tr ui o a y.y Hoi 1 g a WW 14 fl IT? -a s P. tsl-s s?. i a s l&j fïlï-Bi 3-3 d 1 .2 s a|l| 3* 3 2 g a P P a s s s - 1 I !-«ll 'H cd o s a a a lag? Voor Vrijheid en Recht Herfstliedje. Uit het Zeeuwsch Verleden Rondom de Historie van Maalstede en Eliwerve. Brieven over Opvoeding. Voor de jeugd. tr rt w H <1 N -w CO E p a 0 QO d -=> J-_2n ®2 SH3 &t Sö3 g Cfl O CO r—4 s v o> bo b£) 0 s I S" a - m a S cd cd ff .£>8*>a LJ t--F-H <T> .,Sfl3^S'ö *g es o w -3 5b d O <D P P MJd tb -d Q is 5 o td -Q d sh ^■Ign _g O O to g 2 -w d '43 rj M S8 f~l a> r-t -D -rH H( -2 .rt 7 o fa o P d 113 o i .2 i -d -d bo a *+-! bp °'"0 a g -E - d p d .a 1 CÖ 0> P -r2 <D M U C ho 5?°.2-§-S a l-S-S^ O 3 -d d P u 0 h£) "3 f Q +j j- -r- bo 03 3 cö S -H -d Ptj 3 B t< jd to-d F„tB to Sïfigfl 2 g-a d te. d o ,d tB (D w jdO-d ■■•s g A co -i I a-s ,2 0 ja B>Sa3®6c^'0d-d.'£dC1'® "d nB rd BB 'B? cc r 'w a -n -0 d'-B §.S;p d S d NragtJdB 23 I -CJ co c0 O g d a S^-g 8 B> f W g g'-g 0 5 rf-S ®dSdC.2güü6g"ï' S1 S m 2 d M 8-B 8 s IS Q >o P ~bp d"0"^* t3 •I 2 2Eb <S ^dte SSS»^, oH^ss5 o P <1 Bd d bo 2 "o 2 .d 'N o _,- bo M-c-g 3 o g 'g dö S^d gS .a c rS rS fe 0) O n? TD CO -a ce CO O fl M i ed .2 2 <p^ HQ rj 0) (Dü p -4-J O 10 CO A v- Er is hunkeren naar he^ leven óók in deze verzen, telkens treedt die hunkering naar "oren. Maar dan ontdekt men, dat de dich ter veel dingen anders -ziet, en beter dan wij vaak; zijn verlangen is groot, onstuimig earns, maar droom en werkelijkheid zijn ten nauwste met elkaar verbonden. Zoo is bijvoorbeeld een vers als „Voor jaarsdag; blijde wereld, die nu opengaat! Gij hebt zoolang.de koestering ontbeerd, de zoelte en de liefde van 't gelaat der zon die altijd tot u wederkeert! Mijn hart heeft lang uw innig feest ontbeerd, o blijde wereld, die nu opengaat! O arme wereld, zwart van 't winterzeer, gij ligt zoo bloot en onbehoed in 't licht nu straalt op u het kinderlijk gezicht der zon, uw maagdelijke moeder, weer en beeft op 't oude harde hout, dat zwicht, en in veel harten zwart van. winterzeer. De regen en de nacht waaien met vlagen tnaar in de duisternis groeit het zoo zacht, daar wordt het nieuwe leven nu voldragen in het vlagen van den regen en den nacht. Mijn hart klopt in mij met zoo wilde slagen, 'het durft niet denken aan der volle rozen pracht Misschien is ergens al 'n knop gebroken 'n zilverwit blaadje, licht en pril en teer, missch.en is al 'n 'kleine bloem ontloken daarbuiten in het groote koude weer Mijn hart zwelt in mij, zwaar en weggedoken, Straks breekt het open, het verlangt te zeer. Zond'er God is hot leven hem donker en bang; Hij alleen kan in 's levens wilde stor men een schipbreuk voorkomen! De dichter weet dit; fel beuken de golven zijn levens- schip; zond'er God woet hij zich verloren. Dan grijpt hij terug naar het beeld' uit Jezus' leven, dat zulk een treffend voor beeld' inhoudt, zooveel gelijkenis vertoont met zijn eigen bestaan: Het was zoo donker, en Gij sliept. Zoo angstig om den wind te hooren en naar d'e zwarte watervuren te zien terwijl Gij sliept Zij zonken zeker in d'e diept', in 't luide woelend meer verloren. Sneden hun kreten niet Uw ooron? Heer, zij vergingen, en Gij sliept. Heer, zij vergingen en wij ook vergaan, het is zoo luid' en bang zoo donker als een dichte rook en om ons duurt de storm zoo lang! Omd'at Gij, Heer, de oogea look is bet zoo donker en zoo bang! Mooie verzen staan er in dezen bundel; „Levenstocht", „Adams droom" bijv. Er zijn gedichten die aan des dichters verblijf in het ziekenhuis hun thema danken; veel zijn er, waarin verlangen en heimwee d'en boven toon voeren. Zooals we reed's zeiden: de kinderjaren zijn nog immer een bron, waar uit deze dichter put; want juist in die kinderjaren ontdekt zijn oog een grooten rijkdom: de harmonie van hot kind. „Adams droom" is zulk een omzien: Adam droomend van den eersten gelukkigen tijd in het Parau ffijs, maar wolk een ontzetting hot ont waken n zulk een d'room! Iets dergelijks moet ook Mulder gevoeld hebben. Deze bundel is een kostbaar bezit voor ieder, die de ontwikkeling van onze dichters met belangstelling volgt. Wie zijn hart open stelt voor d'e stem die hier opklinkt, zal d!eze verzen volgend tot in hun diepste ged'achten niet alleen letterkundig schoon, maar ook een bron van geestelijk genot ontdekken. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. O. E. Vrij naar het Engelsch. 15) o Garrison had nu tijd genoeg om te ont snappen dank zij Juba's toewijding, die hem een kleinen voorsprong gegeven had, maar hij kon het niet over zich verkrijgen, zijn trouwen bediende daar te laten liggen, waar hij alle kans liep om onder den voet geloo- pen te worden. De leider boog zich over hem heen en half dragend, half slepend, bracht hij hem naar 'n beschut plekje. Helaas, dit oponthoud werd hem noodlottig. Want eeni- ge van zijn vervolgers,die de ligging van het huis kenden, hadden zich naar beneden ge haast, ze snelden naar het achterstraatje, waar de binnenplaats op uitkwam en rukten aan de deur. Men weet dat Garrison die deur had laten ontsluiten om zijn vlucht mogelijk te maken. Het verhaastte slec'.ts de beslissing; ingesloten als de vluchteling was, was alle kans op ontsnapping toch verke ken. Men stoof het plaatsje op. Vijanden voor hem en achter hem, aan alle zijden. Garrison was gevangen. HOOFDSTUK IX. De zelfopoffering van een trouw neger. Men kan zich voorstellen, hoe ontsteld de vrouwen waren die in de zaal waren achter gebleven. Versc'neidenen smeekten Mary Parker toch haar invloed aan te wenden, den moord, die men op het punt stond te be gaan, te voorkomen. Anderen, op de knieën gezonken, verlangden, dat de leidster haar voor zou gaan in gebed. Maar Mary schonk aan geen van haar eenige aandacht, ze be greep dat alle gepraat nutteloos was en dat er gehandeld moest worden. Ze ging weer aan tafel zitten, opende de inktpot, greep pen en papier en begon haastig te schrijven, on bewogen voor het zuchten en klagen om haar heen en doof voor het verschrikkelijk lawaai in het aangrenzend huis. Ze vouwde het briefje op, schreef het adres en wondde zich tot de vrouw, die naast haar zat: „Uw bediendo staat buiten, hij is goed te vertrouwen en verstandig: laat hem dit on middellijk naar den burgemeester van Bos ton brengen. Hij is verantwoordelijk voor de rust in de stad." De vrouw stond op en snelde de zaal uit. Weer doopte Mary haar pen in en begon een ander briefje. „Zuster Agatha, mijn bediende wacht he neden. Verzoek hem dit briefje zoo spoedig mogelijk aan den Engelschman te overhan digen, die gisteren Dido heeft bijgestaan. Sambo weet waarschijnlijk wel, waar hij woont, het is in het huis, recht tegenover het Pensylvanië Hotel. Zijn naam is Alleine. Sambo mag geen oogenblik treuzelen, mis schien hangt er een menschenleven van af." Juffrouw Parker aarzelde geen oogenblik om zich tot hasr nieuwen vriend, Harry Alleine, te wenden in dit oogenblik van ge vaar. Ze voelde als bij intuitie, dat hij haar gaarne zou bijstaan, dat hij haar levenswerk van harte toegedaan was. Toen ze den dag tevoren uiteen waren gegaan, had hij haar ten overvloede zijn adres gegeven. Agatha wilde gauw de boodschap over brengen, maar bij de deur werd ze bijna om vergeworpen door Mary's bediende, die, bui ten zich zelf van schrik en ontsteltenis de zaal kwam binnenstormen met de mededee- ling: „0 juffie, Juba vermoord zijn; hij dood neerlegt op binnenplaats; en meester Garri son, hij gevangen neem door die menschen en nou zij hem ook dood wil maken!" „Breng dezen brief naar mijnheer Alleine, vlug!" zeide Mary tot haar bediende. Ze was doodsbeek, maar verloor haar tegenwoordig heid van geest niet. „Denk er om, geen oogenblik treuzelen; en", voegde ze er aan toe, „loop op je terugweg even bij dokter Prince aan en zeg, dat ik hem dringend ver zoek hierheen te komen met de benoodïgd- heden voor een ernstig ongeluk. Wie weet voegde ze er aan toe, toen de neger de zaal verlaten had, „misschien is er nog eenig leven in onze armen, trouwen Juba." Eenige oogenblikken later knielde juffrouw Parker naast het verminkte, mishandelde lichaam van den neger. Het bood een afschu welijken aanblik en zij, die Mary vergezel den, waren van meening, dat hier geen men- schelijke hulp meer kon batea; maar Mary, gesterkt door haar vertrouwen op Hem, Die De struiken blonden, De boomen ronden Hun ijle bogen chrysanthebruin. De bladerregen Bezaait de wegen, Het bosch lijkt vreemd als een elfentuin. De kindren spelen In 'trislend gelen, Hun voetjes waden in 't bladerbad. De struiken branden, Kastanjehanden Al zeegnend zinken op gras en pad. En zwevend zijgen De duivegrijzen Van donzen neevlen uit melken lucht. Als dichterdroomen Zijn licht de boomen, Verheerlijkt, los van hun bladervlucht. Hélène Swarth. ons aller lot in handen heeft, dacht er niet aan, dadelijk den moed op te geven. „Hij is nog warm", zeide ze, haar hand op het hart van den trouwen zwarte leggend. „God zij geloofd, hef klopt nog. Helpt mij, zuster, zachtjes en voorzichtig zullen we den armen jongen het huis binnendragen." Nauwelijks had men den last neergevlijd, of Mary vroeg om water en verbandstoffen. Een aantal zakdoeken werden aan reepen gescheurd, om voor noodverband te dienen. Men trachtte den ongelukkige wat water tus- schen de tanden te gieten, maar zijn lippen waren stijf gesloten. Zoo hij niet reeds was overleden, dan was de dood stellig niet ver meer. Gelukkig, na verloop van een half uur ver nam men reeds 't wielgeratel van het dok terskoetsje, dat snel naderde. Nog een oogen blik en de goedhartige esculaap stond naast het bed waarop het gekneusde lichaam lag uitgestrekt. Mary had alles gedaan, wat zo vermocht, maar ze was geen dokter en dit was een geval dat boven haar krachten ging. Vol spanning keek ze toe, hoe dokter Prince den lijder onderzocht en de noodige maat regelen trof. Arme Juba, er was niet veel aan hem heel gebleven, do rechterarm was op meerdere plaatsen gebroken, eenige rib ben hadden hetzelfde lot ondergaan. Een diepe snee liep dwars over de linkerliund om niet te spréken van de kneuzingen en kwetsu ren, die zijn geheele lichaam overdekten. Denkt u, dat hij er weer van bovenop kan komen?" vroeg Mary, den dokter angstig aanziende. „Dat is mijns inziens vrijwel uitgesloten", antwoordde de geneesheer hoofdschuddend; „hoewel, laat ik niet voorbarig zijn, een ne ger heeft veel meer levenskracht dan wij, blanken een zorgvuldige verpleging kan mogelijk hier nog wonderen doen." „Ik zal vannacht bij hem blijven waken", beloofde Mary, onbewust, dat haar de ge legenheid zou ontbreken om straks haar be lofte gestand te doen. Natuurlijk vroeg men den dokter, haast onmiddellijk na zijn aankomst, naar het lot van de twee leiders der Abolitionisten. „Thompson heeft een veilige schuilplaats gevonden", antwoordde hij. „Maar Garrison Garrison, waar is hij?" vroegen alle aanwezigen, uitgenomen zijn ar.me dienaar, wiens stem misschien nooit meor gehoord zou worden. Ja, die arme Garrison, wie zal 't zeggen?" zuchtte dokter Prince, droevig het hoofd schuddend. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSEiLS. H. Vorige week hebben wij iets over de Eli werve verteld, thans iets over de Maalstede. Toen later, na de overbrenging der Christe lijke leer, kerken werden gesticht op de oude heilige plaatsen, bracht men ook de behan deling van rechtszaken naar kerken en kerk hoven over, waardoor de Ghristenpriesters veel invloed kregen op deze zaken. Ook te Kapelle gebeurde dit en daarom werd nog langen tijd daarna een beschul digde des Zondags in de kerk opgeroepen, om op een bepaalden dag voor het gerecht te verschijnen. Ja er was een tijd, dat de be handeling van elke rechterlijke zaak in de kerk werd afgekondigd. Wij willen echter vandaag eens op de Rid derburcht Maalstede vertoeven en gaan naar Kapelle „te ringe en te dinge", d.w.z. ter te rechtzitting. „Ring" ziet op den vorm, n.l. een gesloten ovaal, waarin de personen, die erbij betrokken zijn, zich scharen. „Ding" be duidt rechtsgeding. Het „ding'v heette ook wel mallum of maal of heimaal, zoodat maalstede wil zeggen, de stede of de plaats waar het geding gehouden wordt. Het is een mooie Meidag van een der ja ren, gelegen tusschen 1100 en 1500 en in den voormiddag; want het heimaal moet begin nen bij het klimmen der zonne. Er is vrij wat volk op de gerichtsplaats aanwezig; maar een tamelijk groote ruimte in het midden blijft open, rondom die ruimte staan h a - zeistaven, stokken van hazelnotestrui- ken, die met een touw of koord verbonden zijn. Aan het westelijk eind staat een hoo- gen stoel. Aan weerszijden kleinere stoelen. Alle stoelen staan met de zittingen naar het Oosten. Op zuidelijk geplaatste banken zitten de klagers met hun taalmannen, eedhel pers en getuigen. Op de noordelijke banken de beklaagden met hun helpers. Daar treedt van de Oostzijde de Baljuw, Heer van Maalstede den „ring" binnen, ge volgd door twaalf schepenen. Allen dragen over hunne gewone kleederen een mantel, op den schouder dichtgemaakt. Zij zijn on gewapend. De Baljuw alleen draagt een lan gen witten staf, een stok van de groene bast ontdaan. Deze heer van Maalstede plaatst zich op den hoogen stoel, met het gelaat naar het Oosten. Den staf dien hij in de hand blijft houden, zet hij op den grond. Het rechter been, dit is een symbolische handeling, slaat hij over het linker. Is de zaak, die behandeld wordt, lastig, dan moet hij zijn beenen 123 maal overleggen. 123 is driemaal veertig en drie toegiften. Dit herhaalde overleggen beduidt, dat liij zich den tijd moet geven, om zich kalm te beraden. De schepenen van Kapelle zetten zich op de lagere stoelen, ook op het Oosten uit ziende. Schepenen kunnen alleen zijn vrije, gegoede lieden. Teneinde de Schepenen onafhankelijk te houden, mogen zij niet gekozen worden uit hen, die 's Graven kleeren dragen. De ge- richtsbode van Maalstede steekt achter den stoel van den Baljuw een speer in den grond en hangt daaraan een schild op, met het wa pen van Maalstede. De Heer van Maalstede neemt nu het woord en vraagt: „Is het tijd van den dag om 't gerichte te hegen?" d.w.z. om het gericht te omhagen, omtuinen, een figuurlijke uit drukking voor bindend verklaren; vandaar de naam „begemaal" of „heimaal". Kapelle's schepenen antwoorden: 't Is den tijd aan den dag". De Heer van Maalstede vraagt weer: Is de stoel ter hege genoeg bezet?" d.w.z. zijn er genoeg schepenen aanwezig om een vonnis te vellen? Als dit antwoord bevredigend is, strekt de heer van Maalstede den staf voor zich uit naar het Oosten en zegt de volgende formule: „Zoo gebiede ik hier ban en vrede van uws vaders en uws moeders wege, van uws ooms en moeies wege, van uwer neve en nichten wege en van allen, die u aankleven mogen, zoo verre de wind waait en de regen spreidt. Zoo gebiede ik ban en vrede eenwerf, ander werf, derdewerf, viermaal overrecht, dat gij den een den ander niet misdoet in woorden noch in werken, heimelijk noch openbaar lijk; dat gij den een den ander niet hindert in het spreken; dat niemand hier in of uit ga dan met mijn verlof. Schepenen mogen be slissen, wat beslisbaar is. Wie klagen wil, klage! Ik maan u daarom bij de trouwe, die gij schuldig zijt mijn heere!" Thans begint het geding. De heer van Maalstede, houdt zijn staf uitgestrekt waarop i"der moet zweren. Een aanklager mag niet meer dan 44 getuigen meebrengen. De beklaagde, beschuldigd van moord is verschenen in het hemd, blootshoofds en barrevoets, zonder gordel. Nadat het hoor en wederhoor heeft plaats gehad zegt de Baljuwheer van Maalstede tot de schepenen: „Gij hebt het gehoord, gaat nu het oordeel vellen". Schepenen verheffen zich van hunne plaatsen en begeven zich in de open ruimte tusschen de banken, met hun rug naar den rechter, om vrij te beraadslagen. Na de beraadslaging nemen schepenen hun plaatsen weer in. De woordvoerder, die blijft zitten, deelt den rechter mede, welk oordeel hij en de andere schepenen hebben geveld en hij besluit met de woorden: „Wie 't beter weet, die spreke zonder mijn toorn". Is dit een veroordeelend vonnis, dan deelt de heer van Maalstede het vonnis mede en zegt: „Gij schuldige mensch, ik neem u uit den vrede en doe u in onvrede: ik kondig u eerloos en rechteloos: ik verriep u ten doode, uw vrouw tot weeuw, uw kinderen tot wee zen. Uw haar wijd ik den wind, uw lijf den raven, uw ziele God Almachtig!" De beschuldigde werd weggevoerd en de straf uitgevoerd, die in die middeleeuwen steeds zeer wreed was. (Wordt vervolgd.) LIV. Hebt u ook iets vergeten? We keauien d'ie vraag wel allen. In menige groote zaak word't ze ons voorgehouden vóór wo d'e deur uitgaan. M enschonk en nors zijn ze in die zaken: we vergeten zoo licht iets. En d'an is het inaar goed, als we eerst even nar d'enken, vóór we verder gaan. Ja, ge gevoelt me al: in d'e opvoedin'g word't ook zoo makkelijk iets vergeten. En als we het d'an nog maar herstellen kun nen! Gewoonlijk gaat dat in een winkelzaak of op een kantoor nogal gemakkelijk. Maar waanneer we bij ons geestelijk werk wat hebben vergeten, is het dikwijls heel wal moeilijker, om het verkeerde te herstellen. Toch. wou ik het voor ditmaal eens niet hierover hebben. Mijn bedoeling is een andere. Een schrijver, al is het er maar één van eenvoudige brieven in de krant, zou wel eens om een hoekje willen kijken, als zijn stukje3 gelezen worden. En dan eens ver nemen, hoe daar zooal over gedacht wordt. IJdelheid? Neen, toch niet. Maar ter wille van de zaak zelf. Het kan zoo goed zijn, zoo noodzakelijk zelfs, dat er wat contact is tusschen schrijver en lezers. Want door dat contact, die uitwisseling van gedachten, worden do dingen dikwijls verhelderd. Bovendien bestaat het gevaar, dat een schrijver éénzijdig wordt. De dingen teveel bekijkt uit één bepaald' oogpunt. Of wel: door te veel te denken aan de ééne zijde, de andere soms heelemaal of te veel voor bijziet. En nu jjijn er lezers, die v,aak denken: neen, zóó moet hot niet; of wel: maar ik zie d'at anders. Dan nemen ze zich voor, daar eens over te schrijven of een opmer king naar aanleiding daarvan te maken. Maar och,(d'at vergeten ze dan weer! En dan verloopen d'e weken en het blijft bijver geten. Nu wil ik nog eens herinneren aan onze afspraak van verleden jaar. Heeft een vader of een moeder of wie dan ook, misschien wel een groote zoon of dochter, mogelijk ook een onderwijzer of onderwijzeres, iets op of aan te merken, iets te vragen of te zeggen: hij of zij doe het gerust en stelle het niet uit en vergete het ook niet. Schrijf aan den Briefschrijver over Opvoeding, per adres de Redactie van „De Zeeuw" te Goes, en dan komt het wel terecht. Ik heb wel al enkele brieven ontvangen en ook al meer d'an eeas een gesprek gehad over de Brieven over Opvoeding in ons Zondagsblad. Maar ik heb zoo het idee, dat er toch wel meerderen zijn, die daarover wat zouden willen zeggen, doch het tot nu toe eigenlijk vergeten hebben te doen. Van één zijde vernam ik zelfs, dat men 't gevaarlijk vond, in die brieven soms bei- paalde zonden en gebreken te noemen of aan te duiden. Men achtte, dat er nog heel veel onwetend' zijn van sommige verkeerd heden en dat het dan maar beter is, die ook niet aan te roeren. Na gevoel ik, d!at daar wel iets waars in is. Ik heb dat trouwens zelf ook in mijn brieven goed' laten merken. "Maar het is toch ook waar, dat een gewaarschuwd mensch voor twee geldt. Welnu, nog eens dan: hebt ge iets op uw hart, schrijf het met vrijmoedigheid. Mooi hoeft het uiet te zijn, geleerd ook niet: noem d'e dingen maar precies, zoo ze in uw hart eu in uw gedachten opkornanv En vergeet het dian nietl OPVOEDER, Beste Nichtjes en Neefjes! In de meeste briefjes werd mij gevraagd, of we weer net als verleden jaar tegen Sint Nic. niet iets voor elkaar kunnen maken. Ik had er al eens over gedacht, want er is mij ook al eerder over geschreven. Ver leden jaar vonden jullie het allemaal wei erg leuk, maar het was niet gezegd^ dat dat nu weer zoo zou zijn. Nu sommigen mij er echter zelf over schrijven, geloof ik dat we het maar weer moeten probeeren. Het blijft natuurlijk geheel wij-willig. Als er soms zijn, die niet mee mogen doen of niet kunnen, dan is dat natuurlijk niets erg. Evenals d'e vorige keer is ieder vrij te ma ken wat hij' of zij wil. De meisjes maken allicht een handwerkje en de jongens een teekening, of iets anders, jullie ziet maar eens; ik weet nog goed wat een mooie dingen er verleden jaar bij waren, maar het mag niet meer kosten dan b.v. een kwartje. Jullie stuurt het mij dan vóór den 21 sten, dat is dus vandaag over veertien dagen, en dan zal ik er weer voor zorgen dat ieder een pakje van een ander nichtje óf neefje krijgt. En nu maar ijverig aan het werk. Jullie hebt er veertien dagen voor, dat lijkt een heele tijd, maar een paar weken zijn gauw om hoorl Lewedorp. „Zeemeeuw". Je bent har telijk welkom in ons hoekje. De anderen vin den het ook altijd prettig, als ze er weer een nieuwe naam bij zien. Als je de groote raadsels op kunt lossen, mag je met de groo teren meedoen. Souburg., „Het Melkmeisje." Fijn dat je zusje nu ai wat opknapt; ze is anders een heele tijd ziek geweest. Komt Blauwoogje ook wel eens bij jou logeeren? Jammer dat je het opstel niet af kon krijgen. Rilland. „Africaantje." Je hebt zeker wel gezien dat je een ander boekje hebt ge kregen als in het Zondagsblad stond. Ik hoop, dat je dit nog niet hebt, anders mag je het nog wel ruilen. Ga je nu het volgend jaar naar de M. V.? St Laurens. „Meibloem." Heb je al in het boekje gelezen of bewaar je het tot Zon dag? Klaproos heeft het wel goed gehad, jij bent het zeker wel met haar eens. De brief was niets te lang hoor. „Klaverblad1." Maak je maar geen zorgen, jou opstel was ook heel mooi; maar wat al te lang. Ik zou zoo'n opstel bij jullie op de K. V. wel eens willen hooren. Wat de vacantie betreft heb je gelijk hoor. Heb je met Kerstmis echt va^ cantie? „Vaders knecht." Is het boekje naar je zin? Ik heb je een ander gestuurd, omdat ik tot de ontdekking kwam, dat dat andere een meisjesboek is. Moeten er nog veel vriendjes 10 jaar worden? „Klaproos".; Het opstel was keurig hoor, 't was zeker wel een heel werk om het klaar te krijgen; ja, 't is wel moeilijk om het kort te doen. Ja er zal dan wel heel wat over de Babbelhoek gebabbeld worden. Goes. „Reseda." Je trof het niet, dat je juist in de vacantie zoo verkouden was. Je hebt nu zeker veel gelezen of handwerk je liever? „Karakiet." Bij ons zijn de dahlia's ook dood gevroren; echt jammer, want ze

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8