r trTx r xl Ml :§i nrrrrrm Vrienden in den Vreemde. I i tr irs-s* FIT II Zaterdag 4 Juli 1931 45e Jaar gang No. 113 Voor den Zondag. Sterking tegen spot. Avondgebed. Letterkundige bijdragen. Pol de Mont. O p- 3 oq to I )-»■ O m V1 >-»■ to CO H-*- CO P Cu 5"1* O O P P 0 H- -J to to to to OQ iu p tJ-3- <J CD CD CD P P H I I tv£ Hk. K H to OOWH'H-H-Kt-NH'H-CO to to CO <1 CX' CDH CD M p g CD P »->• K K H tO CD Üi O H 11 n xx tOKKH-IOW CO O CO to CO p Q N «ëg »Sa f e° to I si v1 ol- I moeder ook gedaan, leak hé, vind jij het ook zoo lekker? „Lijster". Het laatste prijs raadsel heb ik niet ontvangen; kon je het niet vinden, of heb je het vergeten. Je bent nu dus weer beter; dat is veel prettiger hé, met 't mooie weer. 's Gravenpolder. „Goudoevertje." Ik moet jou bedanken, want ik wist juist niets te verzinnen, dus kwam het mij goed te pas. Nu, de vacantie gaat gauw genoeg en dan komt er weer iedere week een raadsel. „Wei- debloempje." M'n echte naam vertel ik niet, daar moet je maar nieuwsgierig naar blijven. Misschien mag je van de zomer nog wel uit als de bessen geplukt zijn. Golijnsplaat. „Zwartoogje". Echt ge zellig dat er weer een brief van je was. Dus als het regent hebben jullie geen vacantie, of stellen ze het dam alleen maar uit? Ja hoor, ik ga ook op reis. Serooskerke. „Winterkoninginnetje." Wat een klein klasje hebben jullie, 't Lijkt mij wel leuk, je krijgt nu zeker wel veel beur ten. Ja, 't was hier ook prachtig weer. Je kunt nu fijn buiten spelen. „Maurits". Voor jullie is 't wel erg dat de aardbeien niet veel geld opbrengen; jij hebt er zeker ook al heel wat geplukt, 't Is maar goed dat het zulk mooi' droog weer is, want met regen kun je toch zeker niet plukken. „Kievit" en „Duifje." Wat heeft D. veel vacantie; eerst bessen vacantie en dan nog de gewone. Jam mer dat K. de raadsels kwijt was. Jij kunt nu ook mooi van de laatste keer profitee red „Sam en Piet". Zoo vreeselijk warm was het hier niet; eigenlijk alleen Zondag maar. Sam, nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Jullie hebt er nog heel wat in 't zicht. „De Ruyter en Willem van Oranje." W. v. 0. blijft dus alleen meedoen; nu dan vertel jij me nog maar eens iets van de R. Je kunt dan heel wat bessen plukken als je een week vacantie hebt. „Korenbloem pje" en „Blauwoog". Als jullie de boterham men brengt, mag je zeker voor belooning een eindje meerijden. Ik heb jullie niet ge zien verleden week. De vorige keer kwam de brief te laat. 'sH. Ar ends kerke. „Bloedvink." Niets erg hoor, dat je de raadsels verleden week vergat te sturen; zoo kan het net zoo goed. Gaan jullie ook al naar Walcheren; 't wordt er vast erg druk, want er gaan zooveel schoolkinderen naar toe. Bergen op Zoom. „Loolaantje." Echt flink van Wim, dat hij zoo stil heeft gezeten, nu mag hij Zondag zeker weer mee. Prettig dat je juist zoo weinig huiswerk had. Dit postpapier vind ik ook erg mooi Aagtekerke. „Agaath en Meidoorn"' De andere kinderen spelen ook graag buiten als het zulk mooi weer is. Er waren nu heel wat raadsels op te schrijven. Met dat eene raadsel hadden de anderen ook nog al veel moeite. lerseke. „Slaapmutsje", „Sneeuwklok je" au „Kerstwiekje". Ja, het is nu fijn weer cm te zwemmen. Kunnen jullie het ook? Het moest een S. zijn en geen M., maar jullie begrepen het zeker toch wel. „Klimroosje" en „Boterbloempje". De va cantie komt jullie dus wel goed van pas. Zit broertje nog in den wagen, of fcan hij al loopen, maar dat vertellen jullie me na de vacantie wel eens. „Beukenootje". Na tuurlijk vind ik het goed dat je voorloopig ér mee ophoudt want dat doen we allemaal. Moesten de raadsels bet voor het mooie weer ontgelden? K a p e 11 e. „Grasklokje". Jammer voor je dat de krant al weg was. Wat hebben jullie vroeg vacantie zeg, of is dat nog maar voor het aardbeienplukken. Het verhaal blijft er in staan. Krab bend ijk e. „Fruitkweekertje". 'tls toch nog een lange brief geworden. Je hebt na mooi den tijd om je opstel te maken. Heb je dat al meer gedaan? Prachtig zeg, zoo'n timmerdoos. Rilland. „Vinkje". De brief was prach tig op tijd. Je verlangt zeker wel erg naar 17 Juli. Echt fijn hé om door de havens te varen. De raadsels waren allemaal goed. „Africaantje". Wat heb jij mooie cadeaux gekregen. Je hebt zeker twee vlechten in het haar, omdat je twee strikken tegelijk kreeg. Is de jurk mooi geworden? Wolfaartsdrjk. „Leeuwtje". Jij gaat me dus ook verlaten, het is wel jammer, maar het fcan niet anders hé. Ik hoop maar, dat er gauw een foto kcxmt want dat zou ik nu eens echt leuk vinden, dan kan ik het neefje ook eens zien, waar ik zoo lang en gezellig mee gebabbeld heb. Doe je de groe ten van mij terug aan je ouders? „Maarten Tromp". Jammer, dat je geen lid bent van de K. V. dan mocht je ook mee naar A. Ga je er met September soros op, of ben nog te jong? Als het nu met het school reisje ook maar mooi weer is. Jullie hebt goede plannen. Oostkapelle. „Klaverbloem". Ik heb ze wel allemaal bewaard en het zijn er heel wat. Verder heb je het heelemaal mis van die kinderen en van de reis. Wat zal dat een leuke optocht zijn, die 27 wagens Echt fijn hé, boven op zoo'n hooiwagen te zitten. Kamperland. „Zangvogeltje". Jij hebt tenminste wel je best gedaan op het raad sel. De anderen vonden het ook nogal moei lijk. Wat naar voor dat vriendinnetje;, dat ze al zoo lang ziek is. Hilversum. „Primula". Wat een leuke 'verrassing was dat zeg, zooiets gebeurt niet viaak op schooL Jij gaat al vroeg uit Veel plezier in S. Stavenisse. „Muldertje". Dat is een goed idee van je om de raadsels in een schrift' te schrijven. Je bent er dan ten minste zeker van, dat je ze niet kwijt raakt Je hebt nu een heel stel konijnen, pas e>r maar goed op. Oplossingen van de prijsraadsels 16 Mei. 1. Het is gemakkelijk riemen te snijden uit een andermans leder. Onderd.: Nijfcerk, meening, erts, huis, deur, ketel, sa lamander, mijl, teekening. 2. De morgenstond heeft goud to. den mond. Onderd.; goud, min der, gom, feest, rond, hemd, Dien, toren. 30 Mei. 1. Ook de kinderen mogen helpen bijdragen voor het werk in Armenië. On derd.: Armenië, emigranten, handwerken, meidoorn, kelk, boeken, pond, vijver, hon ger. 2. Meiregen maak dat ik grooter word. Onderd.: draad, morgen, worm, kerk, eik, roet, tak, gieter. 13 Juni. 1. Men kent verloren goed eerst als men 't missen moet. Onderd.: meteoor, menage, demonstratie, kennis, vesting, moe ras, els, mol. 2. Waar liefde woont gebiedt de Heer Zijn zegen. Onderd.: Goeree, hinde, baden, abdij, groet, waaier, lift, Zweien. 27 Juni. 1. Men kan iemand wel in de oogen zien, maar niet in het hart. Onderd.: Italië, Wilhelmina, Hoogezand, De kleine Molenaar, mand, rennen, tent. 2. Een goe de daad is beter dan duizend beloften. On derd.: duizend, Groede, eend, tin, teen, dadel, baas, boef. Oplossing rebus vorige week: Mijnheer A moet langs lijn 1 spreken, Jopie verbindt 11 met 18 terwijl mijnbeer het gesprek voert via lijn T. Prijswinnaars zijn: Kareikiet: Drie School jongens Maurits: Ouwe Bram; Zangvogeltje, De Derde; Klimroosje, lerseke: Het Klaver blad, en Leeuwtje: Henk. J HOOFDSTUK 11. Een uitnoodiging. 't Was nog een week voor kerstmis. ,,'k Zal blij zijn, als de Kerstvacantie er is, had moeder Kwaadgras al een paar maal 11) Nadat Ans het touwtje, dat om haar pak zat had doorgeknipt en het papier er af had gedaan, stuitte ze weer op een einder papier en touw. Toen ook dit verwijderd was Heek ze er nog niet te zijn. Weer papier en weer touw. Zoo ging het telkens, tot ze eindelijk nadat ze het laatste papier en touw er af had gedaan, een stukje turf in de hand hield, met een briefje er aan: „Wel bedankt voor het uitpakken." Wat werd er om haar teleurgesteld gezicht gelachen. Ook Rie had inmiddels haar pakje van. al het overtollige papier ontdaan. Bij haar was het resultaat een klein doosje met een zilver ringetje. Er om heen zat een klein papiertje gewikkeld waarop stond: „Wil je dit aan Edith geven?" En nu behoorde de Sint-Nicolaasavond alweer tot het verleden. Maar nog lang dachten de kinderen Kwaadgras aan de vreugde die hen dien avond gebracht had. „Waarom toch vrouw?" had vader gezegd, „dan heb je al die druktemakers thuis en nu is het alleen nog maar Nelleke." „Ja, ja", had moeder geantwoord, terwijl ze een blik op Rie en Ans wierp, „maar je vergeet, dat ik dan ook mijn twee groote meisjes thuis heb, die mij zoo flink kunnen helpen. Wacht maar man, je zult eens zien, wat een gemakkelijk leventje ik in de Kerst vacantie heb." „Dat is ook zoo", had vader toegestemd. „Ik denk er veel te weinig aan, dat ik al zulke groote dochters krijg." Aan dit gesprek van vader en moeder moest Rie Kwaadgras op een morgen in die laatste week voor Kerstmis telkens weer denken. Op de M.U.L.O., waar me ging, had ze bijzondere vriendschap gesloten met Goba de Geus. Go was niet bij haar ouders thuis doch bij een tante. In 't dorpje waar Go woonde, was geen M.U.L.O., en daarom wa ren haar ouders met tante Mien overeenge komen, dat Co de M.U.L.O. in de stad zou bezoeken en bij tante in huis komen. De va- eanties bracht Go natuurlijk altijd thuis door. En ze had nu, ook al een paar weken lang er over gepraat, hoe fijn het zijn. zou als ze weer een poosje naar huis zou gaan. Deze morgen was ze heel opgewonden op school gekomen. „Zeg Rie, 'k heb een brief van thuis ge had," waren de woorden waarmee ze Rie be groette. „Zoo, prettig voor je. Is alles goed thuis?" „0 ja, best. Maar raad eens, wat moeder schrijft?" „Hoe kan ik dat nu raden?" had Rie ge lachen, „vertel het me maar." „Nou, luister dan. Moeder schrijft dat in de Kerstvacantie een vriendinnetje mee mag brengen. En dat ben jij natuurlijk. Zeg Rie, heb je er zin in, om bij ons te logeeren?" Of Rie zin had? Dat was aan haar blij gezicht wel te zien. Maar plotseling was dat vroolijke gezicht weer betrokken. Ze had opeens aan het ge sprek van vader en moeder gedacht. Moeder hoopte op haar om een rustige paar weken te hebben. Natuurlijk op Ans ook wel, maar toch het meest op haar. Ze was immers de oudste? a ,,'k Wil heel erg graag, Go", had ze geant woord. „Maar 'k weet niet of ik wel mag van thuis." „Kom, waarom zou je niet mogen? Vraag het maar gauw, dan weet je het." „Goed, ik zal het vanavond vragen, 's Mid dags is het altijd erg druk bij ons." En nu was het avond. Toen alles klaar was en de jongere kinderen naar bed waren, had moeder zich met een zucht van verlichting in haar stoel neergezet. „Schenk jij vanavond thee Rie?" had ze gevraagd, „dan kan ik een beetje blijven zit ten. Ik ben moe." Rie had zich goed van haar taak gekweten. Telkens als zij een deel van haar huiswerk af had, ging ze de kopjes weer eens vol schenken. Vroeger dan anders was mijnheer Loh- marin naar zijn huis gegaan. „Ik heb slaap", had hij gezegd, ,,'k Ga maar wat vroeg onder de wol." „Dan jullie ook gauw naar boven, Edith en Ans", zei moeder Kwaadgras. „Gauw, an ders gaat Edith nog later naar bed als haar vader. En dat mag niet." „Dan ga ik ook maar meteen", zei Willem geeuwend. Zoo bleef Rie alleen met vader en moeder over. ,,'k Zal eerst de theeboel nog even om- wassehen moeder", had ze gezegd. En moeder had haar vriendelijk toege knikt. „Nu stond ze bij de tafel, de kopjes af te wasschen, in het kleine bakje dat daar altijd voor gebruikt werd. Al een paar maal had vader een onder zoekenden blik op haar geworpen. f ri M h. p T* f P N CO P Li - P 3 - ja. 3- s-éü p to to <1 >£>- CO 2" -q "45 <p® ts R 1-^ tO H* an z oa co GO 1 x| N 3 P O. to co to CD M- to co P 3 O. CD N CD P P Oq g B P er 3 CD CD pj O P O P R Q 3 *-t CD pj CD K* P 03 O oq co CD 3 j? j* pT" P p P - CD w -cb^s s r CD O P^OQ p 0 3 oq >-i o CD oq O p. p N tt 1 (D ffi (D J-'Ql CD P I I I CD ^sr S"» ffi <D 0 0 ÓNDAlSBLAD De hoovaardigen hebben mij bo ven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uwe wet niet geweken. Psalm 119: 51. De dichter van dezen psalm was opgevoed in de vreeze des Heeren. Hij had geleerd zich aan de wet des Heeren te houden. In den huiselijken kring waren de heiligheden des Heeren in eere. Zoo ging hij het leven in. Maar daar ont moette hij heel wat anders. Daar vond hij de menschen, die den toon aangeven, de we- reldsche menschen, die de publieke opinie in hun hand hebben. De menschen, die over alles en nog wat spreken op een wijze, die geen tegenspraak duldt. Maar die spreken en handelen alsof er geen God is. En nu krijgt hij het zwaar te verantwoor den. Want ze spotten met wat hem dierbaar is. Eerst richt die spot zich nog niet tegen zijn persoon, maar tegen de teederheid van consciëntie die hem eigen is. Die hoovaardigen durven alles aan. Ze zijn bovenal helden in het verwerpen en be strijden van Gods waarheid en van zijn ge boden. En dit durft hij nu juist niet. Eerst trachten ze hem dan ook door hun spot over te halen om te doen als zij. Kom, stoor u niet, zoo zeggen ze hem, aan zulke kinderachtigheden. Maar als hij dan volhoudt veranderen ze van houding. Ze bespotten hem om zijn godsvrucht. Ze spotten met zijn teerheid van consciëntie, zijn vrees voor het afwijken van Gods geboden. Ze geven hem prijs aan de algemeene verachting. Ze wonden hem met hun spot. Wat zal hij nu doen? Als het vasthouden aan Gods geboden niet anders is dein een aangenomen gewoon te, dan kan hij er niet tegen op. Dan kan er tweeërlei gebeuren. Dan kan wie aan den spot der hoovaardigen bloot staat zich terugtrekken in zelfvoldane ver achting van zijn bespotters. Dan kan hij bij zichzelf denken: Gelukkig, dat ik toch an ders ben. Dan kan hij op de wijze van den Farizeër danken, dat hij beter is dan an deren. En dit is de dood voor alle waarachtige godsvrucht en teederheid der consciëntie. Maar er is ook nog een ander gevaar, waarvoor anderen bezwijken. Het gevaar om met de hoovaardigen mee te doen. Hun spot imponeert dan den vrees achtige. Hij ziet een geheel andere wereld opengaan dan die waarin hij tot dusverre heeft verkeerd. Hij gaat de wet des Heeren gevoelen als een klem voor zijn vrijheid van beweging. Hij kent de wet des Heeren niet als een le vensregel. En daarom wordt die wet hem een hinder. Hij wil ervan af, om te kunnen Nu gaat de gouden zon ter westerkim zich neigen En zal natuur welhaast in nacht'lijk duister zwijgen, Dan ligt het al in ruststil wachtend op den morgen, Vertrouwend op een God, Die 't wil verzor gen, En 't kleinste niet vergeet, Die nieuwe lust weer schenkt voor lustbe- roovend leven, En tot hernieuwde taak weer frische kracht wil geven, Aan al wat schepsel heet Neem, trouwe Vader, ons ook in Uw liefde zorgen, En druk ons aan Uw hart; dan zijn wij wel geborgen, En vreezen wij geen nachtWant God laat in ons schijnen Uw heerlijk licht, dat 't donker doet ver dwijnen, En schept den dag uit nacht. Hoe zwaar ook zij de tocht door droeve aardsche dreven, Uit U vloeit lust en vreugd ook voor ons arme leven; Zoo gaan wij in Uw kracht. meedoen met die anderen, die zich zoo ge makkelijk door het leven bewegen. En dan wijkt hij om den spot der hoo vaardigen van de wet des Heeren af. Hij wilde liever met de lieden der wereld gere kend worden dan een plaats te hebben on der Gods volk in Zijn koninkrijk. Zoo ging het evenwel met den psalmist niet. De hoovaardigen hebben mij bovenmate zeer bespot; nochtans ben ik van Uwe wet niet geweken. Hij liet er zich niet door intimideeren. Hij verhardde er zich niet tegen in eigen dunk. Tegenover de vrees voor htm spot en tegen de gedachte aan wat ze met hun hoovaardij wel konden bereiken stelde hij zich iets an ders voor oogen: Ik heb gedacht, o Heere, aan uwe oordeelen van ouds af, en heb mij getroost. Toen was het uit. En zoo wij tegenover den spot en de ver achting der wereld dat mogen stellen, dan overwinnen ook wij dien spot. Dan treft het wapen ons wel, maar het doodt niet. Gods oordeelen van ouds af zijn veel meer te vreezen dan de spot der hoovaar digen. Elk zieltje voelt, zooals 't verwekt s. elk vogeltje zingt, zooals 't gebekt Eenvoudig mag mijn liedje zijn, 'tis mijn! Van lente heeft hij gezongen, van zon en van zomer. In lente- en zomertijd bo venal is Vlaanderen mooi, en dat Vlaanderen had hij lief boven alles ter wereldl Hij, Vlaanderens lente-zanger, kon niet zwijgen; wanneer hij de schoonheid der na tuur zag, moest hij immers zingen die drang viel niet te stuiten. Luister slechts naar dit eene, een keuze uit veel: Gaat zachtjes, wandlaarsvoet voor voet Stoort Godes stilte nieten doet geen blad, geen enklen stroohalm kraken. Ziet rond u... blijf aanbiddend staan: Als outers, zietl de heuvels blaken oranje en blauw: de morgendienst vangt aan... Still Alles... still... Gij, dauw, rgp neder van ranken en blian; groengouden gerst, wieg weg en weder; gij, leeuwerik, stijg uit een zee van graan, en sla uw lied, van kwalen vrij en zor gen! 15 April 1857 werd Karei Maria Polydoor de Mont te Wambeke in Brabant geboren. Na zijn dertiende jaar ontving hg zijn op leiding in Ninove (Oost-Vlaanderen), te Me- chelen en te Leuven. In 1880 weid hg be noemd als leeraar in de Nederlandsche taai aan het Koninklijke Athenaeum te Doornik; in 1882 te Antwerpen. Na deze functie was hij conservator aan het Museum van Schoons Kunsten te Antwerpen. Als leeraar heeft Pol de Mont grootese invloed geoefend; zijn litteraire- en kunst historische arbeid is zeer uitgebreid. Nu, plotseling, is hij te Berlijn overleden. Het stoffelijk overschot zal naar Antwer pen worden overgebracht; het zal dus rus ten in Vlaanderen, dat hem zoo lief was geworden. Hij bad als het ware de plek reeds tevoren aangewezen, toen hij dichtte: Indien ik in de Lenfe sterf, God mag er mij voor bewaren! draag zorg, dat ik een graf verwerf bij bloemen en groene blaren! Klein mag het aardig plekje zijn, doch kies het onder boom en; dat morgenlicht en zonneschijn en dauw mij er laven komen! Lente dat, den dichter zoo bekorende lokkende woord, treft ge óók aan in dit vers dat van sterven spreekt. Zijn laatste rustplaats te vinden te midden van Hoe- men en vogels, was immers zgn begeerte. Lente hg is van dit jaargetij de fiere, trotsche heraut geweest; zelf heeft bij hst

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7