sa
Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
God, onze kracht.
Jordaanbewoners behoort. Maar het was dan
toch steeds dóór de 'kinderen, dat zij met de
ouders in aanraking kwam, en het zijn ook
in de allereerste plaats deze kinderen, die
de aanleiding vormden tot het schrijven van
deze schetsen.
De Jordanertjes met al hun eigenaar
digheden hebben de liefde van haar hart.
Zij heeft, waar zij kon, zonneschijn gebracht
in hun donkere leven, warmte gewekt in
een koude atmosfeer; van een Helper gespro
ken in omstandigheden waar geen spoor van
hulp of steun te vinden scheen
Zij heeft gevoeld, welk een dreiging het
is voor een mensch: eenzaam te zijn. Waar
Bij die eenzaamheid ontdekte, heeft zij zich
ten volle gegeven opdat ook de armsten zou
den ervaren wat 'liefde vermag.
Zelf getuigt zij; „Vele jaren hei) i'k in de
Jordaan gewerkt; het volkskind heeft altijd
mijn hart gehad. Toen ik als jong onder
wijzeres een keus kon doen tusschen een
paar scholen te Schiedam, prefereerde ik de
Eerste Openbare Kostelooze School, zooals
destijds de naam luidde, boven de deftige
meisjesschool. En waar ik jaren lang in de
Jordaan het terrein van mijn arbeid heb ge
vonden, meen ik wel te kunnen zeggen, dat ik
mijn Jordanertjes kenHeb bij mijn
werk onder die Jordanertjes getracht, zonne
schijn in hun leven te brengen, want niet
alleen wonen ze dikwijls in straatjes, die
soms spleten in muren lijken, zoo nauw, dat
geen zon er in doordringen kan, maar de
innerlijke zon is vaak nog minder te vinden."
In zekeren zin was haar post een een
zame. Zij, die naar ze zelf zegt „de
liefde van Christus in de dingen van het
dagelijksch gebeuren" wou openbaren zij
stond in de door haar gekozen omgeving (de
openbare school) wel alleen. Maar ook zulk
een eenzame post heeft zijn strijders noodig,
en de resultaten mogen door Gods genade
somtijds bijzonder heerlijk zijn!
Nu zij na jaren op haar werk voor en
met de Jordanertjes terug ziet, zegt ze: „Er
blijft contact met velen, en zoo zie ik, hoe
sommigen door duisternis heen tot het licht
komen; hoe anderen het lichtende pad vin
den, getrokken door de zonnige blijheid en
de rustige verzekerdheid van 't geloof, waar
van ze ook op de Jordaanschool hoorden;
het gaat niet bij tientallen; neen, 't gaat bij
één voor één, maar wie zal zeggen, van hoe
veel gezegenden invloed die eene zal zijn voor
het gezin, dat gevormd zal worden?"
Als zij nu nog met die oude bekenden in
aanraking komt, hun handschrift ziet, dan
hoopt zij dat zoowel het onderwijs zelf als de
resultaten voor hun geestesleven de jeugd
van eertijds en de volwassenen van thans ten
rijken zege zij.
Deze bundel geeft alzoo schetsen waartoe
„kinderen die ik gekend heb", het hoofd
motief vormden.
De schrijfster toont in dit werk, dat zij het
tekort aan liefde in de levens dezer Jorda
nertjes heeft gepeild, en steeds getracht, dit
aan te vullen. Zij zag ook, dat er veel moest
bestreden worden; maar nog meer verge
ven door degenen als zijzelf! die een
blik in de benarde omstandigheden gekregen
hebben.
Deze schetsen laten den lezer meer dan
eens zien, welk een prachtig contact met de
ouders het gevolg was van een winnen der
kinderen, die daardoor den weg openden tot
een spreken over geestelijke dingen. Op on
derhoudende wijze beeldt de schrijfster ons
dit alles uit. Wij beseffen: hier is iemand aan
't woord, die van haar levenswerk verhaalt,
die de kinderen maar ook de volwassenen
den weg naar God heeft gewezen.
Er is veel, dat ontroert; veel dat van een
zuivere visie getuigt in dit boek. Waar vele
auteurs de Jordaan tot terrein van hun stu
die maakten, heeft zij op niet onverdienste
lijke wijze een nieuwe bijdrage aan de rij
toegevoegd. Voor het kinderleven in deze
sombere, door zorgen verdonkerde omgeving
is zij een licht geweest dat warmte gaf en
richting tegelijk; daarvan te vertellen is een
dringende noodzaak bij haar.
Een enkele opmerking zij ons echter ver
gund: soms laat de schrijfster haar pen den
vrijen loop, waardoor zij te uitvoerig wordt
in haar beschouwingen en conclusies. Een
eerste vereischte van schetsen als deze moet
toch ongetwijfeld dit zijn: dat zij een voorval
zuiver en klaar weergeven; op zulk een wijze
hun woorden kiezen, dat de lezer in het
trekken van zijn conclusies niet mis kan zijn.
Boven alles: hem tot nadenken aanzetten,
niet met een toepassing op het verhaalde alle
zelf-werkzaamheid bij den lezer uitsluiten.
Op deze wijze hadden deze schetsen in be
knopter vorm stellig aan waarde gewonnen;
hoewel het alleszins te begrijpen is, dat de
schrijfster zich tot deze uitbreiding liet be
wegen wijl ook daarin zoo duidelijk haar
toegewijde liefde voor Christus eener- en den
gevallen zondaar anderzijds aan 't licht
treedt! zonder dat hadden zij stellig ge
wonnen uit litterair oogpunt; het evangeli
seerend karakter ware ondanks deze beper
king niet minder geweest.
Deze bundel mag ondanks dit eene, krach
tig worden aanbevolen. Velen zullen hem le
zen, zijn rijken inhoud waardeeren.
Met name voor de bibliotheek der vereeni-
gingen beteekent hij een aanwinst. Eenvou
dige lectuur, die de lezing alleszins waard
is; schetsen die door hun inhoud met belang
stelling gelezen worden.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. 0. E.
Vrij naar het Engelseh.
29). o
Twee keer moest hij bellen voor er iemand
kwam.
„Cato, zeg tegen je meesteres, dat mevrouw
Pomfret wenscht te eten wenscht te eten
en gauw een beetje."
„Kunt u zelf het bevel niet geven?" vroeg
Gloria. „Kan er dan niets in dit huiB gebeu
ren zonder die vrouw?"
„Wat zal ik je zeggen ze zorgt hier voor
alles, een uitstekend meesteres is Dame
Diggens ja ja ja niets zou er goed
gaan zonder haar. Ga nu maar naar de
eetkamer, meiske; ze zullen je wel gauw een
stevig maal brengen heel gauw. Ik heb
al gegeten en moet nu mijn pijpje rooken
en mijn dutje doen."
Met nog een omhelzing en een vriendelijk
goeden nacht, kon Gloria, door Dido gevolgd,
de kamer verlaten. Na eenig zoeken kwam
ze in een vertrek, waar nog een etenslucht
hing, waar ongewasschen borden op een
vuile tafel stonden en kruimels en afge
kloven beenen op den grond lagen. Dat zal
wel de eetkamer zijn.
Ze ging zitten en wachtte, maar niets
deed zich hooren en er kwam niemand.
Om de verveling wat te verdrijven, ging
Gloria naar het venster en keek naar bui
ten. De zon was reeds een poos onder, maar
de maan gaf voldoende licht om alle voor
werpen in den omtrek te onderscheiden.
Beneden zich in den tuin zag Gloria iemand
van zwaarlijvige gestalte in 't zwart gekleed
die voor 'thuis op en neer liep. Zijn vingers
speelden met een ketting, die hij in de
hand heild. Na eenig turen zag Gloria wat
het was, een rozenkrans.
„Een roomsehe priester," mompelde ze.
„Hij komt zeker dat onhebbelijke schepsel,
die Dame Diggens wijsmaken, dat ze zoo'n
oprecht Christen is. Wat zou hij in zijn schild
voeren?"
Gloria zette zich in de schemering in
't raamkozijn; ze had nu tijd om na te den
ken.
In haar overpeinzingen werd ze ge
stoord door het geluid van stemmen. Drie
van de jongste telgen uit het geslacht Dig
gens waren eens naar de vreemde Engelsche
dame komen kijken en vroegen zich verbaasd
af, waarom ze daar zoo onbewegelijk in het
donker zat. „Wat zon dat schepsel daar in
haar eentje uitvoeren ze zit zeker haar
zonden te overdenken" merkte er een op,
hetgeen de anderen onmiddellijk in lachen
deed uitbarsten. Ze wisten niet, hoe dicht ze
bij de waarheid waren!
„Ze schijnt haar eerste bezoek hier niet
zoo erg prettig gevonden te hebben," merkte
er een spottend op, waarop Gloria plotse
ling tot de werkelijkheid gekomen trotsch
het hoofd oprichtte.
„Heeft u al gegeten, mevrouw?" vroeg
de oudste jongen, die er beter gekleed en
aantrekkelijker uitzag dan zijn broertjes.
„Neen, men heeft mij niets gebracht,
geen voedsel en geen kaarsen", bekende Glo
ria nederig, blij dat er tenminste iemand
vriendelijk tegen haar was, al was het dan
ook maar een kind „ik ben moe en honge-
H
rig.
„'tis een schandaal," zeide Corny Dig
gens, wiens ridderlijk gevoel ontwaakte bij
het zien van die knappe jonge vrouw die
blijkbaar behoefte aan steun had. „Ik zal
de kok zeggen eten te brengen en ais hij het
niet gauw doet, zal ik hem eens even mo
res leeren."
„We kunnen hem aan de „Heilige boom"
laten binden," zeide 'de tweede jongen toe
schietelijk toen Corny wegliep naar de keu
ken.
Het leek Gloria het beste, zoo mogelijk
vriendschap te sluiten; daarom zei ze, zoo
opgewekt ais ze kon:
„Ik ben blij te hooren, dat jullie hier in
Virginië een heiligen boom hebt, in Enge
land hebben we die ook. Dansen de slaven
daar met Kerstmis omheen?"
Mevrouw Pomfret was niet voorbereid op
den lachbui, die op haar schijnbaar zoo een
voudige vraag volgde. Steeds weer barstten
de kinderen opnieuw in schaterlachen uit.
„Dansen de slaven dansen! Ja, we laten
ze dansen en zingen er bij!" Gloria kon
maar niet begrijpen, wat er toch voor buiten
gewoon grappigs was in haar vraag. Het
tweetal holde weg, nog steeds lachend om
die mop aan hun moeder te vertellen. Even
later kwam een slaaf een walmende lamp
binnenbrengen. Hij verliet het vertrek even
en kwam terug met een vuil blad, waarop iets
lag, dat op den naam maaltijd moest aan
spraak maken; het zag er echter weinig aan
lokkelijk uit, een paar stukjes koud vleesch
en wat droge korsten brood. Maar Gloria was
zoo hongerig dat alle voedsel haar welkom
was.
„Wordt wakker, Dido", riep ze tot haar
slavin, „we hebben eindelijk wat te eten ge
kregen."
„Dat niet eten voor meesteres dat goed
voor honden," riep Dido verontwaardigd uit,
toen ze het maal op tafel zag staan.
Voor ze zelf begon gaf Gloria wat vleesch
en brood aan haar hongerige dienstmaagd,
want Dido had na haar vertrek uit Rich
mond niets meer gegeten. Het was eigenlijk
geen gewoonte, dat een slavin at in 't bijzijn
van haar meesteres, maar Gloria achtte het
beter haar bediende gedurende haar ver
blijf op Holly's Lust bij zich te houden.
Het trof mevrouw Pomfret, dat de slavin
haar zwarte handen vouwde en God's zegen
afsmeekte over het onsmakelijke voedsel,
voor ze met haar maal begon. Gloria zelf
had, sinds ze getrouwd was, nooit voor of
na het eten gebeden. Beschaamd vouwde ook
zij een oogenblik de handen.
Hoe sober het eten ook was, Gloria was
het op dat oogenblik zeer welkom. Teleurstel
ling en moeilijkheden waren niet tevergeefs
gezonden, langzaam, heel langzaam leerde
het trotsche meisje het hoofd buigen. Gloria
bad, bad heel ernstig voor ze zich dien nacht
ter ruste legde in een zeer schamel gemeubi
leerde kamer. Als ze niet zoo vermoeid was
geweest, zou ze nauwelijks geslapen hebben,
want den geheelen nacht bleef het rumoerig
in het groote huis. Maar Gloria hoorde er
niets van, de slaap, die vergetelheid bracht,
hield haar stevig omvat.
door A. M. WESSELS.
Rondom „Sehenge".
Als wij nog iets over Sehenge willen ver
tellen, komen wij het rijk der fabelen en
sprookjes dichtbij. Hoe meer we in de ge
schiedenis teruggaan, hoe meer we de ver
beelding der menschen aan het werk zien.
Sommige zaken en gebeurtenissen uit de
grijze oudheid zijn geheel verborgen in een
dicht weefsel van z.g. fabelen. Dat komt
niet alleen daar vandaan, dat die dingen
zoo ver van' ons afstaan en dat wij, om er
toch iets van te vertellen, maar dapper aan
oo g
m
ofl'C
-
'8
-.-gSt-g 63 g ïoi
ëóo<o§>£0?;3'ë 0.3B§§)Sfe JIsdu -
e
het opsieren trekken; maar wel degelijk,
omdat de verhalen dier gebeurtenissen in
den tijd zelf, toen ze werden opgesteld, wer
den voorgedragen met een gloed, die waar
heid scheen te verleenen aan de fabuleuze
vonden, waarmee het naakte feit aan de
luisterende massa smakelijk werd gemaakt.
't Spreekt vanzelf, dat er ook op het oude
Zuid-Beveland veel dergelijke fabelen wer
den rondgestrooid. Eén daarvan is de aan
doenlijke historie van de drie broeders
Arend, Wisse en Hendrik, die in de twaalf
de eeuw ten Westen van Goes leefden. Deze
drie brave ridders, aldus de sage, waren
liefhebbende bloedverwanten en waren rid
ders. Natuurlijk gebeurden er ook wel eens
dingen in die Middeleeuwsche periode, waar
van hun gemoed zeide, dat het toch niet in
den haak was. Teneinde de onrust van hun
geweten te stillen en zich op aarde reeds
te verzekeren van een goede plaats in de
gewesten der zaligen, waaraan zij terecht
geloofden, lieten zij alle drie een kerk
bouwen.
Nauwkeurig historisch onderzoek heeft
echter bewezen, dat er in deze veronder
stelling niet meer dan een treurig klein
korreltje waarheid schuilt. Wij zullen ons
thans niet verdiepen in de naamsafleidin
gen der dorpen Wissekerke en 's H. Hen
drikskinderen.
Wel staat vast, dat deze ridders ieder een
kasteel hebben gebouwd.
Even willen wij iets zeggen over Ridder
Arend, die den naam verkreeg van Arend
met den buik en die omstreeks 1140 leefde.
Omdat de menschen te dier tijde zich nog
niet behoefden te laten inschrijven in re
gisters van den burgerlijken stand, m.a.w.
geen geslachtsnamen hadden, werd aan den
gewonen naam dikwijls iets toegevoegd ter
onderscheiding.
En zoo kreeg onze welgedane baas den
melodieuzen naam van Arend met den buik.
Veel andere bijzonderheden, dan dat hij een
kostelijken eetlust bezat en dat het beren-
en evervleesch uitmuntend bij hem gedijde,
vinden wij niets van hem vermeld. Alleen
nog dit, dat hij stamvader werd van de
later zoo beroemde en machtige adellijke
familiën van Sehenge, van de Poele
en nog een paar andere.
Een lid zijner familie, n.l. zijn achterklein
zoon Jan, had in zijn leven romantische
avonturen. Geen wonder, want hij was
schoon van aanzien. Hoor maar:
Zijn helder voorhoofd glansde
Van moed, van majesteit,
Van 't blinkend git der lokken
Om 'tedel hoofd gespreid.
Zijn treffend oog vereend
In 't hemelschoon gelaat,
De heuschheid van den ridder
Het vuur van den soldaat
In 't midden van de helden
Stak 't heerlijk hoofd zich uit,
Gelijk de fiere lelie,
Bij 'tneed'rig heidekruid.
Het gebeurde in die dagen nogal eens,
dat de Graaf van Holland en Zeeland, Flo-
ris IV, zich in deze streken bevond; en wijl
hij een liefhebbend echtgenoot schijnt ge
weest te zijn, nam hij op zijn tochten dik
wijls zijn vrouw Mathilde mee. Vaak bracht
het doorluchtige echtpaar eenige dagen door
in het fraaie kasteel van heer Jan, die het
zijn gasten aan niets liet ontbreken.
Gravin Mathilde was zeer getroffen door
de schoonheid van den Ridder, terwijl diens
vriendelijkheid grooten indruk op haar
maakte. Zij stak dit niet onder stoelen of
banken en wilde deze Ridder ook een blijk
van hare genegenheid geven. Zij kon maar
niet verdragen, dat deze Ridder nu zoo maar
gewoon Jan heette en vroeg „Ridder uit
Zeeland, hoe is nu toch eigenlijk uw naam?"
Waarop deze antwoordde; „Jan!"
„Draagt gij dan geen anderen naam meer
Ridder?", vroeg de Gravin weder.
„Neen Edele Vrouwe, op geen enkele an
dere kan ik aanspraak maken."
„Bezit gij dan geen Heerlijkheid? Of wordt
uw Burcht niet door een water omspoeld,"
ging zij onderzoekend voort.
„Helaas Edele Vrouwe, ik voer geen an
deren titel, dan die ik u noemde! Wat
echter uw tweede vraag betreft, mijn Ridder
burcht wordt omspoeld door de Sehenge,
een zijarm van de machtige Schelde."
„Zoo!", sprak zij minzaam, „noem u dan
nu voortaan Heer van Sehenge! Ik zal den
Graaf het protocol doen teekenen, dat gij
daartoe gerechtigd zijt!" En zoo is het ge
schied. Het wapen van Sehenge was tien
zilveren byzantijnen (Oostersche munten)
op een veld van keel (rood). In het Gothisch
Huis te Goes is zulk een fraai wapen te
zien.
Reeds vroeg was het geslacht der Ridders
van Sehenge in het bezit van Heinkenszand,
Ovezand en Arnemuidenzand. Zij kregen
ook recht op alles, wat tegen deze bezittin
gen in de stroomen opkwam en op de
Steenisse, tusschen Walcheren, Borsselen en
Zuid-Beveland. Daardoor behoorden de later
ontstane Kraaijertpolders tot de gemeente
's-Heer Arendskerke, waarin het kasteel
Sehenge lag.
Te Heinkenszand stichtten de heeren van
Sehenge twee burchten, Watervliet en
Barbestein, benevens een kapel. Deze kapel
werd in 1455 met toestemming van den
Graaf tot parochiekerk verheven en kreeg
weldra uitgebreide bezittingen. De bewering,
dat het kasteel te Sehenge, in ondergrond-
sche verbinding stond met het kasteel te
Sabbinge, is nooit historisch bewezen.
62.
Mobilisatie der jeugd!
Dat is een slagwoord geworden, d.w.z. een
telkens terugkeerende oproep, die inslaat,
die de geesten aanvuurt. Een woord, dat in
een daad wordt omgezet! Dat als parool
geldt, steeds terugkeerende aansporing tot
werken, tot krachtig doorzetten.
Nu is het alleen maar zoo jammer, dat die
oproep tot mobiel, dat is tot strijdvaardig
maken, de laatste jaren is uitgegaan van
Rusland, van de Sovjet-regeering. En dat
nog wel met een uitgesproken bedoeling, die
vreeselijk is. In Rusland wil men de jeugd
mobiliseeren tot de groote strijd tegen de
godsdienst. Tegen alle godsdienst tegen
God-zelf! Is het niet ontzettend? Met ijzig
doorzettingsvermogen wordt het de jeugd in
gescherpt: godsdienst is opium voor het volk!
Met andere woorden: godsdienst ts maar een
verdoovingsmiddel, dat ten slotte als vergif
werkt; dus moet ieder afschuw worden in
geprent voor elke vorm van godsdienst.
En nu moet de jeugd als middel dienst
doen, om dat vreeselijke idee te laten door
werken door alle lagen en leeftijden der
maatschappij.
Ge rilt hij die gedachte. En terecht! Voor
zoo iets zijn eigenlijk alle woorden te zwak
tot afkeuring.
Nu hebt ge wellicht al heel gauw bij de
hand de geruststellende bewering: maar dan
zijn wij in ons goede vaderland toch nog wel
uitermate bevoorrecht. Hier hooren we daar
gelukkig niet zoo van. Misschien wat in de
groote steden, maar in de kleinere plaatsen
en op het platteland gaat het nog wel goed!
En inderdaad, we mogen nog wel dank
baar zijn! Maar toch! Bedenk wel, dat zulke
verderfelijke beginselen heel vaak in alle
stilte beginnen te werken. En dat de propa
ganda daarvoor ook wel weet, dat men niet
te groot en te sterk en te plotseling begin-
moet. Daarom bewerkt men de geesten o zoo
slim en naar vooraf vastgestelde geheime
wegen. Maar men werkt, rusteloos en vast
beraden. Houd u daarvan verzekerd.
Mobilisatie der jeugd! Laten wij het ons
voor gezegd houden, ouders en opvoeders,
onderwijzers en leeraars! Maar laten wij het
omzetten in een aansporing tot het goede.
Eigenlijk moest het niet noodig zijn, dat de
vijanden van de godsdienst ons moeten wak
ker schudden. Want het Woord onzes Gods
wijst ons genoeg op onze roeping. Maar la
ten we ons dan dubbel aangespoord weten,
om onze jeugd er altijd weer op te wijzen:
daar is maar één weg, om waarlijk gelukkig
te zijn, en dat is de weg van de vreeze Gods.
„Die zijn weg wèl aanstelt, dien zal Ik Mijn
heil doen zien!" zegt de Heere, Wiens Woord
de Waarheid is.
Mobiliseer de jeugd, maak ze strijdvaar
dig! Maar in de goede zin van het woord,
zooals God dat wil. Strijdvaardig tegen de
zonde, tegen alles, wat niet naar des Heeren
wil is. En dan niet strijdvaardig met een
trotsch gebaar, met eigenwaan in stem en
oogen; niet strijdvaardig met bittere woor
den en met de wapenen der wereld; niet met
list en geweld, niet met leugen en bedrog;
maar strijdvaardig als Christen, dat is met
de bede in het hart: wat wilt Gij, Heere, dat
ik doen zal; strijdvaardig voor waarheid en
gerechtigheid naar des Heeren Woord, ge
sterkt door ootmoedig gebed, op de knieën.
Neen, dat maakt geen kniesooren en geen
kleine huichelaartjes, gelijk de vijand lastert
en smaalt. Dat maakt kinderen, kleine en
groote, zooals de Heiland die hebben wil. Die
Hem zoeken en wenschen na te volgen, zul
len door Hem gezegend worden. Dat zijn de
kleinen, die Hij onder Zijn hooge bescher
ming neemt. En wat ter wereld kan beter
zijn? Het heeft Gods belofte, voor dit en voor
het toekomende leven. En dat strekt heel wat
verder dan de schijnschoone beloften der
wereld voor dit tijdelijke alleen!
Maar hoe moeten wij als opvoeders daar
toe nu arbeiden? Die vraag hoop ik een vol
gende maal te beantwoorden.
OPVOEDER.
Waarom schamen wij ons toch niet do
oogen uit het hoofd? Ons is sterkte geboden.
En aangeboden. In Christus Jezus.
Eiken morgen en eiken avond, overal, on
der alle omstandigheden wordt zij ons in
Hem aangeboden, Gods eigen sterkte, die de
eenige sterkte is.
Wij hebben maar te nemen, d.i. wij heb
ben maar te gelooven. En dan zijn we elk
oogenblik geholpen, koninklijk, goddelijk,
zalig geholpen om volkomen te kunnen doen
wat wij doen moeten en volkomen te kunnen
zijn wat we zijn moeten.
Wie den Almachtige aan zijn rechterhand
heeft, wankelt niet (Ps. 16 8). En aan deze
onwankelbaarheid verandert feitelijk niets
door den schijn of de gewaarwording van
het tegendeel.
U is de kracht zoo stamelt de gemeente
met gevouwen handen. Uit den hemel komt
een antwoord van jubel en van glorie; U is
de kracht! De Vader houdt niets voor zich
zelf. Hij wordt niet moede zijn zonen en
dochteren de verzekering te herhalen; al het
mijne is het uwe. Hij wil bij zijn kinderen
identiteit van hun krachI met de zijne.
En bewustzijn van die identiteit.
PROF. A. J. TH. JONKER.
Beste nichtjes en neefjes!
Ter herinnering wil ik even vertellen, dat
het weer de vierde prijsraadsels zijn, andere
zijn er misschien nichtjes of neefjes die het
vergeten.
Alle oplossingen moeten Donderdag in mijn
bezit zijn, de briefjes die later komen, tellen
niet meer mee.
Er zullen denk ik weer heel wat prijsjes
gegeven moeten worden en ik zal m'n best
doen weer mooie boekjes voor jullie te krij
gen.
Beginnen de boekjes jullie nog niet te ver
velen?
Voor de afwisseling zou ik wel weer eens
iets anders willen geven, een paar jaar ge
leden hebben we dat ook gedaan; er waren
toen meen ik ook foto- en poëzie-albums bij,
maar toen bleek dat de meesten toch eigenlijk
liever een boekje hadden.
Nu is het natuurlijk wel waar, dat je een
boekje altijd weer over kunt lezen, maar een
album of iets dergelijks is toch ook wel aar
dig.
Deze keer geven we in ieder geval nog
boekjes, dan kunnen we later Wel weer zien.
De liefhebbers van schaatsenrijden krijgen
nu heusch nog een kans.
Zijn er al van jullie op het ijs geweest
en er door gezakt.
Een paar briefjes zijn verleden week te laat
gekomen, dus die neem ik er de volgende
keer wel bij.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.