O
S3
1
K
c
lü
"rs
Ld
sf
§1*NNN s
J« a s
Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verleden
Ds Abraham van de Velde.
Hoe zal 't ons zijn.
b =3 v M
CNJ
CS1
Directe
R
u: Lan
adactie
Postre:
a
o K
U
Bu
Tel.:
o x
X
fl Q
a,
h
a
s
"cd
-2 u
3 <D
d cd
M
-i=; g
*-• o
2N
a>
rt
tn g
a> ra T3
o o
_"ci
-£S
2 a rt
- :2 go
«■•«9 a)
bo
O N
3?
®ii
a a)
w
4) 0-S4
bo o.2
rt\ O C
I w
55 Ph C
"ti «4J r3
2 PS M
-4->
CD S
A
o -M 3
ca ctf 2
Éi TJ N
a)
t-t
■S a
ho^-S
a> <D a
bo^d
o)^ a> a)
- a
a q)
be a> sh
•h q
Q)
a o g
rH M
'.H =-
t/j
5 bo S
'H ri
m 9
R-rJ Xl
oo-o M O
•O M
.2 N M
.S-3 2 I
a) cd bo»—i
^-< ep
ri4 fnli
N rd
2 a"
O
||§>l
n <-* <D
- 3 N
d d
CD .y, .td
- u
•■^3 a> -»-»
H N d <D
-a) a) O
N t3 bo
«3 f-t
bo„ö
-t«o
■sis
3 nÜ
1-4 O
a> o a
-S
=5 -
73
ft:;?
o u
^o.di
be <D P
.3 SM
s la K *"3,
J5 O N
^•"3-
a
a g
*5 c 5
?:c,
-
o be r>
d to cd a p-
cd <D .rr Jh O
bU^d
3 --ö
fd >-2 <d .S
S 0) JH •*-» <D
■S
O —i O ,9
0:3
N S -
P. ft ,2
*s a
CD
<J« cd
-Ö „-Ö
S S3 0
S5fl
ca s
1 bc^a
xt
IT
l§
0 d
1 a
s
a .2 S a
fca. C
i^w J
cd
<D d
T3
-*-1
.2 o
G
d CD
0) g d
G O G (D d
xi xi
CO
"_•>-< ~~l
o -Ö
a3
ia^-S
a-d-2
2 S-3
5 bp-ö '3
o a o p
T3 bd'J
O -0 O
O) co
ia xi
•—J O o
P G
go
go P i
CM t4
Ö^gg'
d '53 g -g
O) ca d
O
<1 cd Ödi
cd 9 CD
hd he
rG <D
lbojcg
oOS
o p,
rG O
levenden Nederlandschen cultuur histori-
Bohen roman te lijken", aldus deze criticus,
die als het ware instemt met degenen die be
weren dat „De klop on de deur" „maar
'n heele zwakke klop is (de Literaire Gids).
O.i. wordt in deze kritiek van professor
Geyl het accent verkeerd gelegd; en juist
door dat verkeerde verliest deze kritiek het
fundament, dat haar waarde zou moeten be
aten. Door deze woorden plaatst hij zich
binnen den kring waar de kriticus geen
woord heeft, waar het zeggenschap berust
bij één: den schrijver van 'het werk.
Er zou aldus concludeert prof. Geyl,
zooals wij hierboven citeerden heel wat
veranderd en aangevuld moeten worden, eer
dit 'boek „ook maar zou 'beginnen pp een
waarachtig levenden Nederlandschen cul-
tuur-historisehen roman te lijken."
Op deze zinsnede willen wij even terug
komen. En dan is het stellig niet overbodig,
maar wel alleszins gewettigd, om de vraag
te stellen: heeft mevrouw BoudierBakker
inderdaad gepoogd een Nederlandschen
cultuur-historischen roman te schrijven?
Het antwoord ligt voor de 'hand; en juist
daarmede Wordt een groot deel van pro
fessor Geyls kritiek ten eenenmale wegge
vaagd: deze bedoeling heeft de schrijfster
met haar roman niet gehad. Dit als eisch te
stellen, en de tekortkomingen die men alsdan
constateert, een overwegende factor van zijn
kritiek te maken, is allerminst de opvatting
welke den kriticus past.
Neen, niet het schrijven van een cultuur-
historischen roman zat bij de schrijfster
voor. Wie zulk een roman geven wil, dient
met nagenoeg alle gezichtspunten rekening
te houden; deze eisch aan ina Boudier
Bakker's boek te stellen, is geheel misplaatst.
Dr Bitter toont dit wel zeer duidelijk aan
door te zeggen: „Hoe Holland leeft, niet al
leen in de kringen der beter-gesitueerde
Amsterdamsohe bourgeoisie tusschen 1858
en 1918, die Ina Boudier'Bakker 'beschrijft,
maar hoe het zijn karakter vertoont in zijn
boeren en visschers, zijn mijnwerkers, zijn
ministers en zijn putjesscheppers, dat aan te
toonen behoort tot de taak van den schrijver
van een Hollandschen cultuur-historischen
roman. Maar zulk een roman te geven lag
niet de bedoeling der schrijfster. Zij wilde
de tijdsontwikkeling alleen zien uit enkele
der vele mogelijke gezichtspunten, en de
vraag, die wij ons hébben te stellen, is niet:
bevredigt „De 'klop op de deur" ons alge
meen historisch besef of onze nationale over
tuiging? De eenige vraag, waartoe wij ge
rechtigd zijn, is deze: zijn en waren de
menschen en de kringen der burgerij, die
Ina Boudier'Bakker ons doet aanschouwen,
zoo als zij ze geeft? En daarop moet ons
antwoord onvoorwaardelijk bevestigend lui
den. Wij mogen het betreuren, dat in de
kringen van onze burgerij de nationale ge
dachte niet zóó sterk leeft, als prof. Geyl en
wij dat zouden wensoben, die kringen
heeft Ina Boudier'Bakker met een feil-
looze natuurgetrouwheid gegeven."
Neen, „De klop op de deur" is niet een
Hollandschen cultuur-historischen roman
waarnaar professor Geyl verlangt en waar
toe hij dit 'boek veranderen, verbeteren wil;
maar het is wel en daaraan ontleent het
zijn waarde een familie-geschiedenis van
voortreffet'jk gehalte. Heeft deze roman wel
zijn weerga, als het gaat om boeken waarin
het karakter van het leven der Hollandsche
burgers psychologisch zóó juist en litterair
zóó zuiver staat uitgebeeld?
De kritiek, die „De klop op de deur" zoekt
te treffen, is niet altijd rechtvaardig.
En onder deze behoort de in dit artikel
gesignaleerde wel zeker tot de ergste. Daar
wordt immers door den kriticus een weg
ingeslagen, die allerminst als de juiste kan
erkend worden. Waar bij de schrijfster niet
de bedoeling heeft voorgezeten, om de tijds-
gedachte in al haar uitingen te schetsen,
om een cultuur-historischen roman te geven,
mag men haar werk niet beoordeelen als in
die richting geschreven, en het niet veroor-
deelen omdat het dan aan de eisöhen niet
ten vole beantwoordt.
Wie „De klop op de deur" leest of over de
waarde van dit boek spreekt, 'houde aller
eerst reikening met de vraag: heeft de schrijf
ster ons een juist beeld gegeven van het tijd
perk waarover haar roman handelt, uit één
speciaal gezichtspunt beschouwd!
Het antwoord ligt o.i. voor de hand: er is
een meesterlijke natuurgetrouwheid in dezen
roman, een erkenning, die de objectieve
beoordeelaar dezen roman stellig niet zou
wülen, niet zou mogen onthouden.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. 0. E.
Vrij naar het Engelsch.
13) -o-
Wat Gloria om zich heen zag, was wer
kelijk niet geruststellend; overal stugge,
sombere, dikwijls door hartstocht verwron
gen gezichten, dreigende kreten die uit de
menigte opstegen; want toen Mary Parker
zweeg, was ook de betoovering gebrokeii.
Een kleurlinge was, onvoorzichtig genoeg,
opgestaan om de menigte toe te spreken,
maar een luid gejoel deed haar verschrikt
haar plaats weer opzoeken.
Nog aarzelde Gloria. Mocht ze haar vrien
din in dit uur van gevaar in den steek
laten? Ze keek Mary weifelend aan, maar
was dankbaar, toen deze zelf aan haar aar
zeling een einde maakte door te zeggen:
„Ga mee met hem".
„Neem mijn arm, beste, leun op mij",
zeide Pomfret, terwijl hij zich een weg baan
de door de menigte, die steeds dreigender,
steeds heftiger werd. Plotseling riep er één:
„Laten we Garrisson's huis onderzoeken!"
Van alle kanten werd de kreet herhaald en
ieder stormde naar de deur, die toegang gaf
tot Garrisson's woning. Was Pomfret niet bij
haar geweest om haar te steunen en met
zijn sterke armen ruimbaan voor haar te
maken, waarschijnlijk was Gloria van de
been geloopen. Verlicht haalde ze adem,
toen ze zich eindelijk weer in de vrije bui
tenlucht bevond.
„Wat zal er nu gaan gebeuren?" riep
Gloria uit „Hoor toch eens, hoe ze schreeu
wen, het lijkt wel een troep losgelaten
duivels."
„Ja, er gaat waarschijnlijk iets verschrik
kelijks gebeuren", zeide Pomfret, terwijl hij
de trillende Gloria haastig naar zijn rijtuig
voerde. „Maar uw kostbaar leven verkeert
tenminste niet langer in gevaar, en daar
was 'tme om te doen."
In galop ging het de Washington Street
uit; maar dan verminderde al gauw de
vaart. De jonge planter wilde in de gelegen
heid zijn, door niemand gestoord, met de
jonge erfgename een gesprek te voeren,
waarin hij, gebruikmakend van de gevoe
lens van dankbaarheid, die ze hem, voor
hetgeen hij gedaan had, stellig toedroeg,
een toezegging wilde uitlokken, die hij an
ders niet zoo gemakkelijk meende te ver
krijgen.
„Wat ben ik blij, dat ik u heb kunnen
beschermen, u heb kunnen redden", be
gon hij.
„Ik ben u veel verschuldigd", antwoord
de Gloria, die den man, dien ze in haar
zenuwachtige opgewondenheid als haar red
der beschouwde, inderdaad zeer erkentelijk
was.
„Ja, zoo ziet u hier in Amerika kent
men ook het oude spreekwoord wel: „in den
nood leert men zijn vrienden kennen", zei
de Pomfret, handig van de gelegenheid ge
bruik makend. „Uw landgenooten slaan nu
niet bepaald een schitterend figuur. Thomp
son maakte zich uit de voeten, zoodra hij
bemerkte, dat de kust niet meer veilig was
en wat Alleine betreft, die heeft er ook wel
voor gezorgd zich niet aan gevaar bloot te
stellen."
Hiermee deed hij Harry Alleine groot
onrecht en dat wist hij heel goed. Pindar
wenschte op Gloria den indruk te maken
van een held, die om haar te redden, alle
gevaar getrotseerd had, hoewel hij zich heel
goed bewust was, dat hij als bekend voor
stander van de slavernij en tevens bekend
slaveneigenaar niet het minste gevaar
liep, toen hij zich tusschen de opgewonden
menigte begaf, die hem, en terecht, als
partijgenoot beschouwde. Harry Alleine had
niet geweten, dat Gloria bescherming noodig
had, anders zou hij even bereid geweest
zijn om de zaal binnen te treden als de
jonge planter, hoewel er voor hem waar
schijnlijk heel wat meer risico aan was
verbonden.
Steeds langzamer reed het rijtuig en Pom
fret boog zich meer en meer tot het behaag
zieke meisje over, haar onderwijl allerlei
vleierijtjes in het oor fluisterend. Wat een
prachtige gelegenheid, gebruikmakend van
de stemming waarin ze verkeerde, om de
erfgename voorgoed aan zich te binden.
Het duurde niet lang, of hij gaf haar te
verstaan, dat aan haar de beslissing lag over
zijn verder levensgeluk. Als hij ooit in het
huwelijk zou treden, dan moest het met
haar zijn, en daarom kon en mocht hij niet
langer zwijgen waar zooveel op het spel
stond. Het was niet te verwachten, dat
Gloria van meer ervaring en levenswijsheid
zou blijk geven, dan de meeste andere
meisjes uit haar kring, ze liet zich vangen
door zijn vleiende woorden als een vlieg door
stroop. Ze was nu ook wel geen geringe
partij, maar het feit, dat een man van
aanzien als Pindar Pomfret haar blijkbaar
zoo hartstochtelijk liefhad, dat streelde haar
ijdelheid in niet geringe mate. Toch, en dit
moet tot Gloria's eer gezegd worden, terwijl
zij aldus aan een critiek punt in haar leven
scheen gekomen en op het punt stond de
beslissende woorden uit te spreken, die haar
voor de rest van haar leven zouden binden
begreep ze, dat het haar plicht was, eerst
eens wat meer van het innerlijk te leeren
kennen van den man, die zich als haar
echtgenoot opwierp. Een onderwerp, waar
over ze het bijv. ten aanzien van hem met
zichzelf niet eens was, was de brandende
kwestie, die op ieders lippen lag: de sla
vernij. Hoe dacht Pomfret daarover? En
met haar gewone openhartigheid zeide ze
hem: „Kijk eens, ik zou mezelf niet aan
iemand willen binden, die geen belang
stelling heeft in het slavenprobleem. Want
zoo iemand geeft niet veel blijk van men-
schelijk gevoel. Zooals je weet, ben ik de
voorstanders van de afschaffing met hart
en ziel toegedaan. De vrijheid van het neger
ras gaat me boven alles!"
„De negers! Ik draag ze een warm hart
toe, die arme stakkers," antwoordde Pom
fret op gemaakt ernstigen toon. „Ben ik niet
onder hen opgegroeid? Was mijn voedster
niet een negerin? Was zij het niet, die
me 's avonds in slaap wiegde en liedjes voor
me zong? Ja, in het Noorden, daar staan
de zaken heel anders. Die lui die schreeuwen
wel over de negerkwestie en het onrecht dat
hen wordt aangedaan, maar in hun hart
vervloeken zij het ras, dat ze nauwelijks ken
nen. Wij in het Zuiden staan er heel anders
voor.
't Lijkt ons overbodig om verder te ver
halen hetgeen in het rijtuigje verhandeld
werd, eer het voor den ingang van het Pen-
sylvaniahotel stilhield. Pomfret sprong er uit
en was juffrouw Girling behulpzaam met
uitstappen. Leunende op zijn arm, besteeg
zij de breede trappen, die naar de hall voer
den, terwijl hij haar lieve woordjes toefluis
terde. En toen Pindar tenslotte, met lichte,
veerkrachtige sprongen, diezelfde trap weder
afdaalde, toen had Gloria hem het zoozeer
begeerde antwoord gegeven, dat hun levens
verder zou samenbinden.
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
(Slot.)
Niet lang na deze treffende gebeurtenis
werd Ds v. d. Velde in Januari 1661 te
Medemblik beroepen, welk beroep hij echter
niet aannam. Als geboren Zeeuw, trok zijn
hart naar Zeeland en zijn wensch werd ver
vuld. Ds Teelink, die te Amemuiden stond,
werd in 1661 naar Kampen beroepen. Hij
nam dit beroep aan en Ds v. d. Velde werd
in zijn plaats herder en leeraar in de aloude
visschersstad. Al spoedig werd zijn roem
door geheel Zeeland verbreid en het was
precies 2 jaren later (8 April 1663), dat de
Zeeuwsche hoofdstad Middelburg, hem als
Pastor ontving. In deze stad arbeidde hij
met veel vrucht.
Ds v. d. Velde, die veel schreef, correspon
deerde met vele vrienden en natuurlijk ook
met verschillenden uit Utrecht De verban
ning uit het Utrechtsche Gewest zat hem
echter dwars.
Toen Willem III de stadhouderlijke waar
digheid had verkregen, begaf Ds v. d. Velde
zich naar 's-Gravenhage en verzocht ophef
fing van het bannissement, dat hem steeds
verhinderde Utrecht's grenzen te overschrij
den, ten einde de broederen en zusteren te
bezoeken. Op ernstige wijze verzocht hij de
stadhouderlijke medeiwerking om het von
nis te herroepen.
De Stadhouder, die niet over een nacht
ijs wilde gaan, zeide, dat hij de zaak ern
stig zou onderzoeken en dat de dominé er
later wel meer van hooren zou. De Stad
houder hield woord en onderzocht de zaak
tot in de fijnste puntjes en toen hij alles
wist vertrok hij weer naar Den Haag. Daar
aangekomen liet hij Ds v. d. Velde uit de
Zeeuwsche hoofdstad ontbieden.
Deze verscheen aan het Stadhouderlijk
Hof en schijnbaar verstoord sprak Willem
hem aan:
„Hebt gij het durven bestaan een Burge
meester van Utrecht te censureeren?"
„Ja zeker Hoogheid", antwoordde de Zeeuw
sche dominé onverschrokken, „dat was mijn
Goddelijke plicht, en dien moest ik volvoe
ren!"
„Zoo", hernam Prins Willem, „indien gij
nu eens hier in 's-Gravenhage dominé waart
en ik mij ook eens aan dronkenschap
schuldig maakte, zoudt gij mij, de Stad
houder óók censureeren?"
Ds v. d. Velde viel bij deze vraag op
zijn eene knie en gaf dit voortreffelijk ant
woord:
„Ik wensche God voor Uwe Hoogheid te
bidden, dat gij voor die zonde behoed moogt
blijven. Maar wanneer Uwe Hoogheid tegen
alle vermaningen in, daartoe verviel en God
mij die genade gaf, zou ik U zeker censu
reeren, of gij Stadhouder waart of niet!"
Hierop veranderde de Prins van gelaat
en toon en richtte hem op en zeide:
„Mijn vriend, daar zulk een van de Velde
predikant is, moet geen Burgemeester dron
ken zijn. Ik hef het bannissement volgaarne
op! Wat begeert gij verder? Zal ik u weder
te Utrecht in uw eer herstellen of wilt
gij hier in 's-Gravenhage, mijn Hofprediker
zijn?"
Hierop ten zeerste getroffen, antwoordde
Abraham vein de Velde:
„Welke hooge macht ook op aarde aan
Uwe Hoogheid gegeven is, heeft zij geen
vermogen, om in de Kerk des Heeren
Leeraars aan te stellen, maar alleen, om
die als verdrukten te beschermen. Doch
hoogst vereerend zal het voor mij zijn, om
voor Uwe Hoogheid in mijn vorige gemeente
te prediken."
Dat gesprek werd den 18den Mei gevoerd
en reeds den 2den Juli 1675 reed Ds v. d.
Velde met den Prins en diens gevolg naar
Utrecht, waar hij in diens tegenwoordigheid
en die der geheele Magistraat, predikte.
Na de predikatie ontsloeg deze hem van
het vonnis van bannissement en verleende
hem en zijn ambtgenoot Teelink verlof, om
weer, als van ouds, in de stad en haar rechts
gebied te mogen prediken.
Het Prinselijk verzoek, om als Hofpredi
ker op te treden, sloeg hij af. Hij gevoelde
te hechte banden aan den Zeeuwschen ge
boortegrond, weshalve hij weer spoedig naar
de Zeeuwsche hoofdstad terugkeerde.
Zooals aangestipt liet hij te Middelburg
zijn boek drukken „De Wonderen des Aller-
hoogsten", welk boek, versierd met plaatjes,
men in vele Zeeuwsche gezinnen, naast den
Bijbel en Vader Cats aantrof.
Den 7den Juni 1677 was Middelburg ech
ter in rouw, want op dezen dag verwisselde
Ds v. d. Velde het tijdelijke met het eeuwige.
Aan belangstelling ontbrak het niet bij zijn
begrafenis. Honderden, uit alle oorden van
't Gewest waren samengestroomd om de laat
ste eer te bewijzen aan dezen „Engel op
aarde", aan dezen „fonkelenden smaragd"
en „Man Gods". Ook schriftelijk leefde men
met zijn verscheiden mee, en talrijke dicht
aders gingen open en talrijke dichtvereerin-
gen werden gedrukt. Met enkele regelen
uit zoo'n vereeringslied, eindigen wij:
„Heft een triumphlied aan, gij uitverkoren
helden,
„Die 's Heeren lof en eer en groote daan
vermelden,
„Hij, die een pronkjuweel was aan de
eerekroon der kerk.
„Rust nu in 't Hemel-koor, vermoeid van
't predikwerk.
„En zingt in 't Englenkoor, met nooit
verdoofde stem,
„En brengt een reine hulde, en vuur'gen
dank aan Hem,
„Die is, en was en eeuwig blijft
geprezen..."
Beste Jongens en Meisjes!
Even zal ik jullie er nog aan herinneren,
dat zij, die mij het opstel nog niet stuurden,
het voor Woensdag moeten doen, uiterlijk
Woensdagavond moeten ze in mijn bezit zijn,
te-laat-komers tellen niet mee.
Van enkele nichtjes en neefjes heb ik het
al ontvangen, en die hebben flink hun best
gedaan.
De volgende week worden de prijsjes voor
de raadsels meegedeeld.
En nu maar eerst de briefjes.
Goes. „Roosje". Als je bet maa'kt stuur
het me dan toch maar eens, want ik vind
het wel leuk om het te lezen. Jullie hebt wel
mooi weer gehad naar 's-G. De raadsels heb
je nu goed. „Erica". Jou opstel is het eerste,
nu als ze allemaal zoo worden zal het heusch
moeilijk zijn er een keus uit te doen. Over
de raadsels hoef ik je niet te schrijven, dat
heb je zeker al gezien. „Karekiet" en „Duin-
roosje". Nog hartelijk gefeliciteerd met
Grootmoeders verjaardag. De dahlia's kwa
men nu goed van pas, vond Grootmoeder ze
mooi? „Lijster". Ik had je al gemist, pret
tig dat je er nu weer bent. Heb je alles nu
weer ingehaald? Natuurlijk gaat het werk
voor, maar nu kun je toch weer geregeld
meedoen. „Reseda". Als j'e zooveel huis
werk hebt, komt er niet altijd wat van
brievenschrijven. Jij hebt ook al zoo je best
gedaan,, voor het opstel, je vond het zeker
wel een prettig werkje.
St. Laurens. „Klaverblad". Ja ïk
ben ook benieuwd of er veel opstellen zullen
komen. Ik zou heel wat avondjes noodig
hebben om alle nichtjes en neefjes te bezoe
ken. Ga jij nu ook bij K. op bezoek? Noem
je landbouwverlof dan geen vaeantie? „Klap
roos". Flink, dat je het ook wil probeeren,
't zal best wel meevallen. En zijn je Groot
ouders vandaag nog gekomen! Ik denk dat je
kousen moet breien, of heb ik het mis? Har
telijk gefeliciteerd met Moeders verjaardag.
„Vadersknecht". Ja, we hebben den laatsten
tijd echt mooi weer gehad, maar nu is 't
heel wat kouder. Ik zal de verjaardag goed
onthouden. Een volgenden keer kan jij mis
schien ook wel mee doen. „Kernoffel". Dat
raadsel van jou was geen prijsraadsel, dan
zet ik het er trouwens toch bij. Nee, deze
week hoefde het opstel nog niet ingestuurd.
„Kerklaantje". Wat zal dat bij jullie een
feest worden. De anderen schreven er mij
ook al over. Zijn jullie al aan 't versjes
leeren? „Meibloem". Ik ben er wel eens door
gekomen met de bus, maar verder hen ik er
nog nooit geweest. Mag jij Maandag ook
lang opblijven, of moet je naar bed voor de
visite komt? „Klavertje". Nu moet jij zeker
voor je zusje een hoogen toren bouwen. Heeft
ze al eens op het kacheltje mogen koken?
Ga je dan weer aan iets anders beginnen als
de jumper af is?
Breskens. „Zonnestraaltje". Vind je
het niet prettiger om altijd na het prijsraad
sel te schrijven, want je briefje blijft nu toch
altijd een week liggen.
Koudekerk e. „Merel". Wat hebben
jullie een mooi tochtje gemaakt, 't is anders
alweer een heele poos geleden. Je vond het
zeker wel fijn, dat je met Vader mee mocht.
Ben je al ver met je opstel?
Ierseke. „Beukenootje". Nu heb je al
weer vergeten het prijsraadsel er bij te
schrijven. Kon je het niet vinden? Hadden
jullie ook al Herfstvaeantie?
Souburg. „Melkmeisje". Wat naar voor
Hoe zal 'tons zijn, als w'eindlijk, moe van
['t dwalen,
En na volstreden, moeitevollen strijd,
Ons 't licht van 't Vaderhuis zien tegen-
[stralen
En ingaan door de poort der eeuwigheid 1
Als wij het stof ons schudden van de
[voeten,
En 't laatste zweet van 't voorhoofd
[wordt gewischt,
En wij dat heil aanschouwen en
[begroeten,
Welks hoop zoo vaak den pelgrim had
[verfrischtl
Hoe zal 't ons zijn, als ons Zijn stem komt
[roepen:
„Komt gij gezegenden!" Wanneer w'in
['t licht
Ons juichend om Zijn Godstroon zullen
[groepen,
Hem zien van aangezicht tot aangezicht;
Die oogen zien, waaruit eens tranen
[vloten
Om 'tleed Zijns volks en om hun
[zielenood;
Die wonden, die het dierbaar bloed
[vergoten,
Dat ons heeft vrijgekocht van d'eeuwgen
[dood!
Hoe zal 'tons zijn? O, wat geen ziel kon
[denken,
Wat door geen oog, geen oor vernomen is,
Dó.t zal de Heer Zijn gunstgenooten
[schenken
In 't heerlijk land van Zijn beloftenis.
Komt dan! Met moed het steile pad
[bestegen!
Geen moeit' ontzien voor 'theil, ons
[weggelegd!
Eens staamlen zij, bij 'tzien van zooveel
[zegen:
„O Heer, de helft was mij niet
[aangezegd!"
je zusje, is zij al lang ziek? Je broertje kent
Maurits zeker wel. Hoe oud is hij? 'k Ben
al benieuwd naar het opstel, stuur het. maar
gauw als het klaar is.
Middelburg. „Nachtegaaltje". En
heb je Zondagavond genoten?, dat was nog
eens een meevallertje. Wat leuk dat jullie
ook voor de radio mogen zingen. Nee, wij
hebben geen radio, maar als ik kan ga ilk er
wel naar luisteren.
Krabbendijke. „Klimop". Jullie hebt
zéker wel een groote tuin, dat je er zulke
fijne spelletjes kunt doen. Het eerste ken ik
niet. 't Is een leuke naam hoor.
Hilversum. „Primula". Wat fijn zeg,
dat jij nu op een gymnastiekvereeniging mag.
Hier hebben ze het op school ook, bij jullie
niet? i i i ij]
Nieuwdorp. „Fluweeltje". Echt gezel
lig, dat je tante nu in M. woont, jullie kunt
er nu gemakkelijk eens naar toe gaan. Mag
jij er ook wel eens een Zondagje logeeren?
„'Boerinnetje". Je hebt het 's Maandags
maar druk. Grootmoeder vindt het zeker wel
prettig, dat ze zoo'n flinke kleindochter
heeft. Hebben jullie toen nog een feestje ge
had? „Juffertje". Wat kan jij vlug breien
zeg, je hebt hem zoo wel in twee weken af.
Welke kleur is het? Fijn hé, bramen pluk
ken en eten. „Rakkertje". Prettig, dat je
broer weer thuis is geweest, hij komt nog al
vaak geloof ik. Nu de schoonmaak klaar is,
heb je weer meer tijd om te breien. Schiet
de onderjurk al op? „Vadershelper". Jam
mer dat je het vorige raadsel niet kon vin
den, 't was zeker wat erg moeilijk, want er
zijn er wel meer die er moeite mee hadden.
Ja, zoó'n opstel als jullie op school maken,
is heel wat gemakkelijker. „Zonnebloempje".
Moeder zal wel heel wat last hehben van
vier zulke ondeugende jongens. O, nee, Joh.
is niet ondeugend hé. Ja, dan krijgt Moeder
het overdag wel stil, als hij ook naar school
moet. „Klimroosje" en „Speelgraag". Wat
heeft K. veel gekregen met haar verjaardag.
Jammer, dat je maar één keer 10 jaar wordt.
Ik weet nog niet of we het van 't jaar weer
doen. Dat laatste hebben er wel meer ge
vraagd, maar er is nog nooit iets van ge
komen.