g s
a
o
.2
Voor Vrijheid en Recht
55
agl*
E
<D
CD
a- a-a
l „I
3r°
8 i
■ft
4-
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
"W
N
O
<S
c*
O
O
ca
§5 2
J O 2
a
a
S
9
"S
5?
n
E>
pü
h
c
o
voortreffelijke werkje kunnen doorstaan.
Door getrouw te blijven aan de grenzen
van haar taJent en aan de grondmotieven
van haar ervaring, in haar middenperiode,
die aesthetische kracht bereikt heeft, waartoe
haar aanvankelijk speurend talent bestemd
was zich te richten.
Degenen, die het succes-boek van 1930,
„De klop op de deur" gelezen hebben, zullen
ongetwijfeld belangstellend zijn naar hetgeen
dr Ritter in zijn beschouwingen omtrent
deze roman te berde brengt.
Waarom is dit boek zoo populair gewor
den?
Omdat het een gezinsboek is, zegt dr
Ritter. Het gezinsboek is nog altijd de kern,
het centrum. En ons volk leest gaarne de
geschiedenis van een familie, een gezin.
Juist in dergelijke boeken ziet de lezer iets
uit eigen omgeving, uit eigen leven naar
voren gebracht; iets dat hij uit eigen onder
vinding kont, niet een verre wereld, waarvan
hij in de verste verte niets gezien heeft
Dat eigene, zoo vertrouwde, de eigen beken
de sfeer als het ware, doet zijn belangstel
ling voor het verhaal ongemeen stijgen. Ze
ker, er is een categorie die het fantas
tische, het romantische in een boek boven
alles mint, maar bij het karakter van den
nuchteren Hollander past toch meer en sluit
zich in alle opzichten geheel aan: het ver
haal van familie- en gezinsleven. De men-
schen in zoo'n boek ziet de lezer als goede
bekenden; de sfeer van het persoonlijke over-
heerscht; eigen moeilijkheden en verlangens
ziet men ook het deel van die menschen
Romans, die zich op zoo gelukkige wijze
aansluiten bij hetgeen ons volk met voorlief
de leest, hebben alleen reeds daardoor veel
kansen mee; ook „De klop op de deur" heeft
hiervan geprofiteerd.
Een familie-roman noemden wij dit boek.
Niet een cultuur-historische roman, zooals
sommigen ten onrechte I meenen.
En als familie-roman neemt het een voor
aanstaande plaats in. Weliswaar dient er
kend te worden, dat dit boek geen volledige
oriëntatie geeft omtrent den tijd waarover
het handelt dr Ritter is in zijn oordeel
hieromtrent minder direct dan wij zouden
verwacht hebben, omdat wij op meer dan één
punt een niet te miskennen leemte ontdekken
de detailbeschrijvingen maken dezen ro
man tot iets dat verre uitreikt boven nor
maal peil. Juist aan die detailbeschrijvin
gen zal het te danken zijn, dat „De klop op
de deur" ook in de toekomst beteekenis blijft
houden.
In zijn hoofdlijnen een en ander over
ziende, komt dr Ritter tot een conclusie, die
wij in hoofdzaak wel als juist moeten aan
merken:
Wij nemen aldus dr Ritter óók in
„De klop op de deur" het gemis waar, dat
wij in al hare grootere werken constateer
den. Er ontbreekt een centraal gegeven. Deze
kunst is willekeurig. Er is geen dramatische
lijn, die de menigvuldige motieven verbindt.
Maar hebben wij dit eenmaal vastgesteld,
dan is de weg vrij voor een onbeperkte be
wondering.
Want in twee opzichten geeft dit boek een
meesterwerk te aanschouwen. Ina Boudier
heeft in dit boek haar alzijdigste figuren
gegeven, en het boek heeft onvergelijkelijke
verdiensten als genealogisch, karakter-aflei
dend en karakter-combinnerend werk. Als
familie-beschrijving gelooven wij niet dat het
ooit is overtroffen."
Het komt ons niet overbodig voor, een
slot-artikel te wijden aan de personen uit de
zen roman. Want dit is mede een hoogst
belangrijke zijde van „De klop op de deur":
de typeering van den nederlandschen mensch
uit de laatste vijftig jaar.
A. L. VAN OYEN.
Door A. L. O. E.
Vrij naar het Engelsch.
24.) o
Pindar raakte steeds ontstemd, wanneer
hooge rekeningen gepresenteerd werden en
klaagde over de vele uitgaven.
Het langst bleven onze reizigers te Was
hington. Het was Gloria's eerste bezoek aan
de Vereenigde Staten en natuurlijk wilde ze
graag die beroemde stad eens bezichtigen.
„Samen zullen we de stad doorkruisen,
Pindar", zeide ze. „Jij bent hier bekend en
je moet me de mooiste plekjes en gebouwen
wijzen. Maar eerst zullen we naar het post
kantoor gaan om onze brieven op te vra
gen".
„Ik heb hier eenige zaken af te doen, die
geen uitstel kunnen lijden", antwoordde
Pomfret. „Ik zal Jumbo wel om de post stu
ren".
„Ik heb beslist talent voer zaken doen",
merkte Gloria vroolijk op, „je weet: twee
weten meer dan een en ik zou graag met
je mee gaan".
„Van de zaken, die ik nu moet afdoen,
heb je geen zier verstand", antwoordde haar
man kortaf; en hij sprak de waarheid, want
hij wilde eenige slaven van zijn vaders plan
tage verkoopen om aan geld te komen „Je
zou me maar in den weg zijn''.
„Zooiets heb je vroeger nooit legen me
gezegd", zeide Gloria met trillende lippen.
„Wees als je blieft geen dwaas!" riep hij
ongeduldig uit, toen, als had hij spijt van
zijn ruwe uitval, voegde hij er aan toe: „Bin
nen een half uur ben ik weer terug en in
dien tusschentijd kun je je brieven lezen".
Zijn hoed en stok opnemend verliet hij het
hotel.
Even later kwam Jumbo van het postkan
toor terug. Hij had twee brieven voor Pin
dar, drie voor Gloria en één voor Dido. On
middellijk sneed Gloria de enveloppen van
de hare open, maar de inhoud viel niet mee.
Ten eerste was er een nietszeggend briefje
van een oppervlakkige kenms, dan een reke
ning van een leverancier uit Boston, die
Gloria erge ten had te betalen de derde en
veloppe hield een briefje van juffrouw
Brown in, dat ze aan den loods had meege
geven, die de mailboot welke haar naai- En
geland voerde, in volle zee gebracht liad. Ze
klaagde over zeeziekte, zenuwachtigheid, het
rollen en stooten van het schip en eindigde
met haar nicht een prettige nuwelijksreis
toe te wenschen.
„Hm, dat laat wel iets te wenschen over",
dacht Gloria bitter. Dan greep ze den voor
Dido bestemden brief en bekeek hem van
alle kanten. „Wat een grappig schrift, elk
woord zoo'n eigenaardig krulletje, dat epis
tel is vast door een neger geschreven. Dido
kan niet lezen, ik zal haar dus voor moi ten
lezen Hè, ik hoop, dat er wat it ie lachen
valt, dat zou me goed doen
Gloria belde en even later kwam Dido
binnen. Haar gezicht glansde van genoegen
en ze klapte in de handen, toen haar mees
teres den brief liet zien.
„Dat kom van mijn broeder, dat vast!"
riep ze uit. „Meester hem leert schrijf. De
jongen heel knap, heel ergl" De slavin lief
koosde de enveloppe en kuste hem, of het
haar broer zelf was. Ze danste van plezier
de kamer rond.
„Zou je niet graag weten, wat je broer
schrijft?" vroeg Gloria, glimlachend om de
uitbundige blijdschap van haar negerin.
„Ja, natuurlijk; best van een noot is bin
nenin!" riep Dido, den brief aan haar mees
teres terug gevend. Toen ging ze op den
grond zitten aan de voeten van haar mees
teres, klaar om te luisteren en haar opmer
kingen te maken.
Gloria scheurde den brief open. Juba be
gon met een soort dankzegging, meer op
merkelijk om den godsdienstzin, die er uit
sprak, dan om de juistheid van het En
gelsch. Dido vouwde de handen en zeide vol
eerbied: „Amen".
„Dido, mijn zus", schreef Juba verder,
„misschien jij nieuwsgierig ben naar mijn
been. Hij heel goet vooruitgaan. Dokter
zech, mij voor Kerstmis weer rontloop net
als gewoon. En mijn hand, hij weer genee-
sen, alleen lidteken overgeblijft. Mij nou
prachtig banjo speel, altijd beezig, als mees
ter uit zijn. Mevrouw zeg, zij prettig vin het
te hoor, maar meester niet schrijven kan,
als Juba muziek maak. Ja, mij weer heele-
maal beeter. Juba dank daarvoor in de eer-
se plaas onze l.eve heer, en dan meester en
mevrouw en juffrouw Mary; zij mij behan
del als eigen broeder".
„God ze daarvoor zegen zal", riep Dido
uit.
„En meester en meester Tomson en meheer
Alene, zij hier spreek voor negers, zij daar
spreek voor negers, zei overal spreek voor
negers. Zij spreek op allemaal vergadering
en nooit bang de waarheid te zeg. Meester,
hij bit en dan doe, wat hij denk, dat goet
is; hij net is als Joden in het Boek, die een
muur bouwen met zwaart in een hand, spa
in andere en de trompet klinkt bovenal."
„Goeie dagen kom voor negers!" riep Dido
uit
„En nou, Diddy, jou beurt," ging Juba's
brief vermanend voort, ,jij ook je streit te
vechten heb. Jij je meesteres trouw dienen
moeten en jij denk aan je belofte aan juf
frouw MajjAis de vijand je in de verlei
ding breng om te drink..."
„Dat is meester", viel Dido haar meesteres
in de rede met een veelbeteekend knikje
van haar wollig hoofd.
„O, Dido, zoo iets mag je niet zeggen!"
zeide Gloria op bestraffenden toon, waarna
ze voortging met de lezing van het epistel.
„Jij zeg tegen den Verleider: weg jij ga!"
Even wachtte mevrouw Pomfret, waardoor
Dido de gelegenheid kreeg om te zeggen:
„Nee, Diddy veels te bang om dat te zeg
tegen meester".
Gloria wist niet wat te doen, lachen, hui
len of \trder lezen. Maar het welbekende
geluid van de naderende voetstappen van
haar man op de gang, maakte een eind aan
haar aarzeling. De man, dien Pomfret zou
ontmoeten, had zich niet aan de afspraak
gehouden en daarom was Pindar, vroeger
dan hij gedacht had, naar het hotel terug
gekeerd.
„Ga weg, Dido, gauw!" riep Gloria, want
ze wilde niet, dat haar man de slavin zien
zou. Dido sprong op en had juist door een
zijdeur de kamer verlaten, toen Pindar bin
nentrad. Zenuwachtig keek Gloria hem aan.
„Wat is er? Toch geen slecht nieuws?"
vroeg Pindar.
„Neen lieveling, hier zijn je brieven en dit
zijn de mijne, als je ze misschien lezen wilt,
maar er staat niets bijzonders in", ant
woordde zijn vrouw.
„En die je daar net liet vallen, wat is
dat er voor een? Die ziet er niet bepaald
uit als een damesbriefje.
„Die is niet van mij, hij was niet aan mij
geadresseerd", zei de arme Gloria. Ze had
er heel wat voor gegeven, als ze nu een
onverschillige houding had kunnen aanne
men, maar ze was te weinig gewend iets
voor anderen te verbergen, dan dat het haar
voor de scherpe oogen van haar echtgenoot
gelukken zou.
Pomfret's nieuwsgierigheid was opgewekt,
hij greep Juba's brief, las hem en wierp
hem in het vuur.
„Ik zal dat schepsel wel leeren brieven
krijgen", dacht Pindar, terwijl hij keek, hoe
het papier opkrulde en dan verkoolde, „wer
ken zal ze in de plantage, al die malligheid
zullen we er wel uitslaan". Ik wilde maar,
dat ik die heele troep Abolitionisten dien
brief achterna kon sturen. Lloyd Garrison
het, eerst."
Maar gelukkig sprak hij die gedachte niet
uit, hoewel de wreede trek, die zijn knap
gelaat ontsierde, er wel iets van verried.
Geen woord meer werd er tusschen de echt-
genooten gewisseld, daar er bezoekers bin
nenkwamen, kennissen van Pindar. Een le
vendig gesprek ontspon zich, waaraan Glo
ria, zoowel als Pomfret deel namen. Beiden
waren te trotsch om te toonen, dat er nu
reeds een klove tusschen hen ontstaan was.
Na eenigen tijd vertrokken de bezoekers
weer. Eén der dames had haar taschje laten
liggen. Dido werd haar achterna gezonden
en ving een gedeelt van het gesprek op, dat
ze met de noodige op- en aanmerkingen aan
Jumbo, Pindar's slaaf, overbriefde.
„Wat jij denkt, de mooie dame met groo-
te veer zeg tegen anderen? Onze meesters
heel veel van elkaar houen. Mij niks zeg,
maar mij denk, jullie niks er van weet Zij
net zijn als de kan, die mijn eerste meester
breek, als hij dronken was. Meester Saw
bones hij heel veel hield van dat kan. Hij
zeg, geen andere kan zoo nergens op de
groote wereld. Wel, meester maak dan weer
heel met cement en dan hij was bijna nieuw,
niemand zie een barst Maar mij denk, die
kan nooit meer wat in doen, want dan hij
rt M.OJ IU
m fc® rl
P W 0
O
BS
T3
SP
bc
*0)
d
A
O
o> *"0
H m
3*
H
Sb 5
boJ2
CD S
ft
O
Ti
5 s
O g
a o Q
TL 0) U UJ
•S .O
a> 43
tg -j T3
T- o
N
■2W.S
■"O 0Q CÖ
ss-s
Cti
■s
o S
O
m O
Ti
-24
w
«+H
OQ
o
;g -O
N Ti o
S te a
^§0 s
d O "o
asn
I a g 'g S ft
2 p. a 9 S
a is q
.60.2 I - S
cd M o> 03
sa W
GG bO-
rrt eö
»w Ja
13 03 -+4>
in
Q
-v s
w S
o
D
Ld
"4T
4)
H
Oi
CO
o a
rQ -d rf
"3 a 9-3
<-» - "5 P
- .a s a W a
- U H 2 CO
H
Ph
O
a^i
w a
-n- v
g a
ëp-sl
- -o Oj W
O
N
3 g
aw-s
breek. En hij had gelijk," vervolgde Dido
met een vroolijk lachje „Als meester weer
zijn drank er in meng (hij altijd zelf doe
dat) de kan val in tweeën. En zoo het ga
ook met ons meesters. Zij getrouwd zijn,
maar meesteres denk zoo en meester denk
anders en opeens, dan zij weer apart!" en
met deze wijsgeerige bespiegeling verliet
Dido haar zwarten vriend.
door A. M. WESSELS.
Zuid-Beveland in den Fransclien
tiiH
•Al
IV.
De 16de Dec. 1813 brak aan. Zou thans
de zoo vurig begeerde hulp komen? Zou men
thans de zekerheid bekomen, dat het voor
goed Oranje boven zou zijn? Helaas, deze
dag bracht groote teleurstelling en versla
genheid, want des morgens om 10 uur kwam
er een gerucht in de stad, dat acht Fransche
fregatten, van Veere komende, het Sloe in
zeilden en aan den Noord-Kraaijertpolder
hun bemanning ontscheept hadden, tenein
de op Goes aan te rukken en de bevolking
voor haar Oranje-uitingen te straffen. Het
Fransche gezag moest gehandhaafd.
Dit bericht verwekte groote verslagenheid
onder de Goesenaren. Eenigen waren zoo
zeer onder den indruk gekomen, dat zij zich
tot de vlucht voorbereidden. Die vlucht was
echter niet noodig. Tegen 1 uur kwam er ge
lukkig betere tijding, n.l. dat de fregatten
naar Vlissingen zeilden, zoodat de vrees, dat
zij op Zuid-Beveland zouden landen, spoe
dig week. Intusschen ging de dag voorbij
en des avonds wist men nog van geen En-
gelsche hulp, noch iets van de afgezonden
delegatie, zoodat men met ongerustheid den
nacht inging.
De volgende dag was het weer erg mistig,
wat een enorme teleurstelling verwekte on
der de Goesche burgerij. Men liep naar het
havenhoofd, maar het gelukte niet om in
den mist de Engelsche schepen te onder
scheiden. Dit feit vervulde de bevolking met
nieuwe vrees. Men wist, dat de Franschen
van alles onderricht waren en ieder oogen-
blik konden naderen. De vrees werd echter
spoedig beschaamd. Om 10 uur was de mist
wat opgeklaard en rukte een detachement
van omstreeks 20 man aan, geleid door
eenigen, die aan boord der Engelsche sche
pen geweest waren.
Dit was het sein voor de burgers om zich
op de Groote Markt voor het Stadhuis te
vereenigen. Ze kwamen allen in een blijde
stemming. Velen hadden vlaggen bij zich,
om aan dit feit luister bij te zetten. Men was
echter niet tevreden, voordat men het va-
derlandsche dundoek aan den torenstok zag
wapperen. Een gejuich steeg op en het
aloude Wilhelmus klonk plechtig over het
marktplein.
Een groep uit de burgers, die daarvoor in
aanmerking kwamen, wapende zich en trok
de Engelschen tot aan de Hoofdpoort tege
moet. Hierdoor kwamen zij als in triomf
binnen en werden met open armen ontvan
gen. Op het stadhuis waren de leden van het
Stadsbestuur vereenigd om alles te regelen
en de lang gewenschte redders te ontvangen.
De vlag, welke van den toren woei, was
voor de Zuid-Bevelandsche dorpen het tee-
ken geweest, om ook van hun Oranje-liefde
blijk te geven. Immers, hoe kon het anders?
Als „de stad Goes" voorging, moest het
„land van Goes" wel volgen. Want ook in
de Bevelandsche dorpen was men op alles
voorbereid.
In verschillende dorpen had men gewa
pende afdeelingen gevormd, die zoowel te
voet als te paard de zeedijken bewaakten.
Al wie per bootje aan wal kwam werd di
rect gegrepen en naar Goes gebracht. De
Franschen werden daardoor in hun corres
pondentie met Vlaanderen en Brabant niet
weinig belemmerd en de veiligheid voor
Goes niet weinig verzekerd.
De Engelschen kwamen echter niet met
leege handen. Zij brachten ook eenige kist
ten met wapenen mee en de daarvoor be-
noodigde scherpe patronen.
Met de Engelschen kwamen ook nog 170
mar uiers de stad binnen. Goes leek nu wel
een kleine vesting.
Toen brak het gewichtig moment voor de
stad Goes aan. Des middags klepte het pu
blicatie-klokje of de proclamatie-bel, die aan
het stadhuis hing. De inaire verscheen op
de trappen van het stadhuis. Toen hij voor
het bordes verscheen klonk een luide jubel
op, waarna een eerbiedige stilte intrad.
Daarna kondigde de maire af, dat vanaf
heden 17 December 1813 de stad in bezit
genomen werd, in naam van Zijne Konink
lijke Hoogheid Willem van Oranje. Na deze
afkondiging scheen er aan den jubel geen
einde te komen. Velen liepen de tranen langs
de wangen. Men wenschte elkaar geluk met
dezen blijden dag.
De Engelschen werden nu naar de kazer
ne geleid, waar zij voorloopig zouden ver
toeven. Aan de officieren werd logement
aangeboden. De weerslag van deze gebeur
tenis bleef niet uit. Een groote vreugde ont
stond op geheel Zuid-Beveland. De eiland
bewoners stroomden naar Goes, om zich
persoonlijk te overtuigen, of het toch wel
echt waar was-, dat de Nederlandsche drie
kleur van den toren wapperde. Een groote
vreugde maakte zich nu ook van déze beden
meester.
Onder deze gebeurtenissen werd echter de
kern der zaak niet vergeten, want men was
reeds bezig alles gereed te maken tegen den
aanstaanden morgen, wanneer de Engel
schen naar Bath zouden vertrekken om dat
te blokkeeren en de Franschen alzoo te be
letten, zich weer in Zuid-Beveland te nes
telen. De noodige wagens en paarden waren
aanwezig. Ook werd een afdeeling cavalle-
rie georganiseerd om met de Engelschen uit
te rukken en met hen te ageeren. De land-
beden uit Beveland betrokken de buiten
wachten. In één woord: elk Zuid-Bevelander
was soldaat.
Op den morgen van 18 Dec. wan alles tot
den aftocht der Engelschen gereed en eenige
oogenblikken daarna marcheerde men op.
De Franschen te Bath hadden abes gereed
gemaakt, om bij het aanvallen der Engel
schen het fort te verlaten, maar toen zij ver
namen, dat de Engelschen slechts weinig in
getal waren, en bovendien van geen grof
geschut voorzien waren, veranderden zij van
plan en besloten, vooral nadat zij uit Ant
werpen versterking gekregen hadden, om het
fort te verdedigen.
In Goes ontving men bericht, dat nog een
gelijk getal mariniers zou volgen. Werkelijk
kwamen dezen des avonds aan, waar reeds
alles gereed was om hen te ontvangen en
hun de verdere reis gemakkelijk te maken.
(Wordt vervolgd)
59.
Uw kind en de politie!
Schrikt ge? En rilt ge reeds bij de ge
dachte, dat uw kind in politiehanden zou
vallen om de een of andere overtreding, of
erger nog, om een of andere misdaad? Ik
bid met u, dat uw kinderen daarvoor mogen
bewaard worden.
Maar ik wilde u niet laten schrikken.
Mijn bedoeling is enkel maar, u van goede
raad te mogen dienen.
We leven in een ernstige tijd. Ja, ook
ernstig in verband met de zoo moeilijke
finantiëele vraagstukken, in verband met
gebrek aan werk en gebrek aan inkomen.
Maar niet minder ernstig in verband met
de zedelijke achteruitgang en de verwilde
ring der wereld. Zeg ik het te sterk? Druk
het dan zoo uit: ernstig is de tijd door het
al minder rekenen met de ordinantiën
Gods. Want dat is de oorzaak van de gees
telijke en zedelijke achteruitgang. En is
dat niet heel erg?
Welnu dan. Meer en meer openbaart zich
ook bij onze jeugd (helaas voorgegaan door
zoo vele ouderen!) een minachting van de
overheid, van de politie ook, door de wet
tige overheid ingesteld en geroepen haar
wetten en instellingen te doen eerbiedigen.
En dat kan de meest droevige gevolgen
hebben. Afgezien nog van de waarheid, dat
wij als Christenen geroepen zijn onze over
heid te eeren en te gehoorzamen. En bij
niet voldoen daaraan, stellen we ons aller
eerst schuldig tegenover God.
Dit laatste vooral niet klein achtend, maar
zeer hoog aanslaand, willen iwe toch nu in
zonderheid op de droeve gevolgen wijzen
van het veronachtzamen van de eerbied,
met name aan de politioneele overheid ver
schuldigd. Dat wordt, of dreigt te worden,
een slechte gewoonte van niet weinigen.
En onze jeugd loopt groot gevaar, daarin
maar al te graag navolgers te worden. Een
politie-agent of veldwachter wordt dan bij
voorkeur aangeduid met een leelijke naam
of een scheldwoord. Een politieman te pla
gen wordt als een grapje beschouwd. Hem
te misleiden, wordt „fijn" en slim genoemd.
Hem te eeren en te helpen, wordt flauw
geacht en eigenlijk minderwaardig. En dan:
vele ouders weten niet beter te doen dan
er maar eens om te lachen of hoogstens
even hoofdschuddend, lach-bedwingend, een
en ander aan te hooren.
Maar dat is toch wel erg! Als ouders moe
ten wij toch bedenken, waar dat op uit-
loopen moet. Onze dagen zijn zoo moeilijk,
ook voor de overheid. Laten wij toch onze
overheid en haar dienaren helpen in haar
buitengewoon groote moeilijkheden. De mis
daad en het brutaal geweld nemen hand
over hand toe. Wie en wat is nog veilig
tegenwoordig? Zou het dan niet in de hoogste
mate noodig zijn, dat we allen meehelpen,
orde en recht en gerechtigheid te handha
ven? Ook door onze kinderen streng voor te
houden, d)at ze verplicht zijn de overheids
dienaren te eeren en te gehoorzamen. En
dat ze zonde doen met het tegenovergestelde,
en daardoor feitelijk meehelpen orde en recht
en waarheid en veiligheid te ondermijnen en
weg te werpen.
Oudiers, onderwijzers, leeraars, hierin ook
ligt een deel van uw taak. Verzuimt dat deel
niet! Het is misschien van meer belang dan
u zich gewoonlijk indenkt. Vooral de ouders
hebben hier een ernstige roeping. En dan in^
zonderheid Weer Ghristen-oudlers!
Laten we dat niet vergeten. Het zal heel
onze opvoeding ten goede komen. "We mogen
het niet nalaten!
OPVOEDER.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Deze week heb ik het erg gemakkelijk ge
had, want er waren heel weinig briefjes.
Eerlijk gezegd, heb ik het liever niet zoo
gemakkelijk, het is zoo ongewoon als er zoo
weinig briefjes komen, dat het dan heusch
een beetje tegenvalt.
Komt het misschien nog een beetje door
de vacantie?
Deze week ontving ik ook nog verschei
dene nieuwjaarskaarten, met die van de
vorige jaren mee is het al een flinke verza
meling.
En nu eerst maar weer de briefjes.
Nieuwdorp. „Rakkertje". Wat zijn jul
lie weer ijverig aan het breien. Je schrijft
me maar eens wanneer het klaar is. Pret
tig, dat je ook uit bent geweest. Ik heb erg
veel kaarten gekregen. Vooral van de nich
tjes en neefjes. „Boerinnetje". De ansicht
heb ik ontvangen, 'twas een mooie hoor. Ik
geloof, dat het bij jullie echt gezellig is op
de M. V. Is het alleen voor de kleine
meisjes? „Juffertje". Het trof zeker goed,
dat ik je een ander boekje moest sturen. Nu
heb je ze meteen allebei. Vond je Ella's
tropenjaar ook mooi? „Zonnebloempje". Fijn
zeg, dat je nog even beneden mocht komen
om het boekje te bekijken. Je had zeker al
gedacht, dat het niet meer kwam voor
Kerst. „Vadershelper". Dus zonder ijs was
de vacantie toch prettig, nu, dat kan ook
best. Ja, 'twas voor de menschen in Indië
wel erg jammer, dat zij niets hebben ge
hoord.
Arnemuiden. „Haasje". Wat een ge
wichtige brief, met zooveel lakken er op.
Ik was niet alleen, maar met zooveel als
jullie waren we niet. Jammer, dat het post
papier al op is, maar zoo kan het ook wel.
Lewedorp. „Zeemeeuw", 'tIs best, dat
je nu met de kleineren meedoet, 'twas toch
eerst maar om te probeeren. Als je uit bent