Of
III
UJ
W*P
sag"
a) d S f4) ?üörp.^tJ.H^®fe2® oo u
I «1
II
4
Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verleden
Rondom de Historie van Maalstede
en Eliwerve.
-sr-sr
>3 B =7
5 PS
h
a --
B -S
=1
B h
S*.Sr«fc S-öN >'ÖX3 cd -3 g bO P ¥nÜ^CC
q iTi^ssS-slsl^l^lc'3 s>3 «^§§)gS3^
<A tj
^S^S"g^^-r2«S®-a®g^
00
to
e-s* ss|d2-gs
O) «S fj
B 'C
£§|g|3*«g
bo a>
ti tap 21
a> ^_s
2 g«.2.Sl 5 £°1 3 "C §H|c-2°
o^ ■»-« X3 J2 a)» S -O M
o) a Q>-=- m C -♦-> ,-r 22 "x Jz o r b in
zS tf) o t-« ^G^D fü-^C)"-* *G Ti c! i. w q)
5o ■o'P^ P 3 N c «ie §®-§^0 a)-8fe^r5rt^x,-22
g.S^g Z'ZV >5
&3
r? e_i
2W^
5 *3
O ao
fa ü>2;wd>^i-,K *2
»fl5ifiid^^S^^l^§oos2Hoa^0
•öSxj tioTdN x) Êtj W o S-o c N v o o
M A
M M
Een enkele greep uit de vele cliché-uit
drukkingen waarvan de schrijfster zich be
dient, zij voldoende. Als zij ons Miebetje
beschrijft het nichtje van oom Hans,
die altijd en altijd „bu dert", en van tante
Coosje, die bij sommige gelegenheden een
gezicht heeft diat lijkt „op een landschap
waarover d!e zon opgaat" (bladz. 43) dan
lezen we van „een bevallig gebaar" en
xin oolijk glimlachje" en „d!e aardige kuil
tjes in het fijn ovaal van haar gezichtje",
ja zelfs van een „guitig lachje, dat om haar
lippen dartelde".
De jongeman, die haar van terzijde had
(opgenomen, „vond dat ze de bekoorlijkheid
van den lieflijken lentedag van daags te
voren had meegebracht en de zonneluister
hog Lag in haar blauwe oogen en op haar
blonde haar. Hij vond haar even onbeschrijf
lijk lief en wonderbaarlijk als hij haar zich
van verre had gedroomd". Dat lijkt wel
dichterlijke taaJ, en wat een verschil, wat
teen kolossale overgang, als het volgende
zinnetje zoo sober en zakelijk al dat poëti
sche verdringt: „Ze scheen niet ouder dan
twintig jaar."
De milieu-teekening heeft nergens een fris-
schen toon, geeft geen blijk van eigen visie.
De met zorg gekozen woorden zijn niet in
staat, voor den lezer een beeld te scheppen,
dat echt, ongekunsteld, zuiver is. Enkele re
gels, dllekeurig gekozen, leggen hiervan
een duidelijk bewijs af: „Miebetje keek ge
amuseerd toe, hoe handig ze de vlugge vin
gers bij het werk bewoog, hoe ze de schillen
in sierlijke krullen op den bak liet glijden,
en de aardappels daarna in den emmer met
helder water plonsten, ais kikkers in een
sloot.
Op de boerderij, die met de vele bijgebou
wen geheel afgescheiden lag van het statige
heerenhuis, was alles leven en bedrijvigheid
't was hooitijd en men kwam tijd en handen
te kort. Hoog opgetaste wagens, getrokken
door forsche, weldoorvoede paarden, reden
de open schuurdeuren binnen; de lucht was
vol scherpe geuren.
Miebetje was één en al bewondering voor
de glanzige lakenvelders en de kleine bruine
koeien van zeldzaam ras, die aan den gra-
zigen rand. van een boschweide al domme
lend lagen te herkauwen en tevreden uit
rustten in de schaduw van alleen staande
boomen.
En de weelde der boomgaarden, 't Was of
er een reusachtige hoorn van overvloed over
was uitgestort. Hoe zou Miebetje ooit aan
hun bestaan hebben kunnen gelooven, even
min als aan den uitgestrekten moestuin
en de ruimgebouwde kassen, waarin don
zige perziken en abrikozen met purperen
druiven reeds lagen te rijpen."
Dit willekeurig gekozen citaat toont wel
duidelijk aan, wat wij bedoelen; te veel ont
breekt immers, waardoor deze zinnen méér
konden worden dan een gewoon opstel geeft.
Dat meerdere den roman als eisch te stel
len, is zeker niet onbillijk te noemen.
Stelt zoo de vorm, de taal, den lezer te
leur, ook het gegeven is weinig oorspronke
lijk- Stof als deze is reeds tallooze malen op
onverdienstelijke, een enkele maal op
meer verdienstelijke wijze behandeld:
Miebetje trouwt met Ben, den zeeman. Na
zijn overladen wordt het contact tusschen
haar en zijn familie door de strenge op
vattingen van zijn vader niet nauw hech
ter. De terugkeer van den verloren zoon
Ben's broer, die door diezelfde opvatting
zijns vaders naar het buitenland ging en een
eigen weg zocht brengt een groote ver
andering in Miebetjes leven. Als tenslotte het
ziekbed van haar dochtertje hen beiden bij
elkaar brengt, zien ze dit als Gods weg, en
komt het) tot een huwelijk. Er wordt veel
geredeneerd over het geloof in het alge
meen en voor ieder in het bizonder; maar in
die gesprekken mist men een echten, levens-
warmen toon. Het is ook daar als trou
wens overal in den roman boekentaal,
die men in het gewone leven niet ontmoet.
Bovendien bezit deze schrijfster niet datgene
wat noodig is om in den roman het contact
met het leven zuiver en eerlijk te bewaren,
een feit, dat een werk als dit reeds ver
oordeelt.
Wat deze roman geeft zijn inhoud dus
is veel te zwak, om er meer dan twee
honderd bladzijden mede te vullen. Een korte
novelle had deze schrijfster de voor haar
benoodigde ruimte verstrekt.
Wanneer tenslotte nog één opmerking ge
maakt wordt, zij het deze: dat de schrijfster
zich niet te spoedig tot het schrijven van een
nieuw werk zette. Er zal veel noodig zijn, eer
het aan de te stellen eischen voldoen kan.
Haar roman „Miebetje" staat bij! die
eischen wel ver ten achter.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. 0. E.
Vrij naar het Engelsoh.
14)
HOOFDSTUK, VTTT
Een wanhopige strijd.
Eigenlijk behoorde het trapje, dat naar het
dak van de zaal voerde, tot het huis, dat
Garrison bewoonde. De daken van de twee
woningen waren zoo dicht bij elkaar, dat
men gemakkelijk van het eene pp het andere
stappen kon, terwijl de huizen een gemeen
schappelijke binnenplaats hadden. Er was
geen deur boven aan dit trapje; het was
trouwens Weinig meer dan een laddertje,
daar geplaatst om op het dak te kunnen ko
men, als er herstellingen noodig mochten
zijn.. Maar onderaan was een deurtje, om te
voorkomen, dat er tocht zou ontstaan. Dit
deurtje bevond zich op den zolder, waar Gar
rison. en Juba de eerste nummers van „de
Bevrijder" gedrukt hadden.
Garrison was het laddertje opgeklommen
en Juba had de deur achter hem gesloten.
Liefst had hij haar gegrendeld en op slot
gedaan, als er maar grendel -of slot opge
zeten hadden. Bij gebrek hieraan sleepte hij
alles, wat hij vinden kon, aan om de deur
te blokkeeren en haar aanwezigheid te ver
bergen. Er stond nog een oude pers op den
zolder; een kolenbak, een hoeveelheid brand
hout, kisten, gevuld met zware boeken, alles
sleepte hij te voorschijn en stapelde het met
inspanning van al zijn krachten voor de
deur. In een kort spanne tijds volbracht hij
wat een mensch in gewone omstandigheden
stellig het dubbele zou hebben gekost. Toen
ging de arme uitgeputte neger zitten op een
koffer, een deel van zijn barricade. Stil zat
hij te luisteren naar de geluiden die tot hem
doordrongen als een haas, die het verwij
derd geblaf van de honden hoort; met open
mond, trillende neusvleugels en wijd openge
sperde oogen wachtte hij op de dingen die
komen zouden. Doch Juba kon juffrouw Par
ker's stem niet hooren zooals Garrison op
het dak van de zaal. Noch de gedempte
kreten, die den laatsten maar al te duidelijk
inlichtten over hetgeen hem te wachten
stond, als hij in handen, van de verwoede
menigte mocht vallen.
Garrison lag in zijn volle lengte Uitge
strekt op het dak van de zaal, door een
borstwering verborgen voor nieuwsgierige
blikken van voorbijgangers. Waar zou hij
aan denken, telkens als hij zijn oogen op
slaat naar den blauwen hemel boven hem,
waar witte wolkjes, als kleine besneeuwde
eilandjes, voorbij zweefden? Garrison dacht
aan zijn vrouw, dankbaar, dat ze niet bij
hem was om het gevaar met hem te deelen
dat ze. zelfs niet wist, dat hij in gevaar
verkeerde; Helen, het meisje, dat eerst een
jaar geleden zijn vrouw werd en die hij ach
tergelaten had in hun rustig huisje „Free
dom's Cottage", op eenige mijlen afstand van
Boston. Hoe waardevol scheen hem het le
ven toe!
Doch 'n grootsch werk wachtte hem. Gar-
risson wist, dat zijn helder verstand, zijn
vermogen om door te tasten, zijn wilskracht
hem tot iemand stempelden, die niet aan
de grootsche zaak van het bevrijdingswerk
mag worden onttrokken. Garrison had zijn
taak lief, met dezelfde sterke liefde, die hij
zijn vrouw toedroeg. Daarom hechtte hij aan
het leven. En zou dat alles nu plotseling
afgebroken worden door de brute kracht van
een volksmenigte?
Voor een figuur als Garrison was de ge
dachte geslagen en mishandeld, gegooid en
geschopt, misschien geteerd en met veeren
bestrooid te worden,door een volksmenigte
daartoe aangezet door eenige schurken, veel
moeilijker te dragen, dan een eervol sneu
velen in het heetst van den strijd, op het
slagveld.
Garrison heeft in tusschen het touw van
het dak neergelaten, de afstand met het oog
gemeten en nu moet hij wachten in lijd
zaamheid wachten tot het gevaar voorbij
zal zijn of hem zal nopen te vluchten.
De arme Juba echter was er veel erger
aan toe. Hij voelde slechts angst om zijn
meester, en hij was vastbesloten zijn heer tot
het uiterste te verdedigen, al moest het hem
het leven kosten.
Eindelijk dan toch scheen er aan de pijn
lijke onzekerheid een einde te komen. Zware
voetstappen deden zich hooren, eerst in de
benedenkamers, later de trap op; een ver
ward rumoer van stemmen bereikte zijn oor;
de kamers van de eerste etage werden blijk
baar doorzocht, maar nader kwam het ge
luid, eindelijk vertoonden de eerste gezichten
zich in het zolderportaal. Weldra was de
zolder geheel gevuld met een opgewonden
menigte.
„Jongens, laten we eens achter die hoop
rommel kijken; daar zal wel wat zitten",
brulde een stem; laten we daar ga weg,
zwarte schurk", riep een man met een woest
uiterlijk.
Juba bewoog zich niet deed, alsof hij
het bevel niet begreep.
„Ga opzij!" Een ruwe schop volgde dit be
vel.
„Meester moet hooren meester ont
snap", dacht Juba; „Juba hem tijd geef
tijd om touw ontroll" en zonder te letten op
slagen of stompen die hem rijkelijk werden
toebedeeld, vocht de neger om op zijn post
te blijven. Doch de overmacht was te groot.
Voor iederen man, die met bebloed gelaat
terugdeinsde, kwamen er twee in de plaats.
Aan alle zijden bloedend maar nog steeds
strijdend, werd Juba van zijn plaats gesleurd
en de barricade, met zooveel inspanning op
geworpen, was door tientallen handen in
weinige minuten opgeruimd. Daar was het
deurtje. Een slag met een ijzeren koevoet,
dien een der woestelingen zwaaide, en het
lag uit zijn hengsels.
Homer, de drukker van het beruchte aan
plakbiljet, was de eerste om het trapje te be
stijgen, doch Juba volgde hem op den voet.
Hij: deed zijn uiterste best om Homer bij zijn
voet weer naar beneden te trekken. Het eenig
gevolg was, dat hij een hevige schop van de
met ijzer beslagen hak kreeg.
Bijna tegelijkertijd bereikten de twee man
nen het dak, beiden naar adem hijgend.
„Meester niet daar!" riep de neger triomfan
telijk uit.
„De schurk is net over de balustrade ge
sprongen, ik zag het. Daar heb je het touw,
waarlangs hij zich liet zakken!" riep Homer.
„Maar wacht mannetje, je bent er nog niet!
Daar zal Homer een stokje voor steken"
en de onverlaat haalde een groot mes te
voorschijn en snelde op den schoorsteen toe,
waaraan het touw bevestigd was. Het scher
pe staal flikkerde in de zon.
Met een wilden kreet wierp Juba zich op
hem en wist hem na hevigen strijd het mes
te ontrukken en het over de balustrade te
slingeren. Doch Homer was niet alleen meer.
De gansche woeste bende verdrong zich op
het dak. Toen zij zagen, dat Juba de poging
van hun leider verijdeld had, waardoor kost
bare tijd was verloren gegaan, keerde de
volle woede zich tegen hem. Hij werd zonder
veel complimenten opgenomen en het mes
achterna gegooid. Juist op dat oogen blik
was Garrison er in geslaagd den grond te
bereiken.
„Vlucht, meester, vlucht! wist de gekneus
de neger er nog uit te brengen. Toen sloot
hij de oogen.
Woede en teleurstelling waren op de ge
zichten te lezen, die zich over de balustrade
bogen, maar niemand waagde het, den vluch
teling te volgen. Ze rukten de pannen van
het dak in de hoop, Garrison daarmee te
treffen. Eén ervan raakte het bloedende, ver
minkte lichaam van Juba»
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
I.
Maalstede! Eliwerve! Gistellis! Vroonen-
berg!
Het uitspreken van deze vier namen roe
pen dadelijk een schat van herinneringen
te voorschijn, ofschoon de beroemde kastee-
len van Kapelle helaas niet meer bestaan.
Wat een verschil met vroeger. De muren
zijn niet meer te zien, evenmin de Ridder-
pracht, die vroeger hier steeds hoogtij vierde.
Wat men nu nog kent onder den naam
Eliwerve (veel Kapellenaars noemer; het
Elewerve) is eigenlijk maar een deel daar
van. Rondom Eliwerve loopt aan den Noord
kant de Eliwerfweg, aan de andere zijden
de straatweg van Kloetinge naar Kapelle,
de Vroonlandscheweg en de straatweg door
Maalstede. In heel ouden tijd lag er om
Eliwerve een gracht, waarvan er hier en
daar nog stukken over zijn. Uit die gracht
liep het z.g. molenwater, de latere Bieze-
lingsche haven, naar de Wester-Schelde. In
het Zuidelijk deel van het blok ligt thans
het tegenwoordige dorp Kapelle.
Aan den Zuidkant, kort bij het molen
water, lag het slot Bruelis; op den Ooste
lijken rand van Eliwerve vond men het
kasteel Maalstede; in het Noorden stond op
een kleine hoogte, de duivelsberg genaamd,
ook een zeer oud voornaam huis. Hieruit
reeds zou men opmaken, dat Eliwerve wel
iets bijzonders geweest moet zijn. Trouwens,
wij heben nog eenige gronden, waarop te
wijzen valt.
De tegenwoordige, pas gerestaureerde
ruime kerk te Kapelle is een der oudste
en aanzienlijkste, die men op Zuid-Beveland
vond. Zij was een Moederkerk, de hooge
toren met de vijf spitsen bewijst dit laatste.
Nu was het in den tijd, toen het Christendom
hier werd ingevoerd, de gewoonte, dat men
kerken stichtte op de plaatsen, die de voor
malige heidenen heilig achtten. Men kan
daarom veilig aannemen, dat de kerk te
Kapelle ruimer en van meer belang was
dan andere, juist omdat daar een bijzonder
heiligdom van den heidenschen godsdienst
bestond of bestaan had.
Vele wegen voeren van alle kanten naar
Eliwerve; van Wemeldinge, van Kattendijke,
van Kloetinge, van Dijkwel, van 's-Graven-
polder (vroeger Voortrap) en van Teeken
burg. Tekla was de koningin der heksen,
zooals ieder weet.
Ten Zuiden van Eliwerve lagen verschei
dene honderden gemeten vroonlanden, waar
de kasteelen Ghistellis, Pouckes en Vroonen
burg, alsmede het beroemde nonnenkloos
ter Jerusalem lagen Het waren echter geen
gewone vroonen, die vrij waren van belas
ting, want zij waren schotbaar als andere
landerijen en slechts kleine gedeelten waren
in de gewone beteekenis vroon In Spart-
hoek b.v. was slechts Zy2 Gemet van de
83 vroon. In Kloosterhoek 2 van de 146 Ge-
i n ten en in den Moolhoek bijna 4 van de
108. Bedoelde vroonlanden schijnen gediend
te hebben om priesters te onderhouden, aan
het heiligdom op Eliwerve verbonden.
Werven waren, zooals wij dit reeds eenigen
tijd geleden uiteengezet hebben, plaatsen,
waar rechtzittingen werden gehouden.
Eliwerve of Hillewerve was de werf van
Hela, de godin van het doodenrijk. Bruelis
was de brug van Elis of Helia, vanwaar
misdadigers gebracht werden naar de werf,
de gerechtsplaats. Maalstede was de stede of
plaats, waar het maal (dat is de terecht
stelling) gehouden werd. Kortweg gezegd:
Eliwerve was dus de Rechtbank en Maal
stede het schavot.
In het oude huis op den duivelsberg schij
nen de heilige gereedschappen bewaard te
zijn geworden, allerlei voorwerpen, die men
bij gerechtelijke handelingen gebruikte. Het
molenwater diende waarschijnlijk (bewijzen
kan ik dit niet) om de lijken dergenen,
die ter dood gebracht waren, te laten af
drijven naar de Wester-Schelde en verder
naar het gebied van Hela, de zwarte godin.
'tls zeker eigenaardig, dat de rechtplaats
zelf aan den Zuidkant van het blok land lag,
die nog Eliwerve heet, n.l. daar, waar thans
de kerk van Kapelle staat, tevens, dat Brue
lis ook op dien Zuidrand en de zoogenaam
de duivelsberg aan de Noordzijde en Maal
stede in het Noordoosten lagen; verder, dat
ook het molenwater naar het Zuiden liep,
ofschoon de afstand Noordwaarts tot de
Ooster-Schelde zeker niet veel grooter zou
zijn geweest.
Er was o.i. inderdaad een zeer geldige
reden voor dat alles. Hela was de godin, die
volgens de meening onzer oude heidensche
voorvaderen, in de onderwereld rechtsprak
over de zielen der dooden, die daar aan
kwamen. Goeden en boozen werden naar
verschillende plaatsen verwezen, de eersten
daarheen, waar eeuwig het gouden zonlicht
scheen en waar altijd vreugde en geluk
heerschten; de anderen naar de plaats, waar
eeuwige duisternis en onverpoosde pijniging
en smart hun deel waren. En daar nu de
zon, die licht en leven verspreidt, in het
Zuiden staat, tenminste dan, wanneer zij
haar gaven het mildst verspreidt, meenden
de oude natuurvolken, dat ook de plaats der
zaligen daar moest zijn en dat stellig ook
Hela, in zekeren zin, een godin van het
licht, daér moest wonen. Hierom waren
het heiligdom Eliwerve en de brug van
Hela (Bruelis) aan den Zuidkant en liep
het molenwater ook naar die zijde, en hier
om waren de Duivelsberg en de Maalstede
als onreine plaatsen op de Noord- en
Noordoostzijde gelegen.
Het was er mee, als met de vroeger ook
besproken vliedbergen. Men heeft n.l. in
sommige daarvan een steenen vloer gevon
den, die naar het Zuiden afhelde, dus als
het ware de priesters, die daarop offerden,
dwong, het gelaat naar het gebied van Hela
te keeren. Bij andere werd een vuur of
stookplaats aan de Noordzijde ontdekt. Het
daar gebrande vuur moest dienen, om de
booze geesten uit het Noorden af te weren.
Van vliedbergen gesproken, deze waren
er in een ruimen kring om Eliwerve te
Het slot Maalstede bij Kapelle, Anno 1743.
vinden; men telde er voorheen 12, n.l. zes
ten Westen en zes ten Oosten van Kapelle.
In de plaatsing dier vliedbergen was een
zekere regelmatigheid te bespeuren. Ze lagen
ongeveer drie aan drie, en ieder weet, dat
drie, als een heilig getal beschouwd werd.
Voorts heeft het de aandacht getrokken,
dat 4 van deze 12 op even grooten af
stand van de Eliwerve lagen, te weten: één
bij Sirkelsdorp, één bij Voortrap ('s-Graven-
polder), één bij Vlake en één de z.g. Swaak-
berg bij Wemeldinge. Stond men nu op de
Eliwerve, dan lagen die vier in het Noord
oosten, Noordwesten, Zuidoosten en Zuid
westen, juist daar dus, waar de zon in den
zomer en in den winter opkomt en onder
gaat. Dit alles staat weer in verband met
den lichtdienst van Hela
(Wordt vervolgd.)
Beste Nichtjes en Neefjes!
Toen ik een paar weken geleden schreef
over het maken van een opstel over Luther
had! ik .niet gedacht, dat ik zooveel opstel
len zou ontvangen, als ik nu gekregen heb.
Er waxen er in 't geheel 16.
Dat is natuurlijk heel prettig, maar nu zat
ik ;net de moeilijkheid om een keus te
doen. En dat was niet zoo gemakkelijk.
Tenslotte heb ik besloten dat van Duin
roosje op te nemen.
Jullie moet nu niet denken, dat de op
stellen die niet geplaatst werden, zooveel
minder waren, nee hoor, maar er kon
er toch maar één geplaatst worden.
Ook moest ik rekening houden met de
ruimte, zoodat enkele opstellen al bij voor-
haat uitvielen.
Eerst dacht ik, toen ik al die opstellen
zag, dat doe ik nooit weer; ze hebben
er zooveel werk van gemaakt en nu kan
©r maar één geplaatst worden.
Maar nu hebben we iets bedacht, dat jul
lie allemaal wel goed zult vinden, wie het
niet goed' vindt, schrijft het mij maar even;
n.l. om al de nichtjes en neefjes di© een
opstel maakten een kleine verrassing te
sturen. Op het eind van de volgende week
wordt het jullie toegezonden en zij die in
Goes wonen of toevallig in de stad komen
mogen het d'an komen halen.
Er waren ook nog een paar nichtjes en
neefjes van 10 jaar die een opstel maakten;
die hebben heusch een extra pluimpje ver
diend.
Vandaag is ook een onzer nichtjes jarig,
n.l. „Klaproos", namens de heele familie
hartelijk gefeliciteerd hoor!
En nu zijn jullie zeker wel erg verlangend'
te weten wie een prijsje voor d'e raadsels
gekregen heeft, of hebben jullie dat soms
al gelezen?
Nu dan ze zijn toegekend aan:
Goudoevertje: „Het visschersmeisje van
het heuveleiland"; Roosje: „Een schat in
d'e duinen"; Merel: „Weggeloop-en"; Afri-
caantje: „Een gouden krans om het hoofd
eener Koningsvrouwe"; Rakkertje: „De meis
jes van de zesde klas"; Vadershelper: „Lief
de wint"; Adelaartje: „Betsy's Bijbel"; Mei
bloem: „Vaders krullebol"; Vadersknecht:
„De meeste"; Klaproos: „Betsy's Bijbel";
Zonnestraaltje: „Toch gevonden"; Loolaan-
tje: „Loei en Leo"; Primula: „Lous Tim
mer".
Hier volgen de prijsraadsels.
1. Voor de gTooteren:
Mijn geheel bestaan uit 64 letters.
Het 22, 5, 36, 27 is een mooie streek in ons
land.
10, 32, 55, 8, 19 is onmisbaar op zijn tijd.
49, 20, 58, 21, 23, 53, is het werk van een
metselaar.
Een 56, 24, 47, 7 is een viervoetig dier.
De 34, 45, 14, 30, 52 is een jaargetijde.
Een 4. 11. 33. 39. 12. 44 is een vrucht
De 60. 15. 50. 3 is een vaart in N.H.
2. 57. 28 is een getal.
Een 25. 54. 61. 41 is hard.
Sneeuw geeft 26. 13. 6. 18. 43. 31. 49.
42. 64. 37. 16. 38. 17.
Een 48. 59. 29. 63. 6. 19. 1 behoort bij de
radio.