g s a o .2 Voor Vrijheid en Recht 55 agl* E <D CD a- a-a l „I 3r° 8 i ■ft 4- Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. "W N O <S c* O O ca §5 2 J O 2 a a S 9 "S 5? n E> pü h c o voortreffelijke werkje kunnen doorstaan. Door getrouw te blijven aan de grenzen van haar taJent en aan de grondmotieven van haar ervaring, in haar middenperiode, die aesthetische kracht bereikt heeft, waartoe haar aanvankelijk speurend talent bestemd was zich te richten. Degenen, die het succes-boek van 1930, „De klop op de deur" gelezen hebben, zullen ongetwijfeld belangstellend zijn naar hetgeen dr Ritter in zijn beschouwingen omtrent deze roman te berde brengt. Waarom is dit boek zoo populair gewor den? Omdat het een gezinsboek is, zegt dr Ritter. Het gezinsboek is nog altijd de kern, het centrum. En ons volk leest gaarne de geschiedenis van een familie, een gezin. Juist in dergelijke boeken ziet de lezer iets uit eigen omgeving, uit eigen leven naar voren gebracht; iets dat hij uit eigen onder vinding kont, niet een verre wereld, waarvan hij in de verste verte niets gezien heeft Dat eigene, zoo vertrouwde, de eigen beken de sfeer als het ware, doet zijn belangstel ling voor het verhaal ongemeen stijgen. Ze ker, er is een categorie die het fantas tische, het romantische in een boek boven alles mint, maar bij het karakter van den nuchteren Hollander past toch meer en sluit zich in alle opzichten geheel aan: het ver haal van familie- en gezinsleven. De men- schen in zoo'n boek ziet de lezer als goede bekenden; de sfeer van het persoonlijke over- heerscht; eigen moeilijkheden en verlangens ziet men ook het deel van die menschen Romans, die zich op zoo gelukkige wijze aansluiten bij hetgeen ons volk met voorlief de leest, hebben alleen reeds daardoor veel kansen mee; ook „De klop op de deur" heeft hiervan geprofiteerd. Een familie-roman noemden wij dit boek. Niet een cultuur-historische roman, zooals sommigen ten onrechte I meenen. En als familie-roman neemt het een voor aanstaande plaats in. Weliswaar dient er kend te worden, dat dit boek geen volledige oriëntatie geeft omtrent den tijd waarover het handelt dr Ritter is in zijn oordeel hieromtrent minder direct dan wij zouden verwacht hebben, omdat wij op meer dan één punt een niet te miskennen leemte ontdekken de detailbeschrijvingen maken dezen ro man tot iets dat verre uitreikt boven nor maal peil. Juist aan die detailbeschrijvin gen zal het te danken zijn, dat „De klop op de deur" ook in de toekomst beteekenis blijft houden. In zijn hoofdlijnen een en ander over ziende, komt dr Ritter tot een conclusie, die wij in hoofdzaak wel als juist moeten aan merken: Wij nemen aldus dr Ritter óók in „De klop op de deur" het gemis waar, dat wij in al hare grootere werken constateer den. Er ontbreekt een centraal gegeven. Deze kunst is willekeurig. Er is geen dramatische lijn, die de menigvuldige motieven verbindt. Maar hebben wij dit eenmaal vastgesteld, dan is de weg vrij voor een onbeperkte be wondering. Want in twee opzichten geeft dit boek een meesterwerk te aanschouwen. Ina Boudier heeft in dit boek haar alzijdigste figuren gegeven, en het boek heeft onvergelijkelijke verdiensten als genealogisch, karakter-aflei dend en karakter-combinnerend werk. Als familie-beschrijving gelooven wij niet dat het ooit is overtroffen." Het komt ons niet overbodig voor, een slot-artikel te wijden aan de personen uit de zen roman. Want dit is mede een hoogst belangrijke zijde van „De klop op de deur": de typeering van den nederlandschen mensch uit de laatste vijftig jaar. A. L. VAN OYEN. Door A. L. O. E. Vrij naar het Engelsch. 24.) o Pindar raakte steeds ontstemd, wanneer hooge rekeningen gepresenteerd werden en klaagde over de vele uitgaven. Het langst bleven onze reizigers te Was hington. Het was Gloria's eerste bezoek aan de Vereenigde Staten en natuurlijk wilde ze graag die beroemde stad eens bezichtigen. „Samen zullen we de stad doorkruisen, Pindar", zeide ze. „Jij bent hier bekend en je moet me de mooiste plekjes en gebouwen wijzen. Maar eerst zullen we naar het post kantoor gaan om onze brieven op te vra gen". „Ik heb hier eenige zaken af te doen, die geen uitstel kunnen lijden", antwoordde Pomfret. „Ik zal Jumbo wel om de post stu ren". „Ik heb beslist talent voer zaken doen", merkte Gloria vroolijk op, „je weet: twee weten meer dan een en ik zou graag met je mee gaan". „Van de zaken, die ik nu moet afdoen, heb je geen zier verstand", antwoordde haar man kortaf; en hij sprak de waarheid, want hij wilde eenige slaven van zijn vaders plan tage verkoopen om aan geld te komen „Je zou me maar in den weg zijn''. „Zooiets heb je vroeger nooit legen me gezegd", zeide Gloria met trillende lippen. „Wees als je blieft geen dwaas!" riep hij ongeduldig uit, toen, als had hij spijt van zijn ruwe uitval, voegde hij er aan toe: „Bin nen een half uur ben ik weer terug en in dien tusschentijd kun je je brieven lezen". Zijn hoed en stok opnemend verliet hij het hotel. Even later kwam Jumbo van het postkan toor terug. Hij had twee brieven voor Pin dar, drie voor Gloria en één voor Dido. On middellijk sneed Gloria de enveloppen van de hare open, maar de inhoud viel niet mee. Ten eerste was er een nietszeggend briefje van een oppervlakkige kenms, dan een reke ning van een leverancier uit Boston, die Gloria erge ten had te betalen de derde en veloppe hield een briefje van juffrouw Brown in, dat ze aan den loods had meege geven, die de mailboot welke haar naai- En geland voerde, in volle zee gebracht liad. Ze klaagde over zeeziekte, zenuwachtigheid, het rollen en stooten van het schip en eindigde met haar nicht een prettige nuwelijksreis toe te wenschen. „Hm, dat laat wel iets te wenschen over", dacht Gloria bitter. Dan greep ze den voor Dido bestemden brief en bekeek hem van alle kanten. „Wat een grappig schrift, elk woord zoo'n eigenaardig krulletje, dat epis tel is vast door een neger geschreven. Dido kan niet lezen, ik zal haar dus voor moi ten lezen Hè, ik hoop, dat er wat it ie lachen valt, dat zou me goed doen Gloria belde en even later kwam Dido binnen. Haar gezicht glansde van genoegen en ze klapte in de handen, toen haar mees teres den brief liet zien. „Dat kom van mijn broeder, dat vast!" riep ze uit. „Meester hem leert schrijf. De jongen heel knap, heel ergl" De slavin lief koosde de enveloppe en kuste hem, of het haar broer zelf was. Ze danste van plezier de kamer rond. „Zou je niet graag weten, wat je broer schrijft?" vroeg Gloria, glimlachend om de uitbundige blijdschap van haar negerin. „Ja, natuurlijk; best van een noot is bin nenin!" riep Dido, den brief aan haar mees teres terug gevend. Toen ging ze op den grond zitten aan de voeten van haar mees teres, klaar om te luisteren en haar opmer kingen te maken. Gloria scheurde den brief open. Juba be gon met een soort dankzegging, meer op merkelijk om den godsdienstzin, die er uit sprak, dan om de juistheid van het En gelsch. Dido vouwde de handen en zeide vol eerbied: „Amen". „Dido, mijn zus", schreef Juba verder, „misschien jij nieuwsgierig ben naar mijn been. Hij heel goet vooruitgaan. Dokter zech, mij voor Kerstmis weer rontloop net als gewoon. En mijn hand, hij weer genee- sen, alleen lidteken overgeblijft. Mij nou prachtig banjo speel, altijd beezig, als mees ter uit zijn. Mevrouw zeg, zij prettig vin het te hoor, maar meester niet schrijven kan, als Juba muziek maak. Ja, mij weer heele- maal beeter. Juba dank daarvoor in de eer- se plaas onze l.eve heer, en dan meester en mevrouw en juffrouw Mary; zij mij behan del als eigen broeder". „God ze daarvoor zegen zal", riep Dido uit. „En meester en meester Tomson en meheer Alene, zij hier spreek voor negers, zij daar spreek voor negers, zei overal spreek voor negers. Zij spreek op allemaal vergadering en nooit bang de waarheid te zeg. Meester, hij bit en dan doe, wat hij denk, dat goet is; hij net is als Joden in het Boek, die een muur bouwen met zwaart in een hand, spa in andere en de trompet klinkt bovenal." „Goeie dagen kom voor negers!" riep Dido uit „En nou, Diddy, jou beurt," ging Juba's brief vermanend voort, ,jij ook je streit te vechten heb. Jij je meesteres trouw dienen moeten en jij denk aan je belofte aan juf frouw MajjAis de vijand je in de verlei ding breng om te drink..." „Dat is meester", viel Dido haar meesteres in de rede met een veelbeteekend knikje van haar wollig hoofd. „O, Dido, zoo iets mag je niet zeggen!" zeide Gloria op bestraffenden toon, waarna ze voortging met de lezing van het epistel. „Jij zeg tegen den Verleider: weg jij ga!" Even wachtte mevrouw Pomfret, waardoor Dido de gelegenheid kreeg om te zeggen: „Nee, Diddy veels te bang om dat te zeg tegen meester". Gloria wist niet wat te doen, lachen, hui len of \trder lezen. Maar het welbekende geluid van de naderende voetstappen van haar man op de gang, maakte een eind aan haar aarzeling. De man, dien Pomfret zou ontmoeten, had zich niet aan de afspraak gehouden en daarom was Pindar, vroeger dan hij gedacht had, naar het hotel terug gekeerd. „Ga weg, Dido, gauw!" riep Gloria, want ze wilde niet, dat haar man de slavin zien zou. Dido sprong op en had juist door een zijdeur de kamer verlaten, toen Pindar bin nentrad. Zenuwachtig keek Gloria hem aan. „Wat is er? Toch geen slecht nieuws?" vroeg Pindar. „Neen lieveling, hier zijn je brieven en dit zijn de mijne, als je ze misschien lezen wilt, maar er staat niets bijzonders in", ant woordde zijn vrouw. „En die je daar net liet vallen, wat is dat er voor een? Die ziet er niet bepaald uit als een damesbriefje. „Die is niet van mij, hij was niet aan mij geadresseerd", zei de arme Gloria. Ze had er heel wat voor gegeven, als ze nu een onverschillige houding had kunnen aanne men, maar ze was te weinig gewend iets voor anderen te verbergen, dan dat het haar voor de scherpe oogen van haar echtgenoot gelukken zou. Pomfret's nieuwsgierigheid was opgewekt, hij greep Juba's brief, las hem en wierp hem in het vuur. „Ik zal dat schepsel wel leeren brieven krijgen", dacht Pindar, terwijl hij keek, hoe het papier opkrulde en dan verkoolde, „wer ken zal ze in de plantage, al die malligheid zullen we er wel uitslaan". Ik wilde maar, dat ik die heele troep Abolitionisten dien brief achterna kon sturen. Lloyd Garrison het, eerst." Maar gelukkig sprak hij die gedachte niet uit, hoewel de wreede trek, die zijn knap gelaat ontsierde, er wel iets van verried. Geen woord meer werd er tusschen de echt- genooten gewisseld, daar er bezoekers bin nenkwamen, kennissen van Pindar. Een le vendig gesprek ontspon zich, waaraan Glo ria, zoowel als Pomfret deel namen. Beiden waren te trotsch om te toonen, dat er nu reeds een klove tusschen hen ontstaan was. Na eenigen tijd vertrokken de bezoekers weer. Eén der dames had haar taschje laten liggen. Dido werd haar achterna gezonden en ving een gedeelt van het gesprek op, dat ze met de noodige op- en aanmerkingen aan Jumbo, Pindar's slaaf, overbriefde. „Wat jij denkt, de mooie dame met groo- te veer zeg tegen anderen? Onze meesters heel veel van elkaar houen. Mij niks zeg, maar mij denk, jullie niks er van weet Zij net zijn als de kan, die mijn eerste meester breek, als hij dronken was. Meester Saw bones hij heel veel hield van dat kan. Hij zeg, geen andere kan zoo nergens op de groote wereld. Wel, meester maak dan weer heel met cement en dan hij was bijna nieuw, niemand zie een barst Maar mij denk, die kan nooit meer wat in doen, want dan hij rt M.OJ IU m fc® rl P W 0 O BS T3 SP bc *0) d A O o> *"0 H m 3* H Sb 5 boJ2 CD S ft O Ti 5 s O g a o Q TL 0) U UJ •S .O a> 43 tg -j T3 T- o N ■2W.S ■"O 0Q CÖ ss-s Cti ■s o S O m O Ti -24 w «+H OQ o ;g -O N Ti o S te a ^§0 s d O "o asn I a g 'g S ft 2 p. a 9 S a is q .60.2 I - S cd M o> 03 sa W GG bO- rrt eö »w Ja 13 03 -+4> in Q -v s w S o D Ld "4T 4) H Oi CO o a rQ -d rf "3 a 9-3 <-» - "5 P - .a s a W a - U H 2 CO H Ph O a^i w a -n- v g a ëp-sl - -o Oj W O N 3 g aw-s breek. En hij had gelijk," vervolgde Dido met een vroolijk lachje „Als meester weer zijn drank er in meng (hij altijd zelf doe dat) de kan val in tweeën. En zoo het ga ook met ons meesters. Zij getrouwd zijn, maar meesteres denk zoo en meester denk anders en opeens, dan zij weer apart!" en met deze wijsgeerige bespiegeling verliet Dido haar zwarten vriend. door A. M. WESSELS. Zuid-Beveland in den Fransclien tiiH •Al IV. De 16de Dec. 1813 brak aan. Zou thans de zoo vurig begeerde hulp komen? Zou men thans de zekerheid bekomen, dat het voor goed Oranje boven zou zijn? Helaas, deze dag bracht groote teleurstelling en versla genheid, want des morgens om 10 uur kwam er een gerucht in de stad, dat acht Fransche fregatten, van Veere komende, het Sloe in zeilden en aan den Noord-Kraaijertpolder hun bemanning ontscheept hadden, tenein de op Goes aan te rukken en de bevolking voor haar Oranje-uitingen te straffen. Het Fransche gezag moest gehandhaafd. Dit bericht verwekte groote verslagenheid onder de Goesenaren. Eenigen waren zoo zeer onder den indruk gekomen, dat zij zich tot de vlucht voorbereidden. Die vlucht was echter niet noodig. Tegen 1 uur kwam er ge lukkig betere tijding, n.l. dat de fregatten naar Vlissingen zeilden, zoodat de vrees, dat zij op Zuid-Beveland zouden landen, spoe dig week. Intusschen ging de dag voorbij en des avonds wist men nog van geen En- gelsche hulp, noch iets van de afgezonden delegatie, zoodat men met ongerustheid den nacht inging. De volgende dag was het weer erg mistig, wat een enorme teleurstelling verwekte on der de Goesche burgerij. Men liep naar het havenhoofd, maar het gelukte niet om in den mist de Engelsche schepen te onder scheiden. Dit feit vervulde de bevolking met nieuwe vrees. Men wist, dat de Franschen van alles onderricht waren en ieder oogen- blik konden naderen. De vrees werd echter spoedig beschaamd. Om 10 uur was de mist wat opgeklaard en rukte een detachement van omstreeks 20 man aan, geleid door eenigen, die aan boord der Engelsche sche pen geweest waren. Dit was het sein voor de burgers om zich op de Groote Markt voor het Stadhuis te vereenigen. Ze kwamen allen in een blijde stemming. Velen hadden vlaggen bij zich, om aan dit feit luister bij te zetten. Men was echter niet tevreden, voordat men het va- derlandsche dundoek aan den torenstok zag wapperen. Een gejuich steeg op en het aloude Wilhelmus klonk plechtig over het marktplein. Een groep uit de burgers, die daarvoor in aanmerking kwamen, wapende zich en trok de Engelschen tot aan de Hoofdpoort tege moet. Hierdoor kwamen zij als in triomf binnen en werden met open armen ontvan gen. Op het stadhuis waren de leden van het Stadsbestuur vereenigd om alles te regelen en de lang gewenschte redders te ontvangen. De vlag, welke van den toren woei, was voor de Zuid-Bevelandsche dorpen het tee- ken geweest, om ook van hun Oranje-liefde blijk te geven. Immers, hoe kon het anders? Als „de stad Goes" voorging, moest het „land van Goes" wel volgen. Want ook in de Bevelandsche dorpen was men op alles voorbereid. In verschillende dorpen had men gewa pende afdeelingen gevormd, die zoowel te voet als te paard de zeedijken bewaakten. Al wie per bootje aan wal kwam werd di rect gegrepen en naar Goes gebracht. De Franschen werden daardoor in hun corres pondentie met Vlaanderen en Brabant niet weinig belemmerd en de veiligheid voor Goes niet weinig verzekerd. De Engelschen kwamen echter niet met leege handen. Zij brachten ook eenige kist ten met wapenen mee en de daarvoor be- noodigde scherpe patronen. Met de Engelschen kwamen ook nog 170 mar uiers de stad binnen. Goes leek nu wel een kleine vesting. Toen brak het gewichtig moment voor de stad Goes aan. Des middags klepte het pu blicatie-klokje of de proclamatie-bel, die aan het stadhuis hing. De inaire verscheen op de trappen van het stadhuis. Toen hij voor het bordes verscheen klonk een luide jubel op, waarna een eerbiedige stilte intrad. Daarna kondigde de maire af, dat vanaf heden 17 December 1813 de stad in bezit genomen werd, in naam van Zijne Konink lijke Hoogheid Willem van Oranje. Na deze afkondiging scheen er aan den jubel geen einde te komen. Velen liepen de tranen langs de wangen. Men wenschte elkaar geluk met dezen blijden dag. De Engelschen werden nu naar de kazer ne geleid, waar zij voorloopig zouden ver toeven. Aan de officieren werd logement aangeboden. De weerslag van deze gebeur tenis bleef niet uit. Een groote vreugde ont stond op geheel Zuid-Beveland. De eiland bewoners stroomden naar Goes, om zich persoonlijk te overtuigen, of het toch wel echt waar was-, dat de Nederlandsche drie kleur van den toren wapperde. Een groote vreugde maakte zich nu ook van déze beden meester. Onder deze gebeurtenissen werd echter de kern der zaak niet vergeten, want men was reeds bezig alles gereed te maken tegen den aanstaanden morgen, wanneer de Engel schen naar Bath zouden vertrekken om dat te blokkeeren en de Franschen alzoo te be letten, zich weer in Zuid-Beveland te nes telen. De noodige wagens en paarden waren aanwezig. Ook werd een afdeeling cavalle- rie georganiseerd om met de Engelschen uit te rukken en met hen te ageeren. De land- beden uit Beveland betrokken de buiten wachten. In één woord: elk Zuid-Bevelander was soldaat. Op den morgen van 18 Dec. wan alles tot den aftocht der Engelschen gereed en eenige oogenblikken daarna marcheerde men op. De Franschen te Bath hadden abes gereed gemaakt, om bij het aanvallen der Engel schen het fort te verlaten, maar toen zij ver namen, dat de Engelschen slechts weinig in getal waren, en bovendien van geen grof geschut voorzien waren, veranderden zij van plan en besloten, vooral nadat zij uit Ant werpen versterking gekregen hadden, om het fort te verdedigen. In Goes ontving men bericht, dat nog een gelijk getal mariniers zou volgen. Werkelijk kwamen dezen des avonds aan, waar reeds alles gereed was om hen te ontvangen en hun de verdere reis gemakkelijk te maken. (Wordt vervolgd) 59. Uw kind en de politie! Schrikt ge? En rilt ge reeds bij de ge dachte, dat uw kind in politiehanden zou vallen om de een of andere overtreding, of erger nog, om een of andere misdaad? Ik bid met u, dat uw kinderen daarvoor mogen bewaard worden. Maar ik wilde u niet laten schrikken. Mijn bedoeling is enkel maar, u van goede raad te mogen dienen. We leven in een ernstige tijd. Ja, ook ernstig in verband met de zoo moeilijke finantiëele vraagstukken, in verband met gebrek aan werk en gebrek aan inkomen. Maar niet minder ernstig in verband met de zedelijke achteruitgang en de verwilde ring der wereld. Zeg ik het te sterk? Druk het dan zoo uit: ernstig is de tijd door het al minder rekenen met de ordinantiën Gods. Want dat is de oorzaak van de gees telijke en zedelijke achteruitgang. En is dat niet heel erg? Welnu dan. Meer en meer openbaart zich ook bij onze jeugd (helaas voorgegaan door zoo vele ouderen!) een minachting van de overheid, van de politie ook, door de wet tige overheid ingesteld en geroepen haar wetten en instellingen te doen eerbiedigen. En dat kan de meest droevige gevolgen hebben. Afgezien nog van de waarheid, dat wij als Christenen geroepen zijn onze over heid te eeren en te gehoorzamen. En bij niet voldoen daaraan, stellen we ons aller eerst schuldig tegenover God. Dit laatste vooral niet klein achtend, maar zeer hoog aanslaand, willen iwe toch nu in zonderheid op de droeve gevolgen wijzen van het veronachtzamen van de eerbied, met name aan de politioneele overheid ver schuldigd. Dat wordt, of dreigt te worden, een slechte gewoonte van niet weinigen. En onze jeugd loopt groot gevaar, daarin maar al te graag navolgers te worden. Een politie-agent of veldwachter wordt dan bij voorkeur aangeduid met een leelijke naam of een scheldwoord. Een politieman te pla gen wordt als een grapje beschouwd. Hem te misleiden, wordt „fijn" en slim genoemd. Hem te eeren en te helpen, wordt flauw geacht en eigenlijk minderwaardig. En dan: vele ouders weten niet beter te doen dan er maar eens om te lachen of hoogstens even hoofdschuddend, lach-bedwingend, een en ander aan te hooren. Maar dat is toch wel erg! Als ouders moe ten wij toch bedenken, waar dat op uit- loopen moet. Onze dagen zijn zoo moeilijk, ook voor de overheid. Laten wij toch onze overheid en haar dienaren helpen in haar buitengewoon groote moeilijkheden. De mis daad en het brutaal geweld nemen hand over hand toe. Wie en wat is nog veilig tegenwoordig? Zou het dan niet in de hoogste mate noodig zijn, dat we allen meehelpen, orde en recht en gerechtigheid te handha ven? Ook door onze kinderen streng voor te houden, d)at ze verplicht zijn de overheids dienaren te eeren en te gehoorzamen. En dat ze zonde doen met het tegenovergestelde, en daardoor feitelijk meehelpen orde en recht en waarheid en veiligheid te ondermijnen en weg te werpen. Oudiers, onderwijzers, leeraars, hierin ook ligt een deel van uw taak. Verzuimt dat deel niet! Het is misschien van meer belang dan u zich gewoonlijk indenkt. Vooral de ouders hebben hier een ernstige roeping. En dan in^ zonderheid Weer Ghristen-oudlers! Laten we dat niet vergeten. Het zal heel onze opvoeding ten goede komen. "We mogen het niet nalaten! OPVOEDER. Beste Nichtjes en Neefjes! Deze week heb ik het erg gemakkelijk ge had, want er waren heel weinig briefjes. Eerlijk gezegd, heb ik het liever niet zoo gemakkelijk, het is zoo ongewoon als er zoo weinig briefjes komen, dat het dan heusch een beetje tegenvalt. Komt het misschien nog een beetje door de vacantie? Deze week ontving ik ook nog verschei dene nieuwjaarskaarten, met die van de vorige jaren mee is het al een flinke verza meling. En nu eerst maar weer de briefjes. Nieuwdorp. „Rakkertje". Wat zijn jul lie weer ijverig aan het breien. Je schrijft me maar eens wanneer het klaar is. Pret tig, dat je ook uit bent geweest. Ik heb erg veel kaarten gekregen. Vooral van de nich tjes en neefjes. „Boerinnetje". De ansicht heb ik ontvangen, 'twas een mooie hoor. Ik geloof, dat het bij jullie echt gezellig is op de M. V. Is het alleen voor de kleine meisjes? „Juffertje". Het trof zeker goed, dat ik je een ander boekje moest sturen. Nu heb je ze meteen allebei. Vond je Ella's tropenjaar ook mooi? „Zonnebloempje". Fijn zeg, dat je nog even beneden mocht komen om het boekje te bekijken. Je had zeker al gedacht, dat het niet meer kwam voor Kerst. „Vadershelper". Dus zonder ijs was de vacantie toch prettig, nu, dat kan ook best. Ja, 'twas voor de menschen in Indië wel erg jammer, dat zij niets hebben ge hoord. Arnemuiden. „Haasje". Wat een ge wichtige brief, met zooveel lakken er op. Ik was niet alleen, maar met zooveel als jullie waren we niet. Jammer, dat het post papier al op is, maar zoo kan het ook wel. Lewedorp. „Zeemeeuw", 'tIs best, dat je nu met de kleineren meedoet, 'twas toch eerst maar om te probeeren. Als je uit bent

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1932 | | pagina 8