r I j J xj x I I ugu •a <a 11a I.&a X p De Teekenwedstrijd. 8.) 13 a - Zaterdag 13 Februari 1932 "■HH'B- I 46e Jaar gang No. 142 Voor den Zondag. Strijd en Overwinning. Wat God heeft gedaan. Letterkundige bijdragen. Kinderen die ik gekend heb c oo <o r-OJWCOCOMKKC, 1 - - - o NO CO CO CO CO CO *3 fc3 O rf* tOHk CD CO tO <1 s g tt> pi P 09 05 <1 I X H». H»- 05 CQ H* p, t^{ §T Cop p, 00 to i toto to 1— roo ÏO CD rf*. CO ioia«iooi|i. CD c co M CO CQ Q to O <D a, w w CD to to CO Hier volgen de 4e prijsraadsels. I. Voor de groeperen. Mijn geheel bestaat uit 56 letters. 43, 47, 5, 44, 15, 34, 56 was een zoon van Lea. Mozes moest het volk zegenen van den berg 36, 12, 33, 16, 43, 52, 49. De 53, 14,6, is een rivier. 21, 29, 40, 2, 17, 48 is een ander woord voor kom. Een 55, 37, 4, 15, 28, 42 is een bekend dier uit den Bijbel. Het 16, 38, 34, 36, 46, 11, 25, 54 is een Bijbelboek. Sommige dominee's dragen 22, 35, 9, 18, 41, 24. 26, 1, 13, 30, 39, 33 mag men kwaad doen. Een 32, 50, 36 is een vrucht. Gideon had een kleine 22, 8, 56, 27, 20. Levieten waren van de stam van 45, 23, 51, 7, 20. 3, 31 !s een persoonlijk voornaamwoord. II. Voor de kleineren: Mijn geheel bestaat uit 31 letters. Een 12. 22. 28. 3. 29. 29. 8 wordt in de eerste klas gebruikt. Op school moet je veel 28. 20. 13. 16. 4. 24. De juffrouw is wel eens 15. 2. 21. 19. 5. 31. De 8. 26. 4. 11. 27. 17. 14 is de baas. Als je 23. 9. 18. 7. 30 omkeert heb je zes. 1. 25. 10. 5 is een meisjesnaam. 6 is een medeklinker. „Zoo Willem, kom je eens naar Theo toe? Daar doe je goed aan, jongen. Op 't oogen- Mik is hij niet al te lekker en ligt op den divan." „Zal ik dan maar liever weggaan, juf frouw?" „Nee hoor, doe je natte jas maar uit en .ga mee naar binnen. Je bezoek geeft nog wat afleiding aan Theo. Hij is tegenwoordig niets vroolijk. Misschien 'heeft hij iets onder de leden en komt het daardoor." Achter juffrouw van Vliet betrad Willem nu de kamer waar Theo lag. „Hier is bezoek voor je, jongen," zei juf frouw van Vliet. „Treft dat niet mooi op zoo'n regenmiddag? 'k Zou zeggen: praten jullie eerst maar wat met elkaar, dan is er straks misschien nog wel gelegenheid voor een spelletje." Met een lusteloos gezicht kwam Theo overeind. „Ben je ziek?" vroeg Willem. ,,'k Weet niet, 'k ben zoo vervelend," ant woordde Theo. „Heb je liever dat ik wegga?" stelde Wil lem voor, „zeg het dan maar gerust." „0 nee," antwoordde Theo, en uit achaamte over zichzelf klonk zijn antwoord eigenlijk hartelijker dan hij meende, „o nee, blijf maar gerust hier." Ja, Theo schaamde zich. Met opzet was hij Willem den laatsten tijd uit den weg gegaan, omdat telkens als hij hem ont moette, 'hij weer aan dien middag moest denken, toen hij met opzet Willem's werk verknoeide. Om de mecanodoos te winnen, en nu hij die doos bezat, 'had hij niet eens pleizier om er mee te spelen Willem moest het toch vast wel gemerkt hebben, dat hij hem ontliep. En nu kwam hij toch weer hier't Was toch wel een echte vriendJa, Theo schaamde zich. Juffrouw van Vliet was onderwijl even de kamer uit geweest. Nu kwam ze weer binnen met twee kopjes thee. „A'lstublief, heeren," lachte ze, „daar heb ben jullie een kopje thee. Dat zal wel sma ken, denk ik." „Nou en of," antwoordde Willem. „Dank u wel, juffrouw." „Hoe is 't nou met de hoofdpijn, Theo, al wat heter?" vroeg juffrouw van Vliet verder. „0 ja moeder, 't schikt wel. Ik ga op staan." „Best," antwoordde ze. ,,'k Dacht wel dat het je goed zou doen als je bezoek kreeg. Nu, jullie kunt je best samen vermaken. Ga maar v at lezen of een spelletje doen, ik heb nog wat te werken. Straks kom ik nog wel eens kijken." Moeder van Vliet begreep best, dat het -Sf tusschen die beiden wel vlotten zou, als ze de kamer uit was. En 't ging ook uitstekend. Theo werd hoe langer hoe vriendelijker tegen Willem. Eerst keken ze wat in het mooie Verkades-aibum, dat Theo had en toen speelden ze een spelletje domino. Af en toe kwam juffrouw van Vliet eens binnen en tracteerde de beide jongens op een koekje of een stukje chocolade. „Zullen we nu nog wat met je mecano doos spelen, Theo?" vroeg Willem. Plotseling betrok Theo's gelaat. „Hè nee," zei hij, „daar heb ik niets geen zin in. En 't is boven, heelemaal onder in mijn kast." Juist kwam juffrouw van Vliet weer bin nen en hoorde de laatste woorden. „Praten jullie over Theo's mecano-doos? Zal ik je eens wat zeggen, Willem? Theo is heusch zoo'n mooie prijs niet waard, want zooloang hls hij haar heeft, heb ik hem er nog maar een paar keer mee zien spelen." „Wat geeft dat nou, moeder?" mompelde Theo. „Nou maar, ik zou er wel mee spelen, als ik hem gewonnen had, geloof dat maar ge rust," riep Willem uit. Na een half uurtje stapte Willem op. De verhouding tusschen de beide jongens was beter, als zij in lang geweest was. „Je moet maar eens vaker komen, Wil lem," noodigde juffrouw van Vliet toen ze hem uitliet, ,,'t Is een echt gezellige middag geweest." En Willem was het hiermee volkomen eens. HOOFDSTUK 7. Theo. Er volgde een onrustige nacht voor Theo op den middag, die hij met Willem had doorgebracht. Wat was zijn vriendje toch aardig voor hem geweest, gistermiddag. En dat, nadat hij al weken lang, hem met op zet ontweken was. Dat had Willem natuur lijk best gemerkt en toch was hij gisteren weer gekomen en den geheelen middag bij hem gebleven, ook al voelde hij (Theo) zich eerst niet prettig. Hij had Willem toch wel gemeen behandeldKon hij het maar goedmakenGoedmaken? Maar dat be- teekende immers dat hij Willem alles moest zeggen wat er gebeurd was? En dat durfde Theo niet, of liever dat wilde hij niet. 0, wat zou Willem minachtend op hem neerzien, als hij alles wist. Nee, die ge dachte kon Theo niet verdragenMaar als 'hij: Willem de mecanodoos eens -gaf? Dat zou toch wel veel schelen, want dan be hoefde hij toch niet meer te denken, dat hij een prijs had, die hem niet toekwam. Ja, dat zou hij doen. Morgen zou hij Willem de mecanodoos geven, dadelijk. En nu was het morgen, en nu kwam Theo met een bleek, vermoeid gezicht, beneden. Moeder schrok van hem. „Maar Theo, wat scheelt er aan? Je ziet zoo bleek." ,,'k Heb weer hoofdpijn, moeder, en van nacht ook niet lekker geslapen." „Wil je soms 'liever thuis blijven, Theo? Dan zal ik den dokter laten komen." „Nee hoor moeder, ik kan best naar school. Misschien is 't straks wel wat beter." „Nu, ik zal het nog een dagje aanzien, jongen. Maar als je morgen niet beter bent, dan houd ik je thuis." Toen gingen moeder en Theo samen ont bijten. Vader was al naar het werk gegaan. Bezorgd keek moeder toe, hoe Theo met groote moeite een paar dunne 'boterhamme tjes opat. Dat ging heusch niet goed zoo met haar jongen. Ziezoo, eindelijk had Theo zijn brood toch op. „Mag ik weggaan, moeder?" „Ja, Theo, ga maar. Mocht je hoofdpijn erger worden, dan kom je naar huis hoor." „Ja, moeder," antwoordde Theo. Even later stapte hij de deur uit. „He Theo, wacht even, dan ga ik mee," klok er een stem achter hem. Dat was Willem. Wat trof dal bijzonder, nu kon 'hij hem vóór schooltijd Ie mecano doos nog geven. Theo wachtte even tot Willem hem had ingehaald Nadat ze 'n eindje samen voortgegaan wa ren begon Theo opeens: „Zeg Willem, hier heb jij de doos. Ik geef er toch niet om." Verbaast keek Willem naar het pakje, dat Theo hem in de hand had geduwd. „Ik, de mecanodoos? Maar die wil ik niet hebben? Die heb jij immers gewonnen?" „Ja," zei Theo gejaagd, „maar ik geef er niet om. Neem jij hem nu maar, en.en 't spijt me, dat ikden laatsten tijdniet aardig voor je was." Verbluft keek Willem zijn vriendje aan. Zou Theo hem daarom de doos geven, om zijn onvriendelijkheid van den laatsten tijd goed te maken? Maar dat hoefde toch niet? „Toe jo," zei hij hartelijk, „praat daar toch niet meer over. Dat ben ik allang ver geten nu je weer gewoon doet. Maar daar om behoef je mij toch je doos niet te geven?" „Neem hem nou maar, Willem, je doet er mij heusch een pleizier mee." „Nou, je bent een rare hoor," lachte Wil lem. „Maar als je het dan met alle geweld wilt, moet je het zelf weten," en langzaam 'liet Willem het pakje in zijn tasch glijden. MoederMoeder Verschrikt ontwaakte juffrouw van Vliet Hoorde ze daar nu roepen, of verbeeldde ze zich dat maar? Ze zat nu rechtop in bed en luisterde. Geen geluid drong tot haar door. Zoowel in haar eigen slaapkamer, als in het kamertje van Theo, dat daarnaast was, bleef alles stil. Ze had zich dus zeker vergist. Juist wilde ze zich weer rustig neerleggen, toen, opeens, daar hoorde ze weer roepen: „Moeder Moeder Er was geen vergissing mogelijk. Theo riep haar. Met één sprong was moeder het bed uit en bijna in 't zelfde oogenbli'k stond ze in 't kamertje naast de hare, aan Theo's ledi kant. Hij zat rechtop in bed en staarde haar met groote oogen aan. Moeder zag het dadelijk, Theo was hard ziek. „Wat scheelt er aan, m'n jongen?" vroeg ze, terwijl ze probeerde hem zachtjes neer te 'leggen. Hoe schrok moeder I Theo her kende haar niet eens. „Moeder... moeder..." klonk 't weer, en even later kreunend: „m'n hoofd... m'n hoofd..." „Stil maar vent," kalmeerde ze. „Moeder is hier. Heb je zoo'n hoofdpijn, Theo?" Er kwam geen antwoord. Kreunend liet Theo zich in zijn kussens terugvallen. Toen hij even kalmer werd, ging moeder haastig vader roepen en zich wat meer aankleden. Vol bezorgdheid stonden de ouders even later aan het 'bed. Wat zou hun jongen schelen? Toen het onrustig woelen en 'kreu nen weer begon, trachtte moeder hem door koudwater-verbanden wat te kahneeren. Maar 't hielp slechts voor een oogenblik. Toen de morgen begon aan te breken zei vader: „Wat dunkt je vrouw? 't Is nog wel vroeg, maar zou ik toch maar niet om den dokter gaan?" Moeder keek naar Theo. Onrustig plukten zijn vingers aan de lakens. Daar opeens klonk door het stille vertrekje zijn stem: „Neem hem nu maar Willem. Hij is heusch voor jou". „Hij ijlt", fluisterde moeder. „Ja man, haal maar gauw den dokter, ik durf heusch niet langer wachten." Toen vader weg was, maakte moeder zich allerlei verwijten. Waarom had ze Theo niet eerder thuis gehouden? Waarom niet vroe ger den dokter laten komen? Maar zij had niet kunnen denken dat haar jongen zoo hard ziek zou worden. Dokter kwam. Zorgvuldig onderzocht hij den zieke. Toen schudde hij het hoofd. „Is 't ernstig dokter?" vroegen vader en moeder bijna tegelijk. Dokter gaf een ontwijkend antwoord. ,,'k Moet het eerst nog wat aanzien, maar 't ventje moet een zorgvuldige verpleging hebben. Kunt u dat op u nemen? Anders is het beter voor hem, dat hij naar een inrich ting gaat." Verslagen zagen vader en moeder elkan der aan. Maar ze begrepen elkaar. „Laat ons kind alstublieft thuis, dokter," smeekte moeder. Ik zal alles doen wat u zegt?" „Goed", antwoordde dokter, „dan kunt u hem overdag verplegen, en voor 's nachts zal ik, zoolang het noodig is, een zuster sturen." (Wordt vervolgd.) a> o M- m o XX]IXl M- tO M> tO tD lO <1 <1 CD <D> 3 P P P P <-♦- a> co co c-t- p 3 CO H» 2 CD n a co P-« CD ÖNDA<1 J BL AD EEUW Ik heb de wereld overwonnen. Johannes 16 33b. In dé wereld zult gij verdrukking heb ben zoo beschrijft de Heiland het lot dat iedere Christen in dit leven wacht Hier onder verstaat Jezus zeker niet het leed, dat wij met alle stervelingen gemeen hebben en dat rechtvaardigen zoowel als goddeloo- zen wedervaart. Pijn en ziekte, dood en rouw, harde, eentonige arbeid en slapeloos doorweende nachten, zij gaan geen enkele woning voorbij. Elk huis heeft zijn kruis, om het even, of de handen gevouwen of de vuisten gebald worden. Het blijde psalm gezang houdt het donkere leed al evenmin buiten uw gezin als het vloeken en spot ten met God en Zijn gebod. De Heiland ziet hier echter op het leed, dat ons als Christenen om Zijn naam en Koninkrijk overvalt door de ons vijandige wereld. Hij denkt aan de drie doodsvijanden, Sa tan, wereld en eigen vleesch, die in onheil spellend bondgenootschap niet rusten zul len, aleer de naam van Christus om of door ons gelasterd of de zekere komst van Zijn Koninkrijk verhinderd of belemmerd wordt. Het spoor van Christus vormt altijd een rechten hoek met het oude spoor der we reld, zoodat botsing en strijd nooit en ner gens kan uitblijven. Altijd, altijd botst het, zoodat de strijd niet kan uitblijven. Daar is alleen vrede mogelijk, als het Christen dom wereld wordt en met de wereld heult en alle vroomheid in woorden en niet in kracht besluiten gaat. Maar zoodra het ge loof leeft en de wapenrusting der heilige beginselen aangordt, beginnen de vurige pijlen te vliegen. Dat heeft de gansche geschiedenis der Christelijke kerk bevestigd. Dat is de mach tige sprake van onzen crisiszwaren tijd. Het gaat in deze tijden ach, waarom zien vele Christenen dat niet niet tegen het kapitalistische stelsel, niet tegen een be paalden regeeringsvorm, maar tegen Chris tus en Zijn getrouwen, die niet met de murmureerende wereld heulen, maar de wacht bij het beginsel betrekken. En hoe zullen we staande blijven, nu de wereld al sterker wordt en onder de Chris tenen alleen reeds door werkloosheid en crisismisère haar buit vinden gaat Hoort, strijders onder Christus' banier, wat uw Heiland en Koning getuigt: In de wereld zult gij verdrukking hebben, doch hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwon nen! Reeds dadelijk valt het ons op, dat de Heere Jezus niet zegt: Ik zal de wereld overwinnen. Als dit gezegd was, zou het ons ook reeds moed en vertrouwen geven. Maar het staat er nog veel voller en zaliger. De overwinning ligt niet voor, maar achter ons. In Christus' strijd, die bang was en zwaar, is tenslotte op Golgotha geen halve, maar een algeheele zege bevochten. Zalig! die aan Jezus denkt, Die aan 't kruishout is gestorven Die ons 't eeuwig leven schenkt Door Zijn dood voor ons verworven! 0, gij wereld, denk daaraan! Waj God heeft voor u gedaan! Hoe heeft God aan ons gedacht, Inontfermend welbehagen, Dat Zijn Zoon ons 't leven bracht, En der wereld schuld wou dragen! 0, gij wereld, denk daaraan, Wat God heeft voor u gedaan. Ja, 'k gedenk Uw stervensnood, 'k Prijs Uw liefde, en heel mijn leven Zal Uw Naam, zoo rijk, zoo groot, Altijd op mijn lippen zweven. Dankbaar denk ik steeds daaraan, Wat God heeft voor m ij gedaan. Ik heb de wereld overwonnen wat doet dit woord ons heel den bangen tijd en de ernstige, zorgwekkende toekomst met an dere oogen schouwen. Wat ons ook in de omsluierde toekomst wacht, zij zal altijd staan in het teeken van Christus' volko men victorie. Boven deze spanningvolle tij den zit in den hemel onze Vorst en Koning, die ook deze geschiedenis maakt tot de or ganisatie van Zijn zegepraal. De wereld zal met haar verdrukkingen wel heel wat naam- en mondchristenen van de kerk vervreemden. Maar hoe 'took wordt, nooit en nimmer kan één der ware geloo- vigen verloren gaan. Dwars door de ver drukkingen treden deze hemelwaarts. De overwinning ligt bij allen strijd reeds achter hen in Christus en deze zekerheid doet hen het moerbeidal stellen tot een fontein. Laat de Satan dan maar volk na volk mobiliseeren, laat veel rondom ons zijn zege praal maar melden wij hebben toch goe den moed. In den hemel ligt onze overwin ning. Het plan der groote campagne is ons niet bekend. Wij zijn maar gewone soldaten en onze overste leidsman ontsluit ons het ontwerp van den veldtocht niet. Maar één zekerheid hebben we: De over winning ligt achter ons. Onze Koning roept ons toe: Ik heb de wereld overwonnen, zoo dat de oproep „Hebt goeden moed" ook nu in ons weerklank vindt. Ook nu! Soo gy een vrient gerieven kont, Stel het niet uit, maar helpt terstont. Indien ghy vreck en gierich syt, Soo weest het dan van uwen tyt. MIJV JORDANEB.TJES. door A. VA'N VLAARDINGEN. Da wachsen Kinder auf an Fensterstufen, die immer in demselben Schatten sind, und wissen nicht, dass draussen Blumen mfen zu einem Tag voll Weite, Glück und Wind, und mussen Kind sein und smd traurig Kind. Reiner Maria Rilke. De kinderziel ibergt veel verborgen schat ten. Nooit ontdekt door degenen die voor het kind boven alles den „volwassene" blijven, tegen wie het opziet met ontzag, zonder liefde. Maar blijde en dankbaar in bezit ge nomen door degenen, die den weg naar het kinderland hébben ontdekt, die begrijpen, moe-leven, worden als de kinderen. Het kinderland, dat geen horizonten 'kent, geeft den volwassene een uitzicht op het volle mensc henleven zóó verrassend en verklarend, dat veel dingen hem in een ander licht ver schijnen. Het leven van onzen tijd, gemas kerd in zijn vorm, gecamoufleerd in zijn ver schijning, vol van intrige, schijn, houding, mist wel veel van de rijke eigenschappen, die het kind 'bezit. En daarom heeft het juist nu zoo groote waarde, dat de volwassene den rijkdom van kinderland ontdekke! Men meene niet dat alle leed in het kin derleven ontbreekt. Verdriet en twijfel, zong en ellende hebben ook daar een ruim deeL Maar de reactie is wel geheel anders bij het 'kind, ais bij den volwassene. Zoo is een bezoek aan kinderland van meer dan oppervlakkige beteekenis; want in vreug de en verdriet, in lach en leed ligt iets, dat waard is aandachtig beschouwd, te worden. Het kind, dat geen masker draagt, toont dat de mensch die ouder wordt, nochtans niet altijd vooruit 'gaat in een waardeeren van het waardevolle, in het geduldig dragen van leed en ellende; zijn spontane uitingen liggen te ■dikwijls weggesloten achter koud egoïsme, ruw cynisme. En ook deze uitingen zijn in het kinderleven minder talrijk dan bij den volwassene. De schrijfster van den bundel „Mijn Tor- danertjes" gaf deze de ondertitel: „Kinderen, die ik gekend heb". Schetsen naar het leven dus; stof, die de schrijfster gevonden heeft in dat typische stadsdeel van Amsterdam: de Jordaan. Jarenlang heeft zij in deze volksbuurt alfl onderwijzeres gewerkt. Daardoor kent zij het kind, maar ook de volwassenen uit deze wijk, het gezinsleven, de omstandigheden Waaronder zi> gebukt gaan, kortom allee wat tot het leven der

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 7