r T© 1 L If* ff PT ff ff re Zaterdag 19 December 1931 46e Jaar gang No. 137 Voor den Zondag. Letterkundige bijdragen. y s1* s: ff s. B Cr CD CD SB p if ffp iu 4 W pPawP- p s N (D ■TSTTT" P* P P 5-g c P 2. p' y g er® Crq P 03 <1 h N - P O cB* 5^ B H* >0 I CD B to to Oq CP fcJ UU Pi P Crq CD h* tO Gi 4^ <1 p to 00 IB, to p 1— p co JO 20, CD PT HJ. "h B P P P B <r"j u C w p p M p M 2. B Og P 3 .2 w (Q f re g OQhj tflff o <1 s P P M P CD S"5^ T5"ff P B- P 8 2 P 5* i «liga |&5 8*" o P B p"S y s° s. "pops' ff w Q.p S o* P co CD B l^5 p p P5 y w 8 <3 hi ep otj lurg g ff ff ffP=3SP2.p®2ff (C ffl A u H O, P <r+- £,g O P P 50 E^p aöl f- Q P- 2* B P-h tJ ps g-s <>3 WS S S p r? 2-V Hi Pi O pi i_k Q si 3 £§«3 P i g 2. <p p. EP ff O c-t- <1 O O B »d I— p p p p <1 p p O* B cn B p- p B I w tO Q S w ms s. m s <0 ff P 2 ff 2 tra p w 5 - J- i g" P P (O P O O [3 O ffi ca fS tn 13 N >3-§^ ^bJB C <D co - P» PP aq Hg g ff O* O It?"~ CO P g-£ ro to CO Hi to to X Is5 ff co X to ,-J ff to K a p e 11 a. „Grasklokje." Gezellig dat jul lie er nu al' ebei nog een jaartje op blijven. Je hebt niet voor niets zoo lang naar het raadsel gezocht, de oplossing is nu goed. „Blondje". Je vond het zeker wel jammer dai: je niet -neer in de derde klas zat, maar je hebt toch ook een cadeautje gekregen en dat gebeurt niet op alle scholen. Rilland. ,Afrikaantje." Breistertje is wel een zu, je van Z., dus nu heb je van hvu allebei wat gehad. Ik wist het niet. Dat tweede versie ken ik wel. Vind je het jam mer dat je van de Zondagsschool af moet? Hilversum. „Primula." Je trof het niet, dat je juist op Sint Mc. ziek was. Je hebt mocie cadeautjes gekregen. Nee boor, hij heeft mij niet vergeten. Serooskerke. „Blauwoog." Wat kan jij mooi teekenen zeg; 't plaatje is heel aardig geworden. Weet je wel zeker, dat bet zoo lang geleden is? „Winterkoninginnetje." Dat was een teleurstelling, toen er geen briefje voor jou bij was. We zullen er Sit Nic. de schuld maar van geven, vind je ook niet? „Manrits". Heb je al mooie dingen van de mecanodoos gebouwd? 't Is een prachtig ca deau. Je hent zeker al nieuwsgierig welk boekje je zult krijgen. „Willem v. Oranje" 't Is al weer een beele poos geleden, sinds ik iets van jullie hoorde, maar ik zie, dat toch alle raadsels weer opgelost zijn. Doe je de groeten aan al de anderen? NieuwdJorp. „Juffertje." Je zult nu wel heel wat afbreien; wordt bet pakje voor de pop mooi? Het zou een leuk idee zijn, ook een versje van mij er in. Je hebt veel ge kregen boor. „Boerinnetje". Dat tableau lijkt me heusch wel aardig; er moeten anders heel wat meisjes aan mee doen. Hebben jullie bet zelf verzonnen? „Fluweeltje". Ik kan begrijpen dat je veel naar de radio luistert nu jullie bet pas hebben. Heb je bet kinderuurtje ook al geboord? „Rakkertje". Je bent prachtig opgeschoten aan d'e onder jurk. Is hij. van de week nog afgekomen? Er waren er ook die het raadsel juist wel moeilijk vonden. „Zonnebloempje". Dat was dus een ech te verrassing met Sint Nicolaas. De uitslag van de prijzen heb je zeker al gelezen; is dat ook naar je zin? „Vaders- helper." Jullie zijn al vroeg aan 't dammen; maar zoo zullen jullie het ook wel goed leeren. Vader kan het zeker het beste? „Dag- bloem", „Wilde Wingerd" en „Juffertje in 't Groen". Ja, 't is hier ook erg druk; maar dat is meestal zoo tusschen Sint Nic. en Ksrstmis. Leuk dat jullie alle drie een voor- di acht moeten doen. Gaat het al goed? Breskens. „Zonnestraaltje." Ik ben al echt nieuwsgierig om wat meer van het feestje te hooren. Moest je die versjes alleen zi gen? Middelburg. „Nachtegaaltje." Die boe ken zullen wel naar je zin zijn. Het tweede heb ik gelezen en er eebt van genoten. Je zult je nu in d'e vacantie niet vervelen. De rrdio-dag is goed geslaagd hé. Kamp rland. „Breistertje". Prettig d :t de cadeautjes naar jullie zin waren. Z. trof het wel, dat ze juist een zakdoekje kreeg. Het postpapier vind ik mooi en er gaat heel wat op. Gezellig d'at er van Z. ook nog een brief komt. Koudekerk e. „Merel." Jij was maar w oer goed af, met dat mooie boek, en nu met Kerst al weer een; je krijgt er zoo heel wat. Jammer dat je bet vierde raadsel niet kon vinden. Arnemuiden. „Haasje." Dat is een leuke naam, die jij bedacht hebt; heb je die gekozen omdat je zoo hard kunt loopen? Jouw postpapier vind ik erg mooi. De raad sels zijn goed. Domburg. „Corrie v. Domburg". Jij bent het eerste nichtje uit D., want ik heb er daar vandaan nog nooit een gehad. Voor de eerste keer mogen ze je best wel een beetje helpen met de raadsels. St. Maartensdijk. „Adelaartje." Ja, het Zondagsblad komt dan inplaats van Za terdag, D' nderdag al. Je komt nu zeker in A - hoogste- klas van de Zondagsschool of ga j er al af? Oostkapelle. „Klaverbloem." Ik had er geen eeg in dat je verleden jaar iets van zijn broer hebt gehad; als er 't volgende jaar rog een andere broer meedoet, zal ik er beter aan denken. Wat een groot feest was dat, echt leuk, dat je toch een prijsje hebt gewon nen. Het rapport zal vast wel meevallen. Souburg. „Het melkmeisje." Ja, het was een heel werk, maar wel leuk. Je hebt het mis hoor, daar woon ik niet. En ga je nog naar je tante? Lewedorp. „Zeemeeuw." Wat krijgen jullie een prachtig spel. Ja, ik ken het ook maar het is moeilijk hoor. Echt iets voor de Kerstvacantie. Sint Laurens. „Meibloem". Echt ge zellig was dat, zoo met z'n drieën naar Grootmoeder. Woont zij ook in St. Laurens? Ja, G. vond dat van jou ook erg mooi. Heb ben jullie al vacantie? „Kerklaantje". Nee, 't is nu niet meer zulk mooi weer, maar daar is het ook winter voor. Leuk, dat er ook nog een pakje uit B. kwam. Waren jullie niet erg nieuwsgierig wat er in zat? „Kernoffel". Ja, de kaart heb ik ontvangen, nog vriendelijk bedankt. Gezellig, zooveel verjaardagen met Kerst. Is die zuster thuis? „Klaverblad". De jongens verlangen alle maal naar ijs in de vacantie, maar 't ziet er nog niet erg naar uit. En ben je nog ergens op visite gevraagd? Ja, Vadersknecht heeft het mooi gedaan, heb je de plaat al opge hangen? „Vadersknecht". Je hebt zeker al gelezen, dat K. jouw plaat ook mooi vond? Ik kan best begrijpen, dat je zin had om even naar het strand te gaan en ik had het vast gedaan ook. „Klaproos". Ja, ik vond het ook een echt snoezig dingetje. Heb je er al iets in? Jullie hebt nu zeker wel eens een keertje extra zangles om de kerstversjes te leeren, gaan ze al goed? I e r s e k e. „Beukenootje". Het treft prachtig, dat de sokjes zoo goed passen. Ik kan begrijpen, dat je zusje er ook een paar wil hebben. Maak je ze voor haar precies eender? G r o e d e. „De kleine Molenaar" en „Bal roosje". Echt vervelend hé, als de krant zoekgeraakt is. 't Was maar goed, dat jullie het prijsraadsel al hadden opgeschreven. Aagte kerke. „Meidoorn" en „Agaath" Ik denk niet dat „Zeemeeuw" schilderijen- handelaar wordt, dus zal ik het hem maar niet vertellen. Heb je het nu zelf al opge plakt? „Zwaluw". Ik ben laatst op een avond in jullie dorp geweest, maar ik denk dat jij toen al sliep. De vaart waar jullie schaatsenrijden heb ik ook gezien. Veel suc ces met de nieuwe konijnen. Sluis. „Viooltje". Je hebt dus al ge vonden hoe het moet. Nu deze oplossing was goed, dus het zal best gaan. Blijf je nu ook geregeld meedoen? Goes. „Roosje". Ja hoor, ik het ook een goede Sint gehad. Er kwam ook een doos met truffels. „Voor tante Dollie" stond er op, maar geen afzender, nu ze smaakten heerlijk. „Erica". Je hebt het portemon- neetje dus meteen maar ingewijd, nu zooiets kun je geregeld gebruiken, 't Zou wel echt fijn zijn als er ijs komt, en dat het dan nog vacantie is. „Clematis". Je pakje is wat later gekomen, maar dat kwam, doordat ik je adres niet wist. Jullie gaan dus allemaal uit, veel plezier dan. „Crocusje". Jij hebt ook mooie cadeautjes gekregen, echt leuk dat etui met naaigerei. Kun je al haken? De tekst is dus wel naar je 'zin. „Lijster". Ik kan begrijpen, dat jij naar de Kerstvacantie verlangt, nu je zuster ook thuis komt. Echt leuk, dat pak met Sint Mcolaas. Had je al een horloge? „Reseda". Wat hebben jullie lang vacantie, dat is nog eens echt de moeite 'waard. Eigenlijk moesten jullie er maar mee kunnen wachten, tot er ijs is. „Duin roosje". Dus je hebt de brievenhanger met een opgehangen. Zijn er ook al brieven in? Fijn zeg, zoo'n album en nu maar hard sparen, dat hij gauw vol is. „Karekiet". Ik dacht eerst, dat je een echt vogeltje had ge kregen, maar dat is toch geloof ik niet zoo. Heb je al veel getennisd? „Zwartkopje", 'k 'Wind het niet erg dat je weer op 't oude postpapier schrijft, dat is ook mooi en an ders is 't nieuwe zoo gauw op. De Kerst boom staat al vroeg bij jullie. „Vergeet mij niet". Ja hoor, Z. heeft al van den Kerst boom geschreven, maar het kerkje heeft ze vergeten. Mag zij jou brief wel lezen? Wat is dat andere dat je aan 't makeD bentl Emmy's Kerstfeest. 1) o— „Moeder, vindt u niet, dat het erg lang duurt eer tante Anna schrijft? Vandaag krij gen we al vacantie en er is nog geen brief van haar". Met deze vraag kwam Emmy van Buuren op zekeren morgen de huiskamer binnen, waar haar moeder druk bezig was om voor het ontbijt te zorgen. Al dagen lang had Emmy naar den brief van tante Anna uitgezien. 'tWas immers 'n vaste gewoonte geworden, dat zij ieder jaar in de Kerstvacantie bij haar tante Anna ging logeeren. Soms zei moeder wel eens plagend: „Nu moet je dit jaar maar eens thuisblijven, kind". Maar Emmy wist best, dat moeder daar niets van meende. Ze gun de haar dit genoegen immers zoo graag? En dan Moeder bleef niet alleen ach ter. Ten eerste was vader nog thuis. Vader 1 die het altijd zoo gezellig wist te maken met vertellen en spelletjes doen. En dan waren er nog de vier jongeren: Dora, Karei, Herman en Rina. Wel bedacht Emmy daar dan niet bij, dat moeder aan de vier jonge ren nog zoo erg veel niet had. Dora, die op Emmy volgde, was nog geen tien jaar oud. En de drie andteren waren nóg jonger. Dus veel hulp kon moeder van hen niet ver wachten. Daarvoor moest ze bij haar veer tienjarige Emmy zijn. Natuurlijk ging Emmy nog school, maar toch, buiten schooltijd en in de vacantie's kon ze moeder al in veel dingen tot hulp wezen. En een beetje hulp kon moeder zoo best gebruiken. Moeder was niet sterk en het vele huiswerk viel haar soms zwaarder dan ze wel wilde weten. De kleineren merk ten daar niets van, maar vader wist het wèl en soms had Emmy er ook erg in. Ook dezen morgen zag mevrouw Van Buuren er zeer bleek en vermoeid uit. Maar Emmy was zoozeer verdiept in haar denken over het uitblijven van tante's brief, dat ze er geen acht op sloeg. Voor ze de kamer was binnen gekomen, was ze eerst nog even naar de brievenbus gewipt, om daar tot haar teleurstelling te ontdekken, dat de ver langde brief er nog niet was. Mevrouw Van Buuren had bij Emmy's binnen komen even opgezien van bet brood- snijden, waarmee ze bezig was. „Goeden morgen kind," zei ze, terwijl ze haar oudste dochtertje met een glimlach begroette. „Goeden morgen, moes," lachte Emmy nu ook terug, terwijl ze haar moeder een kus gaf. „Ik dacht er niet eens aan, dat ik u nog niet gezien had", voegde ze er dra aan toe. „Dat dacht ik al", antwoordde moeder, „je maakt je zeker te bezorgd over je brief. Maar die komt wel, hoor. Maar toe, ga nu eerst eens even de kleintjes helpen met aan- kloedöii. 'kWas vanmorgen zoo moe, en ben daarom wat langer blijven liggen. Als jij nu vlug even helpt, komt toch ieder op tijd klaar". Gewiliig ging Emmy weer naar boven en kwam na een kwartiertje tegelijk met de andere kinderen beneden. Vader zat reeds aan tafel te wachten en zoo schaarde men zich dadelijk aan het ontbijt. Emmy begon weer aan haar brief te den ken en vroeg ook vaders meening over het uitblijven daarvan. Wat dacht vader er van? Zou de brief dit jaar niet komen? „Ik weet bet niet, Emmy", antwoordde vader. „Me dunkt, tante zal wel schrijven. Want al zou ze je dit jaar door bijzondere omstandigheden niet kunnen hebben, dan zou ze ons dit toch wel even meedeelen. Wat mij betreft", en vaders stem werd ern stiger, „wat mij betreft, kwam er geen uit- noodiging voor je. Moeder is den laatsten tijd buitengewoon vermoeid. Als jij met de Kerstvacantie nu thuis was, zou ze het veel rustiger kunnen hebben, dat begrijp je wel." Emmy's vroolijke gezichtje betrok. Even keek ze naar moeder. Ja, ze zag bet, moeder was weer erg bleek. Hoe jam mer. Ze ging toch zoo dolgraag naar tante Anna, waar ze met Rina, tante's eenig doch tertje, die even oud was als Emmy, altijd zulke heerlijke Kerstdagen had. (Wordt vervolgd.) P co to CD to CO X co ■F ua pi to 00 co co cn 2 3 Z p. to ca tO S iO Cn ca co e-t» O N 3 cn ef O 0 z X po co to JO O !-»• 00 4^ M- co 4^ <1 g B P- iO fO OT co cn p co O X to 4** co CO po to po to co CO" O co w p 00 "L B W 3 CH B Z O O IO IO Fr B <iq to- "co -Jv co A CO CD n Cr) r* t co X H- co ;.S tO to Cn tO 00 co B GO 1— co B P- to h-*- H r ro po Z o - ro co 05 X I co co O ro 4*- co co cn X X H-4- ÏO CO 4s- to "3. PT ty p-i CD «B: O a-™ s* «zl* B w O geo® 2 p B P ca. O B 3 4 ólMSBLAD ■"TT'fi- 1 EEUW Uw licht komt! Maak u op, wordt verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Jes. 60 1. De toestand, waarin het Joodsche volk verkeerde in den tijd, toen de profeet Jesaja arbeidde, was verre van gunstig. Van blijde verwachtingen onder bet volk was geen sprake. Maar den profeet hinderen die moeilijke levensomstandigheden niet. Nog nooit heb ben ze kunnen verhinderen, dat Gods wil ge schiedt. Dat wist de profeet. En zoo zou het weer zijn. Toen Rome zijn scepter zwaaide over het volk der verkiezing en Israël zijn schouder moest buigen onder het heidensche juk, scheen toch ook de tijd verre van gunstig, dat de Christus werd geboren. En toch zou bet gebeuren. En toch is bet geschied. De duisternis heeft het licht wel niet begre pen; en die de zijnen waren, hebben Hem niet aangenomen. Maar de dag is toch gekomen en het heil is verschenen. Door de Zoon des Vaders is er over de we reld 'n licht opgegaan als door geen oog ooit werd aanschouwd. Wat Hij geweest is en gegeven beeft, is zooveel, dat het in weinige woorden niet te zeggen is. Hij is voor allen alles geworden. Geen nood of er is hulpe bij Hem. In zonde en in oordeel van ons geweten verzekert Hij ons in Zijn genade de onverbrekelijke gemeen schap met God. Tegenover dood en sterven is Hij degene, die niet wat groote woorden spreekt, maar die ingaat en een weg baant. De zekerheid van bet heden wordt tot een zekerheid der verste toekomst. Inderdaad, waar Hij komt, gaat bet dagen, komt heer lijkheid; de heerlijkheid des Heeren. Uw licht komt. Geldt dat nu nog? Zoolang er duisternis in en om de harten zijn zal, zal het noodig zijn, dat kome Zijn licht. Ook het Geboortefeest wil de Heere daartoe gebruiken. Zijn de omstandigheden nu gunstiger dan toen voor de eerste maal de Godsbelofte vervuld werd? Is er in de Christenheid een verlangen naar den Vredevorst en is zulk een verlan gen goed merkbaar aan goede verstandhou ding, waarnaar ijveriger dan ooit wordt ge- God zorgt. Wie weet, wie reeds de tafel spreidt, Die mij tot spijs zal strekken, En waar nu nog het schaapje weidt, Welks wol mij zal bedekken? Wie weet, waar reeds het beekje vliet, Dat mij zoo straks zal drenken? Wie weet het, Heer? Wie, Gij alleen, Gij, die mij 'tal kunt"schenken! Wis hebt Gij reeds mijn weg bepaald; Wellicht leidt die door streken, Die i k niet ken, maar waar G ij 't mij Aan niets zult doen ontbreken! Wie weet het plekjen op deez' aard, Dat Gij mij hebt beschoren? Wie kent bet dorpjen en den gaard, Die voor mij zijn verkoren? Gij weet het, trouwe Vader, Gij! Voor U is niets verborgen. Dus, twijfling, wijk! Laat mij met rust, Want God zal voor mij zorgen! GELLERT. zocht. Is dat verlangen naar den Vredevorst merkbaar in het bedenken van wat tot den vrede dient. De wereld heeft zoo dringend behoefte aan vrede. En wie zal het licht bren gen, als de Christenheid het niet doet? Maar ach, hoe donker ziet het er vaak zelfs bij hen, die den naam van Jezus Chris tus belijden. Wat vertoonen ze weinig overeenkomst met het lichtende licht op den kandelaar. Of is het soms niet zoo, dat zij het licht verhinderen in volle klaarte door te bre ken? Dat zij' een schaduw werpen op bet Kruis inplaats dat de Heerlijkheid des Hee ren van hen afstraalt? Daarom past de ootmoedige belijdenis: Mijn vertrouwen is nog zoo zwak. Ik heb nog zoo'n moeite om U alles over te geven. Mijn liefde is nog zoo gering. De eigen liefde verstikt als een woekerplant nog zoo veel zegen. Het is bij mij zoo donker. Laat daarom Uw licht over mij opgaan! Daarvoor is Hij toch op aarde gekomen en daarvoor blijft Hij' komen om over ons leven en in ons hart een klaren glans van genade te brengen. En als dan Gods genade niet te vergeefsch aan ons is geschied), dan zal dat ook naar bui ten blijken. Evenmin als ge de zon behoeft te vragen om toch licht te geven, evenmin als ge een bloem behoeft aan te sporen op te groeien evenmin zal men bet kind van den Vader behoeven aan te zetten anderen tot een licht te zijn. Het kan niet anders dan zelf anderen een zegen te brengen. Uw licht komt. Heere, kome bet dan in deze dagen ook tot ons. In het licht van den Kerstdag. Het is geen nieuw verschijnsel, dat Kerst mis de aandacht trekt en geboeid houdt. De eeuwen door hebben dichters van den geboren Koning gezongen; en de volks poëzie het vers dat, uit de breede massa des volks geboren, door die massa gezongen werd kan juist op dit terrein meer dan één zuivere proeve noemen. De Kerstnacht, „schooner dan de dagen", heeft door haar helderen glans altijd weer oogen en harten getrokken, den dichter een lied op de lippen doen leven, waarin zingt het aloude: Kyrie eleison, het: Heer, heb medelijden. Niet immer kennen wij den naam van den dichter; maar langer dan hun naam leefde het lied, dat verre nageslachten ook nu nog aanheffen: d'Herders op den velde hoorden een nieuw lied, Dat Jezus was geboren, zij wisten 't niet Zoo trekt, als in vorige eeuwen, Kerstdag nog immer. Den geloovigen mensch, die elk jaar opnieuw de dag van zijn 'bevrijding be groet; en in dien geloovige ook den dichter, die van verkregen verlossing zingen moet in zijn kerstliederen. Doch daarnaast ook den breeden kring, menschen die him belang stelling voor den godsdienst tot een mini mum hebben beperkt, öf die zich langs velerlei wegen een eigen verlosser hebben gezocht. Ook zij weten van een Kerstnacht en een kindeke, ook hun aandacht staat sterk gespannen Maar waar de eerste de hoofdzaak zoekt, verliest de andere zich in hetgeen ondergeschikt, bijkomstig, of door menschenzucht-naar-bekoring, er bij ge bracht is. Hoe kan het anders, of de dich ter uit dezen kring moet in zijn werk een zelfde opvatting toonen? Waar de christen- dichter bij Bethlehem's kribbe eigen zonde belijdt en eigen schuld ziet vergeven, gaat de ander aan het groote heilsfeit voorbij, en zingt van een Kerstnacht in donkerheid. Aldus gaat reeds sedert eeuwen, doch scherper en meer bewust in onzen tijd de mensehheid uiteen. De revolutionaire poëzie van de laatste jaren tast ook het heilige van Kerstmis aan, om woorden van haat te leggen op de lippen van duizenden; de verzen van de christen^socialist mogen een eenigszins andere wending nemen, eener lei is het kenmerk van beide: het zoeken en het bouwen van het koninkrijk des menschen. Een koninkrijk, waarin niet zingt een lied ter eere van „dat kinde, dat alle ding be houdt", maar waarin aan de Engelenbood- sehap alle beteekenis wordt ortzegd, waarin alle lichtglans ontbreeiu. En juist op den lichtglans komt het aan! Zoo was het niet zonder opzet, dat wij tot titel kozen: In het licht van den Kerst dag. De christendichters van ouden en nieuwen tijd hebben gezien wat we noemen mogen „het licht rond de kribbe". Zoo W. A. P. Smit, als hij zegt:

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7