•Hi
I i a
s
0
a
t
E
E
K
e
Ui
Ui
2 2 2-3
I
«M-I
a if 5
1
§1
2g^3aIwa
J
Het Ridderkruis
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
35 of f
d d J
•rt T3
p
.S-S-a
o cö
g-ö -
CD ffl
21!
2
^Hr
Ml
o ri
4-3 t_( 'u
T? 5
bold rQ a;
2 SI S
8 si:»
60 rC}
ho cö H
1 S Ss.
I s 11
G) r^ CÖ
i> -*<i "*J
3 0 ffl
35 rt
g g "3 o
r-( h N H)
S
E-
I
21
^|-2w|Rëlw§«ë
33 -9 hA 33 -Ö
u fs
.-s s
T3 -c)
O
rM
rt g
a
S -
Bj* ts
3
J"):» 3
„H H
33
.SO
33 S -
o1^ -
33
3
PS
o
o
JS
a
H m
i
O
o
a -ö
2
i
B
a
S
s
H
n
PÜ
a
Pm
CD
3
Q
d T3
cj
M '8.Si
O
t-
Q.
3 :3T d
+-» (D
<♦-« m
a>
i?"^
co d4 a) *J
d E> S 33
erf -
glgsg-s.«
>^|W|gp
P4 00 bC
2
tH CO
a) 3
11
p
73 3
3 2)
3 -*-»
c3
3,
Tl
03 rl
.-3^
-+* ""0 -^
3 U S
ce
r
^1
3-
3d
rA
t* M 3
CO m US O
cj <0 Id M
«."gHci
S 2 g
a.
^J«33
9 B 2 S 34
3 - S a
Q) tO
- -2 2 a
mj o O
o
p< --I fk w
cq bo
3 a éh Tj
OrS ti 03 0)
Tj O
tiO
d
CQ r5 Vyk
S 3 is
s
-S -T)
33
fl^, d"o
p.
3-s i
u
0) O
-* I
S 1
CD
d -
N H
cd
Ss3
bo O
bo
p.
M 1
O
•--<
r_
t-i 33 Q.
r-t M
8-5
a -3
g.SCo
d cd
ro
S5
a3il^
m d
KH
a
v O) *-»
S
o S s a
5 -3
<»H §-3
J3
Td
13 b0
S H
■+J cd
0) rd
rf
^-,
N
S U
a
cl
S
bo-M <D
cd -d
Jh Cd
CO
- p-k"
-^-> d
S O
W3 c S d-W
.3 .2?:3?
bo N TÏ
g d
d «+H
(3 33
a) bo u (3
ho
W 0 [3 33
*-( -4-»
+J rM (0 +J
4-<
H O
f>
tg
cd 'S
cd
d fl Q<
4J "O
rj
rd
d
ko
d
fl ^3
nU N
03
rd
O
a S
S
9
>2
bC Tl
d
bo bo
<3
ho cd
cd
A
_r cd
9^
o
t> to
3
a
h^Q
IT w in
a pj ho E-l -rj
®'Srö ®233^
ü'So |.g 8 8-
2 d3§| »N
d d O £0-_> m
'"©o-ö^a.a^grö
o
m 33 33 -a
-a
a I
d - :p> ri •*-»
t "d CD
S%|o-S
W "5-a^ a
;pj <B
fl ft bo nj, d3
~l
gezegd en met reden Ik wil de
dichter der Lente zijn.
Heel 'tland lag lachend in lenteschijn,
toen mij mijn moeder baarde.
Des wil ik de dichter der Lente zijn:
de Lente is de jaugd der aarde.
Des wekke mijn lied tot vreugd en geneucht,
'tzij blij als de Lente en 'tzij jong als de
jeugd 1
Mijn lied wil allen, die treuren,
verkwikt opbeuren!
Klaar als bet klaatrende water der vliet,
klaar als het licht van de zonne,
klaar als kristal zij de klank van mijn bed
en zijn inhoud louter wonne!
Hel zij mijn lied als een vogelenwijs I
Met lerken en lijsters zing ik om prijs
Komt, vliegende volkje, beginnen 1
Pas op! 'kZal 'twinnen 1
Willem Kloos heeft gezegd„In de tien
verzenbundels van De Mont staan misschien
twintig goede verzen". Te leeg en te week
is de Mont's poëzie wel genoemd; in ons
land heeft hij om zijn dichtwerk nooit groote
belangstelling gewekt. Maar toch blijft prof.
Prinsen's opmerking van kracht, dat des
dichters eerste werk waartoe ook „Len-
te-sotternijen" behoort, waaruit wij hiervo-
ren iets citeerden goede verwachtingen
gaf voor de toekomst.
Ook moge in dit verband herinnerd wor
den aan het werkje van André de Ridder
ten G. van Roosbroeck, in de serie „Man
nen en Vrouwen van beteekenis" versche
nen. ©aar leest men met betrekking tot
den bundel Lentesotternijen o.m. het vol
gende: „Wat ons in Lentesotternijen stellig
treft en ons sympathiek stemt, dat is de
zuivere frisohheid van het gevoel, de op
borrelende echtheid van de uitvoering, de
zachte, dauwige Marchenachtige Andersen-
almosfeer en de lenige losheid van het
rhythmeLentesotternijen mag aangezien
worden als de lyrische ontboezeming van
een innige; evenwichtige en sterke dich-
tersnatuur".
Het is wel goed, deze beschouwingen nog
eens op te halen; want met het sterven
van dezen mensch gaat één uit de rij van
Vlaanderens grooten weg. En juist dan te
herinneren aan hetgeen jaren geleden ge
schreven werd, is om meer dan één reden
belangrijk: want in des dichters leven kan
een keer gekomen zijn, zijn kunst kan ge
bleven zijn beneden het peil dat men bij
den aanvang voorspelde kortom, allerlei
factoren kunnen een zeer groote, princi-
piëele ommekeer gebracht en bewerkt hebben.
We herinneren nog slechts aan Aaran
Burf's „René de Clercq", dat in 1908 ver
soheen, en waarin onder meer gezegd wordt
„dat Pol de Mont er voor een groot
deel aanspraak mag op maken, hij, die rond
de jaren '80, nog vooraleer Gezelles in
vloed in Vlaanderen gevestigd was en ge-
weïkt had, liederen en gedichten wist te
scheppen, waarvan de losse luchtige rhyth-
men, de kleurige, beeldige bewegelijkheid,
de frissche, zomersche natuurlijkheid, hoofd
kenmerken zijn" De schrijver trekt een
vergelijking tusschen René de Clercq en
Pol de Mont, en komt tot de slotsom dat,
wat hij De Clercq hl beeld, hl teekening,
hl verluchting, hl kleur is, bij De Mont is:
hl geluid, hl beweging, hl begeestering, hl
geestdrift. In liefde, in jeugd, in blijdschap
en genot zegt hij doen ze voor elkan
der niet onder.
Niet alleen als dichter en proza-schrijver
zij .Pol de Mont hier herdacht: ook als
strijder in de voorste gelederen der Vlaam-
sche beweging. Vlaanderen had de liefde
zijns harten; de strijd van zijn vol'k was
z ij n strijd, die hem als vanzelf naar de
voorhoede dreef. Voor een herlevend Vlaan
deren heeft hij veel en goed werk verricht
Pol de Mont was scherpe tegenstelling
met Hugo Verriest de man van vurige,
geestdriftige voordrachten, die wel goede
eigenschappen in zich droegen, maar toch
het verfijnde dat Verriest kenmerkte, mis
sen moest Zijn geestdrift voor Vlaanderens
opbloei was echter ongeveinsd; op allerlei
wijze heeft hij aan het groote doel medege
werkt. Want een harde werker dat was
Pol de Mont
A. L. VAN 0YEN.
door Orangblanda.
De dikke suikeradministrateur Tijman was
met z'n vrouw even in de Toko van Jongma
aangeloopen.
De groote twaalf-cylinder Cadillac wacht
te voor de deur terwijl de suikerlord wat
„bikkesement" insloeg, zooals hij het vulgair
uitdrukte.
Tijman drukte zich graag wat ruw uit.
Eigenlijk was hij maar een heel gewone
jongen, zonder veel meer ontwikkeling dan
de M.U.L.O.-schooI kon geven, ja van de ken
nis van de M.U.L.0. was hij al weer veel
vergeten. Maar de practijk van het leven had
hem heel wat geleerd.
Misschien schaamde hij zich inwendig wel
voor z'n mindere ontwikkeling, en trachtte
hij die schaamte door een uitwendige on
verschilligheid en ruwheid te verbergen. Z'n
vrouw was anders: stiller en bescheidener.
„Zoo, Jongsma, nou nog een paar blik
jesja, sardinen, kreeft en zoo."
De tokohouder haalde het verlangde te
voorschijn. Hij was een magere, tanige man,
die Jongma Oud-militair, dat zag je direct;
ook al had je de eereteekenen op z'n borst
nog niet opgemerkt. Stram en recht liep hij
over den weg en als er klanten in de toko
kwamen, nam hij de opdrachten in ontvangst,
staande in de houding als toen hij nog de
„compagnie" diende, alleen wat gebogen er
was hij geworden.
Ook nu liet hij de militaire houding niet
varen.
„Wel Jongma", zei de administrateur druk-
doenerig, „loopen de zaken nogal?"
„Redelijk mijnheergaat wel."
„En kan je nogal merken, dat de Euro
peanen nou bij jou koopen, nu er een Euro-
peesche toko op de plaats is?"
Sommigen komen trouw hier, maar u moed
denken, de Chineezen zijn altijd toch met min
der winst tevreden."
„Schandaal", vond de administrateur,
„waarom bevoordeelen ze jou niet: jij hebt
toch je leven veil gehad voor de compagnie.
in Atjeh."
,,'kHeb m'n plicht gedaan", zei Jong
ma eenvoudig.
„Plicht gedaan; goed, maar die blikjes
heb je toch gekregen met meer dan je plicht
te doen: daar heb je misschien je leven voor
in de waagschaal gesteld en met doodsge
vaar ze verdiend hè?"
„Ja, „het ridder" heb ik gekregen bij Sa-
lemna, toen die benting weer door ons werd
heroverd."
„Vertel eens hoe dat ging."
„Nou mijnheer, daar is weinig van te
vertellen. Ik was nog jong en heethoofdig.
Die sloebers van Atjéhers hadden er ons
eerst uitgejaagd, en oen van m'n kameraden
om zeep geholpen. En toen er stormloop
op de benting gecommandeerd word, was
ik vooraan. Het eerste erin
„...het eerste erin", herhaalde de admini
strateur, „en om je heen geslagen?"
„Ja, een paar Atjehere gingen er aan...
maar ik kreeg het nog even benauwd, want
ik was de anderen vrij veel voor."
De administrateur schudde het hoofd.
„Kolossaal kerel, dan zal je het benauwd
gehad hebben... Ja zie je vrouwtje, dè.t zijn
daden, op mannen als Jongma kunnen we
trotsch zijn.
Jij hebt je ridderorde verdiend, hoor."
En druk lawaaiend zocht Tijman met z'n
stille, bescheiden vrouw, door Jongma uit
geleide gedaan, z'n twaalf-cylinder Cadil
lac op.
Jongma bleef naar buiten staren, terwijl
de auto zich een groot verschil met z'n
baas bijna geruischloos in beweging zette.
Toen schudde de tokohouder het hoofd en
glimlachte droevig.
„Z'n ridderorde verdiend!" Hij had het
steeds ondervonden, dat men die krijgsdaad
als de grootste en moeilijkste daad van z'n
leven beschouwde. Omdat hij als heethoof
dig jonge man in de opwinding van het
gevecht de anderen was vooruitgehold bij de
bentingbestorming!"
Och er waren zooveel moeilijker dagen in
z'n leven geweest. En nu dacht hij aan z'n
eenigst kind, z'n lieve Noes! Toen hij in
Menado z'n vrouw begraven had, was Noes
z'n rijke en eenige bezit gebleven. Wel had
het heimwee naar z'n moeder en het oude
land aan de Noordzee hem in de ziel ge
brand. Maar wat zou hij in Holland met
z'n klein pensioen kunnen beginnen? Dus
was hij in Indië gebleven, waar hij z'n toko
had, eerst in Menado en toen in Djocja.
Maar Noes, die lieve Noes, moest een Euro-
peesche opvoeding hebben. Dus had hij het
meisje naar Holland gestuurd waar zij een
pracht-opvoeding kreeg op een kostschool,
terwijl hij zwoegde en zweette in z'n toko in
de Chineesche wijk. In het hart z'n liefde
en groot verlangen naar het oude land en
/"n lieveling z'n moeder was intusschen
overleden had hij alleen nog maar hoop
cp de terugkomst van Noes. Hij had flink
wat geld overgehouden, althans genoeg om
in Soerabaya een grootere toko te beginnen.
Voor Noes wilde hij zich alle opofferingen
getroosten. Dat moest een dame worden, die
met een flink zakenman trouwde. Dan zou hij
zich terugtrekken uit de zaken en gelukkig
zijn om het geluk van zijn kind. Daarvoor
werkte hij, toen Noes in Holland was.
Eerst de jaren, toen de maanden en ten
slotte de weken en dagen had hij afgeteld, tot
eindelijk, eindelijk z'n kind weer in z'n ar
men lag. Nu zou de gouden tijd voor Jongma
aanbreken.
Maar drie weken, nadat Noes teruggeko
men was, moest Jongma zijn lieveling mis
sen. Een verradelijke typhus had haar ten
grave gesleept.
Dat was een verschrikkelijke tijd geweest
voor den oud-militair, eer hij het kon over
geven, dit ontzettend verlies.
Dat was een verschrikkelijke strijd ge
weest voor den dappere uit den Atjehkrijg,
eer hij had kunnen aanvaarden wat God over
hem had beschikt. Voor zijn „dappere" daad
in Atjeh droeg hij een kruis op de borst,
maar voor .wié overwinnaar bleef in den ont-
zettenden strijd, door hem gestreden, werd
geen ridderkruis gegeven.
Toch, en Jongma's oogen werden vochtig
als hij er aan dacht, had hij toen het kruis
leeren vinden, het kruis van Golgotha, dat hij
vroeger niet gekend had. En dat kruis had
hem in werkelijkheid geadeld, ja meer nog,
had hem tot een koningskind gemaakt, en
hem den vrede geschonken, die alle verstand
te boven gaat.
Jongma ging in z'n toko terug en deed zijd
werk. Nu had Holland nog maar weinig
aantrekkelijks voor hem. Hij bleef in Indië,
waar hij vrouw en dochter verloor, maar
God vond.
door A. M. WESSELS.
Het beproefde Zierikzee.
Als er één stad in Zeeland is, die glorie
volle dagen heeft gekend, maar ook sombere
wolken op haar heeft zien nederdalen, dan
is het wel de hoofdstad van het eiland
Schouwen, Zierikzee.
De beschrijving van hare rampen zou een
groot boekdeel vullen. Wij willen thans niet
stilstaan bij de Lieve Monster of bij het be
leg van Zierikzee. Wij willen echter met u
een bladzijde opslaan uit haar historie van
het jaar 1472, toen de stad iets beleefd heeft,
waarover nog jaren daarna getreurd is, en
waarvan Boxhorn, Wagenaar en de Kanter
met deernis gewagen.
In deze periode regeerde de zoo bekende
Keizer Karei de Stoute. Uit onze Vaderl.
Historie weten wij, dat deze een zeer
heerschzuchtig vorst was, die een Napeleon's
geest gezat, en steeds naar uitbreiding streef
de. Maar oorlogvoeren kost geld, en Karei
de Stoute had niet altijd de middelen hier
voor ter beschikking. Dit was echter niet erg,
hij was heerscher. Onverschrokken schreef
hij een „bede" (belasting) uit en de onder
danen moesten maar zorgen, dat het geld er
kwam. 't Is dan ook geen wonder, dat de
Zeeuwsche geschiedschrijver Boxhorn hem
noemt: „stout van naem ende van daeden,
een deftig krygher, tegens zijn vijanden als
een bliksem, maer een kancker in de beurs
van sijn onderzaten".
Zoo besloot hij in 1472 een belasting uit
te schrijven, die de noodigste levensmiddelen
ongehoord bezwaarde. Levensmiddelen wa
ren een eerste vereischte, zoodat het niet kon
missen of het geld zou zeker binnenkomen.
Deze „harde, wreede ende den vrij gheboren
volcke soo onbekende als ongehooide tael"
zooals Boxhorn de brute proclamatie noemt,
werd in een tweetal steden de oorzaak van
een zeer ernstig oproer der burgerij n.l. in
Hoorn en Zierikzee. In laatstgenoemde
stad waren Overheid en regeering reeds ver
deeld wegens de Hoeksche en Kabeljouwsche
twisten, en in 1470 was de Hoeksche partij
aan het bewind gekomen. Om zich het be
wind over Zierikzee wat langer te verze
keren dan den gestelden termijn van een
jaar, namen de nieuwe Magistraten een list
te baat. Zij lichtten omstreeks 10.000 gulden
op lijfrenten ten laste der stad, onder voor
wendsel, met deze geldsom den lakenhandel
en de bierbrouwerij tot nog grooteren bloei
te brengen. Nauwelijks hadden de Hoeksge-
zinde heeren het geld in handen, of zij be
steedden er f 3000 van ten eigen bate, d.w.z.
ze schonken 8it aan Karei de Stoute, voor
oorlogsdoeleinden. Maar voor wat, hoort wat,
zegt het spreekwoord.
Keizer Karei moest zorgen, dat men hen
de eerste drie jaren niet van het kussen kon
stooten. Desgelijks deden ook de twaalf the
sauriers der stad, die er f 1448 voor betaal
den. Karei de Stoute vond dit natuurlijk best.
Als hij de centen maar had, was alles goed.
Geen wonder, dat de poorters van Zierik
zee, toen deze feiten bekend werden, in verzet
kwamen. Zij zagen nu duidelijk, dat de Ma
gistraat met Karei heulde, om het volk te
onderdrukken en uit te zuigen. Die klimmen
de ontevredenheid kwam op St. Bartholo-
meusdag tot een uitbarsting. De atmospheer
was zwaar geladen. De toorn was ten top
punt gestegen, toen er bericht binnen kwam,
dat Keizer Karei voor elke stad commissaris
sen had aangewezen, die met de stedelijke
overheid over de nieuwe belastingen moesten
onderhandelen. Men kon derhalve voor Zie
rikzee de heeren Jacob Jansz van Middel
burg en Machiel van Gattendijke verwachten.
Terwijl deze vertegenwoordigers van Ka-
rel met de Vroedschap op het stadhuis in
onderhandeling waren, liep het volk te hoop.
onder aanvoering van twee voorname gees
telijken, Pier Kaacke, prior der Jacobijnen,
en Hendrik Rootstock, prior van het Minder
broedersgesticht der stad. Onder het ge
schreeuw van ..Nieuw licht!" drong de woe
dende menigte met pieken, knotsen en mes
sen gewapend, het stadhuis binnen, sloeg de
beide commissarissen dood ren wierp de ont
zielde lichamen uit het raam. In dezen
moord culmineerde wel de enorme haat, die
thans een uitweg zocht. Toen de Hoeksche
Magistraten zagen, tot welke hoogte de onte
vredenheid van het volk was gestegen, sloeg
hen de angst om het hart. Waar moest dat
heen?
De schout wierp zijn gerechtsroede, de
burgemeesters en schepenen de sleutels der
stad voor de voeten van het volk en smeekten
om genade. Ook de andere overheidspersonen
haastten zich om vrede te sluiten met het
misnoegde volk. Zoodra het rumoer iets be
daard was, begreep het volk, dat het zonder
regeering toch niet gaan zou en stelde de
oudsten en bekwaamsten uit de gilden aan,
om de stad te regeeren en koos als schout
Jacob Pieter Bettensone, die vier jaar te vo
ren door Hertog Karei ook tot schout was
benoemd.
Karei de Stoute, die zich tijdens dit op
roer in Frankrijk bevond, was heftig ver
toornd toen hij hoorde wat er in Zierikzee
was gebeurd. In zijn eerste opwelling zeide
hij, dat hij de stad te vuur en te zwaard zon
verwoesten. De nacht bracht echter raad en
hij besloot eerst een onderzoek in te stellen.
Dit werd verricht door Heer Adolf van Rave-
steyn, die „de poorteren met veel payselycke
ende veel schoone woorden toesprak". Deze
tactiek beoogde echter, om achter de waar
heid te komen. De aanvoerders en belhamels
werden gevangen genomen en vervolgens op
de Gasthuisbrug onthoofd. Ofschoon er een
streng verbod was uit de huizen te gaan, wis
ten een 200 poorters, die bang waren voor
eenzelfde lot, uit de stad te ontkomen.
Na deze voorloopige terechtstelling ver
trokken de heeren, met de boodschap, dat
Keizer Karei zelf nog wel eens zou komen
om orde op zaken te stellen. Wat ook op
30 Jan. 1473 gebeurde. Om den vertoornden
keizer gunstig te stemmen, trok de geheele
bevolking hem tegemoet, „roepende al te
saemen gratie ende ghenade voor haer mis-
daet". Toen Keizer Karei hun diep berouw
zag, schonk hij hun het leven, doch op zware
voorwaarden. O.a. moesten de stadspoorten
uit hare hengsels gelicht en een boete van
dertig duizend gulden worden opgebracht, be
nevens nog 1200 gouden kronen als „zoen
geld". Alle handvesten en voorrechten der
stad werden ingetrokken. Voorts moest een
aantal aanzienlijke poorters als gijzelaars
mee.
Dit was dus het droef einde van het con
flict. En de wijze kroniekschrijver Boxhorn,
die het zoo treffend kan zeggen, had ten volle
gelijk, als hij zegt, „dat de armen des Prin-
cen lanck en machtich zijn; en dat de ghe-
meinte dickmael meer voordeel doet met ver
draghen, als muyten, door het welcke men
menichmael niet kan afweeren de opghe-
legde swaerigheden, ende in veel grooter
komt te vervallen.
Beste Nichtjes en Neefjes,
Het is voorloopig de laatste keer dat we
correspondeeren en ik kan niet zeggen, dat
het een slecht einde is, er zijn tenminste
weer heel wat briefjes.
Voor sommige nichtjes en neefjes is het
tevens voor het laatst, dat zij meedoen,
zij gaan hoofdzakelijk met September naar
H. B. S. of M.U.L.Ó. en daar zij ook nog
heen en weer moeten reizen, .wordt het voor
hen wel wat te druk om nog aan de raad
sels mee te doen.
Ik hoop, dat zij nog vaak aan ons hoekje
zullen denken.
Ons clubje wordt nn wel wat kleiner,
maar als we weer beginnen komen er ook
allicht weer nieuwe nichtjes en neefjes bij,
die dan de ledige plaatsen weer kunnen in
nemen.
Als het weer in de vacantie zoo zal zijn
als het nu is, hebben we niet te klagen.
Eigenlijk zou ik jullie als ik uit ben wel
allemaal een ansicht willen sturen, maar
als je vacantie hebt, doe je liefst zoo wei
nig mogelijk en bovendien is het getal ook
wat groot, zoodat er wel niet veel van zal
komen.
Het verhaal blijft doorgaan in de vacan
tie en in September zien jullie, naar ik
hoop, wel weer eens een briefje verschijnen.
Nu nog even iets voor hen die een prijsje
hebben. Is er iemand, die het boekje al
heeft, dan direct even een briefkaart sta
ren. Nu jongelui, veel zon en een prettige
vacantie I
Tot ziens I
TANTE D0LLIE.
Koudekerke. „Merel". Wat zal dat fijn
zijn zeg, heelemaal naar Rotterdam, gaan
jullie dan door de havens varen? Prettig
voor je zusje, dat zij ook nog mee mag. Je
hebt al heel wat plannen voor de vacantie
dan zal de tijd wel vlug gaan.
Breskens. „Zonnestraaltje". Jij bent wel
in ,4e gelegenheid om te zwemmen, als je
zoo dicht bij de zee woont. Wat een drukte
zal dat zijn met de Jaarbeurs. Jij bent er
natuurlijk ook naar toe geweest, er is heel
wat te zien, hé.
Nieuwdorp. „Fluweeltje". Wat gaan
jullie mooie tochtjes maken, met dat tweede
gaan er zeker wel heel wat kinderen mee.
Een leuke verrassing die konijntjes in
het kippenhok. „Bloemenmeisje". Zoo is het
jou laatste brief ook, nu ik kan het best
begrijpen, dat je met September geen tijd
meer hebt. Van F. hoor ik dan wel hoe het
je er bevalt Wat een prachtige dag was dat
maar erg gauw om, hé. „Ceder". Help jij
ook al met het aardbeienplukken, flink hoor.
Ik zal nu zoo nauw maar niet kijken, als
er eens een paar bij inschieten, omdat het
toch de laatste zijn. „Klimroosje". Nu, je
zult wel weer plezier hebben in R. Zijn daar
verleden jaar ook die kiekjes niet genomen?
Je krijgt nu een mooie belooning. Er gaat
ook nog een ander nichtje mee. „Speelgraag".
De raadsels kon ik wel vinden en de scheur
had ik nog niet eens gezien. Dat zal een
heele drukte zijn als er 5 logé's zijn, jammer
voor je, dat er geen neefje bij is. „Boerin
netje". Wat hebben jullie het prachtig met
het weer getroffen. Waarom ging je niet
baden, je bent toch niet bang voor het wa
ter? 'k Kan begrijpen, dat jullie plezier had
den, zijn de foto's goed geworden. „Juffer
tje". Jou reisje komt dus nog, als jullie nu
ook maar net zulk mooi weer hebben. Wel
gezellig hé als het zoo druk is. Wil je je
zusje van mij ook feliciteeren? „Zonne
bloempje". Dat was nog eens een meeval
lertje, dat jij op mocht blijven om den brief
te schrijven. De broertjes vonden het zeker
wel jammer, dat zij het ook niet moesten
doen. Wel ja, als je niet op reis gaat kun
je toch wel plezier hebben. „Vadershelper".
Wat fijn zeg, dat jij zoo'n grooten atlas
hebt, die heb je zeker eens voor je verjaar
dag gekregen. Mag je hem op school ook
gebruiken? Ja, als jullie vacantie hebben
is de mijne al weer voorbij. „Rakkertje". Wat
een feest is dat 11 Juli, ja hoor dan zou
ik ook erg blij zijn. Er gaan heel wat kin
deren mee. 7e zult nu wel veel aardbeien
eten, als je ze Zoo maar mag plukken.
's-Heer H. kinderen. „Madeliefje".
Nee, je had het nog niet geschreven. Na
tuurlijk is het veel leuker om allemaal bij
elkaar te zitten. Prettig, dat je het boek zoo
mooi vond, ja, ik heb het ook gelezen.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Jij moet
nog een poosje wachten tot je vacantie krijgt,
maar dat gaat gauw genoeg. Van de week
heb je zeker wel weer genoten van de ver
lichting van het stadhuis, of sliep je toen al?
St-Laurens. „Klaproos". 'tWas niets
erg hoor, dat je het er nog eens bijzette^,
mochten ze nu ook dubbel feest houden?
Jammer, dat je nog wat te jong bent, maar
je kunt nu toch na schooltijd nog wel wat
helpen. Dank je wel voor de goede wenschen.
„Vaders knecht". Jij vind het hooien dus het
mooist om het meerijden, ik zie je al zitten,
boven op het hooi, pas maar op, dat je er
niet aftuimelt 'kHoop voor jou, dat er wa
gentjes genoeg zijn. 'tZou jammer zijn als
het niet doorging. „Kernoffel". Zoowel meis
jesfeesten als jullie hebben, dat is toch maar
een pretje. Je vindt het zeker wel prettig, dat
je zuster thuis komt. De foto van de eerste
steenlegging heb ik gezien. „Kerklaantje".
Gewichtig hoor, zoo'n opstel, je mag wel
goed je best doen om het mooi voor te
lezen. Leuk hé, dat raadsel, had je het goed?
„Meibloem". Echt grappig, dat er zooveel
nichtjes en neefjes waren. Ja, er hebben al
zooveel nichtjes om een portret gevraagd,
ik zou er heel wat noodig hebben. Ik vind
radio ook wel mooi tenminste als er mooie
muziek is. „Klaverblad". Je hebt de pluim
dus toch, nu dat is prachtig hoor. Jullie
hebt je goed vermaakt, touwtrekken en hard-
loopen is wel echt iets voor jongens. Veel
plezier met den wagentocht „Wijnkelk". Had
jij het ook al te druk voor het raadsel?
Prettig, dat je toch nog een briefje schreef,
anders is 'tnet of je er niet meer bij hoort.
„Winterkoninkje". 'kKan best begrijpen, dat
je geen tijd meer hebt voor de raadsels,
nu je in Middelburg op school gaat Pret
tig, dat de voordracht zoo goed geslaagd
is. De brief is den vorigen keer blijven lig
gen, daarom beantwoord ik hem nu maar.
N.- en SL-Joosland. „Bijdehandje". Jij
moest zusje zeker helpen met pap eten, toen
moeder uit was. Wat een kleine ondeugd
om zoo te knoeien. Nee, wij hebben geen aard
beien in den tuin. „Tortelduifje". De vorige
keer is je brief zeker te laat gekomen. Jij
bent maar fijn met Vader en Moeder uit
rijden geweest. Als we weer beginnen is bet
al gauw winter.
Goes. „Erica." En hebben jullie Donder
dag veel plezier gehad, 'k Zou best nog eens
mee willen met zoo'n schoolreisje, dat is toch
maar fijn hé. Ja, de volgende week ga ik op
reis. „Roosje". Echt leuk die foto's; zijn ze
goed geworden? Ik heb je niet gezien, want
ik ben niet op de wei geweest, maar 'k beb wel
'n vlaggetje gekocht. In September beginnen
we weer. (Duinroosje." Bus jij vindt bet
niet zoo prettig dat we vacantie nemen,
maar als je uit bent zou je toch niet veel
zin hebben om raadsels te maken. Ja hoor,
ik ga ver weg. „Karekiet." Verlang jij er
ook zoo naar om op reis te gaan. Nu in Hil
versum kun je wel genieten. Dat heeft mijn
-S=£....3.