a
s
a
Li
E
Li
- T
a n
TT^a
1 «1
.S a I s.3
=srs
1 8
1
Of 3 5
-J3W §1 w
If £5§
a -* a
B'-g S-S S
Voor Vrijheid en Recht
Uit het Zeeuwsch Verleden
door A. M. WESSELSL
s
5
o
m T
-5
S w
P,
d a tmmM
0
0)
-* CU
n
E
E
3
a
C
Cm
•H
O
Tpgr
d *5 S
"5 3 .2 -* 2
o 0.35
5 3^2^
ög^lê-asgi
'd tJ
§:8*g
•sfse|
•s feg®.§
CO
0»
a
0»
X
pTIf^
fi.3f, 2 a
0 W
*2 I a I .a i
|®5
ho 3 -3
-a o
-W-w.s
o .9 *3
§3-° g-g >5
fl-a"0 S'&s |.sl
s 8
s~. S'ga-I If"3 Ö5
J g^'-S
M ai
O 9 t! fl
'2 o 45 J o
4 "W -CJ HH
to S g
t! nl t> -
•-S M dj*»
S rS §1
a gw S3 g
CO P< GQ to
5°
u w rt,
°fc 2^5
®5 M o
«3 si
rQ M
o
g«is
a N T-i
Eeaa wonderlijke tijd wacht hem; gesprek
ken met den gevangenis-directeur, met den
geestelijke. De eerste «elf door zijn vrouw
bedrogen wil Paolin bewegen tot een ver
zoening met zijn vrout -; doch hij weigert
hardnekkig elke toenaaering.
Eenige vrijheid wordt hem vergund. Dodh
de eerste dag buiten de geva agenia ziet hjj
zijn kans 6c-hoon, vlucht. Men vindt hem niet
- hij is vrij. Weg van Elba, denkt hij; da
vrijheid lokt hem. Maar als hij bedenkt, dat
Rosa dan den zes-en-twintigsten Mei 1922
voor niets naar Elba komt, tevergeefs aan
de gevangenispoort op hem wachten zal, gaat
hij vrijwillig terug. Zoo zeker ia hij van
baar komen; de gevangenis trotseert hij er
voor.
Zijn vlucht verlengt zijn straftijd. Nieuwe
zorg; op den afgesproken dag nog niet vrül
Maar de directeur belooft hem: hij zal een
wachter doen uitzien om de vrouw als zij
kwam in te lichten. Zoo zou Rosa den
nieuwen datum vernemen: 6 Januari 1923.
Doch geen verlenging van den straftijd
ondergaat hij. Een algemeene amnestie kwam
zijn straf met tien maanden bekorten. „Be
gin Maart was hij vrij! Drie maanden vroe
ger dan de groote dag van zijn droomen"
Vrij! En dan de datum die Ihem als zijn
geluksster wonk: 26 Meil Al naar de maand
Mei vorderde, werd Paolin onrustiger.
Op den grooten dag wacht hij bij alle boo
ten. Met de laatste komt zij
Een eigen huishouden zetten zij op.
„Paolin werkt als een paard, en hij had
geluk bij zijn werk, omdat het geluk in 'hem
stak als een magneet-"
Alles is zon, alles is vreugde. Een groot
geluk leeft in hen. Maar Rosa wordt ziek,
een kwaal in de gevangenis op gedaan.
„Paolin vloekte het oord, dat haar ziek 'had
gemaakt." „Maar 't io toch diezelfde gevan
genis, die ons aan elkaar gegeven heeft",
vergoelijkte Rosa.
Ze praten lang, en veel. En zij komt er
steeds weer op terug: den dood van een
mensch veroorzaakt te hebben.
Dagen lang zit Paolin thuis; het einde
nadert snel. Rosa bewerkt dan een hereeni-
ging tusschen Paolin en Elvira: „Als ik er
niet meer ben"Paolin spreekt niet
tegen.
Als zij gestorven is, zit hij neer in rade-
looze smart. Een duister bestier noemt hij
het, dat de gevangenis hem Rosa gegeven
had, en dat het de ellende dierzelfde gevan
genis was, die hem Rosa ontroofde„Tus
schen dankbaarheid en donkere haat wan
kelde zijn hart."
De toekomst wondt zooals Rosa hem ge
raden had: Elvira en Paolin weer tezamen.
Zoo volgt hij Rosa's voorstel op; of eigenlijk
is het EMra, die naar 'hém toekomt....
Bit is zeker geen boek, om zonder reserve
aan te bevelen. Wij behoeven het niet nader
te omschrijven, maar op meer dan één blad
zijde rijst onze bedenking.
Toch willen we eerlijkheid gebiedt zulks
allerminst de goede kwaliteiten van dezen
roman verdoezelen. Tegen de litteraire waar
de valt stellig niet veel in te brengen; de
schrijvers die wij uit meer dan één voor-
treffelijken roman kennen bieden hier een
werk dat .dierminst ten achter staat bij het
overige oij kennen de Italiaansche bevol
king; Paolin: de sterke, onafhankelijke vrij
buiter, van wien het ons niet verwondert dat
hij de regels van den oorlog ook in vredestijd
toepast; en Rosa: de stille, fiere vrouw
die geen onrecht duldt, die zich gaarne en
gewillig toevertrouwt aan dengene die haar
vertrouwen wekte. Beze menschen worden
ons in hun worstelen en zegevieren, in hun
wanhoop en liefde op weergaloos-zuivere
wijze geteekend. Uit dit boek weten wij wat
de gevangenis is, wat gevangenen kunnen
zijn
Het kan geen kwaad, indien dit boek ook
in onze kringen gelezen worde, mits alleen
door personen met een gezond oordeel
Eén trek domineert ook hier, fel, en
scherper nog dan in dat andere boek van
deze schrijvers, „De jeugd van Francesco
Camp ana": een pogen om alles wat met den
godsdienst in verband staat, bespottelijk voor
te stellen. Dat Christus' offer óók voor den
gevangene, óók voor den mensch aan 't einde
zijns levens onvergelijkelijke waarde heeft,
daarmede kunnen deze auteurs zich niet
verzoenen. Het noodlot heersoht in een ro
man als deze schier oppermachtig. Dat be
treuren wij.
Maar als zuivere visie op het leven van
twee menschen, die vrijwel door éénzelfde
optreden in de gevangenis komen, mag
dezen roman zeker een eerste plaats inge
ruimd worden onder het vele dat schoon
onze levens- en wereldbeschouwing een ge
heel andere is toch aanspraak maakt op
de belangstelling van de tot-ooideelen-be-
voegden in onzen kring.
A. L. VAN OYEN.
Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf
fing der slavernij in Amerika
Door A. L. 0. E.
Vrij naar het Engelsch.
11.) -0-
„0, daar is geen gevaar voorl" glimlachte
de dokter. „Iedereen weet, dat ze twee pok-
kengevallen in huis heeft en niemand zal
zich daarom binnen wagen. Mijnheer
Thompson zou daar volkomen veilig zijn,
als hij tenminste niet bang is voor besmet
ting."
„Maar ik weet niet, of mevrouw Dawson's
bedienden wel volkomen te vertrouwen zijn",
merkte Garrison op.
Maar hier mengde Juba, die tot nog toe
gezwegen had, zich in 't gesprek.
„Zij heb niet bedienden, alleen Dido, mijn
zuster, arme Diddyl Zij liever doodgeranseld,
dan iets te zeg om een vriend van neger in
moeite te breng. Dido nooit, nooit verraaien."
„Als ze is als haar broeder, dan kan men
haar zeker vertrouwen," zeide Garrison
vriendelijk. „Het huis van mevrouw Daw
son staat in een rustige, tamelijk afgelegen
straat. De vraag is maar, hoe kan mijn
vriend er ongemerkt komen."
„In de dichte rijtuig van dokter, dat voor
de deur staan met dikke Sammie op de bok",
riep Juba uit.
„Maar mijn Sam zou met de beste wil van
de wereld geen geheim kunnen bewaren, hij
is een aartsbabbelaar", zeide dokter Prince.
„Hij zou vast uit de school klappen."
„Juba wil Sammie van de bok haal!" ant
woordde de neger; „als Sammie niet weten,
mijnheer Thompson in rijtuig, hij niet kan
vertel!" en het zwartje ging weg om zijn
rasgenoot van zijn post te lokken.
„Er zal een zware wijs op gaan om dien
dikzak naar beneden te krijgen; als die een
maal op zijn troon zit, dan schijnt hij er wel
aan vastgeplakt", zeide de dokter. Maar hij
wist nog niet hoe vindingrijk Juba was, als
het er op aankwam.
Eenige oogenblikken later hoorden ze den
neger met luider stem tegen zijn rasgenoot
spreken. Dokter Prince schoof voorzichtig
het raam een weinig op om het gesprek beter
te kunnen volgen.
„Sammie, jij even in de keuken kom, mij
jou wat laten zien", riep Juba.
„Kan niet", antwoordde de dikzak laco
niek.
„Maar mij heb heel wat raars om jou te
laten zien", hield Juba aan.
„Jij het buiten breng dan; Sammy niet
van de bok gaan voor niks niet."
„Het schepsel buiten breng dan?" riep
Juba met goed geveinsde verbazing. „Het is,
wat Engelschmannen noemt een leeuwl"
„Een leeuw!" riep de verbaasde zwarte uit:
„jij zoo'n wild beest in de keuken heb?"
„0, hij een verschrikkelijk goeie leeuw",
antwoordde Juba, met moeite zijn lachen be
dwingend.
„Hij mij niet bijten?" vroeg Sam angstig.
Maar zijn nieuwsgierigheid werd hem toch
te machtig en moeizaam liet hij zich van zijn
verhevenheid op den beganen grond zakken.
Een leeuw, dat was ook nog nooit vertoond
in Boston.
„Jij komt binnen en zie zelf" zeide Juba en
trillend van opgewondenheid en nauw ver
holen vroolijkheid leidde hij zijn kameraad
de gang in naar de keuken, die zich achter
in het huis bevond.
„Nu is het je tijd! riep dokter Prince, zich
plotseling omdraaiend en mijnheer Thomp
son aansprekend.
„Je hebt geen oogenblk te verliezen",
voegde Garrison er aan toe.
„En denk nu maar niet aan mijl" riep de
uitgever. „Ik heb vrienden genoeg in Boston:
maar jij bent een Engelschman, een vreem
deling."
Haastig duwde de dokter Thompson het
huis uit en de gesloten brougham in, waar
hij hem op den bodem deed neerzitten en dan
zijn plaid over hem heenwierp.
Net op tijd trok hij het portier dicht. Dikke
Sammie kwam druk gesticuleerend juist liet
huis uit, zeer verontwaardigd, dat iemand
hem voor de gek had durven houden.
„Hij zichzelf een leeuw noemen, ik hem
jakhals noem!" mopperde hij nijdig.
„Wat loop je toch te mompelen in je
eigen?" riep de dokter quasi boos, zijn hoofd
uit het portierraampje stekend. „Hoe durf
je den bok te verlaten, zonder dat ik je toe
stemming gaf? Als de beesten eens op hol
waren gegaan, wat dan? Vooruit, haast je
wat, jou luilak en rijd me naar mevrouw
Dawson, zoo gauw als de paarden maar loo-
pen willen."
Juba was weer naar zijn meester terug ge
keerd. De neger straalde nog van plezier
over het slagen van zijn list, hij wreef zich
in de handen van genoegen.
„Daar, weg ze gaan! niemand dokter ver
denken, niemand in 't rijtuig zoek. Meester
Thompson veilig; geen een zal denk, hij in
een pokkenhuis!" Maar eensklaps verander
de de uitdrukking van Juba's gezicht en een
groote angst spiegelde zich er op af, want
met de zorgeloosheid zijn ras eigen, was hij
geheel opgegaan in het experiment met zijn
vriend Sam, zonder over de ernst van den
toestand na te denken; plotseling echter was
hem de gedachte door 't hoofd geschoten,
dat, ofschoon Thompson nu in veiligheid
was, zijn eigen meester zich in onmiddellijk
gevaar bevond.
„0, meester, meester", riep Juba ontsteld,
„dat bloedhonden zal hier komt! Waar, waar
zullen meester zich verstoppen?" Hij liep
naar het venster en, zich omwendend riep
hij uit: „Te laat, te laat. D'r zijn veel mannen
op straat voor groote deur van zaal. Iedereen
ken meesters gezicht: waar u kunnen ver
stop?" herhaalde Juba vol ontzetting.
„Ik heb de zaak overdacht", antwoordde
Garrison rustig. „Natuurlijk kan ik niet te
genwoordig zijn bij de vrouwenvergadering,
mijn aanwezigheid zou de menschen slechts
in gevaar brengen. Wie weet, misschien
wordt er onder deze omstandigheden heele-
maal niet vergaderd. Ik zal op het dak klim
men van de groote zaal; je weet immers dat
kleine trapje, waarlangs men er zoo gemak
kelijk komen kan?"
„Ja, massa, dat wij gebruikt in kouwe weer
om sneeuw van de panne te gooi", antwoord
de Juba. „Maar", voegde hij er weer angstig
aan toe, „misschien dat bloedhonden vindt
kleine trapje ook en klim ook op dak en
meester naar beneden gooien." En hij sperde
zijn oogen wijd open bij die verschrikkelijke
gedachte.
„Jij gaat met me mee. Je moet dat lange,
sterke touw voor me meenemen, dat we
gereed hebben voor 't geval, dat er brand
mocht ontstaan en dat maken we dan stevig
aan een schoorsteen vast In 't ergste geval
kan ik me met behulp van dat touw op de
binnenplaats neerlaten en door de achter
deur (denk er om, dat je er den grendel
afdoet) langs het smalle straatje er achter
ontsnappen."
„Veel, veel moeilijk veel, veel gevaar",
zuchtte Juba, diep verslagen.
„De moeilijkheid en het gevaar om zich
aan het touw neer te laten, zijn in mijn
voordeel", zeide Garrison, „niemand zal het
waarschijnlijk wagen me te volgen. Kom,
wees niet bezorgd, Juba. Ik ben lenig en
sterk en God zal me bijstaan. Als ik dan de
achterdeur weer achter me afsluit, krijg
ik een flinken voorsprong bovendien. Kijk
niet zoo verschrikt, mijn jongen. Ik betwij
fel of iemand me op het dak zal zoeken.
De borstwering is zoo hoog, dat niemand me
van straat af zien zal, als ik er achter neer
hurk."
Juba was niet voldaan: *t was, of hij terug
dacht aan een andere vlucht, nu jaren
geleden, toen hij, trachtend uit de slavernij
te ontsnappen, zelf achtervolgd werd door
mannen en bloedhonden, die geen mede-
doogen of genade kenden.
Garrison schreef een kort briefje aan Mary
I arker, dat haar overhandigd moest wor
den, als ze de zaal zou binnentreden. Zijn
hand trilde niet, zijn schrift was duidelijk
eii vast, in tegenstelling met de arme zwar
te Juba rilde en bibberde of hij een
an nval van koorts had.
„Jongen, jongen, verman je toch; waar is
je geloof, waar je vertrouwen?" vroeg Gar
rison op zacht verwijtenden toon. „Ben je
dan heelemaal vergeten, dat er Eén is, zon
der wien geen muschje ter aarde valt?"
„Mij heel zwakke neger zonder vertrou
wen", klaagde het arme zwartje met tranen
in zijn oogen, terwijl hij het briefje voor
juffrouw Parker opnam.
„Neen, jij moet het niet afgeven, ze zou
den je herkennen en misschien mishande
len, een blanke boodschaper zal beter vol
doen", zeide Garrison. „Kijk, daar komt,
wien we noodig hebben", voegde hij er aan
toe, toen kleine Johnny binnen kwam stap-
pe „Johnny weet je misschien of juffrouw
Parker al gekomen is?"
„Ja, meneer haar karretje kwam juist aan.
Er zat een verbazend mooie dame naast
haar!"
Breng dit dan aan juffrouw Parker", zei
de Garrison, hem het briefje overreikend.
En denk er om, niet blijven tot de vergade
ring begint, hoor; je gaat naar de oude
dame je weet wel, wie ik bedoel ze
zal je eten geven en je misschien wel te
slapen houden, want hier komen luidruch
tige bezoekers."
(Wordt vervolgd.)
Het „Maria-Paradijs" te Reimers-
waal.
Het is voor de historie van ons Zeeuwsche
gewest, inzonderheid voor die van Oost-Zuid-
Beveland, een groot geluk geweest, dat inder
tijd, toen het met de stad Reimerswaal op
een eind ging, de stukken, betrekking heb
bende op deze ongelukkige stad, niet ver
loren zijn gegaan, maar naar Middelburg
zijn overgebracht, waar zij thans, als een
verzameling kostbare documenten bewaard
blijven.
Door de bestudeering van de verschillen
de stukken, krijgt men een indruk, hoe het
eenmaal in die ongelukkige koopstad gesteld
was. Daaruit vernemen wij, dat de stad
Reimerswaal eenmaal zeer machtig en rijk
was. Al wat het hartje der bewoners begeer
de en hun mond lustte konden zij zich aan
schaffen. Het geld stroomde er binnen. De
gevolgen bleven niet uit. Het laat ons eten
en drinken en vroolijk zijn, was het devies
der Reimerswalers.
Geen wonder, dat de Raad en sommigen
uit het volk een middel trachtten te vinden,
om dit kwaad, althans voor een deel te kee-
ren. In hun oog kon niets daartegen zoo goed
helpen als een geestelijke stichting binnen
de muren der stad en dan liefst van een
strenge orde. De vrome broeders konden dan
door hun preeken, hun voorbeeld en hun
dagelijkschen omgang een weldadigen in
vloed oefenen op de meer of minder verdor
ven kinderen der rijke veste. Voor den groo
ten hoop zou dit smakelijk worden voorge
steld, door de bewering, dat het bezit van
een klooster veel zou bijdragen tot meerderen
luister en bloei der stad.
Een braaf burger, Johannes Baers, werd
gezonden naar de Reguliere Kanunniken van
de Augustijner orde in het klooster „Het
Roode Dal" gelegen bij Brussel in het bosch
van Soigny. Hij wist eenige broeders uit dat
gesticht te bewegen, naar de Zeeuwsche han
delsstad Reimerswaal te komen. Zij kregen
van den Raad der stad een stuk grond tegen
den Zuidermolen, om daar een klooster te
bouwen, een kleine som gelds aan renten,
en het recht om een deel der stadsgrachten
te veranderen in een vischvijver tot den aan
kweek van visch. Dit geschiedde in het jaar
1408.
De broeders vonden dit echter te Weinig en
trokken spoedig weer huiswaarts.
De abt van hun klooster echter, een god
vruchtig man, betreurde het, dat een zoo
goede zaak, alleen om der wille van wat geld,
zou mislukken.
Hij deed afstand van zijn waardigheid en
spoedde zich naar Reimerswaal. Op de
straks genoemde plaats begon hij een ge
bouwtje te stichten om er de godsdienstoefe
ningen te houden. Weldra bleek echter, dat
de beschikbare ruimte niet groot genoeg
was, en ook kon men van den naburigen mo
len en van de wallen er binnen zien.
Om deze reden werd besloten het klooster
te verplaatsen naar buiten de stad in de na
bijheid van de Noordpoort, op het terrein,
dat genoemd werd het Hof van den heiligen
Wolferd. Dit had plaats in 1417. Aanvanke
lijk had men niets dan een onaanzienlijke
hut, die echter van den Utrechtschen bis
schop den schoonen naam ontving van „Het
Paradijs der heilige maagd Maria". Acht
geestelijke broeders waren eraan verbonden,
waarvan vijf den heiligen dienst verrichtten
en drie als „bekeerdere" zouden fungeeren.
Allen waren de Latijnsche en Fransche taal
machtig.
Toen een zekere Gruterius, hoofd der
stichting was geworden, trachtte deze haar
zooveel mogelijk uit te breiden. Toen hij
optrad bezat het klooster een huisje, op
welks bovenverdieping de slaapkamers der
broeders waren, en een boerenhuis, waar
in alle godsdienstige handelingen verricht
werden. Gruterius had een kennis, een rijke
koopman te Brugge, die zeer godvruchtig
was en hij spoorde dezen aan, om hem te
helpen.
Nu werd het boerenhuis bepaaldelijk tot
kerk ingericht en vergroot, daaromheen ge
bouwen gesticht en om het geheel een
gracht gegraven en gedeeltelijk een muur
gebouwd. Gruterius wist ook te bewerken,
dat zijn broederschap te Reimerswaal ver-
eenigd werd met andere van dien aard.
Hierdoor werden zij aan de genoorzaam-
heid van den bisschop onttrokken en vorm
den zij een aaneengesloten geheel.
Gruterius had echter ook met tegenspoe
den te kampen. In het jaar 1422 bracht
een overstrooming aan zijn klooster vrijwat
schade toe. Vijf jaren later verloor hij vijf
broeders door een besmettelijke ziekte. In
het jaar 1437 was er een groote schaarschte
van koren, waardoor ook de kloosterlingen
gebrek leden. Zijn opvolgers waren lang
niet allen zoo volijverig en geschikt voor
hun priorsambt als hij. Eén ervan, een ze
kere Gerardus van Cleve, wordt ons getee
kend als „een vadsige en onreine knaap",
waarvan de broeders gelukkig al spoedig
ontslagen raakten. Zij deden hem namelijk
aan een ander klooster als prior over, onder
voorgeven, dat hij de vroomste en de beste
der wereld was. Eerlijk kon men dat nu
juist niet noemen.
Nu, dat zij niet altijd even godvruchtig
waren, bewezen zij later weer, toen zij een
samenzwering smeedden tegen hun Prior
Wisse van Creke, een eenvoudig en eerlijk
man, die daardoor, na een bestuur van pas
twee jaar tot aftreding genoodzaakt werd.
Ook Willem van Rotterdam werd door hen
gedwongen te vertrekken. Onder diens be
stuur brandde bijna het geheele klooster
af, waardoor het tamelijk arm werd.
Zijn onmiddellijke opvolger stierf met zes
andere broeders aan de pest. Toen kwam
in 1530 de groote overstrooming, die geheel
Zeeland, maar vooral Zuid-Beveland's Oos
telijk deel, zoo vreeselijk teisterde. Het kloos
ter werd zoozeer gehavend, dat het onbe
woonbaar was geworden. De elf klooster
lingen, die erin aanwezig waren, zwierven
nu her- en derwaarts en si ierven op ver
schillende plaatsen. Van slechts één is be
kend, dat hij tot broeder werd aangenomen
in een ander klooster, de Troon van Maria
genaamd.
De overblijfselen der gebouwen en de an
dere goederen van het Paradijs werden
later verkocht en de penningen aan den
Troon van Maria geschonken. Reimerswaal
bleef tot het laatste toe trouw aan den
Koning van Spanje. Slechts in de allerlaat
ste jaren kon de hervorming er voet aan
wal zetten. In 1532 ging er veel verloren
door den watersnood.
Beste nichtjes en neefjes!
Nu nog één keer prijsraadsels, en dan kan
ik den uitslag weer békend maken.
Voor enkele nieuwe nichtjes en neefjes, die
er mij naar vroegen, vertel ik nog even hoe
het met de toekenning der prijsjes gaat
Jullie weet natuurlijk al dat er om de
andere week prijsraadsels zijn; als we vier
maal prijsraadsels gehad hebben, worden er
prijsjes gegeven.
Natuurlijk krijgen niet alle nichtjes en
neefjes er iedere keer een, dat zou veel te
veel worden, maar ieder krijgt wel eens een
beurt.
Pas schreven trouwe oplossers mij nog,
hoeveel prijzen ze al gekregen hadden; nu
ik had zelf niet gedacht dat het er zooveel
zouden zijn.
De volgende week vertel ik misschien we!
iets bijzonders, m'n brief zou er nu te lang
van worden, dus zal ik hier meteen de be
antwoording der briefjes maar laten volgen.
St. Maartensdijk. „Adelaartje.'
Jammer dat de krant de vorige keer weg was,
je moet de raadsels altijd maar direct maken.
Moeder bad je het eerste maar moeten ver
tellen, dan had je het vervolg zelf kunnen
lezen.
'sGravenpolder. „Goudoevertje."Ja
ik heb ook al over zoo iets gedacht. Over een
poosje hoor je er nog wel eens iets van. Het
raadsel heb je goed.
K a p e 11 e. „Grasklokje." En nu kan je
natuurlijk weer hard aan 't werk. Je hoeft
zeker nog niet zoo veel huiswerk te maken?
Prettig dat jullie nu ook een bibliotheek
boek krijgen. Welk had jij van de week?
Nieuvdorp. „Rakkertje." Wat gewich
tig zeg, dat jiji met Joh. mee mocht; heeft hij
goed stil gezeten? Ja, 't is hier ook zulk mooi
weer geweest. Neemt vader altijd zoo iets
moois voor je mee? „Vaders helper". Echt
vervelend voor je dat je het raadsel niet
kon vinden, een volgende keer maar weer
beter. Nog hartelijk gefeliciteerd met je ver
jaardag. „Zonnebloempje". Dus jij hoort al
een beetje bij de grooten, dat je ook laat op
mag blijven. Heb je me al eens geschreven
hoe oud je broertjes zijn?
St. Laurens. „Kernoffel". Nu wie weet,
als ze later nog eens komen, mag jij er mis
schien ook wel naar toe. Je moet het zelf
maar eens aan G. vragen; ik weet het niet.
„Kerklaantje." Prettig dat het nu zoo goed
gaat. Heb je alles op school al weer inge
haald? Als je het postpapier altijd voor de
Babbelhoek gebruikt, zal het wel gauw op
zijn. „Meibloem". Nog hartelijk gefeliciteerd
met je jaardag. Wat heb jij een mooie ca-
deaux gekregen. Klaproos heeft je ook goed
bedacht. Heb je al geborduurd? „Klavertje".
Een heel werk hé, een jumper breien; schiet
je er al mee op? Jullie zijn ook al vroeg met
de versjes begonnen. Ken je er al veel? „Kla
verblad". Ik merk wel, dat jij je 's winters
niet verveelt. Dam je graag? Moet je voor
de tuinbouw dan niets leeren? Je hebt een
mooie naam voor „De Zeeuw" bedacht. „Va-
dera knecht". Flink hoor, doe jij je naam
maar eer aan, en daar heb je nu wel gelegen
heid voor. Kende je het vesje goed?"
„Klaproos." Ja, twee weken zijn zoo
weer om, dat vind ik ook altijd. Wat een
verjaardagen. Zijn jullie allemaal naar
grootvader geweest?
Breskens. „Zonnestraaltje." Ja, ik ben
er ook geweest en kan echt begrijpen dat jij
het er wel naar je zin had. 't Is nu wel weer
wat kouder, maar 't is al heerlijk als de zon
schijnt.
Serooskerke. „Winterkoninginnetje."
Wat heb jij je vacantie goed besteed. Je
hebt er zeker heel wat kunnen rapen in een
week. Is het nu heelemaal klaar gekomen?
„Manrits." Al is het geen zomer meer, je
kunt nu toch ook wel van het mooie weer
genieten. Jammer maar dat het zoo kort
duurde. Hoe gaat het tegenwoordig op de
K. V.?
Aagtekerke. .Boterbloem". Het groot
ste gedeelte heb je toch en het waren ge
lukkig geen prijsraadsels. Nee, allemaal