r
T©
1
L
If*
ff
PT
ff
ff
re
Zaterdag 19 December 1931
46e
Jaar
gang
No. 137
Voor den Zondag.
Letterkundige bijdragen.
y s1*
s:
ff s.
B Cr
CD
CD
SB
p
if
ffp
iu 4 W
pPawP-
p s
N
(D
■TSTTT"
P*
P
P 5-g
c P
2. p'
y g er®
Crq P
03 <1
h N
- P O cB*
5^ B H*
>0
I
CD
B
to
to
Oq
CP
fcJ UU
Pi
P
Crq
CD
h*
tO Gi
4^
<1
p
to
00
IB,
to
p
1—
p
co
JO
20,
CD
PT
HJ. "h
B P
P P
B <r"j
u
C
w p
p
M p M 2.
B Og P 3
.2 w (Q
f re
g OQhj
tflff
o
<1
s
P P M
P CD
S"5^
T5"ff
P
B- P
8 2
P
5*
i
«liga
|&5 8*"
o P B
p"S y s° s.
"pops'
ff w Q.p
S o*
P co CD
B l^5 p
p P5
y w
8 <3
hi ep
otj lurg g ff ff
ffP=3SP2.p®2ff
(C ffl A u H O, P <r+-
£,g O P P 50
E^p aöl f-
Q P- 2*
B P-h tJ ps
g-s <>3 WS S S
p r? 2-V
Hi
Pi
O
pi i_k Q
si 3
£§«3
P i g 2.
<p p. EP ff
O
c-t-
<1
O
O
B
»d
I—
p
p
p
p
<1
p
p
O*
B
cn
B
p-
p
B
I w
tO Q
S
w
ms
s.
m
s
<0
ff P
2 ff
2 tra
p w
5
- J- i g"
P P (O P
O O [3 O
ffi ca fS tn
13 N
>3-§^
^bJB
C <D co
- P»
PP aq
Hg g ff
O* O
It?"~
CO P
g-£
ro
to
CO Hi
to
to
X
Is5
ff
co
X
to
,-J
ff
to
K a p e 11 a. „Grasklokje." Gezellig dat jul
lie er nu al' ebei nog een jaartje op blijven.
Je hebt niet voor niets zoo lang naar het
raadsel gezocht, de oplossing is nu goed.
„Blondje". Je vond het zeker wel jammer
dai: je niet -neer in de derde klas zat, maar
je hebt toch ook een cadeautje gekregen en
dat gebeurt niet op alle scholen.
Rilland. ,Afrikaantje." Breistertje is
wel een zu, je van Z., dus nu heb je van
hvu allebei wat gehad. Ik wist het niet. Dat
tweede versie ken ik wel. Vind je het jam
mer dat je van de Zondagsschool af moet?
Hilversum. „Primula." Je trof het
niet, dat je juist op Sint Mc. ziek was. Je
hebt mocie cadeautjes gekregen. Nee boor, hij
heeft mij niet vergeten.
Serooskerke. „Blauwoog." Wat kan
jij mooi teekenen zeg; 't plaatje is heel aardig
geworden. Weet je wel zeker, dat bet zoo
lang geleden is? „Winterkoninginnetje." Dat
was een teleurstelling, toen er geen briefje
voor jou bij was. We zullen er Sit Nic. de
schuld maar van geven, vind je ook niet?
„Manrits". Heb je al mooie dingen van de
mecanodoos gebouwd? 't Is een prachtig ca
deau. Je hent zeker al nieuwsgierig welk
boekje je zult krijgen. „Willem v. Oranje"
't Is al weer een beele poos geleden, sinds
ik iets van jullie hoorde, maar ik zie, dat
toch alle raadsels weer opgelost zijn. Doe je
de groeten aan al de anderen?
NieuwdJorp. „Juffertje." Je zult nu
wel heel wat afbreien; wordt bet pakje voor
de pop mooi? Het zou een leuk idee zijn, ook
een versje van mij er in. Je hebt veel ge
kregen boor. „Boerinnetje". Dat tableau lijkt
me heusch wel aardig; er moeten anders
heel wat meisjes aan mee doen. Hebben
jullie bet zelf verzonnen? „Fluweeltje". Ik
kan begrijpen dat je veel naar de radio
luistert nu jullie bet pas hebben. Heb je bet
kinderuurtje ook al geboord? „Rakkertje".
Je bent prachtig opgeschoten aan d'e onder
jurk. Is hij. van de week nog afgekomen?
Er waren er ook die het raadsel juist wel
moeilijk vonden. „Zonnebloempje". Dat was
dus een ech te verrassing met Sint Nicolaas.
De uitslag van de prijzen heb je zeker al
gelezen; is dat ook naar je zin? „Vaders-
helper." Jullie zijn al vroeg aan 't dammen;
maar zoo zullen jullie het ook wel goed
leeren. Vader kan het zeker het beste? „Dag-
bloem", „Wilde Wingerd" en „Juffertje in
't Groen". Ja, 't is hier ook erg druk; maar
dat is meestal zoo tusschen Sint Nic. en
Ksrstmis. Leuk dat jullie alle drie een voor-
di acht moeten doen. Gaat het al goed?
Breskens. „Zonnestraaltje." Ik ben al
echt nieuwsgierig om wat meer van het
feestje te hooren. Moest je die versjes alleen
zi gen?
Middelburg. „Nachtegaaltje." Die boe
ken zullen wel naar je zin zijn. Het tweede
heb ik gelezen en er eebt van genoten. Je
zult je nu in d'e vacantie niet vervelen. De
rrdio-dag is goed geslaagd hé.
Kamp rland. „Breistertje". Prettig
d :t de cadeautjes naar jullie zin waren. Z.
trof het wel, dat ze juist een zakdoekje kreeg.
Het postpapier vind ik mooi en er gaat heel
wat op. Gezellig d'at er van Z. ook nog een
brief komt.
Koudekerk e. „Merel." Jij was maar
w oer goed af, met dat mooie boek, en nu met
Kerst al weer een; je krijgt er zoo heel wat.
Jammer dat je bet vierde raadsel niet kon
vinden.
Arnemuiden. „Haasje." Dat is een
leuke naam, die jij bedacht hebt; heb je die
gekozen omdat je zoo hard kunt loopen?
Jouw postpapier vind ik erg mooi. De raad
sels zijn goed.
Domburg. „Corrie v. Domburg". Jij
bent het eerste nichtje uit D., want ik heb
er daar vandaan nog nooit een gehad.
Voor de eerste keer mogen ze je best wel
een beetje helpen met de raadsels.
St. Maartensdijk. „Adelaartje." Ja,
het Zondagsblad komt dan inplaats van Za
terdag, D' nderdag al. Je komt nu zeker in
A - hoogste- klas van de Zondagsschool of ga
j er al af?
Oostkapelle. „Klaverbloem." Ik had
er geen eeg in dat je verleden jaar iets van
zijn broer hebt gehad; als er 't volgende jaar
rog een andere broer meedoet, zal ik er beter
aan denken. Wat een groot feest was dat,
echt leuk, dat je toch een prijsje hebt gewon
nen. Het rapport zal vast wel meevallen.
Souburg. „Het melkmeisje." Ja, het
was een heel werk, maar wel leuk. Je hebt
het mis hoor, daar woon ik niet. En ga je
nog naar je tante?
Lewedorp. „Zeemeeuw." Wat krijgen
jullie een prachtig spel. Ja, ik ken het ook
maar het is moeilijk hoor. Echt iets voor
de Kerstvacantie.
Sint Laurens. „Meibloem". Echt ge
zellig was dat, zoo met z'n drieën naar
Grootmoeder. Woont zij ook in St. Laurens?
Ja, G. vond dat van jou ook erg mooi. Heb
ben jullie al vacantie? „Kerklaantje". Nee,
't is nu niet meer zulk mooi weer, maar
daar is het ook winter voor. Leuk, dat er
ook nog een pakje uit B. kwam. Waren
jullie niet erg nieuwsgierig wat er in zat?
„Kernoffel". Ja, de kaart heb ik ontvangen,
nog vriendelijk bedankt. Gezellig, zooveel
verjaardagen met Kerst. Is die zuster thuis?
„Klaverblad". De jongens verlangen alle
maal naar ijs in de vacantie, maar 't ziet er
nog niet erg naar uit. En ben je nog ergens
op visite gevraagd? Ja, Vadersknecht heeft
het mooi gedaan, heb je de plaat al opge
hangen? „Vadersknecht". Je hebt zeker al
gelezen, dat K. jouw plaat ook mooi vond?
Ik kan best begrijpen, dat je zin had om
even naar het strand te gaan en ik had het
vast gedaan ook. „Klaproos". Ja, ik vond
het ook een echt snoezig dingetje. Heb je
er al iets in? Jullie hebt nu zeker wel eens
een keertje extra zangles om de kerstversjes
te leeren, gaan ze al goed?
I e r s e k e. „Beukenootje". Het treft
prachtig, dat de sokjes zoo goed passen. Ik
kan begrijpen, dat je zusje er ook een paar
wil hebben. Maak je ze voor haar precies
eender?
G r o e d e. „De kleine Molenaar" en „Bal
roosje". Echt vervelend hé, als de krant
zoekgeraakt is. 't Was maar goed, dat jullie
het prijsraadsel al hadden opgeschreven.
Aagte kerke. „Meidoorn" en „Agaath"
Ik denk niet dat „Zeemeeuw" schilderijen-
handelaar wordt, dus zal ik het hem maar
niet vertellen. Heb je het nu zelf al opge
plakt? „Zwaluw". Ik ben laatst op een
avond in jullie dorp geweest, maar ik denk
dat jij toen al sliep. De vaart waar jullie
schaatsenrijden heb ik ook gezien. Veel suc
ces met de nieuwe konijnen.
Sluis. „Viooltje". Je hebt dus al ge
vonden hoe het moet. Nu deze oplossing was
goed, dus het zal best gaan. Blijf je nu ook
geregeld meedoen?
Goes. „Roosje". Ja hoor, ik het ook een
goede Sint gehad. Er kwam ook een doos
met truffels. „Voor tante Dollie" stond er
op, maar geen afzender, nu ze smaakten
heerlijk. „Erica". Je hebt het portemon-
neetje dus meteen maar ingewijd, nu zooiets
kun je geregeld gebruiken, 't Zou wel echt
fijn zijn als er ijs komt, en dat het dan nog
vacantie is. „Clematis". Je pakje is wat
later gekomen, maar dat kwam, doordat ik
je adres niet wist. Jullie gaan dus allemaal
uit, veel plezier dan. „Crocusje". Jij hebt
ook mooie cadeautjes gekregen, echt leuk dat
etui met naaigerei. Kun je al haken? De
tekst is dus wel naar je 'zin. „Lijster". Ik
kan begrijpen, dat jij naar de Kerstvacantie
verlangt, nu je zuster ook thuis komt. Echt
leuk, dat pak met Sint Mcolaas. Had je al
een horloge? „Reseda". Wat hebben jullie
lang vacantie, dat is nog eens echt de moeite
'waard. Eigenlijk moesten jullie er maar
mee kunnen wachten, tot er ijs is. „Duin
roosje". Dus je hebt de brievenhanger met
een opgehangen. Zijn er ook al brieven in?
Fijn zeg, zoo'n album en nu maar hard
sparen, dat hij gauw vol is. „Karekiet". Ik
dacht eerst, dat je een echt vogeltje had ge
kregen, maar dat is toch geloof ik niet zoo.
Heb je al veel getennisd? „Zwartkopje", 'k
'Wind het niet erg dat je weer op 't oude
postpapier schrijft, dat is ook mooi en an
ders is 't nieuwe zoo gauw op. De Kerst
boom staat al vroeg bij jullie. „Vergeet mij
niet". Ja hoor, Z. heeft al van den Kerst
boom geschreven, maar het kerkje heeft ze
vergeten. Mag zij jou brief wel lezen? Wat
is dat andere dat je aan 't makeD bentl
Emmy's Kerstfeest.
1) o—
„Moeder, vindt u niet, dat het erg lang
duurt eer tante Anna schrijft? Vandaag krij
gen we al vacantie en er is nog geen brief
van haar".
Met deze vraag kwam Emmy van Buuren
op zekeren morgen de huiskamer binnen,
waar haar moeder druk bezig was om voor
het ontbijt te zorgen.
Al dagen lang had Emmy naar den brief
van tante Anna uitgezien. 'tWas immers 'n
vaste gewoonte geworden, dat zij ieder jaar
in de Kerstvacantie bij haar tante Anna
ging logeeren. Soms zei moeder wel eens
plagend: „Nu moet je dit jaar maar eens
thuisblijven, kind". Maar Emmy wist best,
dat moeder daar niets van meende. Ze gun
de haar dit genoegen immers zoo graag?
En dan Moeder bleef niet alleen ach
ter. Ten eerste was vader nog thuis. Vader 1
die het altijd zoo gezellig wist te maken
met vertellen en spelletjes doen. En dan
waren er nog de vier jongeren: Dora, Karei,
Herman en Rina. Wel bedacht Emmy daar
dan niet bij, dat moeder aan de vier jonge
ren nog zoo erg veel niet had. Dora, die op
Emmy volgde, was nog geen tien jaar oud.
En de drie andteren waren nóg jonger. Dus
veel hulp kon moeder van hen niet ver
wachten. Daarvoor moest ze bij haar veer
tienjarige Emmy zijn.
Natuurlijk ging Emmy nog school, maar
toch, buiten schooltijd en in de vacantie's
kon ze moeder al in veel dingen tot hulp
wezen. En een beetje hulp kon moeder zoo
best gebruiken. Moeder was niet sterk en
het vele huiswerk viel haar soms zwaarder
dan ze wel wilde weten. De kleineren merk
ten daar niets van, maar vader wist het
wèl en soms had Emmy er ook erg in.
Ook dezen morgen zag mevrouw Van
Buuren er zeer bleek en vermoeid uit. Maar
Emmy was zoozeer verdiept in haar denken
over het uitblijven van tante's brief, dat
ze er geen acht op sloeg. Voor ze de kamer
was binnen gekomen, was ze eerst nog even
naar de brievenbus gewipt, om daar tot
haar teleurstelling te ontdekken, dat de ver
langde brief er nog niet was.
Mevrouw Van Buuren had bij Emmy's
binnen komen even opgezien van bet brood-
snijden, waarmee ze bezig was.
„Goeden morgen kind," zei ze, terwijl ze
haar oudste dochtertje met een glimlach
begroette.
„Goeden morgen, moes," lachte Emmy nu
ook terug, terwijl ze haar moeder een kus
gaf.
„Ik dacht er niet eens aan, dat ik u nog
niet gezien had", voegde ze er dra aan toe.
„Dat dacht ik al", antwoordde moeder,
„je maakt je zeker te bezorgd over je brief.
Maar die komt wel, hoor. Maar toe, ga nu
eerst eens even de kleintjes helpen met aan-
kloedöii. 'kWas vanmorgen zoo moe, en ben
daarom wat langer blijven liggen. Als jij
nu vlug even helpt, komt toch ieder op
tijd klaar".
Gewiliig ging Emmy weer naar boven
en kwam na een kwartiertje tegelijk met de
andere kinderen beneden. Vader zat reeds
aan tafel te wachten en zoo schaarde men
zich dadelijk aan het ontbijt.
Emmy begon weer aan haar brief te den
ken en vroeg ook vaders meening over het
uitblijven daarvan. Wat dacht vader er van?
Zou de brief dit jaar niet komen?
„Ik weet bet niet, Emmy", antwoordde
vader. „Me dunkt, tante zal wel schrijven.
Want al zou ze je dit jaar door bijzondere
omstandigheden niet kunnen hebben, dan
zou ze ons dit toch wel even meedeelen.
Wat mij betreft", en vaders stem werd ern
stiger, „wat mij betreft, kwam er geen uit-
noodiging voor je. Moeder is den laatsten
tijd buitengewoon vermoeid. Als jij met de
Kerstvacantie nu thuis was, zou ze het veel
rustiger kunnen hebben, dat begrijp je wel."
Emmy's vroolijke gezichtje betrok.
Even keek ze naar moeder. Ja, ze zag
bet, moeder was weer erg bleek. Hoe jam
mer. Ze ging toch zoo dolgraag naar tante
Anna, waar ze met Rina, tante's eenig doch
tertje, die even oud was als Emmy, altijd
zulke heerlijke Kerstdagen had.
(Wordt vervolgd.)
P
co
to
CD
to
CO
X
co
■F
ua
pi
to
00
co
co
cn
2
3 Z
p. to
ca tO
S iO
Cn
ca
co
e-t»
O
N
3
cn
ef
O
0
z
X
po
co
to
JO
O
!-»•
00
4^
M-
co
4^
<1
g
B
P-
iO
fO
OT
co
cn
p
co
O
X
to
4**
co
CO
po
to
po
to co
CO"
O co
w p
00 "L
B
W
3
CH
B
Z
O
O
IO
IO
Fr
B
<iq
to-
"co
-Jv
co A
CO CD
n
Cr)
r* t
co
X
H-
co
;.S
tO
to
Cn
tO
00
co
B
GO
1—
co
B
P-
to
h-*-
H
r
ro
po
Z
o
-
ro
co
05
X
I
co
co
O
ro
4*-
co
co
cn
X
X
H-4-
ÏO
CO
4s-
to
"3.
PT
ty
p-i
CD
«B:
O
a-™ s*
«zl* B
w O
geo®
2
p B P ca.
O
B 3 4
ólMSBLAD
■"TT'fi- 1
EEUW
Uw licht komt!
Maak u op, wordt verlicht, want uw
licht komt, en de heerlijkheid des
Heeren gaat over u op.
Jes. 60 1.
De toestand, waarin het Joodsche volk
verkeerde in den tijd, toen de profeet Jesaja
arbeidde, was verre van gunstig. Van blijde
verwachtingen onder bet volk was geen
sprake.
Maar den profeet hinderen die moeilijke
levensomstandigheden niet. Nog nooit heb
ben ze kunnen verhinderen, dat Gods wil ge
schiedt.
Dat wist de profeet. En zoo zou het weer
zijn.
Toen Rome zijn scepter zwaaide over het
volk der verkiezing en Israël zijn schouder
moest buigen onder het heidensche juk,
scheen toch ook de tijd verre van gunstig,
dat de Christus werd geboren.
En toch zou bet gebeuren. En toch is bet
geschied.
De duisternis heeft het licht wel niet begre
pen; en die de zijnen waren, hebben Hem niet
aangenomen. Maar de dag is toch gekomen
en het heil is verschenen.
Door de Zoon des Vaders is er over de we
reld 'n licht opgegaan als door geen oog ooit
werd aanschouwd.
Wat Hij geweest is en gegeven beeft, is
zooveel, dat het in weinige woorden niet te
zeggen is.
Hij is voor allen alles geworden. Geen
nood of er is hulpe bij Hem. In zonde en in
oordeel van ons geweten verzekert Hij ons
in Zijn genade de onverbrekelijke gemeen
schap met God. Tegenover dood en sterven
is Hij degene, die niet wat groote woorden
spreekt, maar die ingaat en een weg baant.
De zekerheid van bet heden wordt tot een
zekerheid der verste toekomst. Inderdaad,
waar Hij komt, gaat bet dagen, komt heer
lijkheid; de heerlijkheid des Heeren.
Uw licht komt. Geldt dat nu nog?
Zoolang er duisternis in en om de harten
zijn zal, zal het noodig zijn, dat kome Zijn
licht. Ook het Geboortefeest wil de Heere
daartoe gebruiken. Zijn de omstandigheden
nu gunstiger dan toen voor de eerste maal
de Godsbelofte vervuld werd?
Is er in de Christenheid een verlangen
naar den Vredevorst en is zulk een verlan
gen goed merkbaar aan goede verstandhou
ding, waarnaar ijveriger dan ooit wordt ge-
God zorgt.
Wie weet, wie reeds de tafel spreidt,
Die mij tot spijs zal strekken,
En waar nu nog het schaapje weidt,
Welks wol mij zal bedekken?
Wie weet, waar reeds het beekje vliet,
Dat mij zoo straks zal drenken?
Wie weet het, Heer? Wie, Gij alleen,
Gij, die mij 'tal kunt"schenken!
Wis hebt Gij reeds mijn weg bepaald;
Wellicht leidt die door streken,
Die i k niet ken, maar waar G ij 't mij
Aan niets zult doen ontbreken!
Wie weet het plekjen op deez' aard,
Dat Gij mij hebt beschoren?
Wie kent bet dorpjen en den gaard,
Die voor mij zijn verkoren?
Gij weet het, trouwe Vader, Gij!
Voor U is niets verborgen.
Dus, twijfling, wijk! Laat mij met rust,
Want God zal voor mij zorgen!
GELLERT.
zocht. Is dat verlangen naar den Vredevorst
merkbaar in het bedenken van wat tot den
vrede dient. De wereld heeft zoo dringend
behoefte aan vrede. En wie zal het licht bren
gen, als de Christenheid het niet doet?
Maar ach, hoe donker ziet het er vaak
zelfs bij hen, die den naam van Jezus Chris
tus belijden.
Wat vertoonen ze weinig overeenkomst
met het lichtende licht op den kandelaar.
Of is het soms niet zoo, dat zij het licht
verhinderen in volle klaarte door te bre
ken? Dat zij' een schaduw werpen op bet
Kruis inplaats dat de Heerlijkheid des Hee
ren van hen afstraalt?
Daarom past de ootmoedige belijdenis:
Mijn vertrouwen is nog zoo zwak. Ik heb
nog zoo'n moeite om U alles over te geven.
Mijn liefde is nog zoo gering. De eigen liefde
verstikt als een woekerplant nog zoo veel
zegen. Het is bij mij zoo donker. Laat daarom
Uw licht over mij opgaan!
Daarvoor is Hij toch op aarde gekomen en
daarvoor blijft Hij' komen om over ons leven
en in ons hart een klaren glans van genade
te brengen.
En als dan Gods genade niet te vergeefsch
aan ons is geschied), dan zal dat ook naar bui
ten blijken. Evenmin als ge de zon behoeft
te vragen om toch licht te geven, evenmin
als ge een bloem behoeft aan te sporen op te
groeien evenmin zal men bet kind van den
Vader behoeven aan te zetten anderen tot een
licht te zijn. Het kan niet anders dan zelf
anderen een zegen te brengen.
Uw licht komt. Heere, kome bet dan in
deze dagen ook tot ons.
In het licht van den Kerstdag.
Het is geen nieuw verschijnsel, dat Kerst
mis de aandacht trekt en geboeid houdt.
De eeuwen door hebben dichters van den
geboren Koning gezongen; en de volks
poëzie het vers dat, uit de breede massa
des volks geboren, door die massa gezongen
werd kan juist op dit terrein meer dan
één zuivere proeve noemen. De Kerstnacht,
„schooner dan de dagen", heeft door haar
helderen glans altijd weer oogen en harten
getrokken, den dichter een lied op de lippen
doen leven, waarin zingt het aloude: Kyrie
eleison, het: Heer, heb medelijden.
Niet immer kennen wij den naam van den
dichter; maar langer dan hun naam leefde
het lied, dat verre nageslachten ook nu nog
aanheffen: d'Herders op den velde hoorden
een nieuw lied, Dat Jezus was geboren, zij
wisten 't niet
Zoo trekt, als in vorige eeuwen, Kerstdag
nog immer. Den geloovigen mensch, die elk
jaar opnieuw de dag van zijn 'bevrijding be
groet; en in dien geloovige ook den dichter,
die van verkregen verlossing zingen moet in
zijn kerstliederen. Doch daarnaast ook den
breeden kring, menschen die him belang
stelling voor den godsdienst tot een mini
mum hebben beperkt, öf die zich langs
velerlei wegen een eigen verlosser hebben
gezocht. Ook zij weten van een Kerstnacht
en een kindeke, ook hun aandacht staat
sterk gespannen Maar waar de eerste de
hoofdzaak zoekt, verliest de andere zich in
hetgeen ondergeschikt, bijkomstig, of door
menschenzucht-naar-bekoring, er bij ge
bracht is. Hoe kan het anders, of de dich
ter uit dezen kring moet in zijn werk een
zelfde opvatting toonen? Waar de christen-
dichter bij Bethlehem's kribbe eigen zonde
belijdt en eigen schuld ziet vergeven, gaat
de ander aan het groote heilsfeit voorbij, en
zingt van een Kerstnacht in donkerheid.
Aldus gaat reeds sedert eeuwen, doch
scherper en meer bewust in onzen tijd
de mensehheid uiteen. De revolutionaire
poëzie van de laatste jaren tast ook het
heilige van Kerstmis aan, om woorden van
haat te leggen op de lippen van duizenden;
de verzen van de christen^socialist mogen
een eenigszins andere wending nemen, eener
lei is het kenmerk van beide: het zoeken en
het bouwen van het koninkrijk des menschen.
Een koninkrijk, waarin niet zingt een lied
ter eere van „dat kinde, dat alle ding be
houdt", maar waarin aan de Engelenbood-
sehap alle beteekenis wordt ortzegd, waarin
alle lichtglans ontbreeiu.
En juist op den lichtglans komt het aan!
Zoo was het niet zonder opzet, dat wij
tot titel kozen: In het licht van den Kerst
dag.
De christendichters van ouden en nieuwen
tijd hebben gezien wat we noemen mogen
„het licht rond de kribbe". Zoo W. A. P.
Smit, als hij zegt: