o
01
UI
^TgTf
f^T
N
3
Voor Vrijheid en Recht
16)
HOOFDSTUK X.
Een stoutmoedige stap.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Rondom de Historie van Maalstede
en Eliwerve.
Brieven over Opvoeding.
Voor de jeugd.
O
Ph
w
H
<5
N
HB
fci
-q"0
s
I
i~i _r: m
H O T) g
■lad 3
fl A :=f a)
d 3 2 S-9
^5
g be
Xi N
0) ^5
bO "t?
.3.3 a
go 3 Ojj<o g -3
Jq t3 -O "g «- w
Hj w M H -«-> r-
O) a
/Ta «-H rrT t-< rT -r—i
rrt *«-> P«
ft-ö i ^*2 °"a
ïls
rCj f-«
<d
bo
bo
3 o
'JS'f 5 c n a
9 fc .„-a p
s 0 a
a
°=9 3
-9
r- =3 S«
a 9 .3
a o p a
a
a 8
a
ko.2
■3T3 2
hfl g2
0 "o 2 bo
ow a
ai PM T3
a, g-o
fl *5 Xi PC
ed
o
co ro
.3 "2
<D
rj t-
O g
m h3 Xi
M
fee
3 ctf
1| o!
ago®
-a -a bo
a .•a
S a a 3
-2 -
*j a p
o .2 a
SP HT)
o a
a "a
Z% -
be
-c
M
W a
a
Co
bo a
a "o .a.
t_ t; "3
boo,
2 o
a bo
a
N
- a
a a
a! a
a a
■a a
a
c a
g -n
s 2
S-. 0)
g-3
a
a bo v
be o,
fT
o
o
TST^r
M be -
h 3 5 i2 5
2 *2 g
aa®a'a>^2'0
9-aI-§S-S®S.c
g ~boo S ""„-a ag
f 3 a"-a® O'S
X> ^"d 23 O X N Cfl-S bo
u
=3 8
P
3 a
bo
g a
s -a
a
'C
T3
bo g
•S I
•a E
2 o 2 .SP
aj »3 a) -p
S 60 3 -g
a a.^3
S a a a
®^_g
aa
a
S gijp78
tea A a
■ptst
"5 ^3 03
r- a <M
W Ort
ess
A H
I "H M"
I I s
5CJ
05-0®$
3 'S Sf
5 J3 -5 g
,9
fi s s
a O CO
Z s
.E tj
•5 cd H 2
«3^ w,5^j
CC! Cv -« <D T3
V MT3^ d®
d «3 M
u
iT
bo S Cj
i f 3-i!'0
a
s
S u
a® ce
l>
bo fe
ofl a
111
ed
rQ
cS cö
0)
bo
d d
V g
ad®
-d dCQ
d a)
rd ^3
KÖ W
8
g
d^
P
g cd
rd
fc a
g o
dnQ
iTaigrp!
als^a
CD
Is
a:l| g 3 g" a^ S S| g to
rt ^rr> O) d t-i r* d JhO d
t-4 - d d
ro -
a>3
?ffl| S g a-ll«
JS
CD -Ta>
■*-i in
rt N
<X> O
50 5
co
cd
ts
T3 co
51
co
■«3 Tp
'm H "S
'3 g
.2
^3
g d
W Qi
a»
t3 <t>
.2 d
Jt2
dCO
*o u
e a
3
f>
Q
1|
I s
|5
a
UJ n
aga
JSM S
50
u
U) ki UJ
bO^® N
te S-23
^-S.g
g ^§-3
m'"S 1'3
g
Cö 'O -Ö rd
Q
3
■f-3
s s
bi
"F33"
a
01
bo
3 8
I"*
a a3
0) d
bo'-d
3" "3
ho c6 oO
"3 a a
g «2
a« fc I
d CO
8 9 a w
Co rd
.2 0;
ti N a
N d Sj
.s
©T)
15° I
rQ d
E:
A
zen, die prof, van Vloten in handschrift aan
trof, kan niet geroemd werdende verkla-
ende aanteekeningen zijn op meer dan één
plaats onvoldoende.
Dat wasna 1634 de eerste uitgave,
die voor Revius' rechten opkwam. En al was
zij dan niet vlekkeloos, het was toch een stap
in de goede richting. Want ir Smit vestigt
er terecht de aandacht op zonder dit
ark over Revius, zonder prof. van Vloten's
bloemlezing, zou deze dichter door ons vdlk
vrijwel totaal vergeten zijn.
Nu wjj 1 ruim zestig jaar na de eerste
een nieuwe, belangrijke aanwinst mogen
boeken, is dit een feit van beteekenis. Oók
in dien zin, dat wij in vergelijk met hetgeen
prof. van Vloten leverde, inderdaad van
vooruitgang mogen spreken.
Trouwens: het proefschrift over den dich
ter Revius deed niets anders vermoeden.
Met belangstelling wordt thans uitgezien
naar het tweede deel, waarmede deze uit
gaaf compleet is. Daarin zullen „R&vius'
overige gedichten" worden opgenomen-
Voor een enkel vers van Revius hebben
wij reeds eerder in een afzonderlijk artikel,
de aandacht gevraagd. Wij bedoelen zijn be
werking van het oude kerklied: Dies irae,
onder den titel: „Laetsten dach". Daaruit
heeft de lezer reeds eenigenuate kunnen af
leiden, welk een kostbaar bezit Revius' ver
zen voor den Christen zijn.
Beluisteren wij in zijn verzen niet vaak
dien echten, warmen toon, welke wij alleen
in de beste verzen, welke wij tot de „ge
loof sly riek" mogen rekenen, aantreffen?
In Revius' poëzie zingt het schuldbesef
zijn schreiende bede ge beluistert daar het
roepen van een, die alles zuiver ziet èn be
lijdt
lek bent, o Heer, ick bent die U dit heb
gedaan,
Ick ben den swaren boom die U had overlaen
Ick ben de taeye streng daermee ghy ginct
gebonden,
De nagel en de speer, de geessel die U sloech,
De bloet-bedropen croon die uwen schedel
droech
Want dit is al geschiet, eylaes om mijne
sonden.
Is dit niet dezelfde toon, als waaraan ook
Gezelle de herinnering levend houdt 9 nok
daar schuldbesef, dat voert tot aanbidding
van Gods reddende genade
Waarlijk: aan hetgeen hier geboden wordt
zijn we niet rijk. Er zijn namen te noemen:
da Costa, Gezelle, de Mérode, en op zichzelf
is het een rijk bezit, wat wij aan hen dan
ken. Maar toch te zelden klinkt het lied
van geloof zoo vrij en zuiver op, als hier.
Zoo is het bezit van Revius' verzen, ook uit
dit oogpunt bezien, een rijkdom; voor die
genen wel in de eerste plaats, die in de
woorden van den door God begenadigden
zanger de belijdenis van eigen schuld en
boete onderkennen.
In „Lof Jesu Ghristi" zingt de dichter van
zijn geloof, dat denken en daden stuurt in
de zekere richting: de lofverheffing van zijn
Koning.
Soo lang sJs ick op aerden leven sal
Mijn Goiunck groot ick eeren sal
Met woort, met daet, met juyehen en gesanck
Hij heeft my uit getogen van den val
Geschreven in sijn uitvercoren tal,
Dies mijne siel hem spelet lof en danck.
Sijn bitter lijden
Doet my verblyden,
Sijn hert' is mijn,
Het mijn is sijn.
Treuricheyt wijeke,
Vrolyckheyt blijeke,
Want Jesus wil myn heylant sijn.
Zoo is Christus de inhoud van Revius'
leven en kan het anders, dan dat ook zijn
verzen geen anderen inhoud hebben „Hy
is de beste, D'eerst' en de leste Die ick be
min en minnen sal".
Revius zegt in een „woord vooraf' om.
„Ick hebbe my laten bewegen deze Ryme-
ryen weder aen het licht te brenghen, met
aenwas van eenighe nieuwe, die ick hier by
der hant hadde".Even daarvoor had hij
zijn werk „slecht leuro-werek" (pretentieloos
knoeiwerk) genoemd.
Het oordeel mag echter beter luiden. Geen
„rymeryen", geen „slecht leure-werck",,
maar poëzie, waaruit wij den dichter her
kennen.
A. Lj VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. 0. E.
Vrij naar het Engelsch.
Toen Pindar Pomfret vol opgewonden blijd
schap zijn verloofde verliet, bleef zij niet
achter in de gelukkige stemming die men
van een meisje, die zoo juist den uitverko
rene van haar hart, het jawoord heeft gege
ven, mag verwachten. Gloria werd zich be
wust, dat ze in een opgewonden oogenblik
een zeer overijlde stap genomen had, en
nu ze wat kalmeerde, was ze er lang niet ze
ker van, of die stap wel zoo verstandig ge
weest was.
Tot nu toe was ze de gevierde, knappe
erfgename geweest, wier lach een beloo
ning, wier wil wet was. Nu had ze dit zon
nige hoofdstuk van haar leven plotseling af
gesloten en haar vele bewonderaars verruild
voor één meester. Gloria had gehandeld naar
de opwelling van het oogenblik en maar al te
dikwijls heeft men daar later spijt van. Wat
haar onaangename stemming nog vererger
de, was, als ze zich het gebeurde in de ver
gaderzaal voor den geest haalde, het besef,
dat ze daar nu niet zoo'n heel schitterende
rol ver vuld had; goed beschouwd had Pom
fret toch eigenlijk ook niets heldhaftigs ge
daan, al wilde hij het zoo doen voorkomen.
Zoover ze zich kon herinneren, had niemand
van Pindar eenige notitie genomen en toch
had hij zich gehouden, of hij zich met ge
vaar voor zijn leven slechts om harentwille
tusschen de menigte had gewaagd. De warme
toegenegenheid voor het zwarte ras, waar
van Pomfret zoo hoog had opgegeven, kwam
haar nu, nu haar verloofde niet meer bij
haar was, tamelijk onwaarschijnlijk voor.
Ze was geen dwaas en ze kreeg een bang
voorgevoel, dat alles, wat Pomfret gezegd
had, slechts woordenspel was geweest, hol
klinkende woorden zonder beteekenis. Men
kon toch werkelijk niet van „liefdedienst"
spreken, zooals Pomfret gedaan had waar
de negers met de zweep tot den arbeid op de
plantages gedwongen moesten worden.
En nog meer redenen had Gloria om zich
ontstemd te voelen. Mary Parker's toespraak
had zijn invloed niet gemist op haar ontvan-
kelijken geest. Ze was ontevreden over zich
zelf. Ze begon zich af te vragen of zij ook
geen afgod van haar eigen ik maakte, die
afgod waar zoovelen voor knielden. Beves
tigde ze dat niet, door zich met Pomfret te
verloven? Was het dan wel een trouw die
naar Gods, waaraan ze zich ging binden? En
zoo ze zich die vraag al tijdig gesteld zou
hebben, zou het antwoord daarop ook maar
eenigen invloed op haar beslissing uitge
oefend hebben? Het geweten en Gloria
had natuurlijk een geweten als ieder
mensch, ofschoon de stem ervan dikwijls
maar heel zwak is wilde niet tot zwijgen
gebracht worden.
Peinzend stond ze voor het venster en
staarde naar het stadhuis, aan den anderen
kant van de straat, maar ze zag niets. Plot
seling werd ze opgeschrikt door een onheil
spellend geluid, geschreeuw, gejoel, gillen
langzaam kwam het nader hetzelfde ver
schrikkelijke geluid, maar nog veel erger, dat
ze in de vergaderzaal gehoord had. Opge
wonden en verschrikt, met kloppend hart,
keek Gloria naar een hoop woestelingen, die
naderbij kwamen. Eén persoon in die menig
te nam haar ganschen aandacht in beslag:
het was de edele verschijning van Garrison
die door een niets ontziende menigte ten
doode werd gevoerd. Daar ging hij, met een
touw om zijn hals om gelyncht te worden.
Recht op en kalm schreedt hij voort, als 'n
martelaar die naar den brandstapel gevoerd
wordt. Over zijn lichaam konden ze macht
oefenen, ze konden hem martelen en dooden,
maar zijn onverschrokken geest bleef buiten
hun bereik. Garrison schonk trouwens wei
nig aandacht aan hetgeen er om hem heen
gebeurde, noch pijnigde hij zich over hetgeen
hem te wachten stond. „Vele zijn de tegen
spoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle
redt hem de Heere". Dat was het woord, dat
hem vertroosting schonk, hieruit putte hij de
kracht om moedig zijn lot onder de oogen
te zien. Mocht de gedachte aan zijn arme
vrouw hem al verontrusten, ook hierin wist
hij, dat God uitkomst zou schenken.
„O, zal dan niemand tusschenbeide komen,
zal niemand hem reddenl" riep Gloria hand
wringend uit.
Nauwelijks waren deze woorden haar ont
snapt, of de deur van het stadhuis werd plot
seling geopend, juist toen de eerste oproer
makers ter hoogte van het bordes waren ge
komen. Twee mannen verschenen in de deur
opening; de een was een breedgeschouderde,
gespierde Amerikaan, in de herculesgestalte
van den ander herkende Gloria gemakkelijk
den vriend harer jeugd, Harry Alleine. Zijn
gelaat echter droeg een geheel andere uit
drukking dan Gloria gewoon was; nimmer
had zij den jongen Engelschman, gewoonlijk
zoo bedaard en beheerscht, zoo opgewonden
gezien. Zijn oogen flikkerden van veront
waardiging en de vastberaden trek om de
stijf gesloten lippen beloofde niet veel goeds
voor dengene, die hem in den weg zou treden.
Toch begreep Gloria, die als het ware
voelde, dat er iets geburen ging, niet recht,
wat de aanwezigheid van die twee onver
schrokken mannen daar op het bordes be
duidde. Twee mannen, slechts met stokken
gewapend, wat konden dezen tegen het
saamgestroomd gepeupel uitrichten? Ze zou
den verscheurd worden, voor en aleer ze den
gevangene bereikt zouden hebben. Wat zich
echter in het volgende oogenblik afspeelde,
gebeurde zoo snel, dat het meisje zich nau
welijks rekenschap kon geven van hetgeen
plaats greep, of het was reeds gebeurd.
De onbekende en Alleine, als bij stilzwij
gende afspraak, wierpen zich plotseling tus
schen de menigte, als stoutmoedige zwem
mers, die zich in een kokende bergstroom
storten. Er volgde een gevecht, een hevig
gevecht zelfs. Alleine spaarde zijn belagers
niet, met onweerstaanbaar geweld, zich met
zijn knuppel ruim baan makend, drong hij
voorwaarts. Gloria Girling keek toe, angst,
afgrijzen en bewondering, weerspiegelde zich
afwisselend in haar gespannen trekken bij
den aanblik van het weinig verkwikkelijke
schouwspel. Ziet de beide dapperen heb
ben den gevangene bereikt. Als kaf voor den
wind stuiven de bewakers uiteen. Tegen een
reus als Alleine vermogen ze niets. De
terugtocht aanvaardl De deur is bereikt. Als
laatste mem dekt de Engelschman den af
tocht. Nog een laatste charge en de deur
is vrij. Het drietal schuift naar binnen en de
deur sluit zich weer. Garrison is gered! „Har
ry Alleine, Harry Alleine! Gij zijt waarlijk
een held," riep Gloria in vervoering en min
of meer pathetisch uit. De getergde menigte
was intusschen het bordes opgedrongen en
trachtte de zware deur te rammeien. Dit was
echter geen gemakkelijk werkje, daar ruimte
om zich te bewegen ontbreekt.
Doch wat klinkt daar in de verte? Het is
het dof geluid van marcheerende troepen,
die snel naderen. Het oproer voor het stad
huis had de autoriteiten verrast, maar Mary
Parker's briefje, had hen, hoewel laat, tot
ingrijpen aangespoord. Een troep mannen,
blijkbaar onder eenige discipline, want ze
marcheerden in gelid, onder bevel van een
paar van de bost bekend staande burgers van
Boston, viel de onruststokers aan. De nieuw-
aangekomenen maakten een nuttig gebruik
van hun stokken. De eene oproermaker na
den ander werd gegrepen en gevangen ge
nomen, eenigen deden een zwakke poging om
zich te verzetten, maar een geest van „redde,
wie zich redden kern", scheen in hen gevaren.
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
IIL (Slot.)
't Spreekt vanzelf, d!at er vroeger zeker
redenen hebben bestaan, om de verschil
lende' Kasteelen en Adelijke huizen te Ka-
pelle te bouwen. Zoo ook hier. Zij lagen in
een betrekkelijk welvarende streek. Het dorp
Kapelle, was toen nog niet zoo hoog in
aanzien als het aangrenzende B i e z e 1 i n-
g e, en het dacht ons het beste, voordat
wij van Maalstede alsoheid nemen, eerst
nog iets over het verleden dier beide dorpjes
te zeggen. Biezelinge lag, zooals wij rroeger
al eens hebben meegedeeld aan de stroom
de Biezelingen. 'tls waar, het water was
vaak onstuimig, maar juist daardoor had
het al vroeg een betamelijke diepte, en
die onstuimigheid en de daarmee gepaard
gaande uitschuring bracht er veel toe bij,
om d'e Biezeling-ee te bewaren voor het
lot van d'e meeste Zeeuwsche binnenwater-
tjes, n.l. totale verzanding en onbruikbaar
heid.
Gij vraagt wellicht hoe het kwam, dat
de Biezeling-ee een zoo felle strooming had?
Eenvoudig hierdoor, dat zij met de Weme-
ling-ee en de Wijchvliet te samen de ver
binding vormde tusschen de Ooster- en
Wester-Scheld'e. Het vloed water drong dus
van beide kanten, van Noord en Zuid, deze
kreken binnen en onderhield daardoor een
beweging van d'e eene naar de andere zijde.
Zoo kwam het dan ook, dat het dorp kon
roemen op een haven, zóó oud', dat niemand
kon zeggen, hoeveel jaren ze wel telde.
Maar niet slechts was die haven oud. Dat
zou een geringe verdienste geweest zijn,
als zij daarbij niet tevens een der beste
van geheel Zeeland geweest was. Neemt
men hierbij nog in aanmerking, dat Bieze
linge niet ver van het midden der wate
ring lag en dat Kapalle, Maalstede en Bme
lis, in d'e onmiddelijke nabijheid gelegen,
punten van welvarendheid vormden, dan zal
het zeker geen verwondering baren te ver
nemen, dat de Biezelingsche haven tegelijk
een der meest bezochte van deze streken
was.
Reeds in het jaar 1300 genoot Biezelinge
d'e twijfelachtige eer, bezocht te worden door
een stroopersbende van niet minder dan
500 man. Waar ze vandaan kwamen, dat
wist niemand; doch hun voornemens waren
maar al te duidelijk, n.l. Kapelle en den
omtrek uitplunderen. Onze Zeeuwen lieten
zich echter de kaas niet ongestraft van het
brood eten. Zij weerden zich dapper, zelfs
zoo. d'at de roovers gelijk een kroniek
schrijver uit die dagen mededeelt „moes
ten varen uit den lande met kleene baet
en de groote schande".
Daar Biezelinge zoo vroeg reeds van wijd
en zijd bezoekers trok al waren het een
enkele maal ook ongewenschte meende
Hertog Willem van Henegouwen in 1339
aan hot dorp een dienst te bewijzen, door
te vergunnen, dat er een weekmarkt zou
gehouden worden. En inderdaad bracht die
weekmarkt een welvaart en bloei aan, d'ie
langen tijd' bleef bestaan. Op het laatst der-
zelfder eeuw was Biezelinge zoo beduidend
geworden, dat zijn ambachtsheeren Van der
Maalstede, Van Bruelis en Van Voorhoute,
met goedkeuring van Hertog Albrecht van
Beieren, afzonderlijke keuren of voorrechten
vaststelden, wat natuurlijk niet gedaan werd
voor plaatsjes van zeer ondergeschikt be
lang.
Een groot deel van de drukte en bedrijvig
heid, die in de Biezelingsche haven heer-
schte, betrof evenwel het naburige Kapelle.
Reeds in de 12e eeuw hadden zich op
deze gunstig gelegen plaats aanzienlijke Vla
mingen neergezet, d'ie er hetzelfde bedrijf
gingen uitoefenen, dat hun vaderland tot
zoo grooten bloei had' gebracht, namelijk
het weven van wol en laken.
Van Kapelle ging later d'eze nijverheid
ook op andere dorpen van Zuid-Beveland
over en eveneens op de stad Reimerswala,
doch het eerstgenoemde bleef in dit op
zicht langen tijd de primus, ook wat de
kwaliteit van de aldaar vervaardigde stof-
fc-i betrof. De Goesenaars echter, ofschoon
toen ook nog dorpelingen, konden het niet
verdragen, dat sommige hunner medebur
gers het Kapellensche laken boven het
Goesche verkozen. Zij wisten in 1407 bij dén
Graaf te bewerken, dat hij voor de bewo
ners van Goes het verbod bekrachtigde, om
buiten het rechtsgebied' dier gemeente slechts
voor een penning vleesch of bier te koopen
of elders iets te doen weven of vollen.
De bedoeling dezer verbodsbepaling was
duidelijk, n.1. de lakenweverij zooveel moge
lijk naar Goes te trekken. Dit lukte even
wel niet en toen Goes een stad' was ge
worden en in aanzien was toegenomen,
meende het iets meer te moeten doen. Op
den wekelijkschen marktdag kwamen ook
wevers van buiten de stad, voornamelijk van
Kapelle, om er hun fabrikaten in het groot
en het klein te verkoopeu. De kleinhan
del was natuurlijk hoofdzaak.
Nu wisten d'e bewoners van Goes in 1451
bij den toenmaligen landsheer hunne be
langen zoo netjes uiteen te zetten, d'at hij
bepaalde „niemand dan de ingezetenen van
Goes mocht binnen de stad laken uitsnij
den", d.w.z. in het klein verkoopen. Tegen
dezen geweldigen maatregel meenden de
Kapellenaars te moeten protesteeren. Zij be
wezen Hertog Philips, d'at de meesten van
hen van het lakenweven bestonden, dat zij
van oude tijden gewoon waren hun waar te
Goes ter markt te brengen en het daar bij
stukken van 10 El te verkoopen; d'at hun
doip door genoemde bepaling doodarm zou
worden, enz. Hiertegen brachten de Goese
naars in, dat de welvaart hunner stad voor
een groot deel van deze bepaling afhing;
dat hun eigen lakenweverijen de concur
rentie met die van Kapelle niet konden
volhouden; en dat, wanneer er veel volk
uit de stad vertrok, de gemeente finan
ciën beduidende schade zouden lijden.
Na rijp beraad besloot echter de Hertog,
dat de wevers van Kapelle hun laken te
Goes bij het stuk mochten binnen bren
gen. Dat dit laken van een of twee aan
hangende zegels in lood, ter onderschei
ding van het Goesche laken, voorzien moest
zijn en vervolgens, d'at zij het bij niet
minder dan 5 Ellen mochten verkoopen.
Vervolgens moest de Magistraat van Goes,
een huis in d'e stad beschikbaar stellen,
waar d'eze verkoop kon geschieden, doch dit
huis moest een uithangbord' dragen: „la-
kenen te koop, d'ie ter Kapelle gemaekt syn".
Weigerde de Regeering der stad Goes zulk
een huis af te staan, dan mochten zij op de
markt verkoopen. Overtreding, aan welke
zijde ook, werd gestraft met een boete van
2000 gouden Philippussen.
De naijver en haat, door dit geding ont
staan, was echter oorzaak, d'at de weverij
zoowel te Goes als te Kapelle geheel ver
liep. De ondergang was niet tegen te hou-
id'en, wat zeer zeker jammer was, want
een bloeiend Goes en Kapelle was voor
zeker voor Zuid-Beveland van groote be
teekenis geweest.
LV.
Onaandoenlijken en Onverschilligen!
Dat is geen fraai gezelschap. Dadelijk toe
geven! Men mag liever omgaan met echt
hartelijke kinderen; met zulken, die liefde
waardeeren en liefde willen geven. O, die
kunnen soms ons, ouderen verkwikken. En
ze kunnen ons een aansporing zijn, om
ook wat warmer ons leven te geven. Dat
hebben we wel eens noodig ook!
Maar nu die onaandoenlijken en die on
verschilligen. Die maken ons het leven niet
zelden zuur.
Onder kleinere kinderen komen ze nog
niet zoo druk voor. Gelukkig! Maar bij de
grooteren ontmoeten we ze meer dan ons
lief is. Onder jongens en meisjes, maar
meest toch onder de jongens. Als ze zoo
dertien, veertien, vijftien worden: dan maken
ze moeder en vader en meester en knapen-
leider wel eens verdrietig; boos en be
droefd tegelijk.
Onverschilligheid1 is wel een van de moei
lijkste zonden in die leeftijd. En niets schijnt
te helpen, geen vriendelijk woexrd, geen
kleine en geen groote straffen.
Hij geeft nergens oml Alles laat hem
koud! Hij heeft geen lust in lezen, of het
moest zijn een boek, dat juist afkeurens
waardig is. In spelen heeft hij geen behagen,
of het moest zijn voor een oogenblik en
dan nog zonder liefde voor het Bpek Voor
gezelligheid en echte vriendelijkheid m
vriendschap is hij niet vatbaar, of het moeet
zijn dat vrienden of vriendinnen gekozen
worden met min edele bedoelingen en voor
korte tijd.
Ga daar nu maar eens aanstaan! Niets
doet ge er meel
Ik geef toe: ze zijn moeilijke patiënten.
Maar dat ge er niets mee kunt doen, is
toch wat sterk gezegd. Gelukkig!
Weet ge wel, dat die onverschilligheid
soms maar een masker is, waarachter ze
zich trachten te verbergen? Ze maken zich
wijs, dat het flauw is en kinderachtig, lief
en j»oed en hartelijk te zijn tegenover an
deren. En ze willen niet flauw doen! Za
willen groot doen!
Ge zoud't ze zoo nu en dan eens in hun
hart moeten zien! Och, dan voeden ze wel
hun leegte, hun gebrek. En eigenlijk zijn
ze d!an wel big, als ze een vriendelijk woord
krijgen of een onverwacht bewijs van liefda
Zullen ze het dan ook eens laten merken?
Het eens zeggen? Neen, ze doen het niet
Niet flauw doen! Maar ze meenen het eigen
lijk een beetje anders!
Doet dit u geen sleutel aan de hand, om
tot hun hart te raken? Maar voorzichtig,
zaehtaan. En uw geduld niet verliezen Ook
niet flauw doen. Maar door wijze liefde
trachten te winnen.
Hij wil dat boek niet lezen. Dat is voor
hem te kinderachtig! „Ja, daar is ook wel
wat van waar. Een kledn beetje kinderachtig
is het wel. Maar jongen, hier heb je er
één voor wal grootere jongens. Nog iets
grooter dan jij. Dat moet" je lezen! 'kWeet
zeker, d'at dit je wed zal bevallen!"
En d'an gaat hij het eens probeeren.
Een spelletje spelen aan tafel, bij winter
avond! Hij doet het niet: veel te flauw!
„Ja, jongen, jij bent geen klein kind meer;
maar zeg nu eens tegen de anderen, hoe
ze moeten beginnen en kijk dan maar, of
ze 'twel goed doen; dan kan jij goede raad
geven!" En als de jongeren dan big bezig
zgn, d'an is er toch wel iets in zijn hart,
dat op wat vreugde en meeleven wijst
Met voorzichtigheid' en geduld eu wijs
heid en liefde is nog wel wat te winnen.
Maar als ge zelf onaandoenlijk en bijna
onverschillig wordt, dan hebt ge het ver
speeld' en de ander raakt al verder van
het goed'e pad.
OPVOEDER.
Beste nichtjes en neefjes,
Ik heb deze week alweer enkele pakjes
ontvangen, dus is er al een begin gemaakt
En verder heb ik ook al enkele brieven
van nichtjes en neefjes d'at ze graag mee
willen doen.
Een nichtje, d'at verleden jaar nog niet
meedeed, heeft niet goed begrepen wat eigen
lijk de bedoeling is. Er zijn er misschien
nog wel meer, daarom zal ik het nog eens
even vertellen.
Ieder maakt een aardigheidje, stuurt het
naar mij, en dan zal ik zorgen, dat ieder
van een ander nichtje of neefje iets terug
ontvangt; het moet natuurlijk zoo zijn, dat
je weed dat een ander er iets aan heeft.
Dat het niet meer mag kosten d'an een
kwartje is, omdat er anders misschien zou
den zijn, die er dure dingen voor zou
den koopen, en dat is de bedoeling niet
Wie een beetje handig is kan al gemakkelijk
b.v. van wat restjes wol, iets leuks maken.
Denken jullie er vooral om, dat het voor
den 21sten in mijn bezit moét zgn?
Ik weet nog wel van verleden jaar, dat
het een heel werk is, om alles uit te zoeken
en weer in te pakken.
Ik heb alweer een plank in de kast leeg
gemaakt, en ik hoop natuurlijk dat hg weer
goed vol zal worden.