echter bewezen, dat er in deze veronder stelling niet meer dan een treurig klein korreltje waarheid schuilt. Wij zullen ons thans niet verdiepen in de naamsafleidin gen der dorpen Wissekerke en 's H. Hen drikskinderen. Wel staat vast, dat deze ridders ieder een kasteel hebben gebouwd. Even willen wij iets zeggen over Ridder Arend, die den naam verkreeg van Arend met den buik en die omstreeks 1140 leefde. Omdat de menschen te dier tijde zich nog niet behoefden te laten inschrijven in re gisters van den burgerlijken stand, m.a.w. geen geslachtsnamen hadden, werd aan den gewonen naam dikwijls iets toegevoegd ter onderscheiding. En zoo kreeg onze welgedane baas den melodieuzen naam van Arend met den buik. Veel andere bijzonderheden, dan dat hij een kostelijken eetlust bezat en dat het beren- en evervleesch uitmuntend bij hem gedijde, vinden wij niets van hem vermeld. Alleen nog dit, dat hij stamvader werd van de later zoo beroemde en machtige adellijke familiën van Sehenge, van de Poele en nog een paar andere. Een lid zijner familie, n.l. zijn achterklein zoon Jan, had in zijn leven romantische avonturen. Geen wonder, want hij was schoon van aanzien. Hoor maar: Zijn helder voorhoofd glansde Van moed, van majesteit, Van 't blinkend git der lokken Om 'tedel hoofd gespreid. Zijn treffend oog vereend In 't hemelschoon gelaat, De heuschheid van den ridder Het vuur van den soldaat In 't midden van de helden Stak 't heerlijk hoofd zich uit, Gelijk de fiere lelie, Bij 'tneed'rig heidekruid. Het gebeurde in die dagen nogal eens, dat de Graaf van Holland en Zeeland, Flo- ris IV, zich in deze streken bevond; en wijl hij een liefhebbend echtgenoot schijnt ge weest te zijn, nam hij op zijn tochten dik wijls zijn vrouw Mathilde mee. Vaak bracht het doorluchtige echtpaar eenige dagen door in het fraaie kasteel van heer Jan, die het zijn gasten aan niets liet ontbreken. Gravin Mathilde was zeer getroffen door de schoonheid van den Ridder, terwijl diens vriendelijkheid grooten indruk op haar maakte. Zij stak dit niet onder stoelen of banken en wilde deze Ridder ook een blijk van hare genegenheid geven. Zij kon maar niet verdragen, dat deze Ridder nu zoo maar gewoon Jan heette en vroeg „Ridder uit Zeeland, hoe is nu toch eigenlijk uw naam?" Waarop deze antwoordde; „Jan!" „Draagt gij dan geen anderen naam meer Ridder?", vroeg de Gravin weder. „Neen Edele Vrouwe, op geen enkele an dere kan ik aanspraak maken." „Bezit gij dan geen Heerlijkheid? Of wordt uw Burcht niet door een water omspoeld," ging zij onderzoekend voort. „Helaas Edele Vrouwe, ik voer geen an deren titel, dan die ik u noemde! Wat echter uw tweede vraag betreft, mijn Ridder burcht wordt omspoeld door de Sehenge, een zijarm van de machtige Schelde." „Zoo!", sprak zij minzaam, „noem u dan nu voortaan Heer van Sehenge! Ik zal den Graaf het protocol doen teekenen, dat gij daartoe gerechtigd zijt!" En zoo is het ge schied. Het wapen van Sehenge was tien zilveren byzantijnen (Oostersche munten) op een veld van keel (rood). In het Gothisch Huis te Goes is zulk een fraai wapen te zien. Reeds vroeg was het geslacht der Ridders van Sehenge in het bezit van Heinkenszand, Ovezand en Arnemuidenzand. Zij kregen ook recht op alles, wat tegen deze bezittin gen in de stroomen opkwam en op de Steenisse, tusschen Walcheren, Borsselen en Zuid-Beveland. Daardoor behoorden de later ontstane Kraaijertpolders tot de gemeente 's-Heer Arendskerke, waarin het kasteel Sehenge lag. Te Heinkenszand stichtten de heeren van Sehenge twee burchten, Watervliet en Barbestein, benevens een kapel. Deze kapel werd in 1455 met toestemming van den Graaf tot parochiekerk verheven en kreeg weldra uitgebreide bezittingen. De bewering, dat het kasteel te Sehenge, in ondergrond- sche verbinding stond met het kasteel te Sabbinge, is nooit historisch bewezen. 62. Mobilisatie der jeugd! Dat is een slagwoord geworden, d.w.z. een telkens terugkeerende oproep, die inslaat, die de geesten aanvuurt. Een woord, dat in een daad wordt omgezet! Dat als parool geldt, steeds terugkeerende aansporing tot werken, tot krachtig doorzetten. Nu is het alleen maar zoo jammer, dat die oproep tot mobiel, dat is tot strijdvaardig maken, de laatste jaren is uitgegaan van Rusland, van de Sovjet-regeering. En dat nog wel met een uitgesproken bedoeling, die vreeselijk is. In Rusland wil men de jeugd mobiliseeren tot de groote strijd tegen de godsdienst. Tegen alle godsdienst tegen God-zelf! Is het niet ontzettend? Met ijzig doorzettingsvermogen wordt het de jeugd in gescherpt: godsdienst is opium voor het volk! Met andere woorden: godsdienst ts maar een verdoovingsmiddel, dat ten slotte als vergif werkt; dus moet ieder afschuw worden in geprent voor elke vorm van godsdienst. En nu moet de jeugd als middel dienst doen, om dat vreeselijke idee te laten door werken door alle lagen en leeftijden der maatschappij. Ge rilt hij die gedachte. En terecht! Voor zoo iets zijn eigenlijk alle woorden te zwak tot afkeuring. Nu hebt ge wellicht al heel gauw bij de hand de geruststellende bewering: maar dan zijn wij in ons goede vaderland toch nog wel uitermate bevoorrecht. Hier hooren we daar gelukkig niet zoo van. Misschien wat in de groote steden, maar in de kleinere plaatsen en op het platteland gaat het nog wel goed! En inderdaad, we mogen nog wel dank baar zijn! Maar toch! Bedenk wel, dat zulke verderfelijke beginselen heel vaak in alle stilte beginnen te werken. En dat de propa ganda daarvoor ook wel weet, dat men niet te groot en te sterk en te plotseling begin- moet. Daarom bewerkt men de geesten o zoo slim en naar vooraf vastgestelde geheime wegen. Maar men werkt, rusteloos en vast beraden. Houd u daarvan verzekerd. Mobilisatie der jeugd! Laten wij het ons voor gezegd houden, ouders en opvoeders, onderwijzers en leeraars! Maar laten wij het omzetten in een aansporing tot het goede. Eigenlijk moest het niet noodig zijn, dat de vijanden van de godsdienst ons moeten wak ker schudden. Want het Woord onzes Gods wijst ons genoeg op onze roeping. Maar la ten we ons dan dubbel aangespoord weten, om onze jeugd er altijd weer op te wijzen: daar is maar één weg, om waarlijk gelukkig te zijn, en dat is de weg van de vreeze Gods. „Die zijn weg wèl aanstelt, dien zal Ik Mijn heil doen zien!" zegt de Heere, Wiens Woord de Waarheid is. Mobiliseer de jeugd, maak ze strijdvaar dig! Maar in de goede zin van het woord, zooals God dat wil. Strijdvaardig tegen de zonde, tegen alles, wat niet naar des Heeren wil is. En dan niet strijdvaardig met een trotsch gebaar, met eigenwaan in stem en oogen; niet strijdvaardig met bittere woor den en met de wapenen der wereld; niet met list en geweld, niet met leugen en bedrog; maar strijdvaardig als Christen, dat is met de bede in het hart: wat wilt Gij, Heere, dat ik doen zal; strijdvaardig voor waarheid en gerechtigheid naar des Heeren Woord, ge sterkt door ootmoedig gebed, op de knieën. Neen, dat maakt geen kniesooren en geen kleine huichelaartjes, gelijk de vijand lastert en smaalt. Dat maakt kinderen, kleine en groote, zooals de Heiland die hebben wil. Die Hem zoeken en wenschen na te volgen, zul len door Hem gezegend worden. Dat zijn de kleinen, die Hij onder Zijn hooge bescher ming neemt. En wat ter wereld kan beter zijn? Het heeft Gods belofte, voor dit en voor het toekomende leven. En dat strekt heel wat verder dan de schijnschoone beloften der wereld voor dit tijdelijke alleen! Maar hoe moeten wij als opvoeders daar toe nu arbeiden? Die vraag hoop ik een vol gende maal te beantwoorden. OPVOEDER. Waarom schamen wij ons toch niet do oogen uit het hoofd? Ons is sterkte geboden. En aangeboden. In Christus Jezus. Eiken morgen en eiken avond, overal, on der alle omstandigheden wordt zij ons in Hem aangeboden, Gods eigen sterkte, die de eenige sterkte is. Wij hebben maar te nemen, d.i. wij heb ben maar te gelooven. En dan zijn we elk oogenblik geholpen, koninklijk, goddelijk, zalig geholpen om volkomen te kunnen doen wat wij doen moeten en volkomen te kunnen zijn wat we zijn moeten. Wie den Almachtige aan zijn rechterhand heeft, wankelt niet (Ps. 16 8). En aan deze onwankelbaarheid verandert feitelijk niets door den schijn of de gewaarwording van het tegendeel. U is de kracht zoo stamelt de gemeente met gevouwen handen. Uit den hemel komt een antwoord van jubel en van glorie; U is de kracht! De Vader houdt niets voor zich zelf. Hij wordt niet moede zijn zonen en dochteren de verzekering te herhalen; al het mijne is het uwe. Hij wil bij zijn kinderen identiteit van hun krachI met de zijne. En bewustzijn van die identiteit. PROF. A. J. TH. JONKER. Beste nichtjes en neefjes! Ter herinnering wil ik even vertellen, dat het weer de vierde prijsraadsels zijn, andere zijn er misschien nichtjes of neefjes die het vergeten. Alle oplossingen moeten Donderdag in mijn bezit zijn, de briefjes die later komen, tellen niet meer mee. Er zullen denk ik weer heel wat prijsjes gegeven moeten worden en ik zal m'n best doen weer mooie boekjes voor jullie te krij gen. Beginnen de boekjes jullie nog niet te ver velen? Voor de afwisseling zou ik wel weer eens iets anders willen geven, een paar jaar ge leden hebben we dat ook gedaan; er waren toen meen ik ook foto- en poëzie-albums bij, maar toen bleek dat de meesten toch eigenlijk liever een boekje hadden. Nu is het natuurlijk wel waar, dat je een boekje altijd weer over kunt lezen, maar een album of iets dergelijks is toch ook wel aar dig. Deze keer geven we in ieder geval nog boekjes, dan kunnen we later Wel weer zien. De liefhebbers van schaatsenrijden krijgen nu heusch nog een kans. Zijn er al van jullie op het ijs geweest en er door gezakt. Een paar briefjes zijn verleden week te laat gekomen, dus die neem ik er de volgende keer wel bij. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8