f#gl.el-ss- Voor Vrijheid en Recht 4"! I s |3S 1 a Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. welker midden de zangers geboren zijn. En het stemt hoopvol, te hooren, dat deze kun stenaars uit eigen kring zingen van Chris tus, 'het middelpunt vai hun leven, den in houd van hun lied. Al e .oeten wij het betreu ren dat de poëzie van sommige jongeren nog veeltijds arm is aan wat wij in het algemeen „belijdenis" zouden willen noemen, al spreekt bet niet immer even duidelijk, dat Christus mderdaad middelpunt èn richtsnoer is, wij mogen hopen, dat de groei ook met zich zal brengen vruchten, die in vergelijk met die in de eerste oogstjaren een vooruitgang vormen. Zoo mag er sprake zijn van een Christe lijke literaire opleving. En het mag hier met dankbaarheid ge constateerd ook door andersdenkenden kan dit ontwaken, deze opbloei ontkend noch geloochend worden. Ieder, die deze opleving zijn belangstel lende aandacht heeft geschonken, weet dat er op het terrein der Christelijke kunst wel iets geboden wordt, dat recht heeft op onze waardeering en onzen lof. Wie echter nog steeds doof bleef voor de stemmen van onze Christelijke kunstenaars, volharde niet in zijn vooroordeel. Men geve dezen menschen een eerlijke kans: men leze hun werk, volge hun ontwikkeling. Op die wijze zal men komen tot erkennen van eigen armoe.'e gedurende den tijd, toen men alles en in alles óók het vele goedel pp dit terrein buiten zijn leven sloot. Voor een eerste kennismaking, ter alge- li eele oriënteering, mogen wij naast „Stille Opvaart" dat wij reeds eerder uitvoerig be sproken hebben, thans ook deze bloemlezing met klem aanbevelen. Oude bekenden zijn in deze bloemlezing vertegenwoordigd naast werk van dichters, wier namen nog slechts in meer beperkten kring bekendheid genieten. Seerp Anema is vertegenwoordigd; Geerten Gosseart; Willem de Mórode met het zuivere: SLAPEN GAAN. De witte sterren breken Door duisternis en wind. Ergens begint een kind Zijn nachtgebed te smeeken, Zijn oogen dicht, en blind Gedekt door warme handen. En klaar en kalm begint In hem een licht te branden. Hij draagt waar geen op let, In zich uw milde stralen. Woordeloos wordt 't gebed En zwaar zijn ademhalen. Hij slaapt zeer stil, geweld Van wind kan hem niet wekken. De witte sterren trekken Over een sneeuwen veld. Het was een goede gedachte, ook aan ver zen van Jacqueline van der Waals enkele bladzijden te wijden. In 1922 is zij overleden, maar ondanks dat mag zij ten volle gerekend worden tot de „Christelijke dichters van dezen tijd." Wat wij in het werk van sommigen als een sterk gemis gevoelen, is bij deze dich teres wel in rijke mate aanwezig; haar gods vertrouwen is haar kracht, zij zingt van ver zoend-zijn met Gods wil ook als de weg moeilijk en zwaar is: „Sinds ik het weet, is God mij meer nabij" Van de jongere dichters treedt W. 'Hes eels (pseudoniem van 'H. A. Mulder) wel het meeat op den voorgrond. Wij gelooven in hem een dichter te mogen begroeten, wiens kunst ons nog veel kan schenken. Zijn bun del „Bevrijding", voor korten tijd verschenen, hopen wij binnenkort uitvoeriger te bespre ken; er zal dan gelegenheid zijn, de ontwik keling van dezen jongen dichter toe te lich ten met proeven uit zijn werk. „Het dichten" zoo schrijft hij ter na dere verklaring bij de verzen, welke in Ris- seeuw's bloemlezing zijn opgenomen „was voor mij oorspronkelijk een directe onweer houdbare uiting van mijn stemmingen, maar tegelijk een voldoen aan mijn diepste be hoefte aan schoonheid, licht, vreugde. Deze laatste behoefte werd langzamerhand over- heerechend en 'bracht mee een streven naar meer objectiviteit in de uitbeelding mijner persoonlijke stemmingen." Van Hessels is in deze bloemlezing be waard het reeds eerder in Het Korenland verschenene: MARIA MAGDALENA. Zij wankelde en voelde niet hoe nog haar lichaam liep, en liep, zij was geworden tot verdriet, haar hart zonk diep, onpeilbaar diep. Daarboven staarden wijd-ontzet haar groote bange oogen nog, wat zag zij, God, wat zag zij toch, geen mensch, geen God meer die haar redt. 0, brak zij nu maar eindlijk neer en knakte zij als een dun riet, vond zij Uw voeten dan, o Heer, en werd tot tranen haar verdriet Zij zag U, zij, die niets meer zag: een verre ster in haren nood. Gij zaagt haar arme hart zoo bloot, Gij zaagt van haar wat niemand zag Zooals een vaas gebroken wordt, lag zij op eenmaal tranenblind over Uw voeten neergestort, want zij was voor het eerst bemind. Als we één opmerking bij deze bloem lezing willen maken, is het de volgende. De „aanteekeningen uit de correspondentie", welke de verzamelaar na de verzen doet vol gen, hadden wij gaarne gemist; zij bieden den lezer niet veel van meer dan gewoon belang. Wat wij echter noode missen: een meer uitvoerig woord vooraf, een inleiding, als Dirk Coster schreef voor „Nieuwe Geluiden". Juist daardoor mits de verzamelaar deze taak naar behooren weet te vervullen krijgt een bloemlezing waarde. Wat nu ge schiedde, is wel zeer eenvoudig: Risseeuw bundelde hetgeen de verschillende auteurs zélf uit hun werk daarvoor hebben aangewe zen; meer dat een „bijeenbrengen" is zijn arbeid niet geworden. Het belangrijkste, waaraan een bloem lezing toch wel zeer bizondere waarde ont leent, missen wij hier; schoon de inhoud de gekozen verzen veler belangstelling waard is, meenen wij op deze leemte toch de aandacht te moeten vestigen. A. L. VAN OYEN. Een geschiedenis uit den strijd ter afschaf fing der slavernij in Amerika. Door A. L. 0. E. Vrij naar het Engelsch. 9.) -o „Waar keken zij zoo naar?" vroeg Johnny. „Naar meester en ik naar ik vooral!" zeide de neger, onbewust een hooge borst zettend. „D'r was groote vergadering in prachtige zaal. De weer was vreeselijk heet en de zaal zoo vol, de menschen zelfs sta, als stoelen vol is en ons gaan op een plat form, wel zóó hoog! (Juba wees met zijn had, zoo ver hij reiken kon). Dan meester Thompson opsta en op mij wijs en een hee- leboel over me vertel hoe mij gelijd heeft hoe mij gevangen en verkoopt is Op de markt; hoe mij ontvlucht en weer gevangen en toen geslagen en geranseld, tot bloed er uit drupt en hoe meester Garrison het zie en medelijden krijg en me redt en koop en vrij maak." Alles, wat Juba vertelde, werd door bewegingen en grimassen verduidelijkt. „En dan ieder klap en juich. Juba denk, dat dak moet inzakken." ,.Hè, wat zou ik daar graag bij geweest zijn," riep Johnny uit. „En nie enkel in de zaal, al die tijd ons wandelde door de straten, menschen kijk naar ons. Zij zeker nooit eerder zwarte man ge zien. Ik zeg tegen de Engelsche vriend „Men schen zeker veel houden van Juba." Hij zeg „Zij een leeuw van je maken." „Dat heel knap van zie," ik zeg weer, lachend „Men schen in Amerika slaaf maken van een man," zeg ik; „Engelschen een leenw maken van hem. Grappig i,é? Hij weer zeg, ,j,ondenaien houden van leeuw". Dan ik weer lachen. „Zij loopen leeuw achterna hij weer zeg. „In mijn land leeuw loopt de man achterna, hier man Joop de leeuw achUtnal" En dan ik haast lach een stuip." Juba's groote mond scheen nog grooter te worden, toen hij opnieuw begon te grijn zen bij de herinnering. Johnny lachte ook, hoewel hij het fijne van de grap niet erg begreep. „Maar ik gauw begrijpt," vervolgde de neger, „dat leeuw beteekent groote, sterke man; en dan Juba zeg: „Ik groote sterke vent." Juba loop als een leeuw" en hij nam een belachelijk air van zelfvoldaan heid aan „eet als een leeuw wor erg dik; kleed als een leeuw gele jas an roze das om de nek met heel groote speld, net glimmend als goud. Juba net een leeuw." „Gaf mijnheer Garriszon je dat allemaal?" vroeg Johnny wat verbaasd. „Nee, meester niet zoo dwaas maar En gelsmannen, die geld en hoopen eten geef die maak Juba vet en trotsch. Eindelijk meester vertel me, wij weer terug gaan naar Amerika en hij zeg: „Hoog tijd, dat ons ga" en hij kijk naar mijn prachtig pak. Hij vertel me, mijnheer Thompson ga met ons mee. „Jij hem bedienen moet en zijn schoenen poets," zeg meester. „Mij denk leeuwen poets niet schoenen en zeg: „Juba wil wel schoenen poets voor meester, maar niet voor andere meester." Meester kijk me strak aan, of hij heelemaal door me heen kijk en dan zeg „Jij doe, wat ik je vraag, jongen en anders jij niet in mijn dienst blijf," niet boos, maar toch beslist" En Juba vertelde in zijn grappig gebroken taaltje, hoe zijn meester hem zijn trots en hoogmoed verweten had. Garrison had den vrijgemaakten slaaf erop gewezen, dat geen man vrij is, die geslagen is in de ketenen van hoogmoed en ijdelheid, ketenen, gesmeed door den duivel en dat zij, die niet trachten ze af te werpen, slaven zijn van een erger tyran dan eenig planter in Zuid-Garolina is. „Meester zeg het zóó, dat Juba moest hui len, erg huilen," besloot de neger zijn ver haal, „en ik zeg, Juba graag wil poets schoe nen van ieder man op het schip, maar Juba nooit, nooit weg van meester Garrison." „Hou je dan zooveel van hem?" vroeg Johnny. „Hou Juba van zijn oogen hou Juba van zijn leven!" riep de neger uit, terwijl tranen in zijn donkere oogen kwamen. „Juba hou meest van alles van meester." „Hoelang ben je al bij hem?" vroeg Johnny, Juba stak één van zijn zwarte handen de lucht in en telde het op zijn vingers uit. „Vijf jaren", antwoordde hij dan, „net voor meester eerste Bevrijder druk. Hij niemand had om hem te help dan mij. En meester moes Juba heeleboel leer, voor Juba hem kon help inplaats van ophou. In dat dagen meester en mij werk boven op klein zol derkamertje van dit huis. Half de kamer is vol drukpers. Pers slecht, papier slecht en meester en Juba had heel weinig voor eten. Ons heel weinig geld verdienen, maar meester wou niet opgeef." „En wie hielp hem bij het zetten?" vroeg Johnny. „Meester deed meest, maar Juba maak letters schoon en leg ze in rijen. Meester leer me van kleine letters en groote letters en die moest ieder op eigen plaats. Meester leer mij zooveel, dat Juba denk: „Mij zoo knap, nou Juba zelf een krant drukken". „Maar o, die letters die zoo grappig" lachte de neger „Meester een keer uit; mij zet één rij, zet twee rij, zet drie rij, heel netjes, groote letters, kleine letters net als meester. Dan druk mij af denk, Juba erg knap is. Maar die letters was grappig!" Weer begon de neger te lachen. „Als ze op papier kom, ze allemaal om draait allemaal. De b's wor d's alle maal omgekeerd!" Zoo ging de avond heel genoegelijk voorbij voor Johnny en Juba. Garrison in zijn werk kamer werkte door tot middernacht, keek tallooze proeven en revisie's na, er scheen geen eind aan te komen terwijl Thomp son naast hem zat te lezen. Eindelijk was de krant klaar en na op de handpers en kele proefexemplaren te hebben afgedrukt, kreeg de Engelschman er één ter inzage. JS '3 a g v 60 60 g) G »-t I tD t? G c- fl 3-5 s s "".sS-S cö p <d cd :p> u Sfloc 3 O O 3 73 cö cd o) a> a 2 a V b£)^ Q> O S M 3 N *G n <x> G a> o <p p <V f» 7j C N CÖ G cö <D J-i S-. cö <D T3 T5 *-■ S <D -s6 fli 0) ft) ■o S aj 73 -a G G "B-S cSs ffi "O a) G-U 33 fci G C o 3 G o S ai g 33 SH rC dB m ai Si X3 Cc® nt X! O o 2 2 3 si "3 B 'S v,73 cö "3 3 Ij CÖ 50 S J= 2» cö <i) I ,1 3 «j ®,H bï^ÏÏb o gGr o S Ja SP 8 ag-göf g .sQ g N •o G 2 5 a a I tf <D N cA T3 g 2'53 o .2 S 3 S G £2 «(DON* o> o> 'G Jp 00 g h s-sa f f Sjlfs c 73 O m AJ .c '5 3 m 73 c fi-2 .2 ei G m -w •-> M C w <D M s 03 •7g <X> ]p - 8 8-g AS -o J3 <1> p s,® .3- cö G "3 o d> 0.0 Si «o ftW 60X1 CO O XI I 8 O J £3 G H TJ "O •S O - 3» 33 P 3 a 2 Qj SH CÖ -H? -3 -S m g G g* o) SB 3 3 O ga es g «1 'OOg^c! 5 a a v co •v öoxj <D o n +-> <D 'V cö G cd cö X M O :g» cö r cö n g s fe o ■o -o .2 -2 v, o js 60 X! V A? N 3 e q -2 tJ a> 2 «4 "O fr.3 De laatste woorden, die hij las, waren: „Ik weet, dat velen mijn oordeel te streng vinden; maar is er dan geen reden voor gestrengheid! Ik wil zijn scherp en snijdend als de waarheid zelf, onverbiddelijk als de gerechtigheid. Ik wil niets door de vingers zien, niets verontschuldigen, geen woord van wat ik geschreven heb, wil ik terug nemen. Ik w i 1 aangehoord worden." Het was niet waarschijnlijk, dat iemand die zoo schreef, aan laster of vervolging zou ontsnappen. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Het verdwenen Emelisse. Onder de namen der dorpen, die wij bij onderzoek in oude geschriften tegenkomen, doch van welke dorpen niets meer overig is dan een naam, behoort ook het voormalige Emelisse op Noord-Beveland. Laten we eerst even de voormalige ligging vaststellen. Wanneer men van het dorp Colijnsplaat een lijn zuidwaarts trekt, tot waar zij de Zandkreek ontmoet, en deze lijn middendoor deelt, dan wijst een punt even ten Westen van dit midden, de plaats aan, waar eenmaal Emelisse lag. 't Is geheel onzeker in welken tijd wij de geboorte van dit dorp hebben te zoeken. In ieder geval reeds in 't begin der 13de eeuw, want vóór het jaar 1230 vond men te Eme lisse een armengasthuis. Al was het uit niets anders, dan zou het reeds uit het bestaan van zoo'n inrichting duidelijk genoeg blijken, dat Emelisse een groot en welvarend dorp was in den tijd, waarvan wij spreken en dat het dus veel vroeger moet zijn ontstaan, al zijn daaromtrent geen bijzonderheden be kend. De verzorging der zieken in dit gasthuis schijnt in handen geweest te zijn van geeste lijke zusters, waarvan er een vrij groot aan tal aanwezig waren; hoeveel wel, is niet be kend. Doch als men ziet, dat het gasthuis na niet al te langen tijd in een klooster voor die zusters werd veranderd, dan is het duidelijk, dat er meer dan een paar geweest zijn. Wat mag wel de reden geweest zijn, dat het gasthuis in een klooster overging, waar ziekenverpleging de hoofdwerkzaamheid uit maakte? Konden misschien de Emelisser kranken en die uit het verdere deel van Kats en Welle beter in een klooster, dan in een gasthuis verzorgd worden? Deze vraag kan met ja en neen beantwoord worden. Ja, voor zoover in een klooster meer hulpmidde len aanwezig waren. Want men gelieve te bedenken, dat de kloosters destijds de be scherming en gunst van vorsten en edelen genoten. Het godsdienstig gevoel dier dagen dreef machthebbers en rijken er toe, om bij hun leven en na hun dood de kloosters te overladen met gunstbewijzen in den vorm van allerlei schenkingen, zooals landerijen, tienden, geldsommen, enz. Daarbij kwam dan nog, dat een klooster een heilige plaats was, die in tijden van oorlogsrumoer, zooals toen maar al te vaak voorkwamen, door alle partijen! werd ontzien, althans veel meer dan iedere andere inrichting. De zieken wa ren dus in het Emelisser klooster veiliger dan in het gasthuis, te meer daar de Graaf er zijn beschermende hand over uitgestrekt hield, wat ook het geval Was met de meeste Edelen. Het klooster droeg den naam van „de Lieve Vrouwekamer" of „het Klooster aan den Noorddijk". Na de geweldige water vloeden in de 16de eeuw werd het verplaatst naar Walcheren, waar 't den naam aannam van „Waterlooswerve", vermoedelijk zoo ge noemd, omdat het daar van het water geen last meer had. Emelisse bezat een ruime kerk, wat ook weer voor de volkrijkheid van het dorp pleit. Het was vroeger ten opzichte van de kerken anders dan tegenwoordig. Nu vindt men ge woonlijk alleen een kerk in de hoofdplaats eener gemeente en niet op de gehuchten en buurten, die tot dezelfde gemeente behooren. Dit was eertijds anders. Het moest al een verbazend onbeduidend plekje zijn, als* men er tenminste geen kapelletje aantrof, meestal in gezelschap van een toren. Wel had dan de kerk in de hoofdplaats van het ambacht ge woonlijk oudere en meerdere rechten, maar. een buurtkerk is dan toch ook een kerk. Zoo lagen hier meer of minder nabij Emelisse de eveneens verzonken dorpjes Nieuw Ha merstede, Oud Hamerstede, Sirtt Michiels- dorp, alle van geringen omvang, maar toch in het bezit van kapellen. Tot het ambacht van Emelisse behoorde nog dat van 'sHeer Witte Kinderen, tus- schen Kortgene en Kats aan de Zandkreek gelegen. Thans maakt de Oostpolder een deel van laatstgenoemd ambacht uit. Emelisse met 'sHeer Witte Kinderen samen besloeg een oppervlakte van bijna 1208 gemeten. Aanvankelijk behoorde het geheele am bacht aan de eigen heeren van Emelisse, (waaronder wij vermeld vinden Pontiaan, Alexander, Hendrik en Hugo van Emelisse. Ongeveer in het midden der 14e eeuw ging Emelisse over in handen der machtige ede len van Kats, voor wie het ambacht een lang niet te versmaden brokje was. Ook bezat Emelisse een Grafelijken Lom bard of Bank van Leening. De Lombarden, een Italiaansche volksstam, zijn de eerste uitvinders en gebruikers geweest der leen banken, die uit dien hoofde den naam van Lombarden dragen. Voorts blijkt dat er aan de bestrating nog al zorg besteed werd. Reeds vroeg hadden de straten van Emelisse drin gend verbetering noodig. Eensdeels was het drukke verkeer daar ter plaatse oorzaak dat het plaveisel er spoedig versleet, anderdeels breidde de gemeente zich door welvaart zoo- zer uit, dat nieuwe wijken, althans nieuwe buitenwijken ontstonden, die zich in den be ginne natuurlijk slechts in het bezit van modderwegen konden verheugen. Voor een plaats van Emelisse's rang was dit echter wat al te vernederend; overal, zoover de kom der gemeente reikte, moesten de burgers droogvoets kunnen uitgaan en thuiskomen. Er werd dus door het bestuur en allen, die onder Emelisse ambachtsgoederen bezaten, besloten om gedurende 7 jaar cijns op ver schillende goederen en personen te leggen, op welk besluit de Grafelijke goedkeuring werd gevraagd en verkregen, onder beding echter, dat de opbrengst alleen zou mogen strekken tot verbeteren en plaveien der stra ten. Bij de groote overstrooming van 2 Nov. 1532 ging ook deze plaats met het ambacht ten onder. Meermalen ben ik op de plaats geweest, waar eenmaal Emelisse lag. De Noord-Bevelanders noemen het 't „Dommel- weidje". Het is zeer oneffen, en de bodem schijnt zeer hol; om dit te bewijzen joeg mijn gids eenige grazende paarden op en het re sultaat was verrassend. Een sterk dof geluid liet geen twijfel over. Zelfs in de slooten daal den wij af. Daar vindt men nog plaveisel, zoodat men geen bemodderde schoenen krijgt. Misschien van een bestrating uit Emelisse? Voorts ziet men er veel steen en gruis. Maar hoe men ook de situatie bestudeert, er is niet meer licht over te krijgen. Alleen kunnen wij nog melden, dat het wapen van Emelisse was, een rood veld, waarop een zilver zwaard met goud gevest. Beste Jongens en Meisjes, In het begin dezer week heeft de Herfst zijn intrede gedaan en hoewel het wat de koude betreft haast lijkt of de winter voor z'n beurt gekomen is, hoef je toch maar even in den tuin te kijken, om te zien dat het werkelijk herfst is. Hoewel de hoornen nog lang niet kaal zijn, krijgen de groene blaadjes toch al een gele en roodbruine tint, allerwege ziet men ze neervallen, die kleine dwarrel aars, ze hebben het leven weer vaarwel gezegd en bedekken nu de lanen met hun kleurig tapijt. De tuinen staan vol herfstbloemen; jul lie kunt ze zelf wel opnoemen, de stralend gele en de felle blauwe, in de schitterendste kleuren, en als we er oog voor hebben, dan blijkt dat alles schoon is op zijn tijd. De herfst mag anders zijn dan de lente en de zomer, ook de herfst is mooi en spreekt ons van de grootheid van den Schepper. De avonden beginnen nu al heel wat te len gen, met het gevolg ik kan 't al heel goed merken, dat er weer meer tijd komt voor do briefjes, die ik nu maar dadelijk ga beant woorden. Bergen op Zoom. „Loolaantje". Wat een teleurstelling voor Piet, dat hij juist voor de vacantie ziek werd. Je hebt hem nu zeker een heeleboel ansichten gestuurd. Dat was een mooi avontuurtje op het duin. „Cornells de Witt". Zoo, ga jij het voorbeeld van L. volgen, dat vind ik een goed idee. Zeg maar aan Piet, dat hij later ook mee mag doen. Het plaatje heb je heel netjes opgeplakt 's-Gravenpolder. „Goudoevertje". Ja, we zjjn nu al weer vier weken aan den gang. Ik vind ook, dat het erg vlug gaat Vond jij het prijsraadsel ook zoo moeilijk? St'-Laurensu „Klaverblad". Ik merk wel, dat jij goed met alles op de hoogte bent, lees je iederen dag „De Zeeuw"? Jij hebt je vacantie goed besteed, als je van school komt, wat moet je dan worden? Ja, uit dat verhaal valt ook wel iets te leeren. ,JCerk- laantje". Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Wat een mooi cadeau zeg, het horloge had je zeker al. Het raadsel kan ik wel gebruiken. .JCernoffel". Jij vindt het verhaal dus ook mooi, nu je bent niet de eenige, de meesten denken er tenminste net zoo over. Ja hoor, stuur het raadsel den volgenden keer maar eens in. „Meibloem". Het was nu duidelijk geschreven, het is zeker een soort legdooa Ja, het is hier nu ook veel kouder. Moet je ail veel huiswerk maken? „Klaproos". Prettig, dat jij er nu ook weer bent, want de nichtjes, die trouw meedoen, mis ik natuurlijk direct. Ik heb ook graag mooi weer, al is het geen vacan tie. Onthoud je de preek altijd zoo goed? „Vadersknecht". Jij had me dus ook bijna vergeten, zeker nog te veel aan het strand gedacht Een lampion optocht daar houden de jongens wel van, had jij een mooie? Klavertje". 'tWas maar goed, dat K. je er aan herinnerde. Wat heb jij dien dag veel gezien. Jullie waren zeker wel erg laat thuis. Je hebt een mooi cadeautje ge kregen met je verjaardag. •'s-H. H. kinderen. „Madeliefje". Dit was dus je laatste briefje. Echt jammer hoor, dat je geen tijd meer hebt jij bent een van de nichtjes, die het langst mee doen. Ik kan best begrijpen, dat je het nu te druk hebt, maar als je eens een oogen blikje over hebt, hoor ik misschien nog wel eens iets van je. Aagtekerke. „Boterbloem". Het is best dat je de oplossingen inzendt als het prijs raadsels zijn geweest maar dan heb ik wel graag, dat je de andere er ook bij doet De raadsels zijn allemaal goed. Ka peil e. „Grasklokje". Jullie hebt al gauw weer vacantie, is dat omdat de boven meester ziek is? dan is het maar te hopen, dat hij gauw weer beter wordt Sierooskerke. „Winterkoninginnetje". Je moet de krantjes maar goed bewaren, als het verhaal dan uit is, kun je het nog eens heelemaal overlezen. Ja, als de tijd weer verzet wordt is het nog een uur vroe ger donker. .Korenbloem" en Blauwoog". B. heeft het goed geraden wat het verhaal betreft K. heeft dus geen tijd meer, nu ze naar de Mulo gaat maar van B. hoor ik dan toch nog wel eens iets van haar. „Maurits". Nee, die tante was zeker niet aardig. Echt leuk hé, dat Tom die teeke- ning maakte inplaats van een gedichtje. Wat heb jij veel bramen gevonden. Kookt Moeder er jam van? Nieuwdorp. „Juffertje." Jullie begin nen al vroeg aan de kerstversjes, maar nu zullen ze er ook wel goed inkomen. Ja, dan was je dicht bij me. Heb je een mooie man tel? „Boerinnetje". Gelukkig maar dat de roet weer zoo gauw beter was, anders had je niet naar het avondje gekund. Prettig dat het zoo goed geslaagd is. Nog harte lijk gefeliciteerd met je verjaardag. „Flu weeltje". Jjj bent dus bijna de heele vacantie uitgeweest. Keesje vond het zeker wel fijn, dat je altijd met hem speelde? Zijn de slab betjes mooi geworden? Prettig dat het je zusje zoo goed bevalt. .Kakkertje." Echt dom dat je die eene keer juist niet in de krant

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8