feii P.° r.«5.Ê||!j4
I
K
UI
UI
,3 ss o -s "v 0 a E b«'
ss-a ^t^sSsa-as
"-§ li
afs
1^
■M
1
«"SSSllinJ;
lil
Voor Vrijheid en Recht
«4»!si-s*- S
ib!53{i
1.9^ ii
e
s
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
Tl
Jiv*11 Sas^-S s 8* s s
s
■SS-R-OT
H rj
w O) p, v
g o
IöSSrta5 -S-2ri®S§8^§
3 i2 -ts 9 M
$6^ -§ rt d C 5 bfi-g h d
-T?
I "3
3
2 K
O
O
p
™- -
C <a
c .2
j *j
H 00
B 5
s
5
2 W
o p
o
P«
•H
CS
03
E
E
3
C
-#-»
O
TT
fc>
■s^pJ'3^,hoF<Sf-Isso^.g
■a o 2 S'Q^-9a'&®^.rj®>8 a-a
Tg S 43 bfl rl d T* ^feri P< .9 «Ti
3 -5-3 3a
a 63 1" y1 <s fe
A Sg*W35'gs g g MJ
'd Si o 5
s W
X3
=a
<D -
fco aT 9 -"d
fe-S-Xp
d M
3
f- bo
Si a
a fe
O -♦-»
a"a2"-a g-g
Og.,% r 'r* ri
8 si a J3^-a fij S
Üt-tfl8 ®s 1
L .rt Q> ffl
P..3
bO
■a15 3 s .a s
fl bc<£l Ü>4& C.9
r) 0>
8
M c3
cö H
r 0 a
koopman van Venetië; Koning Lear; Het
Winterverhaaltje; Hamlet; Prins van Dene
marken; Zooals ge T wenscht; Macbeth; Een
Midzomenachtdroom; ulius Caesar; Een
komedie vol vergissing n; Romeo en Julia;
De Storm.
Hoe treffend weet de dichter sluwheid en
genotzucht, wreedheid en toorn te schilde
ren! Wanneer wij zijn „Koopman van Vene-
Lë" lezen, treft ons telkens weer de zuivere
visie van dezen kunstenaar op Shylock, den
Jood. Diens felle haat, diens sluwe wreed
heid is prachtig uitgebeeld; maar ook de
duldzaamheid, die den Jood is aangeboren,
en het kalm wachten op wraak.
Zijn bittere vijandschap tegen den koop
man Antonio is groot; was hij niet uitver
koren als doel voor Antonio's verachting?
Maar eindelijk keeren de kansen: de trot-
sche en rijke koopman vraagt Shylock geld
ter leen.
Shylocks plan is sluw: „Hij wou geen
rente vragen, maar hij bedong, dat een over
eenkomst formeel bij een notaris zou opge
maakt worden, inhoudend, dat als de koop
man Antonio in gebreke bleef dien dag over
drie maanden de som van drieduizend
dukaten te betalen, de verbeurte zou zijn:
Een pond, daarmee gelijkstaand, van uw
vleesch,
Dat mag gesneden worden uit dat deel
Van uw mooi lichaam waar het mij behaagt
Het was een vreemde, maar vroolijka
grap, want een pond menschenvleesch, ge
nomen uit een mensch, is niet zooveel waard
of voordeelig als schapen-, rund- of geiten-
vleesch, en daarom zou Shylock er waar
schijnlijk weinig profijt van hebben. Toch
kon het, met een wreed hart er achter, een
doodelijke zaak voor Antonio worden
De dag komt; Antonio kan niet betalen,
wordt in de gevangenis geworpen. Zoo is hij
aan Shylock overgeleverd; deze weet van
geen genade:
,,'tPond vleesch, dat 'k van hem eisch
Is duur gekocht: 'tis mijne en 'kvraag er
om.
Als gij 't mij weigert, schande op uwe wetl
Dan heeft Venetië's besluit geen kracht,
'k Sta voor mijn recht hier; antwoord, krijg
ik het?"
De Staat van Venetië zou te laken zijn,
indien een wettig kontrakt tusschen koop
lieden niet werd gehandhaafd. Ook Antonio
zelf was het met deze algemeens denkwijze
eens, en was bereid zijn borst aan het mes
bloot te stellen, wanneer Shylock bij zijn
eisch mocht blijven.
Doch er komt hulp voor Antonio: Portia,
als een doctor in de rechten gekleed. Een
beroep op Shylock's godsdienstige gevoelens
en menschenliefde baat niet; „Dan moet de
Jood barmhartig zijn", oordeelt Portia. Doch
de Jood zaet geen noodzaak daartoe; hij
blijft onbewogen, star in zijn eisch:
'k Zweer bij mijn ziel,
Dat er geen macht is in der menschen tong
Die mij doet wanklen. 'k Houd mij aan 't
kontrakt
Volgens de akte moet het pond vleesch
van den koopman afgesneden worden „het
dichtst bij zijn hart". Zeker, dat pond
vleesch behoorde Shylock toe; maar twee
voorwaarden werden door de overeenkomst
opgelegd, omdat daarvan geen gewag werd
gemaakt: ten eerste mocht er geen enkele
droppel bloed genomen worden, en ten twee
de moest het gewicht haarfijn één enkel
pond wezen; zóó stelt Portia het recht
van Antonio zuiver tegenover dat van
Shylock.
Aan die eischen schoon recht valt
niet te voldoen. Nu staat de Jood zelf bin
nen het perk van een geschonden wet, want
door het Venetiaansche wetboek werd be
paald, dat, als bewezen werd, dat een vreem
deling door rechtslreekschen of niet-recht-
streekschen aanslag een of anderen burger
naar het leven had gestaan, zijn goederen
verbeurd waren en zijn leven op genade en
ongenade aan den Doge was overgegeven.
„Zoodoende was Shylock zóó ver gegaan,
dat 't noodlottig voor hem was geworden,
en de overeenkomst, die Antonio bedreigde,
werd een beulenstrop om den nek van zijn
vervolger".
Streng en onmeedoogend wordt hem recht
gedaan. Hij, de rijke Jood, wordt tot bede
laar gemaakt en dubbel uitgestooten.
Deze korte weergave van de episode waar
aan het geheel zijn naam ontleent (De koop
man van Venetië) toont de groote gaven van
dezen dichter. Haat en liefde, sluwe bereke
ning en sterke hartstocht weet hij op bij
zondere wijze uit te beelden; de too-, van
echt meegevoel ontbreekt evenmin als een
wekroep tot eerlijkheid. De mensch zooals
hij is die wordt door dezen meester ge-
teekend.
Wij kunnen deze bloemlezing uit Sha-
kespeare's werk den lezer aanbevelen. Tot
meer dan één opmerking geeft het geheele
oeuvre van dezen dichter aanleiding; dat
kan ook niet anders bij iemand, die een ge
heel andere levens- en wereldbeschouwing
aanhangt. Maar het beste en naar het
ons voorkomt ook het meest gave, is in
dezen bundel tot ons gebracht. En het is een
rijk bezit, dat ons een blik geeft op den
mensch aller tijden de visie eens kun
stenaars.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika.
Door A. L. 0. E.
Vrij naar het Engelsch.
12) o~-
HOOFDSTUK VII.
De vergadering.
Vol verbazing keek Gloria rond, toen ze
de groote zaal van „de Bevrijder" binnen
trad. Ze had verwacht een groot, gemengd
publiek voor zich te zien, zooals ze dat in
Londen gewoon was geweest en dan een
redevoering te hooren tegen de slavernij,
die heel wat gemoederen in beweging zou
brengen. Maar de banken waren slechts
schaars bezet, slechts vrouwen, een paar
blanke en eenige kleurlingen kwamen met
ernstige gezichten zwijgend binnen en
zochten zich een plaatsje. Het geheel gaf
Gloria den indruk, dat de heele zaak mis
lukt was en toch was dat niet het geval;
slechts zij, die de omstandigheden kenden,
waaronder deze vergadering gehouden zou
worden, beseften, over hoeveel moed, hoe
veel vastberadenheid de vrouwen, die hier
aanwezig waren, beschikten. Ze kwamen,
hoewel ze wisten, dat ze de kans liepen
beleedigd en beschimpt te worden, zoo niet
erger. Slechts enkelen met zeer veel geest
kracht, hadden zich dan ook naar binnen
gewaagd Ook Johnny was er, die voor
zichtig tusschen de stoelenrijen doorschoof
om het podium te bereiken. Zwijgend legde
hij het briefje voor juffrouw Parker neer,
die juist haar plaats als voorzitster aan
de tafel op het platform had ingenomen.
Voor haar lag een Bijbel, eenige papieren,
een penhouder en een zwart marmeren
inktstel. Gloria had zich naast juffrouw
Parker neergezet. Ze voelde het als een ver
nedering, dat geen van die „schepsels in de
zaal haar eenige aandacht waardig keur
den."
„Waar is Garrison nu?" vroeg ze fluiste
rend aan Mary, die het briefje las. Johnny
had zich na de aflevering zoo gauw moge
lijk verwijderd
„Garrison kan niet komen", gaf Mary ten
antwoord.
„En Thompson?"
,HÜ za' ook niet aanwezig zijn."
Gloria was boos en teleurgesteld.
„Zijn dat nu leiders?" vroeg ze zich af.
„Ze durven zich niet te vertoonen uit angst
voor een volksmenigte en ze laten het aan
een troepje volksvrouwen er is geen
enkele dame tusschen over om den aan
val te beginnen!"
Na Garrison's mededeeling gelezen te heb
ben, overhandigde Mary het epistel, zonder
verder een woord over den inhoud te zeg
gen aan een vriendin, wier donkere tint er
op duidde, dat haar ouders of voorouders
tot het negerras behoord hadden. Deze las
het briefje. Een uitdrukking van schrik en
verslagenheid kwam op haar gezicht
„Zijt ge toch van plan de vergadering te
doen plaats hebben, zuster", vroeg ze aan
Mary Parker.
„Ja zeker; ik heb mijn woord gegeven; een
last is mij op de schouders gelegd: ik moet
de boodschap overbrengen, die God me op
droeg. Vijanden keeren zich tegen ons, dat
was te wachten; doch we moeten op Hem
ons vertrouwen stellen gaf hij Simon
niet de 'iracht, om met een ezelskinnebak
zijn vijanden te verslaan? Mijn zusters,
laat ons bidden."
Mary knielde en sprak een gebed uit
terwijl buiten een vreemd onheilspellend ge
luid als 'trommelen van een naderend on
weer haar woorden begeleidde. Gloria moest
of ze wilde of niet, naar de deur kijken, die
trilde onder de hevige slagen; maar Mary
wendde niet eenmaal het hoofd om. „Wat
een geestkracht bezit deze vrouw!" dacht
haar metgezellin onwillekeurig.
Dan, als de vrouwen weer uit haar knie
lende houding opstonden, begaf zich de deur
en als een rivier, die zijn dijken verbreekt,
stroomde de menigte de zaal binnen.
„Waar is Thompson waar is de ellen
dige Brit? Waar is die schooier van een
Garrison?" schreeuwden rauwe stemmen
dooreen.
,,Ze zijn niet hier", antwoordde Mary, rus
tig neerziend op al die opgewonden, booze
gezichten. „Ik weet niet, waar ze zijn."
„Dat is een leugen!" riep een ruwe stem;
maar in een oogenblik was die persoon tot
zwijgen gebracht door een dreigend gemom
pel van de opgewonden menigte. Want zelfs
zij gevoelden eerbied voor deze vrouw, die
nimmer zichzelf tellend, haar leven aan de
menschheid gewijd had. Geen van de aan
wezigen achtte Mary Parker tot een onwaar
heid in staat. Haar kalme houding hield
de redelooze massa in toom; ging er soms
een stem op, om het gebouw te onderzoeken
naar de beide gehate mannen, dan werd
die stem dadelijk tot zwijgen gebracht..
Mary Parker zou nimmer een onwaarheid
spreken en men was dan ook algemeen
van gevoelen, dat Garrison en Thompson
den nacht te baat hadden genomen om te
ontsnappen, hetgeen ze ook ongetwijfeld
gedaan zouden hebben, waren ze tijdig van
het dreigend gevaar onderricht geweest.
Toen het tumult een weinig bedaard was,
trad Mary Parker naar voren en met haar
heldere stem, die tot in de uithoeken van
de zaal gehoord werd, sprak ze:
„Broeders, ik ben gekomen om te zeggen,
wat de Meester me opgedragen heeft Zoudt
ge zoo vriendelijk willen zijn me niet te
onderbreken, als ge wenscht toe te hooren
of anders de zaal te verlaten?"
Haar waardig optreden, de eerbied, die
men haar toedroeg, hadden de gewenschte
uitwerking. Ieder zweeg. Verscheidene man
nen zochten zich een plaatsje op één van
de lange banken, het werd doodstil in de
zaal.
Gloria, die verwacht had, een meeting te
zullen bijwonen, zooals ze die in Engeland
wel had medegemaakt bovendien, dat
Garrison of Thompson zouden spreken, had
zich voorgesteld, een van die opgewonden
redevoeringen te hooren, waarin met felle
kleuren de verschrikkingen van de slaver
nij werden afgespiegeld. Niets van dat alles
hoorde ze in Mary's toespraak. Degenen,
tot wie ze sprak, kenden die verschrikkin
gen en wreedheden maar al te goed. Ze
sprak over den wortel, waaruit alle kwaad
ontspringt eigenbelang, egoïsme Mary
kleedde haar toespraak in op de wijze, zoo
als men van een predikant verwacht zou
hebben een korte preek, waarin gesmeekt
werd om kracht en sterkte, om leiding van
Eén, die machtiger is dan de mensch. Eigen
liefde in plaats van liefde voor zijn even
naaste, daaraan ging het menschdom mank,
daar sproot de meeste ellende uit voort;
het eigen ik, dat was de afgod, waarvoor de
heele wereld zich boog. Slechts met enkele
woorden sprak Mary over het eigenlijk doel
van de vergadering. Ze zeide, dat hier de
n u y di|s JS y Et
fe 2
rsF^
gjs - fl
m I* a I-s
-
CÖ
UI U u UlUPfl
- 0
^S~!
-
«a o "g
-9 8 S
q> -rJ Is cd g
ni h o l
p, g
a e 2
8 a> I
4
aj rH
12
g"0
c?.EÏ
O ÖJ d
■w
013 "53
00 N fe ^9
bo - a u bo'3
tl T rfl li r«-^ wv r—«v
CD
aJ
CD
I -S fl to
-2
S3 fe
bi5>:2S^5"ta®
8« o p dfl fp-sp
g
0:|W oj£
_cj O <D
CO -*->
9
b5SpS«
to s o 2
^2 5 9212
1 9 es
5 CÖ O) Q)
nd tó m
,<D O
ge
üg
<D O
<D O
bo GQ
a>
00 jp
2
a> to
bO
O
CD
"I
CD ZT
J'g
CD
<c fp
<b
60® 7?
S
a o
<D
bO
u ce
2
S
Ti
Amerikaansche vrouwen bijeengekomen wa
ren om te pleiten voor de verdrukten, om
te bidden voor de vervolgden en te toonen,
dat ze allen, van welk ras of welke kleur
ook, die God had geschapen en voor wie
Christus geleden had, als haar broeders be
schouwden.
Een gemompel, dat allengs aangroeide,
steeg op uit de menigte. Het denkbeeld,
om een neger op één lijn te stellen met een
blanke, dat was velen te kras; en weer
dreigde de storm los te breken. Maar Mary
zonk op de knieën, vouwde de handen en
sprak: Haat ons bidden".
We kunnen niet herhalen, de ernstige
smeekende woorden, waar de vrouwen mee
instemden, en die de opstandige mannen
als in een ban gevangen hielden. Zelfs de
meest verharde onder hen voelde, dat Mary
sprak tot Eén, Wiens aanwezigheid ieder
voelde en dat gevoel drukte hen en deed
hen eerbiedig zwijgen, al was het dan ook
slechts voor eenige minuten. Zoo stil was het
in de zaal, dat Garrison, zooals hij later ver
telde, Mary's heldere, duidelijke stem op
bet dak kon verstaan.
Toen de vrouwen weer uit haar knielende
houding opstonden, voelde Gloria, hoe een
hand op haar arm gelegd werd. Ze wendde
zich om en zag Pindar Poxnfret voor zich.
Het viel haar op, dat zijn gelaat haar op
dit oogenblik bijzonder edel en aantrekkelijk
toescheen.
„Kom, ga mee met me, Gloria! Neem me
niet kwalijk, ik bedoelde juffrouw Girling;
dit is geen plaats voor u", zeide de knappe
jonge planter op ernstigen, dringenden toon.
Alleen vrees voor uw veiligheid heeft me hier
gebracht, waar ik nooit van plan was heen
te gaan; maar als u in gevaar verkeert,
dan wil ik mijn leven wagen, om u bij te
staan. Ik smeek u, ga mee, mijn rijtuig
wacht buiten. Het is gevaarlijk langer te
dralen. Ziet u dan niet de dreiging, die op
al die gezichten te lezen is?"
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
Ds Abraham van de Velde.
Een der Zeeuwsche predikanten, die in de
verleden tijden, door zijn onverschrokken
heid en kennis zeer veel bekendheid ver
wierf, was Ds Abraham van de Velde, de
bekende schrijver van het boek: „Keurstof
fen over Jeremia". Wij willen echter niet
op zijn verschillende theologische geschrif
ten ingaan, maar alleen, als tot ons terrein
behoorend, iets zeggen over zijn historisch
werk: „De Wonderen des Allerhoogsten". In
dit boek behandelt hij een schat van vader-
landsche historie en het spreekt vanzelf, dat
hij ook Zeeland niet heeft vergeten.
In afwijking met andere historici, be
schouwt hij alles in het licht van Gods lei
ding. Gods vinger in de historie wordt steeds
naar voren gebracht. Wij zouden het bijkans
een geestelijke vaderlandsche geschiedenis
kunnen noemen. In het jaar 1669 werd het
voor het eerst uitgegeven en in 1733 en in
1833 herdrukt. Eenige jaren geleden is het
xyeer opnieuw herdrukt, wel een bewijs, dat
het boek nog steeds gevraagd wordt, al is
de behandeling der stof verouderd.
Aan deze eigenaardige Zeeuwsche figuur
willen wij gaarne eenige regelen wijden.
Hij was de zoon van Ds A. v. d. Velde,
die in 1672 te Veen bij Gorinchem overleed.
De jonge Abraham werd in Zeeland geboren.
Hij was voorspoedig in alle opzichten en
slaagde geregeld voor zijn ezamens. In 1640
verliet hij ons gewest, aangezien hij als
predikant te Zevenhoven werd beroepen,
vanwaar hij in datzelfde jaar nog naar
Schoonhoven en in 1651 naar Utrecht ver
trok, waar hij een trouwe wachter op Siona
muren was.
Hij genoot de algemeene achting en hij
werd voor één der voortreffelijkste leeraars
doch tevens voor een zeer streng en hevig
bestraffer van alle schenders der Goddelijke
geboden en ordinantiën gehouden. Hij, die
z°f getrouw in den dienst des Heeren was,
eischte van anderen eveneens getrouwheid
en stond „zonder differentie van staat en
persoon" de zonde en ongerechtigheid met
kracht tegen.
Volgens sommige schrijvers werd hij, ten
gevolge van een hevig verschil met de ste
delijke regeering over de inkomsten en de
administratie van de bezittingen der vijf
kapittelen, die geseculariseerd en welker be
stuurders, vroeger geestelijken, toen wereld
lijke personen waren, tegelijk met zij!n ambt
genoot Ds J. Teelinck, door de regeering
van de bediening ontzet. Hij mocht wel zijn
titel behouden en zijn eigendommen, maar
hem werd den 19den Juli 1660 de inwoning
in de stad verboden.
Dit was echter maar een vonnis voor den
vorm. Hij moest worden weggewerkt
en de naaste aanleiding tot dit vonnis was
echter het volgende.
Vaak had hij den regeerenden burgemees
ter, een man, die ach veel aan het misbruik
van sterken drank schuldig maakte en daar
door groote ergernis in de stad gaf, streng
onder vier oogen onderhouden. Helaas, de
vermaningen hielpen niet en het werd eer
erger dan beter met den burgervader.
Ds v. d. Velde bracht dan ook deze zaak
op den Kerkeraad en wist met zijn collega,
Ds Teelinck, te bewerken, dat de burgemees
ter gecensureerd werd.
't Spreekt vanzelf, dat dit een moedige,
maar tevens opzienbarende daad was: Een
burgemeester onder kerkelijke censuur zet
ten en dit van den kansel afkondigen, was
een ongehoorde zaak. De burgemeester was
ten zeerste verbolgen over deze censuur "Wat
meenden die predikanten wel? Hij en d-
vroedschap zouden hen wel eens leeren, een
zoo beleedigende daad in het publiek te
durven bestaan. Men vergaderde snel en
was' zóó boos op beide predikanten, dat men
hen den 19den Juli gebood, de stad vóór zes
uur en het geheele Sticht binnen 24 uur te
verlaten.
Onmiddellijk na het vernemen van deze
beslissing, ontstond er een groote beroering
in de stad en het vonnis baarde een alge
meene verontwaardiging. De kerkeraad ver
gaderde eveneens snel, nog op denzelfden
dag en een deputatie werd afgevaardigd,
met een attestatie, dat de beide leeraars ge
zond in de leer en getrouw in hun dienst
waren. Zij hadden niets dan hun plicht, die
him van Godswege was opgelegd, vervuld.
Het hielp echter niet! Ds v. d. Velde
moést en zou weg. Zijn principiëel optreden
was den burgemeester een doorn in het oog.
De vermaning van den predikant kon hij
maar niet verkroppen.
Ds v. d. Velde begaf zich naar den burge
meester en verzocht, zijn vertrek uit Utrecht
zoolang te mogen uitstellen, totdat hij zijn
kind, dat juist overleden was, te Utrecht
begraven had. De ontaarde burgemeester
weigerde echter pertinent aan Ds v. d. Velde
permissie te verleenen zijn kind iets later
te begraven, 't Moest maar vlug gebeuren,
en, zoo duwde hij den bedroefden vader
ruw toe, „dat hij wel zijn mestkar kon
krijgen, om zijn kind naar het graf te
brengen".
De burgemeester ging zelfs nog een stapje
verder.
Zijn verbittering op den dominee was
zóó groot, dal hij zich naar zijn buitenplaats
aan de Vecht spoedde om. Ds v. d. Velde
te zien voorbij varen, en hem dan nog eens
flink te bespotten.
Er staat echter in de Heilige Schrift een
woord, dat ook hier van toepassing was,
n.l.: „God laat Zich niet bespotten", en:
„die des Heeren volk aanraakt, die raakt
Zijn oogappel aan".
Op den gewonen tijd voer de schuit zijne
buitenplaats voorbij, doch op hetzelfde
oogenblik, dat de burgemeester gereed stond
den predikant, die er zich in bevond, met
smaadredenen te bejegenen, trof hem een
beroerte.
De tuinman, zulks ziende, riep den knecht
en beiden wisten niets beters te doen, dan
hem terstond naar de stad te brengen. Daar
echter de paarden in de weide waren en
het halen en aanspannen te lang op zou
houden en de mestkar bij de hand was,
legden zij hem er op.
Voordat hij Utrecht bereikt had, was hij
reeds overleden
Zoo wreekte God de snoodheid van dezen
goddeloozen aristocraat.
(Slot volgt).
TJTT
Liefde en gehoorzaamheid.
Meent een lezer soms, dat die twee niets
met elkaar te maken hebben? Dan is mijn
antwoord: indien gij dat werkelijk denkt,
dan zie ik daarin de oorzaak van uw klacht
over het schier onmogelijke van de opvoe
ding. En als ge dat volhoudt, dan behoeft
ge op niet veel schoone vruchten van uw
opvoedende arbeid te rekenen. Want die
twee, liefde en gehoorzaamheid, staan (be-
hooren te staan althans) in onlosmakelijk
verband met elkaar. En dat te vergeten,
wreekt zich; zal pijn en teleurstelling veroor
zaken.
Misschien oordeelt een ander: nu ja, liefde
en gehoorzaamheid, het is goed en wel. Maar
gehoorzaamheid moet dan toch vooraf gaan!
Ik zeg altijd maar: gehoorzaamheid is de
eerste plicht der jeugd!
Daar is veel waars in. En ik zie kans, dat
goed te helpen verdedigen. En toch héb i'k
boven dit stukje met opzet de liefde voorop
gezet en de gehoorzaamheid laten volgen.
Want ik geloof, dat het 't allerbeste is, wan
neer de gehoorzaamheid gedragen wordt
door liefde.
Zeker, zeker, het is waar, onze kinderen
moeten gehoorzamen en liefhebben; beter:
liefhebben en gehoorzamen. Dat zijn ze ver
plicht, zonder het recht te hebben, voor
waarden te stellen, onvoorwaardelijk dus.
Maar een andere waarheid staat daar on
middellijk naast, van niet minder waarde en
gewicht. En dat is deze: ook de opvoeder
moet beginnen met lief te hébben. Zeker, bi|
mag gehoorzaamheid eischen. Maar van hem
mag met recht gelden de eisch: gij moet
allereerst liefhebben. De liefde is de meeste:
dat is ook naar luid van de Heilige Schrift.
En nu is dit zoo erg: vele opvoeders, voor
al de strenge opvoeders en die graag als zoo
danig willen doorgaan, vergeten dit maar al
te lichtvaardig. O, wat is dat jammer! Wat
maken zij het zich zelven daardoor moeilijk
en al maar moeilijkerl En wat staan zij zelf
het kind vaak in de weg om gemakkelijk te
kunnen gehoorzamenl
Heb lief, uw eigen kind en uw pupil, uw
leerling; en laat die liefde niet gedoofd wor
den door wat dan ook. Zoo zult ge liefde
opwekken en versterken bij uw 'kinderen, zij
het soms moeitevol en na een lange weg van
zorg en strijd. Héb lief met geduld en wijs
heid: en de gehoorzaamheid zal een gemak
kelijker weg vinden. Sterker nog: de gehoor^
zaamheid zal, onder Gods zegen, niet kun
nen uitblijven. Want de 'liefde is sterk, zij
overwint alles. Vooral als bet een biddende,
echte liefde is.
Ja, ik weet het wel: dat is niet makkelijk.
Dat eischt vaak heel wat zelfverloochening.
En een goede dosis eigenliefde moet dan
overboord. Maar de vrucht is heerlijk en
schoon1
Menig ouder eischt gehoorzaamheid, en
terecht 1 Onvoorwaardelijk! Maar als hij ver
zuimt, het andere er bij in praktijk te bren
gen, dan doet hij als de metselaar, die de
eteenen netjes opmetselt, doch bij het zich
omdraaien zóó onvoorzichtig tegen zijn met
selwerk stoot, dat alles weer los en verkeerd
komt te liggen.
Strenge heeren regeeren niet langt Dat is
altijd waar, als er de liefde bij ontbreekt.
'Maar als de liefde grondslag is, en altijd
weer doorschemert, voelbaar en tastbaar is:
dan mogen en kunnen ook de eischen streng
zijn. Wonderlijk: maar dan wordt die ge
strengheid minder gevoeld, nooit als wille
keurige hardheid aangemerkt. Sterker nog:
dan past een streng volgehouden billijke
eisch geheel in dat kader van de liefdesfeer.
Als het dan anders was, dan zon de liefde
in twijfel getrokken worden.
Welnu dan, hond die band vast van liefde
en gehoorzaamheid I
OPVOEDER.