feii P.° r.«5.Ê||!j4 I K UI UI ,3 ss o -s "v 0 a E b«' ss-a ^t^sSsa-as "-§ li afs 1^ ■M 1 «"SSSllinJ; lil Voor Vrijheid en Recht «4»!si-s*- S ib!53{i 1.9^ ii e s Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. Tl Jiv*11 Sas^-S s 8* s s s ■SS-R-OT H rj w O) p, v g o IöSSrta5 -S-2ri®S§8^§ 3 i2 -ts 9 M $6^ -§ rt d C 5 bfi-g h d -T? I "3 3 2 K O O p ™- - C <a c .2 j *j H 00 B 5 s 5 2 W o p o P« •H CS 03 E E 3 C -#-» O TT fc> ■s^pJ'3^,hoF<Sf-Isso^.g ■a o 2 S'Q^-9a'&®^.rj®>8 a-a Tg S 43 bfl rl d T* ^feri P< .9 «Ti 3 -5-3 3a a 63 1" y1 <s fe A Sg*W35'gs g g MJ 'd Si o 5 s W X3 =a <D - fco aT 9 -"d fe-S-Xp d M 3 f- bo Si a a fe O -♦-» a"a2"-a g-g Og.,% r 'r* ri 8 si a J3^-a fij S Üt-tfl8 ®s 1 L .rt Q> ffl P..3 bO ■a15 3 s .a s fl bc<£l Ü>4& C.9 r) 0> 8 M c3 cö H r 0 a koopman van Venetië; Koning Lear; Het Winterverhaaltje; Hamlet; Prins van Dene marken; Zooals ge T wenscht; Macbeth; Een Midzomenachtdroom; ulius Caesar; Een komedie vol vergissing n; Romeo en Julia; De Storm. Hoe treffend weet de dichter sluwheid en genotzucht, wreedheid en toorn te schilde ren! Wanneer wij zijn „Koopman van Vene- Lë" lezen, treft ons telkens weer de zuivere visie van dezen kunstenaar op Shylock, den Jood. Diens felle haat, diens sluwe wreed heid is prachtig uitgebeeld; maar ook de duldzaamheid, die den Jood is aangeboren, en het kalm wachten op wraak. Zijn bittere vijandschap tegen den koop man Antonio is groot; was hij niet uitver koren als doel voor Antonio's verachting? Maar eindelijk keeren de kansen: de trot- sche en rijke koopman vraagt Shylock geld ter leen. Shylocks plan is sluw: „Hij wou geen rente vragen, maar hij bedong, dat een over eenkomst formeel bij een notaris zou opge maakt worden, inhoudend, dat als de koop man Antonio in gebreke bleef dien dag over drie maanden de som van drieduizend dukaten te betalen, de verbeurte zou zijn: Een pond, daarmee gelijkstaand, van uw vleesch, Dat mag gesneden worden uit dat deel Van uw mooi lichaam waar het mij behaagt Het was een vreemde, maar vroolijka grap, want een pond menschenvleesch, ge nomen uit een mensch, is niet zooveel waard of voordeelig als schapen-, rund- of geiten- vleesch, en daarom zou Shylock er waar schijnlijk weinig profijt van hebben. Toch kon het, met een wreed hart er achter, een doodelijke zaak voor Antonio worden De dag komt; Antonio kan niet betalen, wordt in de gevangenis geworpen. Zoo is hij aan Shylock overgeleverd; deze weet van geen genade: ,,'tPond vleesch, dat 'k van hem eisch Is duur gekocht: 'tis mijne en 'kvraag er om. Als gij 't mij weigert, schande op uwe wetl Dan heeft Venetië's besluit geen kracht, 'k Sta voor mijn recht hier; antwoord, krijg ik het?" De Staat van Venetië zou te laken zijn, indien een wettig kontrakt tusschen koop lieden niet werd gehandhaafd. Ook Antonio zelf was het met deze algemeens denkwijze eens, en was bereid zijn borst aan het mes bloot te stellen, wanneer Shylock bij zijn eisch mocht blijven. Doch er komt hulp voor Antonio: Portia, als een doctor in de rechten gekleed. Een beroep op Shylock's godsdienstige gevoelens en menschenliefde baat niet; „Dan moet de Jood barmhartig zijn", oordeelt Portia. Doch de Jood zaet geen noodzaak daartoe; hij blijft onbewogen, star in zijn eisch: 'k Zweer bij mijn ziel, Dat er geen macht is in der menschen tong Die mij doet wanklen. 'k Houd mij aan 't kontrakt Volgens de akte moet het pond vleesch van den koopman afgesneden worden „het dichtst bij zijn hart". Zeker, dat pond vleesch behoorde Shylock toe; maar twee voorwaarden werden door de overeenkomst opgelegd, omdat daarvan geen gewag werd gemaakt: ten eerste mocht er geen enkele droppel bloed genomen worden, en ten twee de moest het gewicht haarfijn één enkel pond wezen; zóó stelt Portia het recht van Antonio zuiver tegenover dat van Shylock. Aan die eischen schoon recht valt niet te voldoen. Nu staat de Jood zelf bin nen het perk van een geschonden wet, want door het Venetiaansche wetboek werd be paald, dat, als bewezen werd, dat een vreem deling door rechtslreekschen of niet-recht- streekschen aanslag een of anderen burger naar het leven had gestaan, zijn goederen verbeurd waren en zijn leven op genade en ongenade aan den Doge was overgegeven. „Zoodoende was Shylock zóó ver gegaan, dat 't noodlottig voor hem was geworden, en de overeenkomst, die Antonio bedreigde, werd een beulenstrop om den nek van zijn vervolger". Streng en onmeedoogend wordt hem recht gedaan. Hij, de rijke Jood, wordt tot bede laar gemaakt en dubbel uitgestooten. Deze korte weergave van de episode waar aan het geheel zijn naam ontleent (De koop man van Venetië) toont de groote gaven van dezen dichter. Haat en liefde, sluwe bereke ning en sterke hartstocht weet hij op bij zondere wijze uit te beelden; de too-, van echt meegevoel ontbreekt evenmin als een wekroep tot eerlijkheid. De mensch zooals hij is die wordt door dezen meester ge- teekend. Wij kunnen deze bloemlezing uit Sha- kespeare's werk den lezer aanbevelen. Tot meer dan één opmerking geeft het geheele oeuvre van dezen dichter aanleiding; dat kan ook niet anders bij iemand, die een ge heel andere levens- en wereldbeschouwing aanhangt. Maar het beste en naar het ons voorkomt ook het meest gave, is in dezen bundel tot ons gebracht. En het is een rijk bezit, dat ons een blik geeft op den mensch aller tijden de visie eens kun stenaars. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. 0. E. Vrij naar het Engelsch. 12) o~- HOOFDSTUK VII. De vergadering. Vol verbazing keek Gloria rond, toen ze de groote zaal van „de Bevrijder" binnen trad. Ze had verwacht een groot, gemengd publiek voor zich te zien, zooals ze dat in Londen gewoon was geweest en dan een redevoering te hooren tegen de slavernij, die heel wat gemoederen in beweging zou brengen. Maar de banken waren slechts schaars bezet, slechts vrouwen, een paar blanke en eenige kleurlingen kwamen met ernstige gezichten zwijgend binnen en zochten zich een plaatsje. Het geheel gaf Gloria den indruk, dat de heele zaak mis lukt was en toch was dat niet het geval; slechts zij, die de omstandigheden kenden, waaronder deze vergadering gehouden zou worden, beseften, over hoeveel moed, hoe veel vastberadenheid de vrouwen, die hier aanwezig waren, beschikten. Ze kwamen, hoewel ze wisten, dat ze de kans liepen beleedigd en beschimpt te worden, zoo niet erger. Slechts enkelen met zeer veel geest kracht, hadden zich dan ook naar binnen gewaagd Ook Johnny was er, die voor zichtig tusschen de stoelenrijen doorschoof om het podium te bereiken. Zwijgend legde hij het briefje voor juffrouw Parker neer, die juist haar plaats als voorzitster aan de tafel op het platform had ingenomen. Voor haar lag een Bijbel, eenige papieren, een penhouder en een zwart marmeren inktstel. Gloria had zich naast juffrouw Parker neergezet. Ze voelde het als een ver nedering, dat geen van die „schepsels in de zaal haar eenige aandacht waardig keur den." „Waar is Garrison nu?" vroeg ze fluiste rend aan Mary, die het briefje las. Johnny had zich na de aflevering zoo gauw moge lijk verwijderd „Garrison kan niet komen", gaf Mary ten antwoord. „En Thompson?" ,HÜ za' ook niet aanwezig zijn." Gloria was boos en teleurgesteld. „Zijn dat nu leiders?" vroeg ze zich af. „Ze durven zich niet te vertoonen uit angst voor een volksmenigte en ze laten het aan een troepje volksvrouwen er is geen enkele dame tusschen over om den aan val te beginnen!" Na Garrison's mededeeling gelezen te heb ben, overhandigde Mary het epistel, zonder verder een woord over den inhoud te zeg gen aan een vriendin, wier donkere tint er op duidde, dat haar ouders of voorouders tot het negerras behoord hadden. Deze las het briefje. Een uitdrukking van schrik en verslagenheid kwam op haar gezicht „Zijt ge toch van plan de vergadering te doen plaats hebben, zuster", vroeg ze aan Mary Parker. „Ja zeker; ik heb mijn woord gegeven; een last is mij op de schouders gelegd: ik moet de boodschap overbrengen, die God me op droeg. Vijanden keeren zich tegen ons, dat was te wachten; doch we moeten op Hem ons vertrouwen stellen gaf hij Simon niet de 'iracht, om met een ezelskinnebak zijn vijanden te verslaan? Mijn zusters, laat ons bidden." Mary knielde en sprak een gebed uit terwijl buiten een vreemd onheilspellend ge luid als 'trommelen van een naderend on weer haar woorden begeleidde. Gloria moest of ze wilde of niet, naar de deur kijken, die trilde onder de hevige slagen; maar Mary wendde niet eenmaal het hoofd om. „Wat een geestkracht bezit deze vrouw!" dacht haar metgezellin onwillekeurig. Dan, als de vrouwen weer uit haar knie lende houding opstonden, begaf zich de deur en als een rivier, die zijn dijken verbreekt, stroomde de menigte de zaal binnen. „Waar is Thompson waar is de ellen dige Brit? Waar is die schooier van een Garrison?" schreeuwden rauwe stemmen dooreen. ,,Ze zijn niet hier", antwoordde Mary, rus tig neerziend op al die opgewonden, booze gezichten. „Ik weet niet, waar ze zijn." „Dat is een leugen!" riep een ruwe stem; maar in een oogenblik was die persoon tot zwijgen gebracht door een dreigend gemom pel van de opgewonden menigte. Want zelfs zij gevoelden eerbied voor deze vrouw, die nimmer zichzelf tellend, haar leven aan de menschheid gewijd had. Geen van de aan wezigen achtte Mary Parker tot een onwaar heid in staat. Haar kalme houding hield de redelooze massa in toom; ging er soms een stem op, om het gebouw te onderzoeken naar de beide gehate mannen, dan werd die stem dadelijk tot zwijgen gebracht.. Mary Parker zou nimmer een onwaarheid spreken en men was dan ook algemeen van gevoelen, dat Garrison en Thompson den nacht te baat hadden genomen om te ontsnappen, hetgeen ze ook ongetwijfeld gedaan zouden hebben, waren ze tijdig van het dreigend gevaar onderricht geweest. Toen het tumult een weinig bedaard was, trad Mary Parker naar voren en met haar heldere stem, die tot in de uithoeken van de zaal gehoord werd, sprak ze: „Broeders, ik ben gekomen om te zeggen, wat de Meester me opgedragen heeft Zoudt ge zoo vriendelijk willen zijn me niet te onderbreken, als ge wenscht toe te hooren of anders de zaal te verlaten?" Haar waardig optreden, de eerbied, die men haar toedroeg, hadden de gewenschte uitwerking. Ieder zweeg. Verscheidene man nen zochten zich een plaatsje op één van de lange banken, het werd doodstil in de zaal. Gloria, die verwacht had, een meeting te zullen bijwonen, zooals ze die in Engeland wel had medegemaakt bovendien, dat Garrison of Thompson zouden spreken, had zich voorgesteld, een van die opgewonden redevoeringen te hooren, waarin met felle kleuren de verschrikkingen van de slaver nij werden afgespiegeld. Niets van dat alles hoorde ze in Mary's toespraak. Degenen, tot wie ze sprak, kenden die verschrikkin gen en wreedheden maar al te goed. Ze sprak over den wortel, waaruit alle kwaad ontspringt eigenbelang, egoïsme Mary kleedde haar toespraak in op de wijze, zoo als men van een predikant verwacht zou hebben een korte preek, waarin gesmeekt werd om kracht en sterkte, om leiding van Eén, die machtiger is dan de mensch. Eigen liefde in plaats van liefde voor zijn even naaste, daaraan ging het menschdom mank, daar sproot de meeste ellende uit voort; het eigen ik, dat was de afgod, waarvoor de heele wereld zich boog. Slechts met enkele woorden sprak Mary over het eigenlijk doel van de vergadering. Ze zeide, dat hier de n u y di|s JS y Et fe 2 rsF^ gjs - fl m I* a I-s - CÖ UI U u UlUPfl - 0 ^S~! - «a o "g -9 8 S q> -rJ Is cd g ni h o l p, g a e 2 8 a> I 4 aj rH 12 g"0 c?.EÏ O ÖJ d ■w 013 "53 00 N fe ^9 bo - a u bo'3 tl T rfl li r«-^ wv r—«v CD aJ CD I -S fl to -2 S3 fe bi5>:2S^5"ta® 8« o p dfl fp-sp g 0:|W oj£ _cj O <D CO -*-> 9 b5SpS« to s o 2 ^2 5 9212 1 9 es 5 CÖ O) Q) nd tó m ,<D O ge üg <D O <D O bo GQ a> 00 jp 2 a> to bO O CD "I CD ZT J'g CD <c fp <b 60® 7? S a o <D bO u ce 2 S Ti Amerikaansche vrouwen bijeengekomen wa ren om te pleiten voor de verdrukten, om te bidden voor de vervolgden en te toonen, dat ze allen, van welk ras of welke kleur ook, die God had geschapen en voor wie Christus geleden had, als haar broeders be schouwden. Een gemompel, dat allengs aangroeide, steeg op uit de menigte. Het denkbeeld, om een neger op één lijn te stellen met een blanke, dat was velen te kras; en weer dreigde de storm los te breken. Maar Mary zonk op de knieën, vouwde de handen en sprak: Haat ons bidden". We kunnen niet herhalen, de ernstige smeekende woorden, waar de vrouwen mee instemden, en die de opstandige mannen als in een ban gevangen hielden. Zelfs de meest verharde onder hen voelde, dat Mary sprak tot Eén, Wiens aanwezigheid ieder voelde en dat gevoel drukte hen en deed hen eerbiedig zwijgen, al was het dan ook slechts voor eenige minuten. Zoo stil was het in de zaal, dat Garrison, zooals hij later ver telde, Mary's heldere, duidelijke stem op bet dak kon verstaan. Toen de vrouwen weer uit haar knielende houding opstonden, voelde Gloria, hoe een hand op haar arm gelegd werd. Ze wendde zich om en zag Pindar Poxnfret voor zich. Het viel haar op, dat zijn gelaat haar op dit oogenblik bijzonder edel en aantrekkelijk toescheen. „Kom, ga mee met me, Gloria! Neem me niet kwalijk, ik bedoelde juffrouw Girling; dit is geen plaats voor u", zeide de knappe jonge planter op ernstigen, dringenden toon. Alleen vrees voor uw veiligheid heeft me hier gebracht, waar ik nooit van plan was heen te gaan; maar als u in gevaar verkeert, dan wil ik mijn leven wagen, om u bij te staan. Ik smeek u, ga mee, mijn rijtuig wacht buiten. Het is gevaarlijk langer te dralen. Ziet u dan niet de dreiging, die op al die gezichten te lezen is?" (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Ds Abraham van de Velde. Een der Zeeuwsche predikanten, die in de verleden tijden, door zijn onverschrokken heid en kennis zeer veel bekendheid ver wierf, was Ds Abraham van de Velde, de bekende schrijver van het boek: „Keurstof fen over Jeremia". Wij willen echter niet op zijn verschillende theologische geschrif ten ingaan, maar alleen, als tot ons terrein behoorend, iets zeggen over zijn historisch werk: „De Wonderen des Allerhoogsten". In dit boek behandelt hij een schat van vader- landsche historie en het spreekt vanzelf, dat hij ook Zeeland niet heeft vergeten. In afwijking met andere historici, be schouwt hij alles in het licht van Gods lei ding. Gods vinger in de historie wordt steeds naar voren gebracht. Wij zouden het bijkans een geestelijke vaderlandsche geschiedenis kunnen noemen. In het jaar 1669 werd het voor het eerst uitgegeven en in 1733 en in 1833 herdrukt. Eenige jaren geleden is het xyeer opnieuw herdrukt, wel een bewijs, dat het boek nog steeds gevraagd wordt, al is de behandeling der stof verouderd. Aan deze eigenaardige Zeeuwsche figuur willen wij gaarne eenige regelen wijden. Hij was de zoon van Ds A. v. d. Velde, die in 1672 te Veen bij Gorinchem overleed. De jonge Abraham werd in Zeeland geboren. Hij was voorspoedig in alle opzichten en slaagde geregeld voor zijn ezamens. In 1640 verliet hij ons gewest, aangezien hij als predikant te Zevenhoven werd beroepen, vanwaar hij in datzelfde jaar nog naar Schoonhoven en in 1651 naar Utrecht ver trok, waar hij een trouwe wachter op Siona muren was. Hij genoot de algemeene achting en hij werd voor één der voortreffelijkste leeraars doch tevens voor een zeer streng en hevig bestraffer van alle schenders der Goddelijke geboden en ordinantiën gehouden. Hij, die z°f getrouw in den dienst des Heeren was, eischte van anderen eveneens getrouwheid en stond „zonder differentie van staat en persoon" de zonde en ongerechtigheid met kracht tegen. Volgens sommige schrijvers werd hij, ten gevolge van een hevig verschil met de ste delijke regeering over de inkomsten en de administratie van de bezittingen der vijf kapittelen, die geseculariseerd en welker be stuurders, vroeger geestelijken, toen wereld lijke personen waren, tegelijk met zij!n ambt genoot Ds J. Teelinck, door de regeering van de bediening ontzet. Hij mocht wel zijn titel behouden en zijn eigendommen, maar hem werd den 19den Juli 1660 de inwoning in de stad verboden. Dit was echter maar een vonnis voor den vorm. Hij moest worden weggewerkt en de naaste aanleiding tot dit vonnis was echter het volgende. Vaak had hij den regeerenden burgemees ter, een man, die ach veel aan het misbruik van sterken drank schuldig maakte en daar door groote ergernis in de stad gaf, streng onder vier oogen onderhouden. Helaas, de vermaningen hielpen niet en het werd eer erger dan beter met den burgervader. Ds v. d. Velde bracht dan ook deze zaak op den Kerkeraad en wist met zijn collega, Ds Teelinck, te bewerken, dat de burgemees ter gecensureerd werd. 't Spreekt vanzelf, dat dit een moedige, maar tevens opzienbarende daad was: Een burgemeester onder kerkelijke censuur zet ten en dit van den kansel afkondigen, was een ongehoorde zaak. De burgemeester was ten zeerste verbolgen over deze censuur "Wat meenden die predikanten wel? Hij en d- vroedschap zouden hen wel eens leeren, een zoo beleedigende daad in het publiek te durven bestaan. Men vergaderde snel en was' zóó boos op beide predikanten, dat men hen den 19den Juli gebood, de stad vóór zes uur en het geheele Sticht binnen 24 uur te verlaten. Onmiddellijk na het vernemen van deze beslissing, ontstond er een groote beroering in de stad en het vonnis baarde een alge meene verontwaardiging. De kerkeraad ver gaderde eveneens snel, nog op denzelfden dag en een deputatie werd afgevaardigd, met een attestatie, dat de beide leeraars ge zond in de leer en getrouw in hun dienst waren. Zij hadden niets dan hun plicht, die him van Godswege was opgelegd, vervuld. Het hielp echter niet! Ds v. d. Velde moést en zou weg. Zijn principiëel optreden was den burgemeester een doorn in het oog. De vermaning van den predikant kon hij maar niet verkroppen. Ds v. d. Velde begaf zich naar den burge meester en verzocht, zijn vertrek uit Utrecht zoolang te mogen uitstellen, totdat hij zijn kind, dat juist overleden was, te Utrecht begraven had. De ontaarde burgemeester weigerde echter pertinent aan Ds v. d. Velde permissie te verleenen zijn kind iets later te begraven, 't Moest maar vlug gebeuren, en, zoo duwde hij den bedroefden vader ruw toe, „dat hij wel zijn mestkar kon krijgen, om zijn kind naar het graf te brengen". De burgemeester ging zelfs nog een stapje verder. Zijn verbittering op den dominee was zóó groot, dal hij zich naar zijn buitenplaats aan de Vecht spoedde om. Ds v. d. Velde te zien voorbij varen, en hem dan nog eens flink te bespotten. Er staat echter in de Heilige Schrift een woord, dat ook hier van toepassing was, n.l.: „God laat Zich niet bespotten", en: „die des Heeren volk aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan". Op den gewonen tijd voer de schuit zijne buitenplaats voorbij, doch op hetzelfde oogenblik, dat de burgemeester gereed stond den predikant, die er zich in bevond, met smaadredenen te bejegenen, trof hem een beroerte. De tuinman, zulks ziende, riep den knecht en beiden wisten niets beters te doen, dan hem terstond naar de stad te brengen. Daar echter de paarden in de weide waren en het halen en aanspannen te lang op zou houden en de mestkar bij de hand was, legden zij hem er op. Voordat hij Utrecht bereikt had, was hij reeds overleden Zoo wreekte God de snoodheid van dezen goddeloozen aristocraat. (Slot volgt). TJTT Liefde en gehoorzaamheid. Meent een lezer soms, dat die twee niets met elkaar te maken hebben? Dan is mijn antwoord: indien gij dat werkelijk denkt, dan zie ik daarin de oorzaak van uw klacht over het schier onmogelijke van de opvoe ding. En als ge dat volhoudt, dan behoeft ge op niet veel schoone vruchten van uw opvoedende arbeid te rekenen. Want die twee, liefde en gehoorzaamheid, staan (be- hooren te staan althans) in onlosmakelijk verband met elkaar. En dat te vergeten, wreekt zich; zal pijn en teleurstelling veroor zaken. Misschien oordeelt een ander: nu ja, liefde en gehoorzaamheid, het is goed en wel. Maar gehoorzaamheid moet dan toch vooraf gaan! Ik zeg altijd maar: gehoorzaamheid is de eerste plicht der jeugd! Daar is veel waars in. En ik zie kans, dat goed te helpen verdedigen. En toch héb i'k boven dit stukje met opzet de liefde voorop gezet en de gehoorzaamheid laten volgen. Want ik geloof, dat het 't allerbeste is, wan neer de gehoorzaamheid gedragen wordt door liefde. Zeker, zeker, het is waar, onze kinderen moeten gehoorzamen en liefhebben; beter: liefhebben en gehoorzamen. Dat zijn ze ver plicht, zonder het recht te hebben, voor waarden te stellen, onvoorwaardelijk dus. Maar een andere waarheid staat daar on middellijk naast, van niet minder waarde en gewicht. En dat is deze: ook de opvoeder moet beginnen met lief te hébben. Zeker, bi| mag gehoorzaamheid eischen. Maar van hem mag met recht gelden de eisch: gij moet allereerst liefhebben. De liefde is de meeste: dat is ook naar luid van de Heilige Schrift. En nu is dit zoo erg: vele opvoeders, voor al de strenge opvoeders en die graag als zoo danig willen doorgaan, vergeten dit maar al te lichtvaardig. O, wat is dat jammer! Wat maken zij het zich zelven daardoor moeilijk en al maar moeilijkerl En wat staan zij zelf het kind vaak in de weg om gemakkelijk te kunnen gehoorzamenl Heb lief, uw eigen kind en uw pupil, uw leerling; en laat die liefde niet gedoofd wor den door wat dan ook. Zoo zult ge liefde opwekken en versterken bij uw 'kinderen, zij het soms moeitevol en na een lange weg van zorg en strijd. Héb lief met geduld en wijs heid: en de gehoorzaamheid zal een gemak kelijker weg vinden. Sterker nog: de gehoor^ zaamheid zal, onder Gods zegen, niet kun nen uitblijven. Want de 'liefde is sterk, zij overwint alles. Vooral als bet een biddende, echte liefde is. Ja, ik weet het wel: dat is niet makkelijk. Dat eischt vaak heel wat zelfverloochening. En een goede dosis eigenliefde moet dan overboord. Maar de vrucht is heerlijk en schoon1 Menig ouder eischt gehoorzaamheid, en terecht 1 Onvoorwaardelijk! Maar als hij ver zuimt, het andere er bij in praktijk te bren gen, dan doet hij als de metselaar, die de eteenen netjes opmetselt, doch bij het zich omdraaien zóó onvoorzichtig tegen zijn met selwerk stoot, dat alles weer los en verkeerd komt te liggen. Strenge heeren regeeren niet langt Dat is altijd waar, als er de liefde bij ontbreekt. 'Maar als de liefde grondslag is, en altijd weer doorschemert, voelbaar en tastbaar is: dan mogen en kunnen ook de eischen streng zijn. Wonderlijk: maar dan wordt die ge strengheid minder gevoeld, nooit als wille keurige hardheid aangemerkt. Sterker nog: dan past een streng volgehouden billijke eisch geheel in dat kader van de liefdesfeer. Als het dan anders was, dan zon de liefde in twijfel getrokken worden. Welnu dan, hond die band vast van liefde en gehoorzaamheid I OPVOEDER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8