Of III UJ W*P sag" a) d S f4) ?üörp.^tJ.H^®fe2® oo u I «1 II 4 Voor Vrijheid en Recht Uit het Zeeuwsch Verleden Rondom de Historie van Maalstede en Eliwerve. -sr-sr >3 B =7 5 PS h a -- B -S =1 B h S*.Sr«fc S-öN >'ÖX3 cd -3 g bO P ¥nÜ^CC q iTi^ssS-slsl^l^lc'3 s>3 «^§§)gS3^ <A tj ^S^S"g^^-r2«S®-a®g^ 00 to e-s* ss|d2-gs O) «S fj B 'C £§|g|3*«g bo a> ti tap 21 a> ^_s 2 g«.2.Sl 5 £°1 3 "C §H|c-2° o^ ■»-« X3 J2 a)» S -O M o) a Q>-=- m C -♦-> ,-r 22 "x Jz o r b in zS tf) o t-« ^G^D fü-^C)"-* *G Ti c! i. w q) 5o ■o'P^ P 3 N c «ie §®-§^0 a)-8fe^r5rt^x,-22 g.S^g Z'ZV >5 &3 r? e_i 2W^ 5 *3 O ao fa ü>2;wd>^i-,K *2 »fl5ifiid^^S^^l^§oos2Hoa^0 •öSxj tioTdN x) Êtj W o S-o c N v o o M A M M Een enkele greep uit de vele cliché-uit drukkingen waarvan de schrijfster zich be dient, zij voldoende. Als zij ons Miebetje beschrijft het nichtje van oom Hans, die altijd en altijd „bu dert", en van tante Coosje, die bij sommige gelegenheden een gezicht heeft diat lijkt „op een landschap waarover d!e zon opgaat" (bladz. 43) dan lezen we van „een bevallig gebaar" en xin oolijk glimlachje" en „d!e aardige kuil tjes in het fijn ovaal van haar gezichtje", ja zelfs van een „guitig lachje, dat om haar lippen dartelde". De jongeman, die haar van terzijde had (opgenomen, „vond dat ze de bekoorlijkheid van den lieflijken lentedag van daags te voren had meegebracht en de zonneluister hog Lag in haar blauwe oogen en op haar blonde haar. Hij vond haar even onbeschrijf lijk lief en wonderbaarlijk als hij haar zich van verre had gedroomd". Dat lijkt wel dichterlijke taaJ, en wat een verschil, wat teen kolossale overgang, als het volgende zinnetje zoo sober en zakelijk al dat poëti sche verdringt: „Ze scheen niet ouder dan twintig jaar." De milieu-teekening heeft nergens een fris- schen toon, geeft geen blijk van eigen visie. De met zorg gekozen woorden zijn niet in staat, voor den lezer een beeld te scheppen, dat echt, ongekunsteld, zuiver is. Enkele re gels, dllekeurig gekozen, leggen hiervan een duidelijk bewijs af: „Miebetje keek ge amuseerd toe, hoe handig ze de vlugge vin gers bij het werk bewoog, hoe ze de schillen in sierlijke krullen op den bak liet glijden, en de aardappels daarna in den emmer met helder water plonsten, ais kikkers in een sloot. Op de boerderij, die met de vele bijgebou wen geheel afgescheiden lag van het statige heerenhuis, was alles leven en bedrijvigheid 't was hooitijd en men kwam tijd en handen te kort. Hoog opgetaste wagens, getrokken door forsche, weldoorvoede paarden, reden de open schuurdeuren binnen; de lucht was vol scherpe geuren. Miebetje was één en al bewondering voor de glanzige lakenvelders en de kleine bruine koeien van zeldzaam ras, die aan den gra- zigen rand. van een boschweide al domme lend lagen te herkauwen en tevreden uit rustten in de schaduw van alleen staande boomen. En de weelde der boomgaarden, 't Was of er een reusachtige hoorn van overvloed over was uitgestort. Hoe zou Miebetje ooit aan hun bestaan hebben kunnen gelooven, even min als aan den uitgestrekten moestuin en de ruimgebouwde kassen, waarin don zige perziken en abrikozen met purperen druiven reeds lagen te rijpen." Dit willekeurig gekozen citaat toont wel duidelijk aan, wat wij bedoelen; te veel ont breekt immers, waardoor deze zinnen méér konden worden dan een gewoon opstel geeft. Dat meerdere den roman als eisch te stel len, is zeker niet onbillijk te noemen. Stelt zoo de vorm, de taal, den lezer te leur, ook het gegeven is weinig oorspronke lijk- Stof als deze is reeds tallooze malen op onverdienstelijke, een enkele maal op meer verdienstelijke wijze behandeld: Miebetje trouwt met Ben, den zeeman. Na zijn overladen wordt het contact tusschen haar en zijn familie door de strenge op vattingen van zijn vader niet nauw hech ter. De terugkeer van den verloren zoon Ben's broer, die door diezelfde opvatting zijns vaders naar het buitenland ging en een eigen weg zocht brengt een groote ver andering in Miebetjes leven. Als tenslotte het ziekbed van haar dochtertje hen beiden bij elkaar brengt, zien ze dit als Gods weg, en komt het) tot een huwelijk. Er wordt veel geredeneerd over het geloof in het alge meen en voor ieder in het bizonder; maar in die gesprekken mist men een echten, levens- warmen toon. Het is ook daar als trou wens overal in den roman boekentaal, die men in het gewone leven niet ontmoet. Bovendien bezit deze schrijfster niet datgene wat noodig is om in den roman het contact met het leven zuiver en eerlijk te bewaren, een feit, dat een werk als dit reeds ver oordeelt. Wat deze roman geeft zijn inhoud dus is veel te zwak, om er meer dan twee honderd bladzijden mede te vullen. Een korte novelle had deze schrijfster de voor haar benoodigde ruimte verstrekt. Wanneer tenslotte nog één opmerking ge maakt wordt, zij het deze: dat de schrijfster zich niet te spoedig tot het schrijven van een nieuw werk zette. Er zal veel noodig zijn, eer het aan de te stellen eischen voldoen kan. Haar roman „Miebetje" staat bij! die eischen wel ver ten achter. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. 0. E. Vrij naar het Engelsoh. 14) HOOFDSTUK, VTTT Een wanhopige strijd. Eigenlijk behoorde het trapje, dat naar het dak van de zaal voerde, tot het huis, dat Garrison bewoonde. De daken van de twee woningen waren zoo dicht bij elkaar, dat men gemakkelijk van het eene pp het andere stappen kon, terwijl de huizen een gemeen schappelijke binnenplaats hadden. Er was geen deur boven aan dit trapje; het was trouwens Weinig meer dan een laddertje, daar geplaatst om op het dak te kunnen ko men, als er herstellingen noodig mochten zijn.. Maar onderaan was een deurtje, om te voorkomen, dat er tocht zou ontstaan. Dit deurtje bevond zich op den zolder, waar Gar rison. en Juba de eerste nummers van „de Bevrijder" gedrukt hadden. Garrison was het laddertje opgeklommen en Juba had de deur achter hem gesloten. Liefst had hij haar gegrendeld en op slot gedaan, als er maar grendel -of slot opge zeten hadden. Bij gebrek hieraan sleepte hij alles, wat hij vinden kon, aan om de deur te blokkeeren en haar aanwezigheid te ver bergen. Er stond nog een oude pers op den zolder; een kolenbak, een hoeveelheid brand hout, kisten, gevuld met zware boeken, alles sleepte hij te voorschijn en stapelde het met inspanning van al zijn krachten voor de deur. In een kort spanne tijds volbracht hij wat een mensch in gewone omstandigheden stellig het dubbele zou hebben gekost. Toen ging de arme uitgeputte neger zitten op een koffer, een deel van zijn barricade. Stil zat hij te luisteren naar de geluiden die tot hem doordrongen als een haas, die het verwij derd geblaf van de honden hoort; met open mond, trillende neusvleugels en wijd openge sperde oogen wachtte hij op de dingen die komen zouden. Doch Juba kon juffrouw Par ker's stem niet hooren zooals Garrison op het dak van de zaal. Noch de gedempte kreten, die den laatsten maar al te duidelijk inlichtten over hetgeen hem te wachten stond, als hij in handen, van de verwoede menigte mocht vallen. Garrison lag in zijn volle lengte Uitge strekt op het dak van de zaal, door een borstwering verborgen voor nieuwsgierige blikken van voorbijgangers. Waar zou hij aan denken, telkens als hij zijn oogen op slaat naar den blauwen hemel boven hem, waar witte wolkjes, als kleine besneeuwde eilandjes, voorbij zweefden? Garrison dacht aan zijn vrouw, dankbaar, dat ze niet bij hem was om het gevaar met hem te deelen dat ze. zelfs niet wist, dat hij in gevaar verkeerde; Helen, het meisje, dat eerst een jaar geleden zijn vrouw werd en die hij ach tergelaten had in hun rustig huisje „Free dom's Cottage", op eenige mijlen afstand van Boston. Hoe waardevol scheen hem het le ven toe! Doch 'n grootsch werk wachtte hem. Gar- risson wist, dat zijn helder verstand, zijn vermogen om door te tasten, zijn wilskracht hem tot iemand stempelden, die niet aan de grootsche zaak van het bevrijdingswerk mag worden onttrokken. Garrison had zijn taak lief, met dezelfde sterke liefde, die hij zijn vrouw toedroeg. Daarom hechtte hij aan het leven. En zou dat alles nu plotseling afgebroken worden door de brute kracht van een volksmenigte? Voor een figuur als Garrison was de ge dachte geslagen en mishandeld, gegooid en geschopt, misschien geteerd en met veeren bestrooid te worden,door een volksmenigte daartoe aangezet door eenige schurken, veel moeilijker te dragen, dan een eervol sneu velen in het heetst van den strijd, op het slagveld. Garrison heeft in tusschen het touw van het dak neergelaten, de afstand met het oog gemeten en nu moet hij wachten in lijd zaamheid wachten tot het gevaar voorbij zal zijn of hem zal nopen te vluchten. De arme Juba echter was er veel erger aan toe. Hij voelde slechts angst om zijn meester, en hij was vastbesloten zijn heer tot het uiterste te verdedigen, al moest het hem het leven kosten. Eindelijk dan toch scheen er aan de pijn lijke onzekerheid een einde te komen. Zware voetstappen deden zich hooren, eerst in de benedenkamers, later de trap op; een ver ward rumoer van stemmen bereikte zijn oor; de kamers van de eerste etage werden blijk baar doorzocht, maar nader kwam het ge luid, eindelijk vertoonden de eerste gezichten zich in het zolderportaal. Weldra was de zolder geheel gevuld met een opgewonden menigte. „Jongens, laten we eens achter die hoop rommel kijken; daar zal wel wat zitten", brulde een stem; laten we daar ga weg, zwarte schurk", riep een man met een woest uiterlijk. Juba bewoog zich niet deed, alsof hij het bevel niet begreep. „Ga opzij!" Een ruwe schop volgde dit be vel. „Meester moet hooren meester ont snap", dacht Juba; „Juba hem tijd geef tijd om touw ontroll" en zonder te letten op slagen of stompen die hem rijkelijk werden toebedeeld, vocht de neger om op zijn post te blijven. Doch de overmacht was te groot. Voor iederen man, die met bebloed gelaat terugdeinsde, kwamen er twee in de plaats. Aan alle zijden bloedend maar nog steeds strijdend, werd Juba van zijn plaats gesleurd en de barricade, met zooveel inspanning op geworpen, was door tientallen handen in weinige minuten opgeruimd. Daar was het deurtje. Een slag met een ijzeren koevoet, dien een der woestelingen zwaaide, en het lag uit zijn hengsels. Homer, de drukker van het beruchte aan plakbiljet, was de eerste om het trapje te be stijgen, doch Juba volgde hem op den voet. Hij: deed zijn uiterste best om Homer bij zijn voet weer naar beneden te trekken. Het eenig gevolg was, dat hij een hevige schop van de met ijzer beslagen hak kreeg. Bijna tegelijkertijd bereikten de twee man nen het dak, beiden naar adem hijgend. „Meester niet daar!" riep de neger triomfan telijk uit. „De schurk is net over de balustrade ge sprongen, ik zag het. Daar heb je het touw, waarlangs hij zich liet zakken!" riep Homer. „Maar wacht mannetje, je bent er nog niet! Daar zal Homer een stokje voor steken" en de onverlaat haalde een groot mes te voorschijn en snelde op den schoorsteen toe, waaraan het touw bevestigd was. Het scher pe staal flikkerde in de zon. Met een wilden kreet wierp Juba zich op hem en wist hem na hevigen strijd het mes te ontrukken en het over de balustrade te slingeren. Doch Homer was niet alleen meer. De gansche woeste bende verdrong zich op het dak. Toen zij zagen, dat Juba de poging van hun leider verijdeld had, waardoor kost bare tijd was verloren gegaan, keerde de volle woede zich tegen hem. Hij werd zonder veel complimenten opgenomen en het mes achterna gegooid. Juist op dat oogen blik was Garrison er in geslaagd den grond te bereiken. „Vlucht, meester, vlucht! wist de gekneus de neger er nog uit te brengen. Toen sloot hij de oogen. Woede en teleurstelling waren op de ge zichten te lezen, die zich over de balustrade bogen, maar niemand waagde het, den vluch teling te volgen. Ze rukten de pannen van het dak in de hoop, Garrison daarmee te treffen. Eén ervan raakte het bloedende, ver minkte lichaam van Juba» (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. I. Maalstede! Eliwerve! Gistellis! Vroonen- berg! Het uitspreken van deze vier namen roe pen dadelijk een schat van herinneringen te voorschijn, ofschoon de beroemde kastee- len van Kapelle helaas niet meer bestaan. Wat een verschil met vroeger. De muren zijn niet meer te zien, evenmin de Ridder- pracht, die vroeger hier steeds hoogtij vierde. Wat men nu nog kent onder den naam Eliwerve (veel Kapellenaars noemer; het Elewerve) is eigenlijk maar een deel daar van. Rondom Eliwerve loopt aan den Noord kant de Eliwerfweg, aan de andere zijden de straatweg van Kloetinge naar Kapelle, de Vroonlandscheweg en de straatweg door Maalstede. In heel ouden tijd lag er om Eliwerve een gracht, waarvan er hier en daar nog stukken over zijn. Uit die gracht liep het z.g. molenwater, de latere Bieze- lingsche haven, naar de Wester-Schelde. In het Zuidelijk deel van het blok ligt thans het tegenwoordige dorp Kapelle. Aan den Zuidkant, kort bij het molen water, lag het slot Bruelis; op den Ooste lijken rand van Eliwerve vond men het kasteel Maalstede; in het Noorden stond op een kleine hoogte, de duivelsberg genaamd, ook een zeer oud voornaam huis. Hieruit reeds zou men opmaken, dat Eliwerve wel iets bijzonders geweest moet zijn. Trouwens, wij heben nog eenige gronden, waarop te wijzen valt. De tegenwoordige, pas gerestaureerde ruime kerk te Kapelle is een der oudste en aanzienlijkste, die men op Zuid-Beveland vond. Zij was een Moederkerk, de hooge toren met de vijf spitsen bewijst dit laatste. Nu was het in den tijd, toen het Christendom hier werd ingevoerd, de gewoonte, dat men kerken stichtte op de plaatsen, die de voor malige heidenen heilig achtten. Men kan daarom veilig aannemen, dat de kerk te Kapelle ruimer en van meer belang was dan andere, juist omdat daar een bijzonder heiligdom van den heidenschen godsdienst bestond of bestaan had. Vele wegen voeren van alle kanten naar Eliwerve; van Wemeldinge, van Kattendijke, van Kloetinge, van Dijkwel, van 's-Graven- polder (vroeger Voortrap) en van Teeken burg. Tekla was de koningin der heksen, zooals ieder weet. Ten Zuiden van Eliwerve lagen verschei dene honderden gemeten vroonlanden, waar de kasteelen Ghistellis, Pouckes en Vroonen burg, alsmede het beroemde nonnenkloos ter Jerusalem lagen Het waren echter geen gewone vroonen, die vrij waren van belas ting, want zij waren schotbaar als andere landerijen en slechts kleine gedeelten waren in de gewone beteekenis vroon In Spart- hoek b.v. was slechts Zy2 Gemet van de 83 vroon. In Kloosterhoek 2 van de 146 Ge- i n ten en in den Moolhoek bijna 4 van de 108. Bedoelde vroonlanden schijnen gediend te hebben om priesters te onderhouden, aan het heiligdom op Eliwerve verbonden. Werven waren, zooals wij dit reeds eenigen tijd geleden uiteengezet hebben, plaatsen, waar rechtzittingen werden gehouden. Eliwerve of Hillewerve was de werf van Hela, de godin van het doodenrijk. Bruelis was de brug van Elis of Helia, vanwaar misdadigers gebracht werden naar de werf, de gerechtsplaats. Maalstede was de stede of plaats, waar het maal (dat is de terecht stelling) gehouden werd. Kortweg gezegd: Eliwerve was dus de Rechtbank en Maal stede het schavot. In het oude huis op den duivelsberg schij nen de heilige gereedschappen bewaard te zijn geworden, allerlei voorwerpen, die men bij gerechtelijke handelingen gebruikte. Het molenwater diende waarschijnlijk (bewijzen kan ik dit niet) om de lijken dergenen, die ter dood gebracht waren, te laten af drijven naar de Wester-Schelde en verder naar het gebied van Hela, de zwarte godin. 'tls zeker eigenaardig, dat de rechtplaats zelf aan den Zuidkant van het blok land lag, die nog Eliwerve heet, n.l. daar, waar thans de kerk van Kapelle staat, tevens, dat Brue lis ook op dien Zuidrand en de zoogenaam de duivelsberg aan de Noordzijde en Maal stede in het Noordoosten lagen; verder, dat ook het molenwater naar het Zuiden liep, ofschoon de afstand Noordwaarts tot de Ooster-Schelde zeker niet veel grooter zou zijn geweest. Er was o.i. inderdaad een zeer geldige reden voor dat alles. Hela was de godin, die volgens de meening onzer oude heidensche voorvaderen, in de onderwereld rechtsprak over de zielen der dooden, die daar aan kwamen. Goeden en boozen werden naar verschillende plaatsen verwezen, de eersten daarheen, waar eeuwig het gouden zonlicht scheen en waar altijd vreugde en geluk heerschten; de anderen naar de plaats, waar eeuwige duisternis en onverpoosde pijniging en smart hun deel waren. En daar nu de zon, die licht en leven verspreidt, in het Zuiden staat, tenminste dan, wanneer zij haar gaven het mildst verspreidt, meenden de oude natuurvolken, dat ook de plaats der zaligen daar moest zijn en dat stellig ook Hela, in zekeren zin, een godin van het licht, daér moest wonen. Hierom waren het heiligdom Eliwerve en de brug van Hela (Bruelis) aan den Zuidkant en liep het molenwater ook naar die zijde, en hier om waren de Duivelsberg en de Maalstede als onreine plaatsen op de Noord- en Noordoostzijde gelegen. Het was er mee, als met de vroeger ook besproken vliedbergen. Men heeft n.l. in sommige daarvan een steenen vloer gevon den, die naar het Zuiden afhelde, dus als het ware de priesters, die daarop offerden, dwong, het gelaat naar het gebied van Hela te keeren. Bij andere werd een vuur of stookplaats aan de Noordzijde ontdekt. Het daar gebrande vuur moest dienen, om de booze geesten uit het Noorden af te weren. Van vliedbergen gesproken, deze waren er in een ruimen kring om Eliwerve te Het slot Maalstede bij Kapelle, Anno 1743. vinden; men telde er voorheen 12, n.l. zes ten Westen en zes ten Oosten van Kapelle. In de plaatsing dier vliedbergen was een zekere regelmatigheid te bespeuren. Ze lagen ongeveer drie aan drie, en ieder weet, dat drie, als een heilig getal beschouwd werd. Voorts heeft het de aandacht getrokken, dat 4 van deze 12 op even grooten af stand van de Eliwerve lagen, te weten: één bij Sirkelsdorp, één bij Voortrap ('s-Graven- polder), één bij Vlake en één de z.g. Swaak- berg bij Wemeldinge. Stond men nu op de Eliwerve, dan lagen die vier in het Noord oosten, Noordwesten, Zuidoosten en Zuid westen, juist daar dus, waar de zon in den zomer en in den winter opkomt en onder gaat. Dit alles staat weer in verband met den lichtdienst van Hela (Wordt vervolgd.) Beste Nichtjes en Neefjes! Toen ik een paar weken geleden schreef over het maken van een opstel over Luther had! ik .niet gedacht, dat ik zooveel opstel len zou ontvangen, als ik nu gekregen heb. Er waxen er in 't geheel 16. Dat is natuurlijk heel prettig, maar nu zat ik ;net de moeilijkheid om een keus te doen. En dat was niet zoo gemakkelijk. Tenslotte heb ik besloten dat van Duin roosje op te nemen. Jullie moet nu niet denken, dat de op stellen die niet geplaatst werden, zooveel minder waren, nee hoor, maar er kon er toch maar één geplaatst worden. Ook moest ik rekening houden met de ruimte, zoodat enkele opstellen al bij voor- haat uitvielen. Eerst dacht ik, toen ik al die opstellen zag, dat doe ik nooit weer; ze hebben er zooveel werk van gemaakt en nu kan ©r maar één geplaatst worden. Maar nu hebben we iets bedacht, dat jul lie allemaal wel goed zult vinden, wie het niet goed' vindt, schrijft het mij maar even; n.l. om al de nichtjes en neefjes di© een opstel maakten een kleine verrassing te sturen. Op het eind van de volgende week wordt het jullie toegezonden en zij die in Goes wonen of toevallig in de stad komen mogen het d'an komen halen. Er waren ook nog een paar nichtjes en neefjes van 10 jaar die een opstel maakten; die hebben heusch een extra pluimpje ver diend. Vandaag is ook een onzer nichtjes jarig, n.l. „Klaproos", namens de heele familie hartelijk gefeliciteerd hoor! En nu zijn jullie zeker wel erg verlangend' te weten wie een prijsje voor d'e raadsels gekregen heeft, of hebben jullie dat soms al gelezen? Nu dan ze zijn toegekend aan: Goudoevertje: „Het visschersmeisje van het heuveleiland"; Roosje: „Een schat in d'e duinen"; Merel: „Weggeloop-en"; Afri- caantje: „Een gouden krans om het hoofd eener Koningsvrouwe"; Rakkertje: „De meis jes van de zesde klas"; Vadershelper: „Lief de wint"; Adelaartje: „Betsy's Bijbel"; Mei bloem: „Vaders krullebol"; Vadersknecht: „De meeste"; Klaproos: „Betsy's Bijbel"; Zonnestraaltje: „Toch gevonden"; Loolaan- tje: „Loei en Leo"; Primula: „Lous Tim mer". Hier volgen de prijsraadsels. 1. Voor de gTooteren: Mijn geheel bestaan uit 64 letters. Het 22, 5, 36, 27 is een mooie streek in ons land. 10, 32, 55, 8, 19 is onmisbaar op zijn tijd. 49, 20, 58, 21, 23, 53, is het werk van een metselaar. Een 56, 24, 47, 7 is een viervoetig dier. De 34, 45, 14, 30, 52 is een jaargetijde. Een 4. 11. 33. 39. 12. 44 is een vrucht De 60. 15. 50. 3 is een vaart in N.H. 2. 57. 28 is een getal. Een 25. 54. 61. 41 is hard. Sneeuw geeft 26. 13. 6. 18. 43. 31. 49. 42. 64. 37. 16. 38. 17. Een 48. 59. 29. 63. 6. 19. 1 behoort bij de radio.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8