11 LeJ Q K Ul O ^4-s a cs §1 - S-2 73 8\ ®-S>*a S 2 a* I 8 k I o 1 - TTs ■S >.ts :-> |T 1 s |l> I S 1 I 2 Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. 5 a 'C s 5 'Sa a 3>^ 5" a 3 Het zwarte Rif. Het Kruisbroeder klooster te Goes Mevrouw Groen van Prinsterer. >-> r- <N 05 W H <5 N o C/Ï as CD 53 to 111 CO 111 N ill n aJ OT a <0 "S H -a 5-S| e a a S H h n .a a "dS o Q t« <V) b2 73 3 .2 0) U N o cL O Q -C 2° .5? is a 'X? li N ■•—i n) a ,3 *-• 53 3® a •22 c »?3 ft 5^ sig 8 2 O G ft 2 T5 o ■*-• -' E 5 p, -»-> co g -^» *5 2 2® 3 ts -a bo s s a> JÖ 73 t-4 'q fcc ©4 ©J W "Si3 S bo r» *5 03 o a Sh O O .C -,-« 73 43 .3 73 bo o !P«!" 11 Co r-* I^JS o a - t- teB ft <u OS -a ft fl ft a> 3 a? >>05 "S s 33 ïoSS^ 2 -3 N 2 Sn^. 03 2 0) 73 6 a -»-» +-> O 43 45 a>H =a o o 05 O 73 S) S 2 2 2 0) -»-i O 03 S-f '-J 0) T3 43 73 O n 01 S3 XJ S3 03 M ■a S L. O a) f a* 2 01 73 ft p ft M P 75 to '3 a U 33 *c .a bOjd 2 Q S3 tO 'P i— P fl 44 ^3 T3 -S H 2 js :P C3 2 a"§ Ss to c N 43 43 O ÏH *a 43 N S3 A3 43 *3 5 t4 - 43 T3 w 23 a *»-. N .3 ja a .2 o> gp N w /v, CO :S S2 so-s ca a 2 a «as IJ w -S 2 a o a a -3 a ^^3 .2 S S tn N S a a 73 73 p O 00 a 3 a q a a w 43 to o O 43 -tf gTJ So o ai —i -t-i 2 Xi o t*_« =+-< J 44 33 43 53 Z3 K <H 73 g §3 s?"*s .55 -Ö m c "0 S - 73 M a a s- .a g -a t, a ©>•»-• N '53 a ^-§ 05 -21 9« a H2 a o 3 bo 5 Sf Q. 00 a S® ai 2 a^5 a s a O O ï-4 ©a to cfl 73 8 a aa ->-> cd +-> C -S a t, a O o O N w P a 3 a M >i S3 ai bo ai N .3 S r-« •x -9 '2 44 44 73 O ■U 3 J, O) sj 33 u Sis is SN Q O T3 W P 9 o o 5P 73 ?r> t-< -Q U M 1 N'S c c u N as 73 73 as 55 2 o> o O p •p -o -*5> O N S> bo ■tf "p S Sa C« o "O so a 2 S i5 '3 •a -a -3" 3 ■«-» >-» o 0 to73 23 b£ o 43 T~> ss I s o K a a a -a S <D 5 o "53 05 3 a ©-I £P-S a 32 S 5 "2 a ai 5 ■3 -a ■r-i f) &.S ■3 S73. K*" tOT3 to ^3 33 43 73 o o T3 N 73 S- 3 Z 33 33 S3 S3 O 44 bo 73 O 73 tf m ci ■s fco S-c °'sa at,, V •a .3 44 43 ft P g> ho.t5 XJ .4; CD a o o S®2 - M mas 5 b I ©43 cd *73 f? O 73 rn 43 o. a ja re fe a )-* - A-, P a 33.2 4g -£ 73 0 -a 3 2 3 a b a |k 73 w t. U ¥i._ - c e S N -© OU ïh C .J3 O HNrt4-cs> 33 73 s 44 £3 J3 x; 33 *3 73 73 o l.a u fc. fi "7? a> -!S 60 2 cc ~r ai g C £5 Sic a a I ®T§T •7 60 s CJB 44 -• cc OT OS ft to OS aa a as -a •a S- ffi C> 73 ©S-C W^43 p C cj 4-> M 3 &J 5 mo -53 «1 c ff) 42, O <D p 00 cO 73 44 73 arf T5 a c 53 S a .5 a <a ja ia 43 tj *-* Pi© - J3 !a ©-0 13 a a ^•5 d a "g m o m 33 -a a c S"° 60 tot g 0 a ft a 3 aidZ «■y^dca-g c >taa'©i<iias© s? o aa? -2 -a Bj: ®g c o P> ■■g "^2^^ S® j3-g d-0 a-s c p 5 aJ O JU -©43 ca O r-> 2 2 0 v-d 73 P to P 73 c2ï h „go ft a o 13 13 P P o ra 5 -p» X5 aJ S x-« o 5 cd S 05 persoon typeerde, een antwoord, een korte brief, een bevel, een geschenk, een over reding, een schijnbaar onbeduidend iets en plotseling vereenigden zich de losse ele menten: de gelaatstrekken van de persoon en dat, wat hij in een onverwachte opwelling naliet, deed, zeide of verzweeg." Het wordt op die wijze een portret, en een kunstenaar schildert het. Dat spreekt ten duidelijkste uit elk afzonderlijk boek; één persoon treedt op den voorgrond, het gaat niet om het bijbehoorend landschap, noch om de groep het gaat om den afzonderlijken persoon, dien de kunstenaar portretteert. En hem zien wij dan ook in een vol, alles-om- stralend licht geplaatst. Welk een grootseh werk, welk een idealen arbeid is dezen mensch ten deel gevallen! Maar toch, ondanks dat, zegt Ludwig van den auteur en zijn arbeid slechts het navol gende, in schertsenden zin: „I>e eenige in de heele wereld, die niets moet hebben ge leerd, is de auteur.daarom is hij over het geheel ook de meest luie. Hij neemt een schrift of losse vellen, schrijft er teekentjes op, die ieder kan lezen, in zinnen, die ieder principieel ook kan schrijven; hij alleen heeft een beroep, dat iedereen wal eens heeft ge probeerd, ja, zelfs dagelijks, al schrijft men dan ook maar een briefkaart aan zijn kleer maker. Als men hiertegen in brengt, dat men dit ook van een koopman zeggen kan want iedereen rekent op zijn tijd evenals hij, alleen wat langzamer en misschien ook fou tief dan heeft de koopman toch in zijn bepaalde hranche vakkennis, en als hij niet met bepaalde substanties te maken heeft, maar uitsluitend met geld en met cijfers, dan moet hij dat eerst recht hebben geleerd. Onzeker, niet alleen, of het hem gelukken zal, maax ook, of hij koopers zal vinden voor zijn werk, slaat de auteur steeds weer nieuwe cahiers open, en 'begint altijd weer opnieuw te schrijven. Sedert mijn 28ste jaar volko men aangewezen op de opbrengst mijner pen- nevruchten, had ik ongeveer vijftien jaar bij geen enkel boek eenige zekerheid, of ik er met mijn gezin een tijdlang van zou kun nen leven. Toen ik een opdracht kreeg, voor een paar honderd Mark een klein boekje te schrijven over Dehmel, was ik in eigen oogen reeds vernederd tot loonslaaf en in stilte woedend op den uitgever, die het toch goed met mij meende." Zijn arbeid, maar ook zijn omgang met be kende personen, heeft meer dan één belang wekkende zijde. En het leven van eiken dag is vol kleinigheden, die voor den lezer iets interessants hebben. Zoo vertelt Ludwig bij voorbeeld, dat er geen week voorbij gaat, waarin hem niet geadviseerd wordt over dezen of genen lievelingsheld van den lezer te schrijven. „Deze lijst memoreert hij reikt van Caesar tot Wilson, van Luther tot Marx, die toch wereldberoemd moeten zijn. Een van de rijkste mannen der wereld liet mij een vermogen aanbieden, als ik hem wilde uitbeelden, en een filmkoning bood mij onlangs nog meer." Tusschen 1919 en 1929 heeft Ludwig vijf uitvoerige biografiën in zes doelen geschre ven, daarnaast een serie kleinere die te sa men twee deelen zullen vullen, het boek Juli '14 en de BLsmarck-trilogie; derhalve in elf jaar tien deelen. Op die gronden hebben sommigen dezen auteur bij de veelschrijvers ingedeeld; ten onrechte, zooals Ludwig aantoont: Ranke schreef in 34 jaar dertig deelen; Carlyle tus schen zijn 40ste en 50ste jaar dertien, in totaal 43 deelen. Nu hij vijftig is, en zooveel belangrijke boeken op zijn naam heeft staan, vrijdt hij enkele oogenblikken aan herinneringen; hij denkt aan alles, wat het leven hem gaf. En er was velerlei: roem en vrijheid, fantasie en spreken en zwijgen, plannen maken en vol brengen. Dat alles heeft een groote plaats gehad in des kunstenaars leven- Maar wan neer bij dat alles één ding ontbreken zou, wanneer namelijk de muziek er niet ware geweest dan zouden al die geschenken des levens „als op zichzelfstaande prachtige hoo rnen in een etherlooze ruimte zijn, onbewo gen en strak. Zonder haar zou de waarheid alleen waar, de schoonheid alleen schoon, de vrijheid niets dan vrij zijn, en alle leven, dat ze nu beweegt, zou zijn gestorven. Zonder haar zou alles op zichzelf staan, doorzichtig, verstandig." Muziek dat is een. groote bewegende factor in Ludwigs leven. Ergens zegt hij, dat zoodra de klanken tot hem komen, er iets in hem in beweging komt. „Er valt mij het een of ander voor mijn werk in, dat beter of op een andere manier moet worden gedaan, soms ook iets nieuws," zegt hij „Wat het leven geeft", is een interessant en boeiend boek. Het brengt ons in contact met een kunstenaar, die een eigen kijk op personen en toestanden heeft, die den lezer een boodschap brengt. Weliswaar is het geen geheimzinnige, onbekende tijding die haar -bekoring ontleent aan het fantastische; neen, het is een boodschap die ieder ander kon brengen, wijl ze een algemeene bekendheid geniet. Maar niemand, die ze brengen kon op een zóó oorspronkelijke, afdoende en meesterlijke wijze als deze biograaf, wien kunstenaarsgaven sieren. Nu, bij het omzien naar den afgelegden weg, zegt hij: „Ik zou mijn vijftigste jaar niet tegen mijn twintigste willen ruilen". Het zijn rijke, kostelijke jaren geweest, die hem geschonken werden. En wij genieten het voorrecht, in de vruchten daarvan te mogen deelen. A. L. VAN 0YEN. (Slot.) Langen tijd zat ze zoo, maar ten laatste vermande ze zich, ging naar buiten en sleepte zich voort naar de haven, de kinderen ach ter haar aan. Nog steeds stonden daar de mannen, uit ziende in den jagenden storm, de ruggen gebogen, de gezichten gestriemd door den ijzigen wind. Zwijgend maakten ze plaats voor haar. Met trillende handen grijpt Lisa den kij ker, legt hem op den schouder van een der mannen en zoekt de kleine, zwarte stip daar buiten in de branding, de boot, die allen be vat, die haar het liefst zijn op de wijde we reld. Ze ziet, hoe het schuitje zich heen wor- steld door de branding, den driemaster te gemoet, die met verrafelde zeilen een ver twijfelden kamp voert tegen den storm. Bij tijden verdwijnt ze geheel tusschen de golf- bergen, om een volgend oogenblik op den hoogsten top te worden geheven. Zoo wor- steld ze voort, langzaam en met inspanning het in nood verkeerende schip naderend. 'tls een goede schuit, zegt een der mannen met zware stem. Ja, daar zit een flinke verdienste aan, meent een ander als ie het maar haalt I Wat voor een landsman zou het zijn? mompelt de oude met den witten baard. 't Lijkt er wel een uit het Zuiden, zegt een schipper, die langen tijd door den kijker heeft gezien. God sta ze bij, waar ze dan ook van daan komen; als het niet klaart zijn ze ver loren, mompelt de oude. Ja, dan is 't afgeloopen met ze. Zie je wel, dat het schip recht op het Zwarte Rif aanhoudt? Ze zijn blijkbaar geheel onbekend met het vaarwater. Da's nou alles goed en wel, maar ze kunnen toch zeker de branding op het rif wel zien! Hoor es, wij hebben goed praten hier. Geloof maar, dat het niet meevalt als je nu buiten bent. Lisa heeft den kijker weer teruggegeven. Zonder een woord volgt ze met de oogen de boot van haar man. Dicht tegen haar aan staan de jongens. 'k Geloof werkelijk dat ie het klaar speelt, zegt naast haar een stem. Als ie eerst maar het rif voorbij is, dan zijn ze gered, antwoordt een ander. Glanzend zwart blonk het rif, wanneer de elkaar achterna haastende schuimkoppen een oogenblik hun jachtende vaart vertraag den. Gespannen kijken allen toe, de blikken on afgewend op het schip gericht. Hun trekken drukken zorg en onrust uit. Langzaam dringen de woorden tot Lisa door, tastend grijpt ze den kijker, legt hem bevend op de schouder van den man naast haar en zoekt met door tranen verduisterde oogen en pijnlijk bonzend hart de zee voor haar af. Plotseling zakt ze, zonder een enkel geluid, ineen; de kijker valt op den grond. 0, Heere o Heere! jammert ze. De mannen hebben het gezien zij ook. Met sombere gezichten kijken ze op haar neer, zwijgend. Eindelijk zegt er een: Ik dacht het wel, ik dacht het wel. Treurig schudt hij het hoofd. 't Kon immers niet anders, valt een an der in. Een oogenblik staan ze nog, zwijgend. Dan wenden allen de zee den rug toe en bukken zich over de vrouw. Een stoet van zwart gekleede mannen loopt langzaam, de breede ruggen gebogen, over het verlaten eiland, tusschen hen in een kleine, armzalige vrouw met ten doode ge wonde ziel. En twee vaderlooze kleine jon gens volgen langzaam met de oogen, dof van dikke tranen, him arme moeder. Lang bleef Lisa liggen, ijlend in hevige koorts. Bij tijden voer ze wild op en hief de tot vuisten gebalde handen naar den hemel. In haar wanhoop kreet ze, dat het een schande was van God den Almachtige een schip onder land te zenden in dergelijke om standigheden en zoo haar man en haar beide zoons ertoe te verleiden, den dood te trotseeren. Want God de Vader moest haar man toch wel genoeg kennen om te weten, dat hij zich door geen storm en noodweer zou laten terughouden, wanneer hij het zijn plicht achtte, om uit te varen, teneinde zijn medemenschen het leven te redden. In kalmere oogenblikken echter, berustte ze in haar lot. Dan vouwde ze de vermager de handen, trok de beide jongens naar zich toe, streelde hen over het hoofd en zeide zacht, maar innig: Gods wil geschiede, wat Hij doet is wel gedaan. Met inspanning van al haar krachten, stond ze dan opv en ver zorgde het huishouden en de kinderen. Sprak men tot haar, dan gaf ze zelden antwoord. En wilde men haar troosten dan was het als trok er een masker voor haar gezicht en in haar oogen kwam een booze vijandige uitdrukking. De menschen moesten haar met rust laten, van hen kon ze geen troost aannemen; de Eenige die haar troos ten kon en uit Wiens hand ze deemoedig de hulp aanvaardde, was haar Vader in den hemel. Langzamerhand begonnen de menschen haar te mijden, beschouwden ze haar als een verharde dwaas, die men beter onge moeid kon laten. En toen zij zich ook nog ging aanwennen, iederen avond, 't zij het weer mooi en rustig was, of dat de stormen aangierden uit het Noorden, te gaan naar de landtong en zich daar neer te zetten om uren lang onafgewend te staren naar de plaats, waar de wrakke boot, die allen be vatte, die haar het liefste op de wereld wa ren, te pletter had geslagen op het Zwarte Rif, ontweek iedereen haar zooveel mogelijk. Zoo kreeg zij al spoedig den naam van: „Gekke Lisa". Doch voor haar waren deze uren daarbui ten als balsem voor haar gewonde ziel. Om bruist door de schuimende golven, hervond zij voor enkele uren den vrede, terwijl de tranen verlossend uit haar oogen stroom den. Met den blik gewend naar het einde- looze kerkhof der zeelieden, waar nu ook haar man en zoons rustten, mompelde ze stil: „Uw wil geschiede, Heere". En de zee zingt haar eeuwig lied, zacht, lieflijk verlokkend, of brult en raast in toomelooze woede, zich niet bekommerend om het lot en het lijden der menschen aan haar boorden. door A. M. WESSELS. n. Zoo was men dan in 1572 met den herbouw van het door den brand verwoeste klooster aangevangen. Zooals men weet, was Ter Goes toen in Spaansche handen, en de kloos terbroeders droomden er niet van, dat ook de Hervorming in Ter Goes ook maar een schijn van kans had. Maar ziet, nauwelijks waren de grondsla gen van het klooster gelegd, of de Prinsge- zinden begonnen zich rondom de Beveland- sche hoofdstad samen te trekken, opdat ook deze stad naar Oranje zou overgaan. De kruisbroeders, die niet veel met de geu zen op hadden, en vreesachtig waren, vlucht ten de stad uit, aan de zijde, waar nog geen gevaar geducht werd. Het resultaat was ech ter, dat de opbouw wel begonnen, maar niet voltooid werd. Toen bij de satisfactie in 1577 de stad aan den Prins van Oranje kwam, was daarvan in het geheel geen sprake meer. De gebouwen, die na bovengenoemden brand nog van het klooster waren overge bleven, waartoe ook de kerk behoorde, had den in het jaar 1566 te lijden gehad van den beeldenstorm. Wel trad de regeering met kracht op, om den moedwil der baldadigen te beteugelen, maar zij kon die niet geheel aan banden leggen. Eer men het kon ver hinderen, waren in de kerk beelden stuk ge slagen, benevens beelden bij het kruisbroe derklooster staande. Het einde was, dat aan de Hervormden de kerk der kruisbroeders werd afgestaan. Hier bleef het voorloopig bij. Vijf jaar later werden hun ook de andere gebouwen ontnomen, die deels aan de kolve- niers werden geschonken om tot schutters hof te worden ingericht, en deels ids Latijn- sche school in gebruik werden genomen. Toen in Nederland de regeling der nieuwe bisdommen werd ingevoerd, verkregen de kanunniken te Middelburg al de goederen van het Goessche kruisbroederklooster, be halve de gebouwen. De eerste Middelburg- sche bisschop schijnt echter bevreesd te zijn geweest, om de voordeelen daarvan zich toe te eigenen. De kloosterbroeders zelve beweer den, dat de vreeze Gods hem weerhield. Hoe het zij, na den vroeger vermelden brand, be loofde de bisschop een bijdrage te geven tot de noodige herstellingen. Zijn opvolger, Jan van Strijen, was echter van een andere meening. Nadat Middelburg door den Prins van Oranje was ingenomen, kwam het hem voor, dat hij in zijn residentie niet bizonder veilig meer was. Hij week uit naar Leuven, waar hij een rijk leven leidde. Maar zij, die op grooten voet leven, hebben natuurlijk veel geld nodig. Zoo ook Jan van Strijen. Al hield hij zijn verblijf, niet meer in zijn diocees op Walcheren, toch trachtte hij van de geestelijke goederen aldaar nog zooveel mogelijk profijt te trekken, als het maar eenigzins mogelijk was. De stedelijke regeering van Ter Goes was het hiermee absoluut niet eens, evenmin als de kruisbroeders zelve, die niet geneigd wa ren, den bisschop maar te laten nemen, wat hem goeddacht. De broeders zonden een ver zoekschrift aan den Paus, waarbij zij er op wezen, van hoe groot belang het bestaan van hun kloosfér te Goes was, en smeekten, dat de Paus hun zijn steun tegenover den bis schop zou verleenen, opdat het klooster zou kunnen blijven Wat het was. De stedelijke overheid wendde zich met een ernstig protest tegen den bisschop van Strijen zelf. Maar noch het eene, noch het andere mocht baten, alleen gaf het hof te Brussel bevel, dat de bisschop de kruisbroe ders, die hij ten laste der stad had gelaten, van het noodige moest voorzien. Jan van Strijen stelde toen een zekere Mer- tense Keyser tot ontvanger van de inkom sten van het klooster aan. Doch de heeren van Ter Goes verkozen niet, zich de wetten te laten voorschrijven, en verboden Keyser scherp, ook maar een enkelen penning uit te geven, dan alleen op bevel van de stads overheid, tot de kloosterlingen pp andere wijze een bestaan konden vinden. Een half jaar later, op 1 Januari 1578, be sloot de stadsregeering, dat men den kruis broeders het inkomen van hun klooster zou laten genieten, daar de heer Jan van Strijen absent was, an men niet wist, waar hij zich bevond. De Prins van Qiranje schonk later de kloostergoederen aan de armen van Ter Goes die daarvan onderhouden werden tot het jaar 1617, toen die goederen aan het Weeshuis werden geschonken. Behalve de gewone bezigheden in het klooster, behoorde 't ook tot de taak der broe ders het evangelie te prediken voor het volk op zekere tijden des jaars. Ook herbergden zij Franciscaner- en anidere monniken, die uit den vreemde naar Goes kwamen, om hier Gods Woord te verkondigen. Evenals sommige kloosterbewoners ten tijde der hervorming het kloosterleven vaar wel zeiden, zoo is het ook bekend, dat mees ter Hendrik v. Venloo, kruisbroeder mis schien wel prior, in den echt trad met een non. De kruisbroeders hadden in ons land een tiental kloosters, waarvan twee in Zeeland, n.l. het hier beschrevene in Ter Goes en een te St. Anua.la.Tirl, dat in 1492 werd gesticht. In een inderijd verschenen boek over Mevr. Elize van Calcar, een der vooraan staande vrouwen uit de Nederlandsche Vrouwenbeweging, wordt van Mevr. Groen van Prinsterer dit heerlijk getuigenis gege ven: „Elisabeth Maria Magdalena Groen van Prinsterer, geboren Van der Hoop, was in ieder opzicht een uitstekende persoonlijk heid, eene buitengewone verschijning, die op elk, die ooit met haar in aanraking kwam en gelegenheid kreeg een blik op haar inner lijk leven te slaan, een onvergeetelijken in druk maakte, die altoos opwekkend, sterkend, verheffend was, want uit haar rijken geest en de volheid harer diepe gedachten strooide zij meer schatten nog in het rond dan uit haar aardsche goederen. Met zeldzame wijsheid wist zij hare welda den te regelen en was zij ook vaak misleid door schoonschijnende eigenbaat, zij werd er niet moede door om wel te doen op zóó groote schaal als maar zelden onder hen, die vele goederen hebben, wordt aangetrof fen en zij deed alles met den grootsten een voud en natuurlijkheid, met de warmste lief de en vaak op een geheel oorsponkelijke wij ze met bijvoeging van eenige korte zinrijke woorden, die de waarde van het geschenk oneindig verhoogden. Het was een voorrecht haar te hooren spreken in dien eigenaardigen tongval, die nog een zweem van de noordelijke provin cie heeft en geheel bijzonder met het eigen aardig timbre van hare zachte stem een on gelooflijken indruk maakte als zij woorden van moederlijke ernst en waarschuwing of van troost en bemoediging sprak, maar ook als zij uit hare rijke ervaring belangrijke feiten en ontmoetingen met beroemde of hooggeplaatste personen verhaalde. Dan bleek het welk een schat van kennis dat hoofd bergde, welk een breede vlucht die denkbeelden genomen hadden en tot welke diepte zij soms waren doorgedrongen. Het is een schoon en heerlijk vrouwen leven, dat inderdaad aan het ideale grenst <pn het opwekkend bewijs levert hoe ver het te brengen is in volmaking als het men- schenleven harmonisch zich ontplooit van binnen uit door terugkeer tot zijn levenscen trum, terugkeer in de goddelijke gemeen schap, die wij derven zoolang wij ze niet met idle kracht zoeken te herwinnen, want wij der ven de heerlijkheid Gods door de verwarring in ons binnenste, waardoor alle dingen uit hun verband en van hun plaats zijn in ons wezen. Bij haar ontstond de hoogste en volko- menste levensharmonie door levenseenheid met Christus, die haar alles was. Ik had behoefte het groote huis op den Korten Vijverberg nog eens te betreden, vóór het overschot van deze lieve ontslapene er uit zou worden weggevoerd en ik sloot mij gaarne aan bij den vriendenstoet, die haar grafwaarts volgde. Het zal elk, die ooit'een vriendelijken blik, een beteekenisvol woord van haar ontving, verkwikt hebben te zien, al die schoone bloemkransen door dankbare handen op de allereenvoudigste kist neer gelegd; al die tranen uit oprechte droefheid gestort, de hartelijke woorden door drie pre dikanten, bijzondere vrienden van het huis met diep gevoel gesproken. Hier behoefde niet naar woorden gezocht te worden; hier kon men niet licht te veel zeggen, want het gold een verschijning, die inderdaad met de majesteit van een vorstin omstraald was en bij al hare nederigheid en ootmoedige gezindheid des gemoeds veel hoo- ger uitstak boven de maat van het gewone hedendaagsche leven dan het statige huis ooit zijne tinnen verhief boven de andere Woningen der hoofdstad, want dit schoone rijke leven was inderdaad het leven van eene vorstelijke prinses op het gebied des geestes. Zij had macht en invloed op veel en in velen, maar ik geloof wel, dat ik mag zeggen, dat. zij die nimmer aanwendde voor persoon lijke wenschen of belangen. Zij kende maar- één belang, namelijk, dat uitgedrukt is in d» bede: Uw koninkrijk koane". 45. Uw kinderen moeten altijd goede bezig heid hebben. Neen, ik bedoel niet, dat uw kinderen al vroeg moeten gaan werken voor de ouders, om wat mee te verdienen. Dat gebeurt ook dikwijls, moet helaas wel vaak gebeuren, teneinde de zorgen des levens wat te helpen verlichten. We zien dat heel dikwijls op ons platteland. Maar eigenlijk moest dat toch in die zin niet zoo noodig zijn. Straks komen er ook voor onze jeugd zorgen genoeg. Hier wil ik die goede bezigheid van onze jongens en meisjes om een heel andere reden bepleiten. Ze moeten wat te doen hebben; iets, waarmee ze graag bezig zijn; ze moe ten animeerende spelletjes en werkjes heb ben, waar ze zich gaarne voor inspannen, waar ze met hun gedachten en handelingen goed „in" zitten. En zal ik u dan maar dadelijk zeggen, waarom? Omdat ledigheid en luiheid en niets-doen des duivels oorkussen zijn. Te kras gezegd? Gerust niet. De vorige maal hadden we het over droeve dingen, over werken der duisternis, over geheime zonden bij onze jeugd. Welnu, die geheime zonden tieren het gemakkelijkst, als uw kinderen niets te doen hebben; als ze zoo gemakkelijk een heele tijd kunnen stil zit ten. Daar zijn wel eens ouders, die al heel blij zijn, als de kindertjes maar erg stil zitten. En dat kan ook wel eens goed zijn, wel eens noodig ook. Het mag ook wel eens. Maar pas er toch mee op! Ledigheid is des duivels oorkussen! Dat gaat hier, in verband met die geheime zon den, vast en zeker op. Helaas! Laten uw kinderen prettige spelletjes spe len, veel versjes zingen, wat knutselen, bou wen, teekenen, kleuren, vlechten, lezen. En laten ze dat met elkander doen niet alleen, maar doe gij er ook eens, neen dikwijls, aan mee. Ja, dat geeft wel een beetje drukte en wat opoffering, maar de voordeelen zijn grooterl Misschien is uw tafel dan niet zoo netjes op orde geschikt; of wellicht moeten stoelen of vloerkleedjes wel eens andere dienst doen dan gewoonlijk; misschien moet ge er zelf wel eens een boeiend boek of feuilleton om laten liggen; wellicht is u de beslommering wel eens wat groot! Maar offer dit alles op en geef veel toe, zooveel mogelijk althans: want als uw kinderen niet prettig en geheel en al bezig zijn met iets goeds, iets aangenaams, iets kinderlijk boei ends, danja, dan loopen ze gauwer gevaar wat verkeerds te gaan doen; en dan ligt Satan op de loer, om ze misschien wel in zulk een soezende, stille houding te zetten, dat geheime zonden lang niet meer verwondering behoeven te baren. Kinderlijke, gepaste, prettige bezigheid is naast ons gebed en het gebed van de kin deren zelf (waarop we de vorige keer we zen) een van de beste middelen, om niet zoo dikwijls in het net der geheime zonden verward te raken. Daarom ook is goed speek goed zoo aan te bevelen. Geen speelgoed, waarmee uw kinderen zoo uiterst voorzichtig moeten zijn, dat ze het haast niet mogen aanraken. Dat is geen speelgoed! Maar zulk, waarmee ze wat doen kunnen, dat hun kun nen en vaardigheid aan het werk zet; dat ze desnoods uit elkaar kunnen nemen en weer ordelijk in elkaar zetten. Ze moeten wat kunnen doen, veel kunnen doen. Vraagt ge misschien nog meer middelen,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8