11
LeJ
Q
K
Ul
O
^4-s
a cs §1
- S-2 73 8\
®-S>*a
S 2 a*
I
8 k
I o
1 -
TTs
■S >.ts
:->
|T
1 s
|l>
I
S
1 I 2
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
5
a
'C s
5 'Sa a 3>^
5" a 3
Het zwarte Rif.
Het Kruisbroeder klooster te Goes
Mevrouw Groen van Prinsterer.
>->
r-
<N
05
W
H
<5
N
o
C/Ï
as
CD
53
to
111
CO
111
N
ill
n aJ OT
a <0
"S H -a
5-S| e
a a
S
H h n
.a a
"dS
o
Q t«
<V)
b2 73
3
.2
0)
U
N
o cL
O Q
-C 2°
.5? is a
'X? li
N
■•—i n)
a ,3
*-• 53
3® a
•22 c
»?3
ft
5^
sig
8
2 O
G ft
2
T5
o ■*-• -'
E
5
p, -»-> co g
-^» *5
2 2® 3
ts -a
bo
s s
a> JÖ
73 t-4 'q
fcc
©4 ©J W
"Si3
S
bo
r» *5
03
o a
Sh
O
O .C -,-«
73 43
.3 73
bo o
!P«!"
11
Co r-*
I^JS
o a -
t- teB
ft <u
OS -a
ft
fl ft a>
3 a?
>>05 "S
s 33
ïoSS^
2 -3 N 2
Sn^.
03
2
0)
73
6 a
-»-» +->
O 43
45
a>H =a
o o 05
O
73
S) S
2 2 2
0) -»-i
O 03
S-f '-J
0)
T3 43
73
O
n
01
S3
XJ
S3
03 M
■a S
L. O
a)
f
a* 2
01 73
ft
p ft
M
P
75
to
'3 a
U 33
*c .a
bOjd
2
Q
S3 tO
'P i—
P
fl 44
^3
T3 -S
H
2 js
:P
C3 2
a"§
Ss
to
c N 43
43
O ÏH
*a
43 N S3
A3
43 *3 5
t4 -
43
T3
w 23
a *»-. N
.3 ja
a .2
o> gp N
w /v,
CO
:S S2
so-s ca
a 2 a
«as
IJ w
-S 2
a
o
a a
-3
a
^^3
.2 S
S
tn
N S
a
a
73
73 p
O
00
a
3 a q
a a w
43
to
o
O
43 -tf
gTJ
So
o ai
—i -t-i
2
Xi o
t*_« =+-<
J 44
33
43 53
Z3
K <H 73
g
§3
s?"*s
.55
-Ö m
c "0
S -
73 M
a
a s-
.a g -a
t, a
©>•»-•
N
'53 a
^-§
05 -21
9«
a
H2
a
o
3
bo 5
Sf Q. 00
a S®
ai 2
a^5
a s a
O O
ï-4
©a
to cfl 73
8 a
aa
->->
cd +->
C
-S
a t, a
O
o
O
N
w P
a 3
a
M >i
S3
ai bo ai
N
.3 S
r-«
•x -9 '2
44 44
73 O
■U 3 J, O)
sj 33 u
Sis
is
SN
Q
O T3 W
P 9 o
o 5P
73
?r> t-<
-Q
U
M 1
N'S
c c
u N
as
73
73 as
55 2
o> o O
p
•p -o -*5>
O
N S>
bo
■tf "p
S Sa
C« o
"O
so a
2
S
i5 '3
•a -a
-3" 3
■«-» >-» o
0 to73
23
b£ o 43
T~>
ss I
s
o K
a a
a
-a S
<D 5
o
"53 05
3 a
©-I
£P-S a
32 S
5 "2
a
ai 5
■3 -a
■r-i f)
&.S
■3 S73.
K*" tOT3
to
^3 33
43 73
o
o T3
N
73 S-
3 Z
33
33 S3 S3
O
44 bo
73
O
73 tf
m
ci
■s fco
S-c
°'sa
at,,
V
•a .3
44 43
ft P
g> ho.t5
XJ .4; CD
a
o
o
S®2 - M
mas
5 b
I ©43 cd *73 f?
O 73 rn 43
o. a ja re fe a
)-* - A-,
P
a 33.2 4g -£ 73
0 -a 3 2 3 a
b a |k
73 w
t. U ¥i._
- c e
S
N
-© OU
ïh C .J3 O
HNrt4-cs>
33 73 s
44 £3 J3
x; 33 *3 73
73
o
l.a
u
fc.
fi "7?
a> -!S
60 2
cc ~r
ai g
C £5
Sic a
a I
®T§T
•7
60 s
CJB
44
-• cc
OT OS
ft to OS
aa a as -a
•a S-
ffi C>
73
©S-C
W^43
p
C cj
4-> M
3 &J 5
mo -53 «1
c
ff)
42, O
<D p
00
cO
73 44 73
arf T5
a c 53 S a
.5
a <a ja ia
43 tj *-* Pi©
- J3 !a ©-0
13
a a
^•5 d
a "g
m o m
33 -a a c
S"°
60
tot g
0 a ft
a 3 aidZ
«■y^dca-g c
>taa'©i<iias©
s? o aa? -2 -a
Bj: ®g c
o P>
■■g "^2^^ S®
j3-g d-0 a-s c
p 5 aJ
O JU -©43 ca O
r->
2
2 0
v-d
73 P
to P 73
c2ï
h
„go
ft a o
13 13
P
P
o ra 5
-p» X5 aJ
S
x-« o 5
cd
S 05
persoon typeerde, een antwoord, een korte
brief, een bevel, een geschenk, een over
reding, een schijnbaar onbeduidend iets
en plotseling vereenigden zich de losse ele
menten: de gelaatstrekken van de persoon en
dat, wat hij in een onverwachte opwelling
naliet, deed, zeide of verzweeg."
Het wordt op die wijze een portret, en een
kunstenaar schildert het. Dat spreekt ten
duidelijkste uit elk afzonderlijk boek; één
persoon treedt op den voorgrond, het gaat
niet om het bijbehoorend landschap, noch om
de groep het gaat om den afzonderlijken
persoon, dien de kunstenaar portretteert. En
hem zien wij dan ook in een vol, alles-om-
stralend licht geplaatst.
Welk een grootseh werk, welk een idealen
arbeid is dezen mensch ten deel gevallen!
Maar toch, ondanks dat, zegt Ludwig van
den auteur en zijn arbeid slechts het navol
gende, in schertsenden zin: „I>e eenige in
de heele wereld, die niets moet hebben ge
leerd, is de auteur.daarom is hij over het
geheel ook de meest luie. Hij neemt een
schrift of losse vellen, schrijft er teekentjes
op, die ieder kan lezen, in zinnen, die ieder
principieel ook kan schrijven; hij alleen heeft
een beroep, dat iedereen wal eens heeft ge
probeerd, ja, zelfs dagelijks, al schrijft men
dan ook maar een briefkaart aan zijn kleer
maker. Als men hiertegen in brengt, dat men
dit ook van een koopman zeggen kan
want iedereen rekent op zijn tijd evenals hij,
alleen wat langzamer en misschien ook fou
tief dan heeft de koopman toch in zijn
bepaalde hranche vakkennis, en als hij niet
met bepaalde substanties te maken heeft,
maar uitsluitend met geld en met cijfers, dan
moet hij dat eerst recht hebben geleerd.
Onzeker, niet alleen, of het hem gelukken
zal, maax ook, of hij koopers zal vinden voor
zijn werk, slaat de auteur steeds weer nieuwe
cahiers open, en 'begint altijd weer opnieuw
te schrijven. Sedert mijn 28ste jaar volko
men aangewezen op de opbrengst mijner pen-
nevruchten, had ik ongeveer vijftien jaar bij
geen enkel boek eenige zekerheid, of ik er
met mijn gezin een tijdlang van zou kun
nen leven. Toen ik een opdracht kreeg, voor
een paar honderd Mark een klein boekje te
schrijven over Dehmel, was ik in eigen oogen
reeds vernederd tot loonslaaf en in stilte
woedend op den uitgever, die het toch goed
met mij meende."
Zijn arbeid, maar ook zijn omgang met be
kende personen, heeft meer dan één belang
wekkende zijde. En het leven van eiken dag
is vol kleinigheden, die voor den lezer iets
interessants hebben. Zoo vertelt Ludwig bij
voorbeeld, dat er geen week voorbij gaat,
waarin hem niet geadviseerd wordt over
dezen of genen lievelingsheld van den lezer
te schrijven. „Deze lijst memoreert hij
reikt van Caesar tot Wilson, van Luther tot
Marx, die toch wereldberoemd moeten zijn.
Een van de rijkste mannen der wereld liet
mij een vermogen aanbieden, als ik hem
wilde uitbeelden, en een filmkoning bood mij
onlangs nog meer."
Tusschen 1919 en 1929 heeft Ludwig vijf
uitvoerige biografiën in zes doelen geschre
ven, daarnaast een serie kleinere die te sa
men twee deelen zullen vullen, het boek Juli
'14 en de BLsmarck-trilogie; derhalve in elf
jaar tien deelen.
Op die gronden hebben sommigen dezen
auteur bij de veelschrijvers ingedeeld; ten
onrechte, zooals Ludwig aantoont: Ranke
schreef in 34 jaar dertig deelen; Carlyle tus
schen zijn 40ste en 50ste jaar dertien, in
totaal 43 deelen.
Nu hij vijftig is, en zooveel belangrijke
boeken op zijn naam heeft staan, vrijdt hij
enkele oogenblikken aan herinneringen; hij
denkt aan alles, wat het leven hem gaf. En
er was velerlei: roem en vrijheid, fantasie en
spreken en zwijgen, plannen maken en vol
brengen. Dat alles heeft een groote plaats
gehad in des kunstenaars leven- Maar wan
neer bij dat alles één ding ontbreken zou,
wanneer namelijk de muziek er niet ware
geweest dan zouden al die geschenken des
levens „als op zichzelfstaande prachtige hoo
rnen in een etherlooze ruimte zijn, onbewo
gen en strak. Zonder haar zou de waarheid
alleen waar, de schoonheid alleen schoon, de
vrijheid niets dan vrij zijn, en alle leven, dat
ze nu beweegt, zou zijn gestorven. Zonder
haar zou alles op zichzelf staan, doorzichtig,
verstandig."
Muziek dat is een. groote bewegende
factor in Ludwigs leven. Ergens zegt hij, dat
zoodra de klanken tot hem komen, er iets in
hem in beweging komt. „Er valt mij het een
of ander voor mijn werk in, dat beter of op
een andere manier moet worden gedaan,
soms ook iets nieuws," zegt hij
„Wat het leven geeft", is een interessant
en boeiend boek. Het brengt ons in contact
met een kunstenaar, die een eigen kijk op
personen en toestanden heeft, die den lezer
een boodschap brengt. Weliswaar is het geen
geheimzinnige, onbekende tijding die haar
-bekoring ontleent aan het fantastische; neen,
het is een boodschap die ieder ander kon
brengen, wijl ze een algemeene bekendheid
geniet. Maar niemand, die ze brengen kon
op een zóó oorspronkelijke, afdoende en
meesterlijke wijze als deze biograaf, wien
kunstenaarsgaven sieren.
Nu, bij het omzien naar den afgelegden
weg, zegt hij: „Ik zou mijn vijftigste jaar
niet tegen mijn twintigste willen ruilen".
Het zijn rijke, kostelijke jaren geweest, die
hem geschonken werden.
En wij genieten het voorrecht, in de
vruchten daarvan te mogen deelen.
A. L. VAN 0YEN.
(Slot.)
Langen tijd zat ze zoo, maar ten laatste
vermande ze zich, ging naar buiten en sleepte
zich voort naar de haven, de kinderen ach
ter haar aan.
Nog steeds stonden daar de mannen, uit
ziende in den jagenden storm, de ruggen
gebogen, de gezichten gestriemd door den
ijzigen wind. Zwijgend maakten ze plaats
voor haar.
Met trillende handen grijpt Lisa den kij
ker, legt hem op den schouder van een der
mannen en zoekt de kleine, zwarte stip daar
buiten in de branding, de boot, die allen be
vat, die haar het liefst zijn op de wijde we
reld. Ze ziet, hoe het schuitje zich heen wor-
steld door de branding, den driemaster te
gemoet, die met verrafelde zeilen een ver
twijfelden kamp voert tegen den storm. Bij
tijden verdwijnt ze geheel tusschen de golf-
bergen, om een volgend oogenblik op den
hoogsten top te worden geheven. Zoo wor-
steld ze voort, langzaam en met inspanning
het in nood verkeerende schip naderend.
'tls een goede schuit, zegt een der
mannen met zware stem.
Ja, daar zit een flinke verdienste aan,
meent een ander als ie het maar haalt I
Wat voor een landsman zou het zijn?
mompelt de oude met den witten baard.
't Lijkt er wel een uit het Zuiden, zegt
een schipper, die langen tijd door den kijker
heeft gezien.
God sta ze bij, waar ze dan ook van
daan komen; als het niet klaart zijn ze ver
loren, mompelt de oude.
Ja, dan is 't afgeloopen met ze. Zie je
wel, dat het schip recht op het Zwarte Rif
aanhoudt?
Ze zijn blijkbaar geheel onbekend met
het vaarwater.
Da's nou alles goed en wel, maar ze
kunnen toch zeker de branding op het rif
wel zien!
Hoor es, wij hebben goed praten hier.
Geloof maar, dat het niet meevalt als je nu
buiten bent.
Lisa heeft den kijker weer teruggegeven.
Zonder een woord volgt ze met de oogen de
boot van haar man. Dicht tegen haar aan
staan de jongens.
'k Geloof werkelijk dat ie het klaar
speelt, zegt naast haar een stem.
Als ie eerst maar het rif voorbij is,
dan zijn ze gered, antwoordt een ander.
Glanzend zwart blonk het rif, wanneer de
elkaar achterna haastende schuimkoppen
een oogenblik hun jachtende vaart vertraag
den.
Gespannen kijken allen toe, de blikken on
afgewend op het schip gericht. Hun trekken
drukken zorg en onrust uit.
Langzaam dringen de woorden tot Lisa
door, tastend grijpt ze den kijker, legt hem
bevend op de schouder van den man naast
haar en zoekt met door tranen verduisterde
oogen en pijnlijk bonzend hart de zee voor
haar af.
Plotseling zakt ze, zonder een enkel geluid,
ineen; de kijker valt op den grond.
0, Heere o Heere! jammert ze.
De mannen hebben het gezien zij ook.
Met sombere gezichten kijken ze op haar
neer, zwijgend.
Eindelijk zegt er een: Ik dacht het wel,
ik dacht het wel. Treurig schudt hij het
hoofd.
't Kon immers niet anders, valt een an
der in.
Een oogenblik staan ze nog, zwijgend. Dan
wenden allen de zee den rug toe en bukken
zich over de vrouw.
Een stoet van zwart gekleede mannen
loopt langzaam, de breede ruggen gebogen,
over het verlaten eiland, tusschen hen in een
kleine, armzalige vrouw met ten doode ge
wonde ziel. En twee vaderlooze kleine jon
gens volgen langzaam met de oogen, dof van
dikke tranen, him arme moeder.
Lang bleef Lisa liggen, ijlend in hevige
koorts. Bij tijden voer ze wild op en hief de
tot vuisten gebalde handen naar den hemel.
In haar wanhoop kreet ze, dat het een
schande was van God den Almachtige een
schip onder land te zenden in dergelijke om
standigheden en zoo haar man en haar
beide zoons ertoe te verleiden, den dood te
trotseeren. Want God de Vader moest haar
man toch wel genoeg kennen om te weten,
dat hij zich door geen storm en noodweer
zou laten terughouden, wanneer hij het zijn
plicht achtte, om uit te varen, teneinde zijn
medemenschen het leven te redden.
In kalmere oogenblikken echter, berustte
ze in haar lot. Dan vouwde ze de vermager
de handen, trok de beide jongens naar zich
toe, streelde hen over het hoofd en zeide
zacht, maar innig: Gods wil geschiede, wat
Hij doet is wel gedaan. Met inspanning van
al haar krachten, stond ze dan opv en ver
zorgde het huishouden en de kinderen.
Sprak men tot haar, dan gaf ze zelden
antwoord. En wilde men haar troosten dan
was het als trok er een masker voor haar
gezicht en in haar oogen kwam een booze
vijandige uitdrukking. De menschen moesten
haar met rust laten, van hen kon ze geen
troost aannemen; de Eenige die haar troos
ten kon en uit Wiens hand ze deemoedig
de hulp aanvaardde, was haar Vader in den
hemel.
Langzamerhand begonnen de menschen
haar te mijden, beschouwden ze haar als
een verharde dwaas, die men beter onge
moeid kon laten. En toen zij zich ook nog
ging aanwennen, iederen avond, 't zij het
weer mooi en rustig was, of dat de stormen
aangierden uit het Noorden, te gaan naar
de landtong en zich daar neer te zetten om
uren lang onafgewend te staren naar de
plaats, waar de wrakke boot, die allen be
vatte, die haar het liefste op de wereld wa
ren, te pletter had geslagen op het Zwarte
Rif, ontweek iedereen haar zooveel mogelijk.
Zoo kreeg zij al spoedig den naam van:
„Gekke Lisa".
Doch voor haar waren deze uren daarbui
ten als balsem voor haar gewonde ziel. Om
bruist door de schuimende golven, hervond
zij voor enkele uren den vrede, terwijl de
tranen verlossend uit haar oogen stroom
den. Met den blik gewend naar het einde-
looze kerkhof der zeelieden, waar nu ook
haar man en zoons rustten, mompelde ze
stil: „Uw wil geschiede, Heere".
En de zee zingt haar eeuwig lied, zacht,
lieflijk verlokkend, of brult en raast in
toomelooze woede, zich niet bekommerend
om het lot en het lijden der menschen aan
haar boorden.
door A. M. WESSELS.
n.
Zoo was men dan in 1572 met den herbouw
van het door den brand verwoeste klooster
aangevangen. Zooals men weet, was Ter
Goes toen in Spaansche handen, en de kloos
terbroeders droomden er niet van, dat ook
de Hervorming in Ter Goes ook maar een
schijn van kans had.
Maar ziet, nauwelijks waren de grondsla
gen van het klooster gelegd, of de Prinsge-
zinden begonnen zich rondom de Beveland-
sche hoofdstad samen te trekken, opdat ook
deze stad naar Oranje zou overgaan.
De kruisbroeders, die niet veel met de geu
zen op hadden, en vreesachtig waren, vlucht
ten de stad uit, aan de zijde, waar nog geen
gevaar geducht werd. Het resultaat was ech
ter, dat de opbouw wel begonnen, maar niet
voltooid werd. Toen bij de satisfactie in 1577
de stad aan den Prins van Oranje kwam,
was daarvan in het geheel geen sprake meer.
De gebouwen, die na bovengenoemden
brand nog van het klooster waren overge
bleven, waartoe ook de kerk behoorde, had
den in het jaar 1566 te lijden gehad van den
beeldenstorm. Wel trad de regeering met
kracht op, om den moedwil der baldadigen
te beteugelen, maar zij kon die niet geheel
aan banden leggen. Eer men het kon ver
hinderen, waren in de kerk beelden stuk ge
slagen, benevens beelden bij het kruisbroe
derklooster staande. Het einde was, dat aan
de Hervormden de kerk der kruisbroeders
werd afgestaan. Hier bleef het voorloopig
bij. Vijf jaar later werden hun ook de andere
gebouwen ontnomen, die deels aan de kolve-
niers werden geschonken om tot schutters
hof te worden ingericht, en deels ids Latijn-
sche school in gebruik werden genomen.
Toen in Nederland de regeling der nieuwe
bisdommen werd ingevoerd, verkregen de
kanunniken te Middelburg al de goederen
van het Goessche kruisbroederklooster, be
halve de gebouwen. De eerste Middelburg-
sche bisschop schijnt echter bevreesd te zijn
geweest, om de voordeelen daarvan zich toe
te eigenen. De kloosterbroeders zelve beweer
den, dat de vreeze Gods hem weerhield. Hoe
het zij, na den vroeger vermelden brand, be
loofde de bisschop een bijdrage te geven tot
de noodige herstellingen.
Zijn opvolger, Jan van Strijen, was echter
van een andere meening. Nadat Middelburg
door den Prins van Oranje was ingenomen,
kwam het hem voor, dat hij in zijn residentie
niet bizonder veilig meer was. Hij week uit
naar Leuven, waar hij een rijk leven leidde.
Maar zij, die op grooten voet leven, hebben
natuurlijk veel geld nodig. Zoo ook Jan van
Strijen. Al hield hij zijn verblijf, niet meer
in zijn diocees op Walcheren, toch trachtte
hij van de geestelijke goederen aldaar nog
zooveel mogelijk profijt te trekken, als het
maar eenigzins mogelijk was.
De stedelijke regeering van Ter Goes was
het hiermee absoluut niet eens, evenmin als
de kruisbroeders zelve, die niet geneigd wa
ren, den bisschop maar te laten nemen, wat
hem goeddacht. De broeders zonden een ver
zoekschrift aan den Paus, waarbij zij er op
wezen, van hoe groot belang het bestaan van
hun kloosfér te Goes was, en smeekten, dat
de Paus hun zijn steun tegenover den bis
schop zou verleenen, opdat het klooster zou
kunnen blijven Wat het was.
De stedelijke overheid wendde zich met
een ernstig protest tegen den bisschop van
Strijen zelf. Maar noch het eene, noch het
andere mocht baten, alleen gaf het hof te
Brussel bevel, dat de bisschop de kruisbroe
ders, die hij ten laste der stad had gelaten,
van het noodige moest voorzien.
Jan van Strijen stelde toen een zekere Mer-
tense Keyser tot ontvanger van de inkom
sten van het klooster aan. Doch de heeren
van Ter Goes verkozen niet, zich de wetten
te laten voorschrijven, en verboden Keyser
scherp, ook maar een enkelen penning uit
te geven, dan alleen op bevel van de stads
overheid, tot de kloosterlingen pp andere
wijze een bestaan konden vinden.
Een half jaar later, op 1 Januari 1578, be
sloot de stadsregeering, dat men den kruis
broeders het inkomen van hun klooster zou
laten genieten, daar de heer Jan van Strijen
absent was, an men niet wist, waar hij zich
bevond.
De Prins van Qiranje schonk later de
kloostergoederen aan de armen van Ter Goes
die daarvan onderhouden werden tot het jaar
1617, toen die goederen aan het Weeshuis
werden geschonken.
Behalve de gewone bezigheden in het
klooster, behoorde 't ook tot de taak der broe
ders het evangelie te prediken voor het volk
op zekere tijden des jaars. Ook herbergden
zij Franciscaner- en anidere monniken, die
uit den vreemde naar Goes kwamen, om hier
Gods Woord te verkondigen.
Evenals sommige kloosterbewoners ten
tijde der hervorming het kloosterleven vaar
wel zeiden, zoo is het ook bekend, dat mees
ter Hendrik v. Venloo, kruisbroeder mis
schien wel prior, in den echt trad met
een non.
De kruisbroeders hadden in ons land een
tiental kloosters, waarvan twee in Zeeland,
n.l. het hier beschrevene in Ter Goes en een
te St. Anua.la.Tirl, dat in 1492 werd gesticht.
In een inderijd verschenen boek over
Mevr. Elize van Calcar, een der vooraan
staande vrouwen uit de Nederlandsche
Vrouwenbeweging, wordt van Mevr. Groen
van Prinsterer dit heerlijk getuigenis gege
ven:
„Elisabeth Maria Magdalena Groen van
Prinsterer, geboren Van der Hoop, was in
ieder opzicht een uitstekende persoonlijk
heid, eene buitengewone verschijning, die
op elk, die ooit met haar in aanraking kwam
en gelegenheid kreeg een blik op haar inner
lijk leven te slaan, een onvergeetelijken in
druk maakte, die altoos opwekkend, sterkend,
verheffend was, want uit haar rijken geest en
de volheid harer diepe gedachten strooide
zij meer schatten nog in het rond dan uit
haar aardsche goederen.
Met zeldzame wijsheid wist zij hare welda
den te regelen en was zij ook vaak misleid
door schoonschijnende eigenbaat, zij werd
er niet moede door om wel te doen op zóó
groote schaal als maar zelden onder hen,
die vele goederen hebben, wordt aangetrof
fen en zij deed alles met den grootsten een
voud en natuurlijkheid, met de warmste lief
de en vaak op een geheel oorsponkelijke wij
ze met bijvoeging van eenige korte zinrijke
woorden, die de waarde van het geschenk
oneindig verhoogden.
Het was een voorrecht haar te hooren
spreken in dien eigenaardigen tongval, die
nog een zweem van de noordelijke provin
cie heeft en geheel bijzonder met het eigen
aardig timbre van hare zachte stem een on
gelooflijken indruk maakte als zij woorden
van moederlijke ernst en waarschuwing of
van troost en bemoediging sprak, maar ook
als zij uit hare rijke ervaring belangrijke
feiten en ontmoetingen met beroemde of
hooggeplaatste personen verhaalde. Dan
bleek het welk een schat van kennis dat
hoofd bergde, welk een breede vlucht die
denkbeelden genomen hadden en tot welke
diepte zij soms waren doorgedrongen.
Het is een schoon en heerlijk vrouwen
leven, dat inderdaad aan het ideale grenst
<pn het opwekkend bewijs levert hoe ver
het te brengen is in volmaking als het men-
schenleven harmonisch zich ontplooit van
binnen uit door terugkeer tot zijn levenscen
trum, terugkeer in de goddelijke gemeen
schap, die wij derven zoolang wij ze niet met
idle kracht zoeken te herwinnen, want wij der
ven de heerlijkheid Gods door de verwarring
in ons binnenste, waardoor alle dingen uit
hun verband en van hun plaats zijn in ons
wezen. Bij haar ontstond de hoogste en volko-
menste levensharmonie door levenseenheid
met Christus, die haar alles was.
Ik had behoefte het groote huis op den
Korten Vijverberg nog eens te betreden, vóór
het overschot van deze lieve ontslapene er
uit zou worden weggevoerd en ik sloot mij
gaarne aan bij den vriendenstoet, die haar
grafwaarts volgde. Het zal elk, die ooit'een
vriendelijken blik, een beteekenisvol woord
van haar ontving, verkwikt hebben te zien,
al die schoone bloemkransen door dankbare
handen op de allereenvoudigste kist neer
gelegd; al die tranen uit oprechte droefheid
gestort, de hartelijke woorden door drie pre
dikanten, bijzondere vrienden van het huis
met diep gevoel gesproken.
Hier behoefde niet naar woorden gezocht
te worden; hier kon men niet licht te veel
zeggen, want het gold een verschijning, die
inderdaad met de majesteit van een vorstin
omstraald was en bij al hare nederigheid en
ootmoedige gezindheid des gemoeds veel hoo-
ger uitstak boven de maat van het gewone
hedendaagsche leven dan het statige huis
ooit zijne tinnen verhief boven de andere
Woningen der hoofdstad, want dit schoone
rijke leven was inderdaad het leven van eene
vorstelijke prinses op het gebied des geestes.
Zij had macht en invloed op veel en in velen,
maar ik geloof wel, dat ik mag zeggen, dat.
zij die nimmer aanwendde voor persoon
lijke wenschen of belangen. Zij kende maar-
één belang, namelijk, dat uitgedrukt is in d»
bede: Uw koninkrijk koane".
45.
Uw kinderen moeten altijd goede bezig
heid hebben.
Neen, ik bedoel niet, dat uw kinderen al
vroeg moeten gaan werken voor de ouders,
om wat mee te verdienen. Dat gebeurt ook
dikwijls, moet helaas wel vaak gebeuren,
teneinde de zorgen des levens wat te helpen
verlichten. We zien dat heel dikwijls op ons
platteland. Maar eigenlijk moest dat toch
in die zin niet zoo noodig zijn. Straks komen
er ook voor onze jeugd zorgen genoeg.
Hier wil ik die goede bezigheid van onze
jongens en meisjes om een heel andere reden
bepleiten. Ze moeten wat te doen hebben;
iets, waarmee ze graag bezig zijn; ze moe
ten animeerende spelletjes en werkjes heb
ben, waar ze zich gaarne voor inspannen,
waar ze met hun gedachten en handelingen
goed „in" zitten.
En zal ik u dan maar dadelijk zeggen,
waarom? Omdat ledigheid en luiheid en
niets-doen des duivels oorkussen zijn.
Te kras gezegd? Gerust niet. De vorige
maal hadden we het over droeve dingen,
over werken der duisternis, over geheime
zonden bij onze jeugd. Welnu, die geheime
zonden tieren het gemakkelijkst, als uw
kinderen niets te doen hebben; als ze zoo
gemakkelijk een heele tijd kunnen stil zit
ten.
Daar zijn wel eens ouders, die al heel
blij zijn, als de kindertjes maar erg stil
zitten. En dat kan ook wel eens goed zijn,
wel eens noodig ook. Het mag ook wel eens.
Maar pas er toch mee op!
Ledigheid is des duivels oorkussen! Dat
gaat hier, in verband met die geheime zon
den, vast en zeker op. Helaas!
Laten uw kinderen prettige spelletjes spe
len, veel versjes zingen, wat knutselen, bou
wen, teekenen, kleuren, vlechten, lezen. En
laten ze dat met elkander doen niet alleen,
maar doe gij er ook eens, neen dikwijls,
aan mee. Ja, dat geeft wel een beetje drukte
en wat opoffering, maar de voordeelen zijn
grooterl Misschien is uw tafel dan niet zoo
netjes op orde geschikt; of wellicht moeten
stoelen of vloerkleedjes wel eens andere
dienst doen dan gewoonlijk; misschien moet
ge er zelf wel eens een boeiend boek of
feuilleton om laten liggen; wellicht is u de
beslommering wel eens wat groot! Maar
offer dit alles op en geef veel toe, zooveel
mogelijk althans: want als uw kinderen niet
prettig en geheel en al bezig zijn met iets
goeds, iets aangenaams, iets kinderlijk boei
ends, danja, dan loopen ze gauwer
gevaar wat verkeerds te gaan doen; en dan
ligt Satan op de loer, om ze misschien
wel in zulk een soezende, stille houding te
zetten, dat geheime zonden lang niet meer
verwondering behoeven te baren.
Kinderlijke, gepaste, prettige bezigheid is
naast ons gebed en het gebed van de kin
deren zelf (waarop we de vorige keer we
zen) een van de beste middelen, om niet
zoo dikwijls in het net der geheime zonden
verward te raken. Daarom ook is goed speek
goed zoo aan te bevelen. Geen speelgoed,
waarmee uw kinderen zoo uiterst voorzichtig
moeten zijn, dat ze het haast niet mogen
aanraken. Dat is geen speelgoed! Maar zulk,
waarmee ze wat doen kunnen, dat hun kun
nen en vaardigheid aan het werk zet; dat
ze desnoods uit elkaar kunnen nemen en
weer ordelijk in elkaar zetten. Ze moeten
wat kunnen doen, veel kunnen doen.
Vraagt ge misschien nog meer middelen,