p jn Hoe leest gij Voor de jeugd. Vrienden in den vreemde. I 7 P P s 3 li g.s 2 ^g*sr Zaterdag 18 Juli 1931 45e Jaar gang No. 115 Voor den Zondag. Gedenk aan uwen Schepper. Ik dacht Letterkundige bijdragen. De weg terug n. Je moet natuurlijk van heit begin af aan dé lijn goed recht houden, en dan, och, dan komt het er wed,. Hert zou best gaanl Maar het ging niet best. Ondanks de mooie plannen en de strenge lijn in de opvoeding en die moeiten en kosten, ruimschoots "be steed. En toen kwamen de klachten, vele en zwaar. Waarom speelde die jongen ook zoo graag? En luisterde hij zoo weinig naar zijn ouders? Waarom toch gaf hij oor en hart veel liever aan zijn vriendbn? Ja, die lui, die namen hem maar al te gemakke- igk meel Hij had al spoedig maar weinig lust meer om naar de catechisatie te gaan; en ééns per Zond'ag naar de kerk vond hij al meer dlan genoeg! En dan wou hij maar gaan varen, op die groote vaart nogal, over wijde zeeën en naar verre werelden. Dat, zou zijn lust zijn, een heerlijk leven in volle, volle vrijheid! En de zaak van zijn vader, die groote, goede en belangrijke zaak hij dacht er niet eens aan! Vaders raad en vaders opvoeding: och, de jongen had er eigenlijk maling aan! Ja, vader, dat valt niet mee! En opvoe ding is moeilijk, heel moeilijk. Zoo heel veel anders, dan ge u had voorgesteld. Het ïs iets, dat ge niet in uw hand hebt. Ten opzichte van de opvoeding werken zoo vele factoren I En dan zoovele onberekenbare fac toren! Ja, die laatste vooral trekken gewoon weg een streep door al uw mooi gedachte plannen en schenden uw schoone toekomst beelden. Wat wij als vaders noodig hebben? 0, zeker, mooie idealen en groote ijver om die zoo nabij mogelijk te komen; inspan ning van alle krachten en rechte richtlij nen voor de opvoeding vian onze kinderen; opoffering en toewijding in ruimen zin. Maar ookeen met onze kinderen sa men, biddend en diep afhankelijk, ons toe vertrouwen aan Hem, van Wien alle zegen komen moet En dan: de zegen Gods niet alleen ver wachten in de voorspoedige vervulling on zer wenschenmaar ook geloovig leeren er kennen in teleurstellingen, die God wellicht noodig keurt Mits wij maar biddende mogen blijven. OPVOEDER. „Er zijn vier soorten van lezers. De eerste soort kan vergeleken worden bij een zandlooper. Het zand is er in en loopt er door, zonder eenig spoor achter te laten. De tweede soort is als een spons. Die zuigt vol water en bet water komt er bij straaltjes weer uit alleen is het morsig en onbruik baar geworden. De derde soort is als een zeef. Het bruik bare vocht loopt er weer uit en in de zeef blijft alleen het vuil, dat niemand hebben kan, achter. - De vierde soort als de werker in de goud mijn. Die werpt alles weg wat waardeloos is en komt alleen met bet goede goud weer te voorschijn." 13) (Slot) En toen later vader en moeder Kwaad gras kwamen begroeten, was het soms Duitsch en Hollandsch door elkaar. Sophie kon natuurlijk lang niet alles vol gen, maar Edith troostte baar zusje en zei dat ze wel gauw Hollandsch zou leeren. De eerste Kerstdag bleef de familie Loh- mann rustig in baar woning. Doch op den tweeden Kerstdag werd de geheele familie Kwaadgras te visite ge vraagd. In den namiddag, toen bet donker begon te worden, gingen ze er heen. Juffrouw Lohmann stak de kaarsjes van EEN 5EPTEMe>ER A WORDT HIER GEVESTiCj EEW» Onlangs zag ik tot mijne groote verwondering een schutting voor het huis van m'n buurman staan, met dit raadselachtige opschrift Ik heb getracht de oplossing te vinden, maar hoe ik ook zocht ik begreep maar niet wat dat moest be- teekenen. Weten jullie het soms? den kerstboom aan en de kinderen Kwaad gras, vooral de kleineren, genoten van het aardige gezicht. „Toe vader," fluisterde Rie haar vader in, „toe vader, vertel u nu de Kerstgeschiede nis." ,Als mijnheer Lohmann het goed vindt," aarzelde vader. Hoewel Rie gefluisterd had, mijnheer Loh mann had toch verstaan waar zij het over hadden. En graag gaf hij zijn toestemming. Zoo vertelde vader Kwaadgras dan bij het licht der kerstboom, van het ware Licht, het Licht der wereld, dat op aarde kwam, óm ons te verlossen. Allen luisterden eerbiedig toe. Zelfs So phie, die er toch niet veel van verstaan kon, had geen oog van vader Kwaadgras ai. Omdat ze nog zwak was, had juffrouw Lohmann haar dochtertje gezegd op den di van te gaan liggen. Anders zou het te druk voor haar wezen. En nu lag ze daar, het hart vol blijdschap dat ze weer bij haar ouders was. En dat ze nog juist voor Kerstmis was thuis gekomen. 0, 't was een heel ander kerstfeest dan ze vroeger in Duitschlahd vierden. Veel rus tiger en veel bescheidener. In Duitschland had moeder dagen voor uit gebraden en gebakken En hier was daar niets van gekomen. Toch was het, als of er hier meer vreugde was. Als ze keek naar de gezichten van haar ouders, en van hun vrienden, dan scheen het wel, alsof van aller gelaat de vreugde straalde. Ongemerkt trok Sophie haar moeder naar zich toen en fluisterde haar wat in het oor. Juffrouw Lohmann knikte. „Sophie wou graag wat Kerstliederen zin gen", zei ze. „Ze heeft van het vertellen veel moeten missen, maar aan het zingen kon ze meedoen." „Ja, dat kon ze", stemde Kwaadgras toe. Laten we dan maar beginnen met het meest bekende „Stille Nacht". En even later klonk het: Stille nacht, heil'ge nacht, Davids Zoon, lang verwacht, Die millioenen eens zaligen zal, Werd geboren in Bethlehems stal, Hij der schepselen Heerl Hulp'loos Kind, heilig Kind. Dat zoo trouw zondaars mint, Ook voor mij hebt G'Uw rijkdom [ontzegd, Werdt G'in stroo en in doeken gelegd, Leer m'U danken daarvoor! Stille nacht, heil'ge nacht! Heil en vree wordt gebracht. Aan een wereld verloren in [schuld, Gods belofte wordt heerlijk [vervuld; Amen, Gode >zij d'eer! HOOFDSTUK XIII. Toen 'tjaar was heen gegaan. 'tWas Oudejaarsavond! Den geheelen dag was het druk geweest bij de familie Kwaadgras. Althans voor de twte oudste meisjes. Ans en Rie waren van 's morgens af onvermoeid bezig geweest. En ze hadden niet gewild, dat moeder zich ergens druk mee maakte. „Goed", had moeder gezegd,' „maar vanmiddag bak ik de oliebollen. Dat slaan we niet over." „Zou je het wel doen vrouw?" had vader gevraagd. „Als je je nu zoo inspant ben je vanavond misschien te moe." „Geen denken aan", had moeder gelachen, 'k Heb nu al heel wat rustige dagen ge had en voel me al veel flin ker. 'k Zal zorgen, dat ik voor kerktijd klaar men met bak ken. Dan ga jij met de groot sten naar de kerk en ik blijf met Tom en Nel thuis. Als jullie dan thuis komen, heb ik die twee in bed en dan ben ik allang weer uitgerust. En dan kunnen we met elkaar het jaar ein digen." „Ik kan goed merken, dat ik je laatst het opperbevel heb gegeven", had vader ge antwoord. „Je kunt goede orders geven. En ik zal er me maar in moeten schikken. „Hè, neen man, maak nu geen gekheid. Vindt ie het zelf ook niet zoo het beste?" „Ja hoor vrouwtje, je heb het goed uitger. zocht. We zullen zoo doen" En zoo was het ook gebeurd. Vader was met de vier oudste kinderen naar de kerk geweest Nu zaten ze allen in de huiskamer gezellig bij elkander. Eerst had vader op moeder's verzoek ver teld waar de deminee over gepreekt had. 'tWas uit de Psalmen geweest „Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen." „Echt voor Oudejaarsavond" vond moeder. „Ja vrouw, en hij heeft ons er ook ern stig op gewezen hoe snel onze jaren voorbij vliegen. En hoe weinig acht wij dikwijls slaan op onze zegeningen, die God ons toch ook in het jaar, dat voorbij is, geschonken heeft" „Ja", zei moeder, „dat is zoo. En onze zege ningen zijn zoo veel en zoo groot" Zoo vloog de laatste avond van het jaar voorbij. Toen 't half twaalf geweest was, nam vader den Bijbel. Even bladeren en toen las hij: Een gebed van Mozes, den man Gods. Heere, Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hebt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God- Zoo las vader den heelen 90sten Psalm. En daarna bad hij met en voor zijn gezin. Nog enkele oogenblikken... Daar vermel den de twaalf slagen van de oude toren klok, dat het jaar, het oude jaar was heen gegaan Ernstig, doch blijmoedig begroette de familie Kwaadgras het nieuwe jaar. Ze wisten he: Mochten de jaren ook henen snellen, God de Heere blijft en in Zijn hoede waren ze allen veilig... FRANCINA. 3 O 3 X ÏO 00 ïo 00 V /N 1^ 00 co a> 2 M a o- S i cr CD 3 CL CD CD S B m Es s. 35 g T B w E CD P P* O §L CD BI S' h. g w tr i Ij 6 p CD CD CO frg-S0'- CD M Qi B w I"» w H CD CD B-S S g B 7 8. B "S CD e* u H— iw Q3 hjJ—v Q3 CD <D P <DO«T/r\CD p P fx p, B g n pyEgsS-oP i K- BI P r-PPE^e. «-»» 8 3, 7 g p B. p 05 m SP 2 3 8* BB g s srs-g B nr, iE g> 3 r* Qj P3 ffl Ug .-3? ®5-Nt3 Pi P - •v p 8 F* ■5 Pr* o l "o g - 3 P p. <D H P P- g g <0 B* tr «-*- B 2.8 s» p® "PT? ÖNDAÜibLAD En gedenk aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap. Prediker 12:1. De dagen der jongelingschap duren niet altoos. De jeugd en de jonkheid is ij delheid zegt Salomo, waarmede hij niet bedoelt, dat het jeugdige leven een zondig, ijdel karakter zou dragen, maar waarin hij ons zegt, dat zij, ondanks baar schoonheid en heerlijkheid, behoort tot het vergankelijke leven. Zij snelt weg en vergaat. Dan komt de tijd van levenszinking. De dagen, waarin de jongeling van nu klagen zal: ik heb in dezen tijd geen lust, of wilt ge, mijn levenslust is vergaan, en van die dagen geeft de Prediker in de vol gende verzen een zoo schoone en stoute uitbeelding, dat ze in geen andere teeke- ning van den avond des levens haar weer ga vindt. Waarom nn dit beeld der kwade dagen? Niet alleen om ons in deze uitbeelding te doen opgaan, maar om de jeugd tot ge denken aan te sporen, eer die dagen ko men, en dat wel om een tweevoudige reden. In de eerste plaats hierom, omdat gij jon geling, niet weet of gij in den kwaden dag wel aan God kunt gedenken. Zekerer is ook licht ten tijde des avonds. Mozes was honderd en twintig jaar, en zijn oog was niet donker geworden, en zijn kracht niet vergaan. Johannes schrijft in zijn ouderdom nog zijn brieven, maar dit zijn uitzonderingen, en gij, jonge van jaren, weet niet of gij straks met alles wat God u gaf, Hem wel kunt gedenken. Dan kan het zoo gansch anders zijn. Uw verstand (en volgt de beeld spraak van den Prediker), kan verdonkerd wezen, om aan Hem te gedenken. Uw wil kan verslapt zijn, om Hem te dienen. Uw hand kan krachteloos wezen, om voor Hem te werken. Uw voet kan weigeren naar Zijn Huis te gaan. Uw oog kan Zijn Woord wellicht niet meer lezen. Uw oor kan Zijn prediking misschien niet meer hooren. Uw stem kan Hem waarschijnlijk niet meer loven, en daarom: gedenk aan uw Schepper nu, in uw jonge dagen, nu gij het doen kunt. Nu hebt ge de gelegenheid. Nu geeft God u den tijd. Juist uw lente is er geschikt voor, want de lente is de tijd om te zaaien, en de morgen, om met frissche kracht uw werk, ook uw geestelijk werk aan te vangen. Hoe eerder ge God zoekt, des te beter. Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden. Nog een tweede reden heeft'de Prediker voor zijn vermaning. Ik dacht: 'tils een herfstblad, een winterboó 't Was een vlinder, groot en geel, Die fladderde rond van bloem tot bloem, In vroolijk vlindergospeel. Ik dacht: 'tls een zorg, een zware zorg, Een nieuwe, een groote smart, Maar 't was er een vreugd, zoo teer, zoo groo,t 'tWas een troost voor mijn lijdend hart Ik dacht: Die weg is voor mij te lang, En te zwaar is dat drukkend kruis, Maar de last was licht en de weg viel kort, De weg naar mijn blij tehuis. Ik dacht... en ik zorgde en schreide en leed, Ongeloovig, onnoodig, in schuld, Maar mijn Vader wist, wat ik noodig had; Hij heeft al mijn behoeften vervuld. Nu zeg ik: Och, leid mij maar voort, o Heer, En geschiede Uw heiligen wil. Gij maakt het goed en ik vraag niet meer, Vertrouwend op U, zwijg ik stil. Hij roept den jongeling ook toe in zijn jonge dagen aan God te gedenken, omdat de Heere hem juist wil in zijn jeugdige kracht en frisschen "bloei. 0 zeker, een stok oude van dagen, die nog de rest van zijn levenskracht God wil wijden, wordt niet afgewezen, maar op die uitzondering moogt gij, jongeren, niet zondigen. De Heero vraagt u in uw jonge jaren, want de eerstelingen moeten Hem gebracht. Het beste en schoonste van uw leven moet Hem gegeven, en op uw lente vol kracht en heerlijkheid heeft Hij recht. Recht op uw frisschen geest en jeudU gen wil, eer de zon en het licht en de maan en de sterren verduisterd worden. Recht op uw krachtige hand en vluggen voet, eer de wachters beven en de sterke mannen zich krommen. Recht op uw tintelend oog en klank volle stem, eer die door de vensters zien verdonkerd en de zangeressen neergebogen worden. Recht op uw jonge energie en hei lig idealisme, eer gij voor de hoogte vreest en er verschrikkingen zijn op den weg. Recht op uw geestdrift en sterkte en liefde, eer de kwade dagen komen, en uw lust is vergaan. Gij wilt toch niet wachten tot ge oud ge worden zijt? Ge gevoelt toch, dat ge God met zulk een uitstel smaadt, en uw eigen ziel schade berokkent? Want dan houdt ge het beste voor uzelf en voor uw boos hart, en de kwade dagen en uw versleten leven bewaart ge voor Hem, en dat wil de Heere niet. Hij is een jaloersch God. Hij neemt geen verbruikte kracht aan. Hij is niet tevreden met overgeschoten brokken. Hij is te hoog en te heilig om met levensresten genoegen te nemen, maar uw jeugd en vreugd moeten op Zijn altaar gelegd. Eer de kwade dagen komen. door ERICH MARIA REMARQUE. Wat beteekent het leven thuis voor iemand die jaren achtereen aan 'het front heeft ver toefd, waar de loopgraven de straten vaa het dorp heteekenden. Nu spanning en voortdurende actie zijn ingeruild voor werkelooze rust, nu zij toege voegd zijn aan. het nieuwe leger, dat zich vormt het leger der over-completen nu; staan zij, uit het diepste donker, eensklaps in het felste licht. Nu is de overgang to groot, te gewéldig. Er is tijd noodig om to wennen; te groote wijziging van klimaat kan de dood verhaasten. Eenmaal uitgeschakeld uit den maatgang van het gewone leven, her vindt men slechts ternauwernood zijn plaats. En uitgeschakeld, dat zijn zij, die duizen den aan wie een terugkeer beschoren is. Zijn ze blijde om den aftocht, de neder laag, het weerzien? Danken zij, nu de mees. gruwelijke jaren uit hun leven zijn afgeslo ten, voor den bekorenden vrede, die toch im mers een onwaardeerbaar bezit moet zijn? De blijdschap om dit hervonden leven is niet zoo groot als men denken zou; te ruw, te bruut is de werkelijkheid. Wie in den oorlog was, kan zich moeilijk aanpassen bij degenen, die thuis bleven. Er zijn twee -we relden ontstaan inet niet te overbruggen af standen; en de soldaat, die voor den dood werkte, weet schier niet meer wat „leven" is. „Wij hébben ons alles anders voorgesteld. Wij hadden geloofd, dat men een geweldig accoord een sterk, intensief bestaan zou in zetten, een volle opgeruimdheid van het her wonnen leven: zoo wilden vrij beginnen. Maar de dagen en weken vliegen onder onze han den weg, wij brengen hen door met onbe langrijke, oppervlakkige dingen en als wij terugzien op onzen weg, is er niets gedaan. Wij waren gewoon, op korten termijn te den ten en te handelen; een minuut later kon altijd alles uit zijn. Daarom gaat het be staan ons nu te langzaam, wij springen er op af, maar voordat het begint te spreken en te luiden, hebben wij het alweer losgelaten." „Wij moeten onszelf helpen"; er zit niet anders op voor degenen, die eens de helden waren, maar nu een surplus vormen; die eens toegejuicht werden, wie men thans vrij wel alles misgunt Zij hebben hun leven als inzet gesteld; hun gezondheid, hun gave lichaam was al het minste, en misschien werd wel alles geëischt. Maar dat telt niet in vredestijd; want na den oorlog ziet men alles immers heel anders, legt men een anderen maatstaf aanIn het sterke licht van na-oorlogsche jaren, doorschouwt men eerst iets van de grenze- looze onzinnigheid, die veler doen en den ken 'beheerschte. Degenen die aan den doo ontkomen zijn, ervaren het scherp, als een doodelijke wonde: de velen die gevallen zijn,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7