h 3 i x T T T x I TxTf x sir nr i 8. a s t 3 8- f?T" a's 3 O ®.ft° 1 £3 3 w? ft- X^§p|s^8 fSHsSoJ.i 3 S 1 a p Hoeve Vrederust. Zaterdag 3 October 1931 46e Jaar gang No. 123 Voor den Zondag. Jezus volgen. Vaste rots van mijn behoud. Letterkundige bijdragen. Uit Gezelle's Leven en Werk. co CL cw - t,\j r—r—f CD CD W M H M CO li tr *E: o £*^<1 o £f c *- a k yo »-A J-*. 1 l M. MKMl. CO 05 H CÜ O I IXIXI a O fOW^MhifOMMtocoro COrf^^CO-s2COH-».?\3Cs3^ÜX p CT5 3 )-t ro Ten CO to o a? N CD P O- CD P X 8 X ro tCO h-« C- 00 a 3 1 g SS§§ p 3.^ m 3 W S" p O CD OX r+ »fc- CO CO I X f t-* CO I co o co CO o en co g."3 I 5, 5* a. K 2 s 3 orq 3 CD N P. CD CD m 5JT ►-< ►-'• ?T CD P i e-v i S- - g o CL <t P g n CD O p N P «P: P p I P IB u IT+ O gg£ ft 3 to to- er a g p 3 S- to P g P g. CD a oo 5§ O CD S-83 -X a CO CD 8. t «p<re - 81 tijfg Wq^ P VS- - m 7 e; cd r5 co S-' i30 P. ■gP-Sgg: S- r* CO CD sh® a., a CD WW* OO^, CD g 3 a- re 3 8 CD CD 2. 2 CD f 3 a a a CL P crq CD CD CD 00 ffl 1 „3 oo Zere W p J* CD p <j P p 's ie| 4 a »—i P sr 5 p- p B o- CD CD re <-♦- c+ S CD CO H< H-fe O3 P* c-»- CD 3 0 P Q. SL-® ■Ü*1 Hier volgen de prijsraadsels. I. Voor de grooteren: Mijn geheel bestaat uit 47 letters. 21, 7, 29, 43, 46, 39 heeft iedereen noodig. 8, 12, 1, 20, 10, 38, 5 is een ander woord voor loon. Een 38. 3. 22. 9. 46. 13. 37. 37. 35. is een inrichting voor onderwijs. 34. 19. 14. 11. 19. 38. 16. 4. heeft men bij veel dingen noodig. Een bepaalde groote som geld noemt men een 18. 44. 32. Overal wordt 33. 31. 42. 6. 28. 1. gedreven. De 27. 41. 10. 23. 26. is een groote ruimte. Het paard doet men een 47. 24. 45. 25. aan. 40. 2. 30. 1. 17. is een plaats in Limburg. 36. 15. is een uitroep. II. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 27 letters. Veel menschen hebben 18. 3. 22. 13. 26. 5. 9. 21. 12. 6. 21. worden in de keuken gebruikt. Op een 19. 26. 6.11. kan men staan. Een 4. 23. 15. dragen de jongens. 21. 25. 8. 14. 27. 24. 2. 18. is een maand. Een 22. 20. 1. 17. 10. is een buitenlandsche vrucht 16. 25. 7 is niet leeg. Hartelijke groeten van „O juffrouw", barstte Tom uit, terwijl zij opreden, „mijnheer Keane heeft beloofd, dat hij me mee wil nemen naar Philadelphia om me te leeren schilderen!" „Dat dacht ik wel" antwoordde Carrie tevreden. „0 Tom, ik ben zoo blij voor je. - Tjgr 03 BB W/A|T ONTEjREEKJ ER./y\N DE2Ê \VONlNG? TANTE DOLLIE. 11. „Hoe zou je het vinden naar Philadelphia te gaan om door mij opgeleid te worden?" „O, mijnheer Keane!" Tom stond stil op het ijs en keek zijn metgezel ongeloovig in 't gelaat. Hij zag er een glimlach op, maar de oogen keken hem eerlijk, ernstig aan. „Ik zie, dat je er wel zin in zou hebben." Maar laten we niet stilstaan, we kunnen wel praten, terwijl we rijden. Wel mijn jon gen, je zult hard moeten werken, geduldig moeten ploeteren. Je zult veel dingen moe ten leeren, die je eigenlijk niet interessee ren en je zult evenveel fouten maken als er dagen in 'tjaar zijn, voor je zelfs maar de eerste trede van de ladder bereikt. Durf je dat aan?" „Ik zou alles aandurven, mijnheer Keane en twintig jaar willen ploeteren, als het noodig was, als ik alleen maar voor mijn doel mocht werken. Als ik maar eens in mijn leven iets zou bereiken, heb ik er alles voor over." „In orde, mijn jongen; jij bent er één van het rechte maaksel, zie ik. Laat het maar aan mij over, ik zal het wel voor je in orde brengen. En jij gaat met me mee naar Phi ladelphia, zoo zeker als mijn naam Keane is. Neen, je hoeft me niet te bedanken. Laat je toekomstig succes mijn belooning zijn, als ik er tenminste een verdien. Kom, zul len we eens om het hardst rijden, je bent een uitstekend schaatsenrijder." Ze wendden zich om en voort ging het, als een pijl uit den boog schoten ze over de spiegelgladde ijsvlakte. Tom won den wedstrijd met een aanzienlijken voorsprong. „Je bent me de baas, hoor" lachte de heer Keane. „Is dat misschien een wenk voor de toekomst, Tom?" Intusschen waren zij weer aan 't begin van den vijver gekomen, waar de anderen met belangstelling den wedstrijd gevolgd hadden. Juffrouw Goldthwaite zag aan Tom's op gewonden gezicht en stralencii oogen, dat de heer Keane met hem over zijn lievelings werk gepraat had en hem een voorslag had gedaan. Ze wilde zich juist tot Lize wenden om er over te spreken, toen zij een hand op haar arm voelde en Tom met gretige stem vroeg: „Wilt u een baantje met me rijden, juffrouw Goldthwaite, ik wou zoo graag eens met je praten." Ze knikte glim lachend en stak hem haar handen toe. Herinner je je nog ons gesprek, toen je zoo druipnat bij me kwam, toen ik gezegd heb, dat God Zijn belooning zou zenden, wan neer de tijd daartoe gekomen was?" „Dat heb ik niet vergeten, juffrouw Goldthwaite". Ze hield haar schaatsen in, en terwijl ze haar smalle hand op Tom's schouder legde, zeide ze ernstig: „En zal mijn dappere sol daat zijn God niet vergeten, wanneer geluk kiger dagen voor hem zijn aangebroken, en zal hij werken met dubbele energie, te Zij ner eere en omdat Hij het is, Die hem die gelukkige dagen schenkt" Er stonden tranen in Tom's oogen toen hij met diepe stem antwoordde: „Ik zal nooit vergeten, hoe goed God het met me heeft voorgehad, terwijl ik het zoo weinig verdiende." „Goed gezegd, mijn jongen; ik was er ook niet bang voor, dat je er anders over zou denken", voegde ze er hartelijk aan toe. „Kijk, we zijn den hoek al om. Zie eens, hoe mooi de maan tusschen die sombere den nen schijnt. Zullen we eens heelemaal tot het eind rijden, voor we omdraaien?" Ze reden verder over het gladde ijs en toen ze den overkant van den vijver nader den, waar de oevers meer en meer naar elkander toekwamen, schoot juffrouw Goldthwaite plotseling zijwaarts uit naar een inham, die ze tusschen de pijnboomen ontdekt had. Een oogenblik later hoorde Tom eensklaps een heftig kraken, gevolgd door een zwakke kreet. Hij keek, keek en daar zag hij op het maanverlichte ijs de punt van juffrouw Goldthwaite's mantel, die nog juist boven den rand van een groot wak uitstak. Hij had nog de tegenwoordigheid van geest een wilde, wanhopige kreet te uiten, die weerkaatst werd in het verlaten dennen woud; enkele korte slagen brachten hem bij het wak zonder een oogenblik te aarzelen sprong hij in het ijskoude water en na eenig pogen slaagde hij er in de drenkelinge vast te grijpen. Bovenmensche- lijke kracht scheen tot hem te komen in dit oogenblik van uitersten nood terwijl hij met zijn eene hand haar hoofd boven water trachtte te houden, omklemde hij met de andere den steeds verder afbrokkelenden rand van het wak. De enkele minuten, die verliepen, eer het geklikklak van schaatsen en een verward geruisch van stemmen hem aankondigden, dat hulp kwam opdagen, schenen hem even zoovele uren toe. Zijn ooren begonnen te suizen, er kwam een waas voor zijn oogen. Doch hij hield vol. Op het oogenblik, dat zijn verstijfde handen in haar greep gingen verslappen, toen de dappere knaap met zijn last in de donkere diepte zou verzinken, voelde hij zich door een krach- tigen arm omvat. Daarna wist hij niets meer. Robert Keane en zijn broeder, die door middel van planken, die gelukkig in de nabijheid op een houtstapel lagen, aan den rand van het wak konden komen, brachten de drenkelingen voorzichtig op veilig ter rein. Ze waren bewusteloos en Carrie's zacht gezichtje zag zoo doodsbleek, dat ze allen als door eenzelfden angst bevangen schenen. Lize Keane knielde naast haar neer en legde haar hand op Carrie's hart. „God dank, ze leeft", zei ze met trillende stem en allen herhaalden het uit den grond van hun hart. Ze werden zoo gauw mogelijk naar het Roode Huis gebracht en nadat hun opwekkende middelen waren toegediend, kwamen ze al spoedig weer bij. Juffrouw Goldthwaite's eerste vraag was, waar Tom was. Tom had het eerste naar juffrouw Goldthwaite gevraagd. Zwakjes fluisterde ze, dat hij haar leven had gered, op gevaar van het zijne. Toen Tom na een poosje zijn oogen opsloeg, zag hij den rechter en George Keane naast zijn bed staan. „God zegene je, mijn jongen", zei de oude man heesch. Je hebt een leven gered, dat ons allen zoo dierbaar was. En George Keane boog zich over hem heen, zijn eerlijke, grijze oogen vol tranen. „Ik dank het leven van mijn aanstaande vrouw aan jou, Tom. Nooit, zoo lang ik leef, zal ik dat vergeten." Er werd een boodschap naar Vrederust gestuurd om het ongeluk mede te deelen en te zeggen, dat de kinderen tot den vol genden dag, misschien nog langer, als het noodig mocht blijken, op het Roode Huis zouden blijven. Ook dominee Goldthwaite bleef natuurlijk. Hij dankte Tom slechts met weinig woorden, hij was te ontroerd om te spreken maar Tom begreep hem. Den vol genden morgen kon juffrouw Goldthwaite alweer aan 't ontbijt' komen. Wel was ze wat bleeker dan gewoonlijk, maar verder scheen ze geen nadeelige gevolgen van haar onder dompeling te ondervinden. Tom mocht van den dokter nog niet opstaan. Daarom bracht Carrie hem zelf zijn ontbijt boven. Hij keek verbaasd, maar bovenal verlicht, haar te zien en trachtte zooveel mogelijk over wat hij gedaan had, heen te spreken. „Het was immers niets", zei hij, ik zou met plezier vijftig maal hetzelfde voor u doen." Tegen den avond kwam hij beneden in de zitkamer, waar hij werd behandeld als een held. Hij werd er verlegen onder. Gelukkig hielp Robert Keane hem over de eerste moei lijke oogenbiikken heen, door hem zijn schetsboek te laten zien, dat gevuld was met teekeningen van de mooiste plekjes in Europa. En hoe wist hij er bij te vertellen. Trouwens, wie zou er niet graag vertellen, als hij een toehoorder had als Tom? De bewoners van Vrederust hadden niets van zich laten hooren, tot groote verbazing van mevrouw Keane. Ze moesten zich toch wel ongerust maken over Tom's gezondheid. Maar ze kende Joshua Strong en zijn zuster niet Den volgenden morgen zei dokter Gair, dat Tom nu wel naar huis mocht gaan, als hij wilde. Daarom bracht juffrouw Lize hem en Lucy in den loop van den morgen naar Vrederust Juffrouw Hepsy was bezig kui kens te plukken, die naar de markt gestuurd zouden worden. Toen ze haar neef en nicht hoorde, draaide ze haar hoofd om. ,,'t Verbaast me, dat jullie hier nog terug komt, na zoolang onder de deftigheid ge leefd te hebben. Maar 't zal lang duren voor je weer de gelegenheid krijgt juffrouw Goldthwaite of wie anders ook na te sprin gen door het ijs, reken daar op. Lucv, zet je hoed af en helpt me met de kuikens. Er ligt een heeleboel hout in de schuur, dat gehakt en opgestapeld moet worden, jongen, als je oom niets anders voor je te doen heeft, kun je daar vast aan beginnen. Vooruit" Het verschil tusschen den gelukkigen kring, dien ze pas verlaten hadden en hun eigen huis was zoo pijnlijk, dat Lucy's tra nen rijkelijk vloeiden, terwijl ze deed, wat haar tante haar opgedragen had. En Tom ging naar de houtschuur, hij moest zijn uiterste best doen, om niet driftig uit te vallen. ÖNDAdS&LAD En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: volg mij. Joh. 2119. Aan de zee van Tiberias zegt Jezus tot Simon Petrus: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: toen gij jonger waart, gorddet gij nzelven, en wandeldet alwaar gij wdldet; maar wan neer gij zult oud geworden zijn, zoo zult gij uw banden uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt." En daarna zeide Jezus: „Volg Mij!" („En dit zeide Hij, beteekenende met hoedanigen dood hij God verheerlijken zoude.") De levende Christus zegt, dat levenswoord: „Volg Mij" ook tot ons in onze oude en oud- makende wereld. Hier beneden immers is alles een gedurige herhaling vau wat reeds geweest is. Er is niets nieuws. Het is een eindeloos eenerlei. Inderdaad, er is aanleiding genoeg om de wereld te beschouwen als een groot kerkhof, waarop geslacht na geslacht den troosteloo- zen klaagzang moet aanheffen: Al wat ons hart nog aantrekt 'hier beneên, Is ijd'le damp, waar dwazen slechts naar [streven. Niets houdt hier stand, niets dan de dood [alleen: Het zeker eind van 't nietig menschelijk leven. Maar nu komt Hij, die de Opstanding en 'het leven is tot ons met zijn „Volg Mij!" Zoolang wij luisteren naar de stem van ons eigen ik, is ons leven een gestadige dood. Eerst als wij hooren naar de stem van den Heiland, komt er een ontwaken van de ziel en gaat de poort der eeuwigheid voor ons open, want wie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Als ons leven met Christus verborgen is in God, wordt al wat oud is en verouderd daaruit weggedreven door een liefde, die sterker is dan de dood. We loopen en wor den zoo moede, we wandelen en worden zoo mat in den tredmolen van ons kleinzielig be staan, wanneer het leven niets anders voor ons is dan een raadselachtige aaneenschake ling van voorspoed en tegenspoed, van vreug de en droefheid, van geboren worden en sterven. Maar Gods liefde, dn Christus eind'loos groot, vindt niet in 't stof haar perken. En 't licht, waarmee die liefde ons troost en leidt, blijft in den doodsnacht blinken. Volgens een oude overlevering ruischte op een vroegen zomermorgen door de schepping de vraag: „Wat is het leven?" De leeuwerik steeg omhoog en antwoordde terstond: „'het leven is een lied", maar de mol was het daarmede niet eens en zuchtte in zijn loop-" graaf: „het leven is een strijd in 't duister". Zoo is het. Maar het is ook een begin, eiken dag opnieuw, als Jezus in ons leven gekomen is en het licht Zijner liefde onze Vaste rots van mijn behoud, Als de zonde mij benauwt, Laat mij steunen op Uw trouw, Laat mijl rusten in Uw schouw, Waar het bloed door U gestort, Mij de bron des levens wordt. Jezus, niet mijn eigen kracht, Met het werk door mij volbracht, Niet het offer, dat ik breng, Niet de tranen, die ik pleng, Schoon ik gansche nachten ween, Kunnen redden, Gij alleen. Zie, ik breng voor mijn behoud U geen wierook, myrre of goud, Moede kom ik, arm en naakt, Tot. den God, die zalig maakt, Die den armen kleedt eu voedt, Die den zondaar leven doet. Eenmaal als de stonde slaat, Dat dit lichaam sterven gaat, Als mijn ziel [uit d'aardsche Woon Opklimt tot des Rechters troon, Rots der eeuwen in Uw schoot, Berg mijn ziele voor den dood. ziel overstraalt. Wie Hem volgen op Zijn wenken, vinden vrede en heerlijkheid. 'Hij heeft het leven en de onverderfelijk heid aan het licht gebracht voor al degenen, die in Hem gelooven. Is Hij ons Hoofd en zijn wij Zijne leden, dan is het toch niet mogelijk, dat het Hoofd zou leven in de heer lijkheid der Opstanding, maar zijn leden zou den wegzinken in bet verderf van zonde en dood. Als wij waarlijk met Jezus Christus in aanraking zijn gekomen, als wij werkelijk iets ervaren hebben van de kracht Zijns Geestes, dan is er een begin van nieuw leven en dan ligt in dat begin, hoe nietig ook, de waarborg der voltooiing, de waarborg, dat het heerlijk werk van Gods genade ook in ons volbracht zal worden. Niet, dat zij die Jezus volgen, 't alreeds gegrepen hebben of volmaakt zijn, maar zij weten, waar zij gaan en waar zij heengaan, want zij volgen altijd verder als schapen hunnen Herder. Zij hooren Zijne stem en zij volgen Hein, in voorspoed en in tegenspoed, in leven en in sterven. Hij ging ben voor, ■het doodsdal door. Zij volgen Hem langs 't hemelspoor. Wat of wien volgen wij? Het antwoord op deze vraag beteekent, met hoedanigen dood wij God verheerlijken zullen. door Prof. Dr ER. BAUER. Nog immer richt, zoowel ten noorden als ten zuiden van onze landsgrenzen, de belang stelling van velen zich naar den persoon en het werk van Guido Gezelle. Den persoon mint men om zijn puren een voud, zijn diepe godsvrucht, zijn edel ka rakter. En het werk, dat gave schoonheid paart aan rijken inhoud, geeft veel te ge nieten. Zoo verwondert 'het niet, dat aan de vele boeken welke sedert zijn dood aan dezen grooten Vlaming gewijd werden, van tijd tot tijd nieuwe studies worden toegevoegd. Het leven was zoo rijk, de arbeid zoo veelzijdig; een groot veld, waar velen aren lezen die tot volle garven worden. Gezelle's leven kende druk en zorg; vrij heid en zonneschijn was slechts in zeer ge ringe mate zijn deel. Maar de vruchten van een leven, dat druk en zorg kent, zijn veelal rijker dan van een leven vol zonneschijn; bij Gezelle vinden wij daarvan wel een zeer dui delijk bewijs. Gezelle's levensweg een kruis weg inderdaad! Maar toch: een kruisweg moge bet zijn; het was nochtans een leven met een doel; en het was niet tot mislukken gedoemd. In een brief heeft hij duidelijk gezegd, hoe 'hij het „lukken en mislukken" in de wereld zag: „Die werkt kan mislukken, die niet en werkt kan noodt lukken noch mislukken. God geeft het lukken maer aen die werken. Gelukkig, o gij die kracht van te beminnen in uw herte voelt. Werkt en leert en zoekt uw plaetse in 't rijk Christi". God geeft het lukken maer aen die werken Gezelle hééft gewerkt, en het lukken heeft God hem gegeven! Evenwel was dit geen woord zonder tegen spraak; er is wel ter dege anders geoordeeld! Te Roeselare waar hij van 18541860 zijn werkkring vond is Gezelle mislukt, zeiden velen. Wat wisten zij van zijn toe wijding, zijn liefde, zijn groote gaven? Als deze periode in zijn leven wordt afgesloten; als hij den zes- en twintigsten Augustus 1860 met de zekerheid van de aanstaande ver plaatsing van Brugge naar Roeselare reist, is er niets dan heldhaftige 'berusting in het hart van dezen „mislukten" mensch, als hij dicht: Gelukkig die Gods woord aanhoort, gelukkig die 't bewaart al waar 't zoo zwaar als 't Abraham vernam, wanneer hij 't welbemind e kind, zijn eenig, ging, op Gods gebod, gaan slachten, met bereid zaamheid!

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7