O S3 1 K c lü "rs Ld sf §1*NNN s J« a s Voor Vrijheid en Recht Uit het Zeeuwsch Verleden Ds Abraham van de Velde. Hoe zal 't ons zijn. b =3 v M CNJ CS1 Directe R u: Lan adactie Postre: a o K U Bu Tel.: o x X fl Q a, h a s "cd -2 u 3 <D d cd M -i=; g *-• o 2N a> rt tn g a> ra T3 o o _"ci -£S 2 a rt - :2 go «■•«9 a) bo O N 3? ®ii a a) w 4) 0-S4 bo o.2 rt\ O C I w 55 Ph C "ti «4J r3 2 PS M -4-> CD S A o -M 3 ca ctf 2 Éi TJ N a) t-t ■S a ho^-S a> <D a bo^d o)^ a> a) - a a q) be a> sh •h q Q) a o g rH M '.H =- t/j 5 bo S 'H ri m 9 R-rJ Xl oo-o M O •O M .2 N M .S-3 2 I a) cd bo»—i ^-< ep ri4 fnli N rd 2 a" O ||§>l n <-* <D - 3 N d d CD .y, .td - u •■^3 a> -»-» H N d <D -a) a) O N t3 bo «3 f-t bo„ö -t«o ■sis 3 nÜ 1-4 O a> o a -S =5 - 73 ft:;? o u ^o.di be <D P .3 SM s la K *"3, J5 O N ^•"3- a a g *5 c 5 ?:c, - o be r> d to cd a p- cd <D .rr Jh O bU^d 3 --ö fd >-2 <d .S S 0) JH •*-» <D ■S O —i O ,9 0:3 N S - P. ft ,2 *s a CD <J« cd -Ö „-Ö S S3 0 S5fl ca s 1 bc^a xt IT l§ 0 d 1 a s a .2 S a fca. C i^w J cd <D d T3 -*-1 .2 o G d CD 0) g d G O G (D d xi xi CO "_•>-< ~~l o -Ö a3 ia^-S a-d-2 2 S-3 5 bp-ö '3 o a o p T3 bd'J O -0 O O) co ia xi •—J O o P G go go P i CM t4 Ö^gg' d '53 g -g O) ca d O <1 cd Ödi cd 9 CD hd he rG <D lbojcg oOS o p, rG O levenden Nederlandschen cultuur histori- Bohen roman te lijken", aldus deze criticus, die als het ware instemt met degenen die be weren dat „De klop on de deur" „maar 'n heele zwakke klop is (de Literaire Gids). O.i. wordt in deze kritiek van professor Geyl het accent verkeerd gelegd; en juist door dat verkeerde verliest deze kritiek het fundament, dat haar waarde zou moeten be aten. Door deze woorden plaatst hij zich binnen den kring waar de kriticus geen woord heeft, waar het zeggenschap berust bij één: den schrijver van 'het werk. Er zou aldus concludeert prof. Geyl, zooals wij hierboven citeerden heel wat veranderd en aangevuld moeten worden, eer dit 'boek „ook maar zou 'beginnen pp een waarachtig levenden Nederlandschen cul- tuur-historisehen roman te lijken." Op deze zinsnede willen wij even terug komen. En dan is het stellig niet overbodig, maar wel alleszins gewettigd, om de vraag te stellen: heeft mevrouw BoudierBakker inderdaad gepoogd een Nederlandschen cultuur-historischen roman te schrijven? Het antwoord ligt voor de 'hand; en juist daarmede Wordt een groot deel van pro fessor Geyls kritiek ten eenenmale wegge vaagd: deze bedoeling heeft de schrijfster met haar roman niet gehad. Dit als eisch te stellen, en de tekortkomingen die men alsdan constateert, een overwegende factor van zijn kritiek te maken, is allerminst de opvatting welke den kriticus past. Neen, niet het schrijven van een cultuur- historischen roman zat bij de schrijfster voor. Wie zulk een roman geven wil, dient met nagenoeg alle gezichtspunten rekening te houden; deze eisch aan ina Boudier Bakker's boek te stellen, is geheel misplaatst. Dr Bitter toont dit wel zeer duidelijk aan door te zeggen: „Hoe Holland leeft, niet al leen in de kringen der beter-gesitueerde Amsterdamsohe bourgeoisie tusschen 1858 en 1918, die Ina Boudier'Bakker 'beschrijft, maar hoe het zijn karakter vertoont in zijn boeren en visschers, zijn mijnwerkers, zijn ministers en zijn putjesscheppers, dat aan te toonen behoort tot de taak van den schrijver van een Hollandschen cultuur-historischen roman. Maar zulk een roman te geven lag niet de bedoeling der schrijfster. Zij wilde de tijdsontwikkeling alleen zien uit enkele der vele mogelijke gezichtspunten, en de vraag, die wij ons hébben te stellen, is niet: bevredigt „De 'klop op de deur" ons alge meen historisch besef of onze nationale over tuiging? De eenige vraag, waartoe wij ge rechtigd zijn, is deze: zijn en waren de menschen en de kringen der burgerij, die Ina Boudier'Bakker ons doet aanschouwen, zoo als zij ze geeft? En daarop moet ons antwoord onvoorwaardelijk bevestigend lui den. Wij mogen het betreuren, dat in de kringen van onze burgerij de nationale ge dachte niet zóó sterk leeft, als prof. Geyl en wij dat zouden wensoben, die kringen heeft Ina Boudier'Bakker met een feil- looze natuurgetrouwheid gegeven." Neen, „De klop op de deur" is niet een Hollandschen cultuur-historischen roman waarnaar professor Geyl verlangt en waar toe hij dit 'boek veranderen, verbeteren wil; maar het is wel en daaraan ontleent het zijn waarde een familie-geschiedenis van voortreffet'jk gehalte. Heeft deze roman wel zijn weerga, als het gaat om boeken waarin het karakter van het leven der Hollandsche burgers psychologisch zóó juist en litterair zóó zuiver staat uitgebeeld? De kritiek, die „De klop op de deur" zoekt te treffen, is niet altijd rechtvaardig. En onder deze behoort de in dit artikel gesignaleerde wel zeker tot de ergste. Daar wordt immers door den kriticus een weg ingeslagen, die allerminst als de juiste kan erkend worden. Waar bij de schrijfster niet de bedoeling heeft voorgezeten, om de tijds- gedachte in al haar uitingen te schetsen, om een cultuur-historischen roman te geven, mag men haar werk niet beoordeelen als in die richting geschreven, en het niet veroor- deelen omdat het dan aan de eisöhen niet ten vole beantwoordt. Wie „De klop op de deur" leest of over de waarde van dit boek spreekt, 'houde aller eerst reikening met de vraag: heeft de schrijf ster ons een juist beeld gegeven van het tijd perk waarover haar roman handelt, uit één speciaal gezichtspunt beschouwd! Het antwoord ligt o.i. voor de hand: er is een meesterlijke natuurgetrouwheid in dezen roman, een erkenning, die de objectieve beoordeelaar dezen roman stellig niet zou wülen, niet zou mogen onthouden. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. 0. E. Vrij naar het Engelsch. 13) -o- Wat Gloria om zich heen zag, was wer kelijk niet geruststellend; overal stugge, sombere, dikwijls door hartstocht verwron gen gezichten, dreigende kreten die uit de menigte opstegen; want toen Mary Parker zweeg, was ook de betoovering gebrokeii. Een kleurlinge was, onvoorzichtig genoeg, opgestaan om de menigte toe te spreken, maar een luid gejoel deed haar verschrikt haar plaats weer opzoeken. Nog aarzelde Gloria. Mocht ze haar vrien din in dit uur van gevaar in den steek laten? Ze keek Mary weifelend aan, maar was dankbaar, toen deze zelf aan haar aar zeling een einde maakte door te zeggen: „Ga mee met hem". „Neem mijn arm, beste, leun op mij", zeide Pomfret, terwijl hij zich een weg baan de door de menigte, die steeds dreigender, steeds heftiger werd. Plotseling riep er één: „Laten we Garrisson's huis onderzoeken!" Van alle kanten werd de kreet herhaald en ieder stormde naar de deur, die toegang gaf tot Garrisson's woning. Was Pomfret niet bij haar geweest om haar te steunen en met zijn sterke armen ruimbaan voor haar te maken, waarschijnlijk was Gloria van de been geloopen. Verlicht haalde ze adem, toen ze zich eindelijk weer in de vrije bui tenlucht bevond. „Wat zal er nu gaan gebeuren?" riep Gloria uit „Hoor toch eens, hoe ze schreeu wen, het lijkt wel een troep losgelaten duivels." „Ja, er gaat waarschijnlijk iets verschrik kelijks gebeuren", zeide Pomfret, terwijl hij de trillende Gloria haastig naar zijn rijtuig voerde. „Maar uw kostbaar leven verkeert tenminste niet langer in gevaar, en daar was 'tme om te doen." In galop ging het de Washington Street uit; maar dan verminderde al gauw de vaart. De jonge planter wilde in de gelegen heid zijn, door niemand gestoord, met de jonge erfgename een gesprek te voeren, waarin hij, gebruikmakend van de gevoe lens van dankbaarheid, die ze hem, voor hetgeen hij gedaan had, stellig toedroeg, een toezegging wilde uitlokken, die hij an ders niet zoo gemakkelijk meende te ver krijgen. „Wat ben ik blij, dat ik u heb kunnen beschermen, u heb kunnen redden", be gon hij. „Ik ben u veel verschuldigd", antwoord de Gloria, die den man, dien ze in haar zenuwachtige opgewondenheid als haar red der beschouwde, inderdaad zeer erkentelijk was. „Ja, zoo ziet u hier in Amerika kent men ook het oude spreekwoord wel: „in den nood leert men zijn vrienden kennen", zei de Pomfret, handig van de gelegenheid ge bruik makend. „Uw landgenooten slaan nu niet bepaald een schitterend figuur. Thomp son maakte zich uit de voeten, zoodra hij bemerkte, dat de kust niet meer veilig was en wat Alleine betreft, die heeft er ook wel voor gezorgd zich niet aan gevaar bloot te stellen." Hiermee deed hij Harry Alleine groot onrecht en dat wist hij heel goed. Pindar wenschte op Gloria den indruk te maken van een held, die om haar te redden, alle gevaar getrotseerd had, hoewel hij zich heel goed bewust was, dat hij als bekend voor stander van de slavernij en tevens bekend slaveneigenaar niet het minste gevaar liep, toen hij zich tusschen de opgewonden menigte begaf, die hem, en terecht, als partijgenoot beschouwde. Harry Alleine had niet geweten, dat Gloria bescherming noodig had, anders zou hij even bereid geweest zijn om de zaal binnen te treden als de jonge planter, hoewel er voor hem waar schijnlijk heel wat meer risico aan was verbonden. Steeds langzamer reed het rijtuig en Pom fret boog zich meer en meer tot het behaag zieke meisje over, haar onderwijl allerlei vleierijtjes in het oor fluisterend. Wat een prachtige gelegenheid, gebruikmakend van de stemming waarin ze verkeerde, om de erfgename voorgoed aan zich te binden. Het duurde niet lang, of hij gaf haar te verstaan, dat aan haar de beslissing lag over zijn verder levensgeluk. Als hij ooit in het huwelijk zou treden, dan moest het met haar zijn, en daarom kon en mocht hij niet langer zwijgen waar zooveel op het spel stond. Het was niet te verwachten, dat Gloria van meer ervaring en levenswijsheid zou blijk geven, dan de meeste andere meisjes uit haar kring, ze liet zich vangen door zijn vleiende woorden als een vlieg door stroop. Ze was nu ook wel geen geringe partij, maar het feit, dat een man van aanzien als Pindar Pomfret haar blijkbaar zoo hartstochtelijk liefhad, dat streelde haar ijdelheid in niet geringe mate. Toch, en dit moet tot Gloria's eer gezegd worden, terwijl zij aldus aan een critiek punt in haar leven scheen gekomen en op het punt stond de beslissende woorden uit te spreken, die haar voor de rest van haar leven zouden binden begreep ze, dat het haar plicht was, eerst eens wat meer van het innerlijk te leeren kennen van den man, die zich als haar echtgenoot opwierp. Een onderwerp, waar over ze het bijv. ten aanzien van hem met zichzelf niet eens was, was de brandende kwestie, die op ieders lippen lag: de sla vernij. Hoe dacht Pomfret daarover? En met haar gewone openhartigheid zeide ze hem: „Kijk eens, ik zou mezelf niet aan iemand willen binden, die geen belang stelling heeft in het slavenprobleem. Want zoo iemand geeft niet veel blijk van men- schelijk gevoel. Zooals je weet, ben ik de voorstanders van de afschaffing met hart en ziel toegedaan. De vrijheid van het neger ras gaat me boven alles!" „De negers! Ik draag ze een warm hart toe, die arme stakkers," antwoordde Pom fret op gemaakt ernstigen toon. „Ben ik niet onder hen opgegroeid? Was mijn voedster niet een negerin? Was zij het niet, die me 's avonds in slaap wiegde en liedjes voor me zong? Ja, in het Noorden, daar staan de zaken heel anders. Die lui die schreeuwen wel over de negerkwestie en het onrecht dat hen wordt aangedaan, maar in hun hart vervloeken zij het ras, dat ze nauwelijks ken nen. Wij in het Zuiden staan er heel anders voor. 't Lijkt ons overbodig om verder te ver halen hetgeen in het rijtuigje verhandeld werd, eer het voor den ingang van het Pen- sylvaniahotel stilhield. Pomfret sprong er uit en was juffrouw Girling behulpzaam met uitstappen. Leunende op zijn arm, besteeg zij de breede trappen, die naar de hall voer den, terwijl hij haar lieve woordjes toefluis terde. En toen Pindar tenslotte, met lichte, veerkrachtige sprongen, diezelfde trap weder afdaalde, toen had Gloria hem het zoozeer begeerde antwoord gegeven, dat hun levens verder zou samenbinden. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. (Slot.) Niet lang na deze treffende gebeurtenis werd Ds v. d. Velde in Januari 1661 te Medemblik beroepen, welk beroep hij echter niet aannam. Als geboren Zeeuw, trok zijn hart naar Zeeland en zijn wensch werd ver vuld. Ds Teelink, die te Amemuiden stond, werd in 1661 naar Kampen beroepen. Hij nam dit beroep aan en Ds v. d. Velde werd in zijn plaats herder en leeraar in de aloude visschersstad. Al spoedig werd zijn roem door geheel Zeeland verbreid en het was precies 2 jaren later (8 April 1663), dat de Zeeuwsche hoofdstad Middelburg, hem als Pastor ontving. In deze stad arbeidde hij met veel vrucht. Ds v. d. Velde, die veel schreef, correspon deerde met vele vrienden en natuurlijk ook met verschillenden uit Utrecht De verban ning uit het Utrechtsche Gewest zat hem echter dwars. Toen Willem III de stadhouderlijke waar digheid had verkregen, begaf Ds v. d. Velde zich naar 's-Gravenhage en verzocht ophef fing van het bannissement, dat hem steeds verhinderde Utrecht's grenzen te overschrij den, ten einde de broederen en zusteren te bezoeken. Op ernstige wijze verzocht hij de stadhouderlijke medeiwerking om het von nis te herroepen. De Stadhouder, die niet over een nacht ijs wilde gaan, zeide, dat hij de zaak ern stig zou onderzoeken en dat de dominé er later wel meer van hooren zou. De Stad houder hield woord en onderzocht de zaak tot in de fijnste puntjes en toen hij alles wist vertrok hij weer naar Den Haag. Daar aangekomen liet hij Ds v. d. Velde uit de Zeeuwsche hoofdstad ontbieden. Deze verscheen aan het Stadhouderlijk Hof en schijnbaar verstoord sprak Willem hem aan: „Hebt gij het durven bestaan een Burge meester van Utrecht te censureeren?" „Ja zeker Hoogheid", antwoordde de Zeeuw sche dominé onverschrokken, „dat was mijn Goddelijke plicht, en dien moest ik volvoe ren!" „Zoo", hernam Prins Willem, „indien gij nu eens hier in 's-Gravenhage dominé waart en ik mij ook eens aan dronkenschap schuldig maakte, zoudt gij mij, de Stad houder óók censureeren?" Ds v. d. Velde viel bij deze vraag op zijn eene knie en gaf dit voortreffelijk ant woord: „Ik wensche God voor Uwe Hoogheid te bidden, dat gij voor die zonde behoed moogt blijven. Maar wanneer Uwe Hoogheid tegen alle vermaningen in, daartoe verviel en God mij die genade gaf, zou ik U zeker censu reeren, of gij Stadhouder waart of niet!" Hierop veranderde de Prins van gelaat en toon en richtte hem op en zeide: „Mijn vriend, daar zulk een van de Velde predikant is, moet geen Burgemeester dron ken zijn. Ik hef het bannissement volgaarne op! Wat begeert gij verder? Zal ik u weder te Utrecht in uw eer herstellen of wilt gij hier in 's-Gravenhage, mijn Hofprediker zijn?" Hierop ten zeerste getroffen, antwoordde Abraham vein de Velde: „Welke hooge macht ook op aarde aan Uwe Hoogheid gegeven is, heeft zij geen vermogen, om in de Kerk des Heeren Leeraars aan te stellen, maar alleen, om die als verdrukten te beschermen. Doch hoogst vereerend zal het voor mij zijn, om voor Uwe Hoogheid in mijn vorige gemeente te prediken." Dat gesprek werd den 18den Mei gevoerd en reeds den 2den Juli 1675 reed Ds v. d. Velde met den Prins en diens gevolg naar Utrecht, waar hij in diens tegenwoordigheid en die der geheele Magistraat, predikte. Na de predikatie ontsloeg deze hem van het vonnis van bannissement en verleende hem en zijn ambtgenoot Teelink verlof, om weer, als van ouds, in de stad en haar rechts gebied te mogen prediken. Het Prinselijk verzoek, om als Hofpredi ker op te treden, sloeg hij af. Hij gevoelde te hechte banden aan den Zeeuwschen ge boortegrond, weshalve hij weer spoedig naar de Zeeuwsche hoofdstad terugkeerde. Zooals aangestipt liet hij te Middelburg zijn boek drukken „De Wonderen des Aller- hoogsten", welk boek, versierd met plaatjes, men in vele Zeeuwsche gezinnen, naast den Bijbel en Vader Cats aantrof. Den 7den Juni 1677 was Middelburg ech ter in rouw, want op dezen dag verwisselde Ds v. d. Velde het tijdelijke met het eeuwige. Aan belangstelling ontbrak het niet bij zijn begrafenis. Honderden, uit alle oorden van 't Gewest waren samengestroomd om de laat ste eer te bewijzen aan dezen „Engel op aarde", aan dezen „fonkelenden smaragd" en „Man Gods". Ook schriftelijk leefde men met zijn verscheiden mee, en talrijke dicht aders gingen open en talrijke dichtvereerin- gen werden gedrukt. Met enkele regelen uit zoo'n vereeringslied, eindigen wij: „Heft een triumphlied aan, gij uitverkoren helden, „Die 's Heeren lof en eer en groote daan vermelden, „Hij, die een pronkjuweel was aan de eerekroon der kerk. „Rust nu in 't Hemel-koor, vermoeid van 't predikwerk. „En zingt in 't Englenkoor, met nooit verdoofde stem, „En brengt een reine hulde, en vuur'gen dank aan Hem, „Die is, en was en eeuwig blijft geprezen..." Beste Jongens en Meisjes! Even zal ik jullie er nog aan herinneren, dat zij, die mij het opstel nog niet stuurden, het voor Woensdag moeten doen, uiterlijk Woensdagavond moeten ze in mijn bezit zijn, te-laat-komers tellen niet mee. Van enkele nichtjes en neefjes heb ik het al ontvangen, en die hebben flink hun best gedaan. De volgende week worden de prijsjes voor de raadsels meegedeeld. En nu maar eerst de briefjes. Goes. „Roosje". Als je bet maa'kt stuur het me dan toch maar eens, want ik vind het wel leuk om het te lezen. Jullie hebt wel mooi weer gehad naar 's-G. De raadsels heb je nu goed. „Erica". Jou opstel is het eerste, nu als ze allemaal zoo worden zal het heusch moeilijk zijn er een keus uit te doen. Over de raadsels hoef ik je niet te schrijven, dat heb je zeker al gezien. „Karekiet" en „Duin- roosje". Nog hartelijk gefeliciteerd met Grootmoeders verjaardag. De dahlia's kwa men nu goed van pas, vond Grootmoeder ze mooi? „Lijster". Ik had je al gemist, pret tig dat je er nu weer bent. Heb je alles nu weer ingehaald? Natuurlijk gaat het werk voor, maar nu kun je toch weer geregeld meedoen. „Reseda". Als j'e zooveel huis werk hebt, komt er niet altijd wat van brievenschrijven. Jij hebt ook al zoo je best gedaan,, voor het opstel, je vond het zeker wel een prettig werkje. St. Laurens. „Klaverblad". Ja ïk ben ook benieuwd of er veel opstellen zullen komen. Ik zou heel wat avondjes noodig hebben om alle nichtjes en neefjes te bezoe ken. Ga jij nu ook bij K. op bezoek? Noem je landbouwverlof dan geen vaeantie? „Klap roos". Flink, dat je het ook wil probeeren, 't zal best wel meevallen. En zijn je Groot ouders vandaag nog gekomen! Ik denk dat je kousen moet breien, of heb ik het mis? Har telijk gefeliciteerd met Moeders verjaardag. „Vadersknecht". Ja, we hebben den laatsten tijd echt mooi weer gehad, maar nu is 't heel wat kouder. Ik zal de verjaardag goed onthouden. Een volgenden keer kan jij mis schien ook wel mee doen. „Kernoffel". Dat raadsel van jou was geen prijsraadsel, dan zet ik het er trouwens toch bij. Nee, deze week hoefde het opstel nog niet ingestuurd. „Kerklaantje". Wat zal dat bij jullie een feest worden. De anderen schreven er mij ook al over. Zijn jullie al aan 't versjes leeren? „Meibloem". Ik ben er wel eens door gekomen met de bus, maar verder hen ik er nog nooit geweest. Mag jij Maandag ook lang opblijven, of moet je naar bed voor de visite komt? „Klavertje". Nu moet jij zeker voor je zusje een hoogen toren bouwen. Heeft ze al eens op het kacheltje mogen koken? Ga je dan weer aan iets anders beginnen als de jumper af is? Breskens. „Zonnestraaltje". Vind je het niet prettiger om altijd na het prijsraad sel te schrijven, want je briefje blijft nu toch altijd een week liggen. Koudekerk e. „Merel". Wat hebben jullie een mooi tochtje gemaakt, 't is anders alweer een heele poos geleden. Je vond het zeker wel fijn, dat je met Vader mee mocht. Ben je al ver met je opstel? Ierseke. „Beukenootje". Nu heb je al weer vergeten het prijsraadsel er bij te schrijven. Kon je het niet vinden? Hadden jullie ook al Herfstvaeantie? Souburg. „Melkmeisje". Wat naar voor Hoe zal 'tons zijn, als w'eindlijk, moe van ['t dwalen, En na volstreden, moeitevollen strijd, Ons 't licht van 't Vaderhuis zien tegen- [stralen En ingaan door de poort der eeuwigheid 1 Als wij het stof ons schudden van de [voeten, En 't laatste zweet van 't voorhoofd [wordt gewischt, En wij dat heil aanschouwen en [begroeten, Welks hoop zoo vaak den pelgrim had [verfrischtl Hoe zal 't ons zijn, als ons Zijn stem komt [roepen: „Komt gij gezegenden!" Wanneer w'in ['t licht Ons juichend om Zijn Godstroon zullen [groepen, Hem zien van aangezicht tot aangezicht; Die oogen zien, waaruit eens tranen [vloten Om 'tleed Zijns volks en om hun [zielenood; Die wonden, die het dierbaar bloed [vergoten, Dat ons heeft vrijgekocht van d'eeuwgen [dood! Hoe zal 'tons zijn? O, wat geen ziel kon [denken, Wat door geen oog, geen oor vernomen is, Dó.t zal de Heer Zijn gunstgenooten [schenken In 't heerlijk land van Zijn beloftenis. Komt dan! Met moed het steile pad [bestegen! Geen moeit' ontzien voor 'theil, ons [weggelegd! Eens staamlen zij, bij 'tzien van zooveel [zegen: „O Heer, de helft was mij niet [aangezegd!" je zusje, is zij al lang ziek? Je broertje kent Maurits zeker wel. Hoe oud is hij? 'k Ben al benieuwd naar het opstel, stuur het. maar gauw als het klaar is. Middelburg. „Nachtegaaltje". En heb je Zondagavond genoten?, dat was nog eens een meevallertje. Wat leuk dat jullie ook voor de radio mogen zingen. Nee, wij hebben geen radio, maar als ik kan ga ilk er wel naar luisteren. Krabbendijke. „Klimop". Jullie hebt zéker wel een groote tuin, dat je er zulke fijne spelletjes kunt doen. Het eerste ken ik niet. 't Is een leuke naam hoor. Hilversum. „Primula". Wat fijn zeg, dat jij nu op een gymnastiekvereeniging mag. Hier hebben ze het op school ook, bij jullie niet? i i i ij] Nieuwdorp. „Fluweeltje". Echt gezel lig, dat je tante nu in M. woont, jullie kunt er nu gemakkelijk eens naar toe gaan. Mag jij er ook wel eens een Zondagje logeeren? „'Boerinnetje". Je hebt het 's Maandags maar druk. Grootmoeder vindt het zeker wel prettig, dat ze zoo'n flinke kleindochter heeft. Hebben jullie toen nog een feestje ge had? „Juffertje". Wat kan jij vlug breien zeg, je hebt hem zoo wel in twee weken af. Welke kleur is het? Fijn hé, bramen pluk ken en eten. „Rakkertje". Prettig, dat je broer weer thuis is geweest, hij komt nog al vaak geloof ik. Nu de schoonmaak klaar is, heb je weer meer tijd om te breien. Schiet de onderjurk al op? „Vadershelper". Jam mer dat je het vorige raadsel niet kon vin den, 't was zeker wat erg moeilijk, want er zijn er wel meer die er moeite mee hadden. Ja, zoó'n opstel als jullie op school maken, is heel wat gemakkelijker. „Zonnebloempje". Moeder zal wel heel wat last hehben van vier zulke ondeugende jongens. O, nee, Joh. is niet ondeugend hé. Ja, dan krijgt Moeder het overdag wel stil, als hij ook naar school moet. „Klimroosje" en „Speelgraag". Wat heeft K. veel gekregen met haar verjaardag. Jammer, dat je maar één keer 10 jaar wordt. Ik weet nog niet of we het van 't jaar weer doen. Dat laatste hebben er wel meer ge vraagd, maar er is nog nooit iets van ge komen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8