tr
ui
o
a
y.y
Hoi 1
g
a
WW
14
fl
IT?
-a s P.
tsl-s s?.
i a s
l&j
fïlï-Bi
3-3 d 1
.2 s
a|l|
3* 3 2
g a
P
P
a s s s
- 1
I
!-«ll
'H cd o
s a a a
lag?
Voor Vrijheid en Recht
Herfstliedje.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Rondom de Historie van Maalstede
en Eliwerve.
Brieven over Opvoeding.
Voor de jeugd.
tr
rt
w
H
<1
N
-w
CO
E
p a
0
QO
d -=> J-_2n
®2 SH3
&t Sö3 g
Cfl O CO r—4
s
v
o>
bo
b£)
0 s
I
S" a
- m a
S
cd cd
ff .£>8*>a
LJ t--F-H <T>
.,Sfl3^S'ö
*g es o w -3 5b
d O <D P
P MJd tb -d Q is
5
o
td -Q
d
sh
^■Ign
_g O
O
to g
2 -w
d '43
rj M
S8
f~l a> r-t
-D -rH H(
-2
.rt 7
o fa
o P
d
113 o
i .2
i -d -d
bo a
*+-! bp
°'"0 a g -E
- d p d .a 1
CÖ 0> P -r2 <D
M U C
ho
5?°.2-§-S
a
l-S-S^
O 3
-d d
P u 0
h£) "3
f Q +j j-
-r-
bo
03 3 cö S -H
-d Ptj 3
B t<
jd to-d
F„tB
to
Sïfigfl
2 g-a
d te. d
o
,d
tB
(D w
jdO-d
■■•s
g
A
co
-i
I a-s
,2 0
ja B>Sa3®6c^'0d-d.'£dC1'®
"d nB rd BB 'B?
cc r 'w a -n
-0 d'-B §.S;p
d S d NragtJdB
23 I
-CJ co c0 O
g d a
S^-g 8
B>
f W g g'-g
0 5 rf-S ®dSdC.2güü6g"ï'
S1 S m 2 d M 8-B 8
s IS Q >o P ~bp d"0"^* t3
•I 2 2Eb <S ^dte SSS»^,
oH^ss5
o P <1 Bd d bo
2 "o 2 .d 'N o _,-
bo M-c-g 3 o g
'g dö S^d
gS .a c
rS rS fe 0) O
n? TD CO
-a
ce
CO O
fl M i
ed
.2 2 <p^
HQ rj 0)
(Dü p
-4-J O
10 CO
A
v-
Er is hunkeren naar he^ leven óók in deze
verzen, telkens treedt die hunkering naar
"oren. Maar dan ontdekt men, dat de dich
ter veel dingen anders -ziet, en beter dan wij
vaak; zijn verlangen is groot, onstuimig
earns, maar droom en werkelijkheid zijn ten
nauwste met elkaar verbonden.
Zoo is bijvoorbeeld een vers als „Voor
jaarsdag;
blijde wereld, die nu opengaat!
Gij hebt zoolang.de koestering ontbeerd,
de zoelte en de liefde van 't gelaat
der zon die altijd tot u wederkeert!
Mijn hart heeft lang uw innig feest ontbeerd,
o blijde wereld, die nu opengaat!
O arme wereld, zwart van 't winterzeer,
gij ligt zoo bloot en onbehoed in 't licht
nu straalt op u het kinderlijk gezicht
der zon, uw maagdelijke moeder, weer
en beeft op 't oude harde hout, dat zwicht,
en in veel harten zwart van. winterzeer.
De regen en de nacht waaien met vlagen
tnaar in de duisternis groeit het zoo zacht,
daar wordt het nieuwe leven nu voldragen
in het vlagen van den regen en den nacht.
Mijn hart klopt in mij met zoo wilde slagen,
'het durft niet denken aan der volle rozen
pracht
Misschien is ergens al 'n knop gebroken
'n zilverwit blaadje, licht en pril en teer,
missch.en is al 'n 'kleine bloem ontloken
daarbuiten in het groote koude weer
Mijn hart zwelt in mij, zwaar en weggedoken,
Straks breekt het open, het verlangt te
zeer.
Zond'er God is hot leven hem donker en
bang; Hij alleen kan in 's levens wilde stor
men een schipbreuk voorkomen! De dichter
weet dit; fel beuken de golven zijn levens-
schip; zond'er God woet hij zich verloren.
Dan grijpt hij terug naar het beeld' uit
Jezus' leven, dat zulk een treffend voor
beeld' inhoudt, zooveel gelijkenis vertoont
met zijn eigen bestaan:
Het was zoo donker, en Gij sliept.
Zoo angstig om den wind te hooren
en naar d'e zwarte watervuren
te zien terwijl Gij sliept
Zij zonken zeker in d'e diept',
in 't luide woelend meer verloren.
Sneden hun kreten niet Uw ooron?
Heer, zij vergingen, en Gij sliept.
Heer, zij vergingen en wij ook
vergaan, het is zoo luid' en bang
zoo donker als een dichte rook
en om ons duurt de storm zoo lang!
Omd'at Gij, Heer, de oogea look
is bet zoo donker en zoo bang!
Mooie verzen staan er in dezen bundel;
„Levenstocht", „Adams droom" bijv. Er zijn
gedichten die aan des dichters verblijf in
het ziekenhuis hun thema danken; veel zijn
er, waarin verlangen en heimwee d'en boven
toon voeren. Zooals we reed's zeiden: de
kinderjaren zijn nog immer een bron, waar
uit deze dichter put; want juist in die
kinderjaren ontdekt zijn oog een grooten
rijkdom: de harmonie van hot kind. „Adams
droom" is zulk een omzien: Adam droomend
van den eersten gelukkigen tijd in het Parau
ffijs, maar wolk een ontzetting hot ont
waken n zulk een d'room! Iets dergelijks
moet ook Mulder gevoeld hebben.
Deze bundel is een kostbaar bezit voor
ieder, die de ontwikkeling van onze dichters
met belangstelling volgt. Wie zijn hart open
stelt voor d'e stem die hier opklinkt, zal
d!eze verzen volgend tot in hun diepste
ged'achten niet alleen letterkundig schoon,
maar ook een bron van geestelijk genot
ontdekken.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. O. E.
Vrij naar het Engelsch.
15) o
Garrison had nu tijd genoeg om te ont
snappen dank zij Juba's toewijding, die hem
een kleinen voorsprong gegeven had, maar
hij kon het niet over zich verkrijgen, zijn
trouwen bediende daar te laten liggen, waar
hij alle kans liep om onder den voet geloo-
pen te worden. De leider boog zich over hem
heen en half dragend, half slepend, bracht
hij hem naar 'n beschut plekje. Helaas, dit
oponthoud werd hem noodlottig. Want eeni-
ge van zijn vervolgers,die de ligging van het
huis kenden, hadden zich naar beneden ge
haast, ze snelden naar het achterstraatje,
waar de binnenplaats op uitkwam en rukten
aan de deur. Men weet dat Garrison die
deur had laten ontsluiten om zijn vlucht
mogelijk te maken. Het verhaastte slec'.ts de
beslissing; ingesloten als de vluchteling was,
was alle kans op ontsnapping toch verke
ken. Men stoof het plaatsje op.
Vijanden voor hem en achter hem, aan
alle zijden. Garrison was gevangen.
HOOFDSTUK IX.
De zelfopoffering van een trouw neger.
Men kan zich voorstellen, hoe ontsteld de
vrouwen waren die in de zaal waren achter
gebleven. Versc'neidenen smeekten Mary
Parker toch haar invloed aan te wenden,
den moord, die men op het punt stond te be
gaan, te voorkomen. Anderen, op de knieën
gezonken, verlangden, dat de leidster haar
voor zou gaan in gebed. Maar Mary schonk
aan geen van haar eenige aandacht, ze be
greep dat alle gepraat nutteloos was en dat
er gehandeld moest worden. Ze ging weer
aan tafel zitten, opende de inktpot, greep pen
en papier en begon haastig te schrijven, on
bewogen voor het zuchten en klagen om haar
heen en doof voor het verschrikkelijk lawaai
in het aangrenzend huis.
Ze vouwde het briefje op, schreef het
adres en wondde zich tot de vrouw, die naast
haar zat:
„Uw bediendo staat buiten, hij is goed te
vertrouwen en verstandig: laat hem dit on
middellijk naar den burgemeester van Bos
ton brengen. Hij is verantwoordelijk voor de
rust in de stad."
De vrouw stond op en snelde de zaal uit.
Weer doopte Mary haar pen in en begon een
ander briefje.
„Zuster Agatha, mijn bediende wacht he
neden. Verzoek hem dit briefje zoo spoedig
mogelijk aan den Engelschman te overhan
digen, die gisteren Dido heeft bijgestaan.
Sambo weet waarschijnlijk wel, waar hij
woont, het is in het huis, recht tegenover
het Pensylvanië Hotel. Zijn naam is Alleine.
Sambo mag geen oogenblik treuzelen, mis
schien hangt er een menschenleven van af."
Juffrouw Parker aarzelde geen oogenblik
om zich tot hasr nieuwen vriend, Harry
Alleine, te wenden in dit oogenblik van ge
vaar. Ze voelde als bij intuitie, dat hij haar
gaarne zou bijstaan, dat hij haar levenswerk
van harte toegedaan was. Toen ze den dag
tevoren uiteen waren gegaan, had hij haar
ten overvloede zijn adres gegeven.
Agatha wilde gauw de boodschap over
brengen, maar bij de deur werd ze bijna om
vergeworpen door Mary's bediende, die, bui
ten zich zelf van schrik en ontsteltenis de
zaal kwam binnenstormen met de mededee-
ling:
„0 juffie, Juba vermoord zijn; hij dood
neerlegt op binnenplaats; en meester Garri
son, hij gevangen neem door die menschen
en nou zij hem ook dood wil maken!"
„Breng dezen brief naar mijnheer Alleine,
vlug!" zeide Mary tot haar bediende. Ze was
doodsbeek, maar verloor haar tegenwoordig
heid van geest niet. „Denk er om, geen
oogenblik treuzelen; en", voegde ze er aan
toe, „loop op je terugweg even bij dokter
Prince aan en zeg, dat ik hem dringend ver
zoek hierheen te komen met de benoodïgd-
heden voor een ernstig ongeluk. Wie weet
voegde ze er aan toe, toen de neger de zaal
verlaten had, „misschien is er nog eenig
leven in onze armen, trouwen Juba."
Eenige oogenblikken later knielde juffrouw
Parker naast het verminkte, mishandelde
lichaam van den neger. Het bood een afschu
welijken aanblik en zij, die Mary vergezel
den, waren van meening, dat hier geen men-
schelijke hulp meer kon batea; maar Mary,
gesterkt door haar vertrouwen op Hem, Die
De struiken blonden,
De boomen ronden
Hun ijle bogen chrysanthebruin.
De bladerregen
Bezaait de wegen,
Het bosch lijkt vreemd als een elfentuin.
De kindren spelen
In 'trislend gelen,
Hun voetjes waden in 't bladerbad.
De struiken branden,
Kastanjehanden
Al zeegnend zinken op gras en pad.
En zwevend zijgen
De duivegrijzen
Van donzen neevlen uit melken lucht.
Als dichterdroomen
Zijn licht de boomen,
Verheerlijkt, los van hun bladervlucht.
Hélène Swarth.
ons aller lot in handen heeft, dacht er niet
aan, dadelijk den moed op te geven.
„Hij is nog warm", zeide ze, haar hand op
het hart van den trouwen zwarte leggend.
„God zij geloofd, hef klopt nog. Helpt mij,
zuster, zachtjes en voorzichtig zullen we den
armen jongen het huis binnendragen."
Nauwelijks had men den last neergevlijd,
of Mary vroeg om water en verbandstoffen.
Een aantal zakdoeken werden aan reepen
gescheurd, om voor noodverband te dienen.
Men trachtte den ongelukkige wat water tus-
schen de tanden te gieten, maar zijn lippen
waren stijf gesloten. Zoo hij niet reeds was
overleden, dan was de dood stellig niet ver
meer.
Gelukkig, na verloop van een half uur ver
nam men reeds 't wielgeratel van het dok
terskoetsje, dat snel naderde. Nog een oogen
blik en de goedhartige esculaap stond naast
het bed waarop het gekneusde lichaam lag
uitgestrekt. Mary had alles gedaan, wat zo
vermocht, maar ze was geen dokter en dit
was een geval dat boven haar krachten ging.
Vol spanning keek ze toe, hoe dokter Prince
den lijder onderzocht en de noodige maat
regelen trof. Arme Juba, er was niet veel
aan hem heel gebleven, do rechterarm was
op meerdere plaatsen gebroken, eenige rib
ben hadden hetzelfde lot ondergaan. Een
diepe snee liep dwars over de linkerliund om
niet te spréken van de kneuzingen en kwetsu
ren, die zijn geheele lichaam overdekten.
Denkt u, dat hij er weer van bovenop kan
komen?" vroeg Mary, den dokter angstig
aanziende.
„Dat is mijns inziens vrijwel uitgesloten",
antwoordde de geneesheer hoofdschuddend;
„hoewel, laat ik niet voorbarig zijn, een ne
ger heeft veel meer levenskracht dan wij,
blanken een zorgvuldige verpleging kan
mogelijk hier nog wonderen doen."
„Ik zal vannacht bij hem blijven waken",
beloofde Mary, onbewust, dat haar de ge
legenheid zou ontbreken om straks haar be
lofte gestand te doen.
Natuurlijk vroeg men den dokter, haast
onmiddellijk na zijn aankomst, naar het lot
van de twee leiders der Abolitionisten.
„Thompson heeft een veilige schuilplaats
gevonden", antwoordde hij.
„Maar Garrison Garrison, waar is hij?"
vroegen alle aanwezigen, uitgenomen zijn
ar.me dienaar, wiens stem misschien nooit
meor gehoord zou worden.
Ja, die arme Garrison, wie zal 't zeggen?"
zuchtte dokter Prince, droevig het hoofd
schuddend.
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSEiLS.
H.
Vorige week hebben wij iets over de Eli
werve verteld, thans iets over de Maalstede.
Toen later, na de overbrenging der Christe
lijke leer, kerken werden gesticht op de oude
heilige plaatsen, bracht men ook de behan
deling van rechtszaken naar kerken en kerk
hoven over, waardoor de Ghristenpriesters
veel invloed kregen op deze zaken.
Ook te Kapelle gebeurde dit en daarom
werd nog langen tijd daarna een beschul
digde des Zondags in de kerk opgeroepen,
om op een bepaalden dag voor het gerecht
te verschijnen. Ja er was een tijd, dat de be
handeling van elke rechterlijke zaak in de
kerk werd afgekondigd.
Wij willen echter vandaag eens op de Rid
derburcht Maalstede vertoeven en gaan naar
Kapelle „te ringe en te dinge", d.w.z. ter te
rechtzitting. „Ring" ziet op den vorm, n.l.
een gesloten ovaal, waarin de personen, die
erbij betrokken zijn, zich scharen. „Ding" be
duidt rechtsgeding. Het „ding'v heette ook
wel mallum of maal of heimaal, zoodat
maalstede wil zeggen, de stede of de plaats
waar het geding gehouden wordt.
Het is een mooie Meidag van een der ja
ren, gelegen tusschen 1100 en 1500 en in den
voormiddag; want het heimaal moet begin
nen bij het klimmen der zonne. Er is vrij wat
volk op de gerichtsplaats aanwezig; maar
een tamelijk groote ruimte in het midden
blijft open, rondom die ruimte staan h a -
zeistaven, stokken van hazelnotestrui-
ken, die met een touw of koord verbonden
zijn. Aan het westelijk eind staat een hoo-
gen stoel. Aan weerszijden kleinere stoelen.
Alle stoelen staan met de zittingen naar het
Oosten. Op zuidelijk geplaatste banken zitten
de klagers met hun taalmannen, eedhel
pers en getuigen. Op de noordelijke banken
de beklaagden met hun helpers.
Daar treedt van de Oostzijde de Baljuw,
Heer van Maalstede den „ring" binnen, ge
volgd door twaalf schepenen. Allen dragen
over hunne gewone kleederen een mantel,
op den schouder dichtgemaakt. Zij zijn on
gewapend. De Baljuw alleen draagt een lan
gen witten staf, een stok van de groene bast
ontdaan. Deze heer van Maalstede plaatst
zich op den hoogen stoel, met het gelaat naar
het Oosten. Den staf dien hij in de hand blijft
houden, zet hij op den grond. Het rechter
been, dit is een symbolische handeling, slaat
hij over het linker. Is de zaak, die behandeld
wordt, lastig, dan moet hij zijn beenen
123 maal overleggen. 123 is driemaal veertig
en drie toegiften. Dit herhaalde overleggen
beduidt, dat liij zich den tijd moet geven, om
zich kalm te beraden.
De schepenen van Kapelle zetten zich op
de lagere stoelen, ook op het Oosten uit
ziende. Schepenen kunnen alleen zijn vrije,
gegoede lieden.
Teneinde de Schepenen onafhankelijk te
houden, mogen zij niet gekozen worden uit
hen, die 's Graven kleeren dragen. De ge-
richtsbode van Maalstede steekt achter den
stoel van den Baljuw een speer in den grond
en hangt daaraan een schild op, met het wa
pen van Maalstede.
De Heer van Maalstede neemt nu het
woord en vraagt: „Is het tijd van den dag om
't gerichte te hegen?" d.w.z. om het gericht
te omhagen, omtuinen, een figuurlijke uit
drukking voor bindend verklaren; vandaar
de naam „begemaal" of „heimaal".
Kapelle's schepenen antwoorden: 't Is den
tijd aan den dag".
De Heer van Maalstede vraagt weer: Is
de stoel ter hege genoeg bezet?" d.w.z. zijn er
genoeg schepenen aanwezig om een vonnis
te vellen? Als dit antwoord bevredigend is,
strekt de heer van Maalstede den staf voor
zich uit naar het Oosten en zegt de volgende
formule:
„Zoo gebiede ik hier ban en vrede van uws
vaders en uws moeders wege, van uws ooms
en moeies wege, van uwer neve en nichten
wege en van allen, die u aankleven mogen,
zoo verre de wind waait en de regen spreidt.
Zoo gebiede ik ban en vrede eenwerf, ander
werf, derdewerf, viermaal overrecht, dat gij
den een den ander niet misdoet in woorden
noch in werken, heimelijk noch openbaar
lijk; dat gij den een den ander niet hindert
in het spreken; dat niemand hier in of uit ga
dan met mijn verlof. Schepenen mogen be
slissen, wat beslisbaar is. Wie klagen wil,
klage! Ik maan u daarom bij de trouwe, die
gij schuldig zijt mijn heere!"
Thans begint het geding. De heer van
Maalstede, houdt zijn staf uitgestrekt waarop
i"der moet zweren. Een aanklager mag niet
meer dan 44 getuigen meebrengen.
De beklaagde, beschuldigd van moord is
verschenen in het hemd, blootshoofds en
barrevoets, zonder gordel. Nadat het hoor
en wederhoor heeft plaats gehad zegt de
Baljuwheer van Maalstede tot de schepenen:
„Gij hebt het gehoord, gaat nu het oordeel
vellen". Schepenen verheffen zich van hunne
plaatsen en begeven zich in de open ruimte
tusschen de banken, met hun rug naar den
rechter, om vrij te beraadslagen.
Na de beraadslaging nemen schepenen
hun plaatsen weer in. De woordvoerder, die
blijft zitten, deelt den rechter mede, welk
oordeel hij en de andere schepenen hebben
geveld en hij besluit met de woorden: „Wie
't beter weet, die spreke zonder mijn toorn".
Is dit een veroordeelend vonnis, dan deelt
de heer van Maalstede het vonnis mede en
zegt: „Gij schuldige mensch, ik neem u uit
den vrede en doe u in onvrede: ik kondig u
eerloos en rechteloos: ik verriep u ten doode,
uw vrouw tot weeuw, uw kinderen tot wee
zen. Uw haar wijd ik den wind, uw lijf den
raven, uw ziele God Almachtig!"
De beschuldigde werd weggevoerd en de
straf uitgevoerd, die in die middeleeuwen
steeds zeer wreed was.
(Wordt vervolgd.)
LIV.
Hebt u ook iets vergeten?
We keauien d'ie vraag wel allen. In menige
groote zaak word't ze ons voorgehouden vóór
wo d'e deur uitgaan. M enschonk en nors zijn ze
in die zaken: we vergeten zoo licht iets. En
d'an is het inaar goed, als we eerst even nar
d'enken, vóór we verder gaan.
Ja, ge gevoelt me al: in d'e opvoedin'g
word't ook zoo makkelijk iets vergeten. En
als we het d'an nog maar herstellen kun
nen! Gewoonlijk gaat dat in een winkelzaak
of op een kantoor nogal gemakkelijk. Maar
waanneer we bij ons geestelijk werk wat
hebben vergeten, is het dikwijls heel wal
moeilijker, om het verkeerde te herstellen.
Toch. wou ik het voor ditmaal eens niet
hierover hebben.
Mijn bedoeling is een andere.
Een schrijver, al is het er maar één van
eenvoudige brieven in de krant, zou wel
eens om een hoekje willen kijken, als zijn
stukje3 gelezen worden. En dan eens ver
nemen, hoe daar zooal over gedacht wordt.
IJdelheid? Neen, toch niet. Maar ter wille
van de zaak zelf. Het kan zoo goed zijn,
zoo noodzakelijk zelfs, dat er wat contact
is tusschen schrijver en lezers. Want door
dat contact, die uitwisseling van gedachten,
worden do dingen dikwijls verhelderd.
Bovendien bestaat het gevaar, dat een
schrijver éénzijdig wordt. De dingen teveel
bekijkt uit één bepaald' oogpunt. Of wel:
door te veel te denken aan de ééne zijde,
de andere soms heelemaal of te veel voor
bijziet.
En nu jjijn er lezers, die v,aak denken:
neen, zóó moet hot niet; of wel: maar ik
zie d'at anders. Dan nemen ze zich voor,
daar eens over te schrijven of een opmer
king naar aanleiding daarvan te maken. Maar
och,(d'at vergeten ze dan weer! En dan
verloopen d'e weken en het blijft bijver
geten.
Nu wil ik nog eens herinneren aan onze
afspraak van verleden jaar. Heeft een vader
of een moeder of wie dan ook, misschien
wel een groote zoon of dochter, mogelijk
ook een onderwijzer of onderwijzeres, iets
op of aan te merken, iets te vragen of te
zeggen: hij of zij doe het gerust en stelle
het niet uit en vergete het ook niet. Schrijf
aan den Briefschrijver over Opvoeding, per
adres de Redactie van „De Zeeuw" te Goes,
en dan komt het wel terecht.
Ik heb wel al enkele brieven ontvangen
en ook al meer d'an eeas een gesprek gehad
over de Brieven over Opvoeding in ons
Zondagsblad. Maar ik heb zoo het idee, dat
er toch wel meerderen zijn, die daarover
wat zouden willen zeggen, doch het tot nu
toe eigenlijk vergeten hebben te doen.
Van één zijde vernam ik zelfs, dat men
't gevaarlijk vond, in die brieven soms bei-
paalde zonden en gebreken te noemen of aan
te duiden. Men achtte, dat er nog heel
veel onwetend' zijn van sommige verkeerd
heden en dat het dan maar beter is, die ook
niet aan te roeren.
Na gevoel ik, d!at daar wel iets waars
in is. Ik heb dat trouwens zelf ook in mijn
brieven goed' laten merken. "Maar het is toch
ook waar, dat een gewaarschuwd mensch
voor twee geldt.
Welnu, nog eens dan: hebt ge iets op
uw hart, schrijf het met vrijmoedigheid. Mooi
hoeft het uiet te zijn, geleerd ook niet: noem
d'e dingen maar precies, zoo ze in uw hart
eu in uw gedachten opkornanv
En vergeet het dian nietl
OPVOEDER,
Beste Nichtjes en Neefjes!
In de meeste briefjes werd mij gevraagd,
of we weer net als verleden jaar tegen Sint
Nic. niet iets voor elkaar kunnen maken.
Ik had er al eens over gedacht, want er
is mij ook al eerder over geschreven. Ver
leden jaar vonden jullie het allemaal wei
erg leuk, maar het was niet gezegd^ dat dat
nu weer zoo zou zijn.
Nu sommigen mij er echter zelf over
schrijven, geloof ik dat we het maar weer
moeten probeeren.
Het blijft natuurlijk geheel wij-willig.
Als er soms zijn, die niet mee mogen doen
of niet kunnen, dan is dat natuurlijk niets
erg.
Evenals d'e vorige keer is ieder vrij te ma
ken wat hij' of zij wil.
De meisjes maken allicht een handwerkje
en de jongens een teekening, of iets anders,
jullie ziet maar eens; ik weet nog goed wat
een mooie dingen er verleden jaar bij waren,
maar het mag niet meer kosten dan b.v. een
kwartje.
Jullie stuurt het mij dan vóór den 21 sten,
dat is dus vandaag over veertien dagen,
en dan zal ik er weer voor zorgen dat ieder
een pakje van een ander nichtje óf neefje
krijgt.
En nu maar ijverig aan het werk. Jullie
hebt er veertien dagen voor, dat lijkt een
heele tijd, maar een paar weken zijn gauw
om hoorl
Lewedorp. „Zeemeeuw". Je bent har
telijk welkom in ons hoekje. De anderen vin
den het ook altijd prettig, als ze er weer
een nieuwe naam bij zien. Als je de groote
raadsels op kunt lossen, mag je met de groo
teren meedoen.
Souburg., „Het Melkmeisje." Fijn dat je
zusje nu ai wat opknapt; ze is anders een
heele tijd ziek geweest. Komt Blauwoogje
ook wel eens bij jou logeeren? Jammer dat
je het opstel niet af kon krijgen.
Rilland. „Africaantje." Je hebt zeker
wel gezien dat je een ander boekje hebt ge
kregen als in het Zondagsblad stond. Ik
hoop, dat je dit nog niet hebt, anders mag je
het nog wel ruilen. Ga je nu het volgend jaar
naar de M. V.?
St Laurens. „Meibloem." Heb je al in
het boekje gelezen of bewaar je het tot Zon
dag? Klaproos heeft het wel goed gehad,
jij bent het zeker wel met haar eens. De
brief was niets te lang hoor. „Klaverblad1."
Maak je maar geen zorgen, jou opstel was
ook heel mooi; maar wat al te lang. Ik zou
zoo'n opstel bij jullie op de K. V. wel eens
willen hooren. Wat de vacantie betreft heb je
gelijk hoor. Heb je met Kerstmis echt va^
cantie? „Vaders knecht." Is het boekje naar
je zin? Ik heb je een ander gestuurd, omdat
ik tot de ontdekking kwam, dat dat andere
een meisjesboek is. Moeten er nog veel
vriendjes 10 jaar worden? „Klaproos".; Het
opstel was keurig hoor, 't was zeker wel een
heel werk om het klaar te krijgen; ja, 't is wel
moeilijk om het kort te doen. Ja er zal dan
wel heel wat over de Babbelhoek gebabbeld
worden.
Goes. „Reseda." Je trof het niet, dat je
juist in de vacantie zoo verkouden was. Je
hebt nu zeker veel gelezen of handwerk je
liever? „Karakiet." Bij ons zijn de dahlia's
ook dood gevroren; echt jammer, want ze