Vrienden in den Vreemde. Zaterdag 20 Juni 1931 45e Jaar gang No. 11! Voor den Zondag. Hond in gedachtenis! Vondel's 23ste Psalm. Letterkundige bijdragen. Wat het Leven geeft niet heeiemaal gelezen, alleen maar even doorgekeken, maar het leek mi; ook wel mooi. „Roosje". En is de tocht nog door gegaan. Het was wel mooi weer hé. Al leen wat veel wind. Heb je op Noord-Beve- Land ook al familie wonen? „Boschviooltja". Da vorige week was je briefje te iaat, dus kon ik het niet meer beantwoorden. Leuk, dat jullie bloemen drogen. Zijn er al veel verschillende soorten? Was het mooi weer op je verjaardag. Of ben je nog niet jarig geweest? „Lijster". Ja, ik dacht al dat het je broertje was. Fijn hé, dat moeder zoo tevreden was over je rapport, nu ga je zeker weer flink je best doen voor het volgende? 's-G ravenpolder. „Weideibloempje". Ik heb ook al aardbeien gegeten, ze zijn fijn hè. Je moet er nog 60 afdoen. En had er iemand water bij de inkt gedaan? „Goud- oevertje". Heb je er al veel getrokken en gesnoept? Je kunt het wel goed onthouden, nu het juist een week na je vriendinnetje haar verjaardag is. Groede. „Balroosje" en „De kleine Mo lenaar"- K. moet het nu maar vlug leeren, anders duurt het zoo lang eer 'k moet ko men luisteren. Dacht vader dat er inbrekers waren? 'k Geloof niet dat er een fout in het raadsel was. K a p e 11 e. „Claudius Civilus". Ja, 't is nu een heele drukte en dan ook nog repe tities, je 'hebt prachtige cijfers hoor. Natuur lijk mag jij ook vast vacantie hebben, tot September dan, dan reken ik weer op je. „Grasklokje". Je schreef me dat je hoopte, dat het mooi weer zou zijn maar nu weet ik heusch niet meer waar je naar toe zou gaan, er gaan nogal veel nichtjes een uit stapje maken, maar nu ben ik dat van jou toch vergeten. Hilversum. „Primula". Ja, 't heeft hier Zondag ook geonweerd, (om half zeven) dus niet zoo 'laat als bij jullie, 's Avonds was 't hier weer prachtig weer. Kon je de lastige oefening goed? Kamperland. „Rozeknopje". Nu het weer zooveel beter is mag je zeker wel weer naar buiten, ga je wel eens naar 'het boseh? Echt jammer voor je, dat je niet mee kon naar B., nu maar weer wachten tot een vol gend jaar. Ik heb al een heel poosje niets van B- en Z. gehoord. „Zangvogeltje". Nu is je briefje er toch nog, jij bent dus ook ziek geweest, nu maar goed oppassen, dat het niet meer terug komt hè. Wat krijg jij een prachtige cadeaux en mag je dan nog meer wenschen? Doe je de groeten aan B.? 's-Heer Arendskerke. „Bïoedvink." Dat zal wel een heele drukte zijn, nu jullie gaan verhuizen. Zijn de bloemetjes goed ge bleven met 'het overplaatsen. Hoe is het nieuwe adres? Ierseka „Slaapmutsje", „Sneeuwklok je" en „Kerstwiekje". Hier heeft het ook erg gelicht Zondag. Waren jullie net in de kerk? Wat gaan jullie een fijn reisje maken, pret tig voor M. dat ze ook mee mag, dat is nog eens een meevallertje. „Boterbloempje" en JKlimroosje". Nog een prijsraadsel en dan krijgen we vacantie, maar wie geen tijd heeft mag nu ook wel vast vacantie nemen, dan kunnen ze met September weer op nieuw beginnen. Aagtekerke. „Pauw" en „Zwaluw". Nu, als alles zoo goed wou groeien als het on kruid zou het wel gaan. Helpen jullie ook al mee op het land. Vreeselijk hé, dat on geluk, 'tis ook zoo ontzettend gauw gegaan, dat redden niet meer mogelijk was. Breskens. „Zonnestraaltje". Echt leuk om daar met al de kinderen naar toe te gaan, nee ik ben er nog nooit geweest Aar dig hoor, dat clubje, hebben jullie al veel gehandwerkt? Bergen op Zoom. „Loolaantje". Jam mer, dat de nachtegaal er niet meer is, maar nu kun je 's avonds zeker wel gauwer sla pen. Was dit het postpapier van Cor of van je vriendinnetje? Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. Hier volgen de raadsels. L Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 45 letters. 1, 39, 23, 29 is een meisjesnaam. Een 4, 36, 10, 11 is een vogel. 17, 41, 6, 30, 3, 20, 43, 13, 22 is een plaats in Zeeland. Een 37, 23, 33, 8, 25 gebruikt een boer. Een 12, 18, 21 is een scheepje. De 17, 32, 45 geeft licht. Een 31, 27, 24, 42 gebruikt de smid bij het vuur. 35, 9, 40 is niet gierig. Op een 2, 44, 14 kan men iets drogen. Voor bijna iederen tuin is een 5, 38, 26. 7, 15, 19, 28 is een jongensnaam. 34 is een medeklinker. Ingez. door „Goudoevertje." 11. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 28 letters. De 27, 22, 18, 8, 9, 4, 11 zwemmen in het water. In de zon is het nu 24. 1, 28, 16. Om een stad zijn vaak 13, 25, 2, 3, 10, 20. Een 23, 14, 17, 7 is aan de voet. 21, 5, 19, 7 is een jongensnaam. Een 15, 22, 11 moet scherp zijn. 12. 6. 26 is de laatste letter van 't al phabet. 9) -o- HOOFDSTUK IX. Zorgen. De onrust, die zich van juffrouw Lohmann bij het ontvangen van Sophie's brief had meester gemaakt, wilde maar niet wijken. En de volgende brieven, die kwamen, brachten hierin geen verandering. „Geloof je nu nog niet, dat er wat aan scheelt man?", vroeg ze op zekeren avond, toen ze samen een brief van Sophie, die dien middag gekomen was, gelezen hadden. Merk je niet, dat Sophie hoe langer hoe gedrukter schrijft?" „O, als 'tmaar niet zoo ver was, dan ging ik er morgen reeds heen, om te zien hoe het was, maar dat zal niet gaan." „Nee vrouw, dat kan niet", antwoordde mijnheer Lohmann. Maar weet je wat je doen kunt? Je kunt schrijven, dat je je bezorgd maakt over Sophie en dat ze nu terstond terug moet schrijven of onze vrees gegrond is, ja dan neen. En als we dan ant woord op ons schrijven hebben, dan kunnen we zien hoe we handelen moeten. Lijkt dat jou ook niet het beste?" „Ja man, dat viud ik ook. Zal ik dan vanavond nog maar schrijven?" „Natuurlijk vrouw. Hoe eerder hoe beter, dunkt me." „En ik zal onderhand aan de familie Schlatman schrijven of zij ons eens uitvoe rig willen berichten hoe het met Sophie gaat Als ons kind dan zelf niet alles wil schrij ven, wat er aan scheelt dan zullen de menschen, bij wie ze is, dat ons toch niet weigeren." „Dat is een goed idee", zei juffrouw Loh mann opgelucht 't Scheen alsof de gedach te, dat ze nu wel spoedig op de hoogte zou zijn, haar al eenige rust gaf. Beide brieven werden dienzelfden avond nog gepost En toen was afwachten de boodschap. Juffrouw Kwaadgras, die op de hoogte van het geval was, wipte zoo af en toe eens even over. „Al bericht?" was dan haar eerste vraag. Doch telkens luidde het antwoord ontken nend. „Laten we dan maar hopen: geen tijding goede tijding", monterde juffrouw Kwaad gras Edith's moeder op. Maar droevig schudde deze het hoofd. „Er is vast iets niet in orde. Ik voel het" En de vrees van juffrouw Lohmann werd bewaarheid. Op een avond, toen Lohmann reeds thuis was, werd de laatste post bezorgd. Voor de familie Lohmann twee brieven. „Eindelijk", zuchtte juffrouw Lohmann toen ze de beide brieven uit de bus haalde, „eindelijk, nu zullen we toch wat hooren." „Laten we eerst samen Sophie's brief le zen, stelde Lohmann voor. „Goed", zei juffrouw Lohmann. Ze leunde over den stoel van haar man, en zoo lazen ze Sophie's brief. „Zie je wel?" zei juffrouw Lohmann, toen de brief uit was, „zie je wel? Ik wist wel, dat er wat aan scheelde" Af aar 't is toch niets ernstigs", troostte haar man. „Ze denkt, dat ze wel weer gauw beter zal zijn. En ze vraagt of ze dan naar huis mag komen. Nu, dat zullen we dan maar doen, hé vrouw? Misschien is ze dan net met Kerstmis nog thuis, 'tls nu al November, ja, dat zal best gaan." „Was het al maar zoo ver, zuchtte juf frouw Lohmann. Maar we moeten den brief van de familie Schlatman nog lezen, man." „Ja, ja, dat komt ook nog", lachte Loh mann. Wees nu maar niet zoo ongeduldig, de hoofdzaak weten we nu toch. Sophie is een paar weken ziek geweest, doch gelukkig niet ernstig. Bovendien knapt ze nu al weer op." „Ja, zoo luidde het bericht van Sophie zelf. Maar toen de ouders den brief van de familie Schlatman gelezen hadden, toen za gen ze elkander verslagen aan. Die brief sprak het bericht van Sophie wel niet tegen, maar hij vertelde nog meer. De menschen waarbij Sophie in betrekking was, schreven, dat het meisje al geruimen tijd niet goed was. Bepaald ziek was ze nu pas een paar weken, doch lang voor ze was gaan liggen, was ze al niet goed geweest. Zij zouden dit wel eerder bericht hebben, doch Sophie zelf had steeds gesmeekt niets naar huis te schrijven, omdat moeder dan zoo ongerust zou zijn. Doch nu de familie Lohmann zelf om inlichtingen vroeg, nu wilden ze niet langer wachten om hen alles te berichten. De toestand op dit oogenblik, vonden ze ook nog niet veel gunstiger. Sophie zelf zei wel dikwijls, dat ze beter werd, maar de dokter en ook zijzelf konden niet veel voor uitgang bespeuren. 'tZou misschien maar het beste zijn, als juffrouw Lohmann zelf eens kwam kijken. „Ja natuurlijk", riep juffrouw Lohmann uit, toen ze dezen brief gelezen had, „ik moet er zoo gauw mogelijk heen. Maar hoe moet dat nu?" Diepe rimpels trokken er in Lohmann's voorhoofd. „Laten we er allebei maar eens goed over denken, vrouw. Gevaar is er gelukkig niet, dus je behoeft niet onmiddellijk te gaan. Aan reisgeld kan ik je nu ook helpen, dus dan moeten we alleen nog maar overleggen hoe we het verder zullen regelen." Juffrouw Lohmann keek op de klok. ,,'tls pas over negen. Zou ik nog even naar den overkant gaan, man? Juffrouw Kwaadgras heeft dezer dagen telkens ge vraagd of we al bericht hadden." „Wel ja, ga het dan nog maar even zeggen", antwoordde haar man. „Nu nog bezoea?" vroeg juffrouw Kwaad gras toen er gebeld werd. Alle kinderen, ook de grooteren waren reeds naar boven, dus zaten vader en moe der Kwaadgras samen in de huiskamer. „Wacht, ik zal wel even opendoen", zei vader. Even later kwam hij binnen met juffrouw Lohmann. „Goed volk, vrouw, ik heb je buurvrouw maar meteen meegebracht" „O, u hebt zeker bericht van Sophie, is 'tniet?", vroeg juffrouw Kwaadgras, terwijl ze hare bezoekster een stoel aanbood. „Ja", antwoordde juffrouw Lohmann en onmiddellijk begon ze den inhoud der beide brieven te vertellen. „En wat doet u nu?" vroeg juffrouw Kwaadgras deelnemend, „toen ze alles wist. ,,'k Zou het liefst zoo gauw mogelijk weer naar mijn kind toegaan," antwoordde juf frouw Lohmann. „Maar 'k weet nog niet hoe dat moet, want mijn man en Edith moe ten natuurlijk hier blijven." Zonder dat juffrouw Lohmann het merkte wierp juffrouw Kwaadgras een vragentijen blik op haar man, die haar terstond begrij pend toeknikte. „Als we u soms helpen kunnen," bood ze toen juffrouw Lohmann aan. „Voor slapen weet ik geen raad, want we hebben zelf alle ruimte noodig. „Maar als uw man en Edith nu in uw eigen huis gaan slapen, zouden ze hier overdag toch kunnien zijn. Dan behoef den zezelf toch niet voor eten te zorgen." „0, dat zou heerlijk zijn," erkende juffrouw Lohmann dankbaar, ,,'k Ga er dadelijk met mijn man over spreken, 'k Geloof dat nu het grootste bezwaar is opgelost." ÖNDA<MLAI> Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt. 2 Tim. 2: 8a. Zwaar waren de tijden voor Christus' Kerk, toen Paulus dezen oproep tot den jeug digen Timotheu8 richtte. Zelf zat hij, van allen veriaten, in de staatsgevangenis te Rome. Allerwegen woed den in het gansche Romeinsche rijk ontzet tende vervolgingen tegen de volgelingen van den gevloekten Nazarener, zoodat het bloed der martelaren in vele arena's vloeide. Daarbij was hun aantal nog zoo gering, dat alles Satans glorie scheen te profeteeren. Donker zijn niet minder de teekenen der tijden, wanneer wij thans met gescherpte aandacht de geestelijke stroomingen van onze dagen gadeslaan. Overal breekt een geest van openlijke vij andschap zich baan tegen de gemeente van Christus. De macht der duisternis neemt zienderoogen toe. De zonde treedt al brutaler en schaamteloozer op. Niet van een nederlaag, veeleer van een ongebroken overwinning van Satan schijnt eiken dag te gewagen. In de meest liederlijke taal, in satanische haat hoont men openlijk onzen opgestanen Koning en Heer en de hemel blijft gesloten en Gods bliksemstralen vallen niet neder. En tegenover deze machtige, ongeloovige wereld staat een jammerlijk verscheurde kerk, die schier in niets op de verhooring van het hoogepriesterlijk gebed wijst: Vader, Ik wil, dat zij één zijn, gelijk als wij één zijn. Tegenover den geconcentreerden aanval van Satan, die alle heerschappij en macht eii kracht rusteloos mobiliseert, een uiteenge slagen kerk, die het droeve beeld van ver deeldheid en krachtversnippering vertoont. Onder Satans legerscharen menigmaal fel le beslistheid en uitgesproken haat en on der ons onzekerheid, valsche bekommernis, droeve verkouding bij meer dan één! Is het vreemd, zoo matheid en ontmoedi ging zich over de teergevoelige ziel van Timo- theus dreigen te legeren? Zou hier niet een der oorzaken liggen, waarom vele Christenen alle blijde overwinningszekerheid verloren en uiterst zeldzaam werd de heroieke taal: De Heere der heirscharen is met ons, de God Jakobs is ons een hoog vertrek. Ofschoon mij een leger omringde, mijn hart zou niet vree zen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zoo vertrouw ik hierop? Midden in al zulke kleinmoedige overleg gingen klinkt als een bazuinstoot onshet bezielend woord van Paulus tegen: Houd in gedachtenis, o Timotheus, o worstelende pel grim, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt. Daar is bij Paulus geen spoor van vrees en ontmoediging. Wel is hij een gevange- d'Almaghtig' is mijn herder en geleide, Wat is er dat me schort? Hij weit mij, als zijn schaep, in vette weide, Daer gras noch groen verdort. Hij drenckt mijn ziel in koele bronn' en beecke. Indien mijn geest verstroy' En afdwael' van de kudde, en rechte streecke, Hij brengt ze weêr te koy. Hij brengt mij op de heirbaan van zijn wetten En 't goddelijcke recht, Om zijnen naem en eer in top te setten Door 't lof van zijnen knecht. Al zworf ik om in naer' en donckre daelen, Beschaduwt van den doot, Noch vreest mijn hart geen ongeluk noch quaelen; Hij staet me bij in noot. Ick magh me vast op zijnen staf veriaeten, En trouwen herders stock. Hij deekt voor mij, ten schimp van die mij haeten Met onverzoenbren wrock, Een vollen disch, gelaen met lekkernijen, Hij zalft mijn hair en hooft. Met oligeur om 't aenschijn te verblijen Door glans, die druck verdooft Wat wort aen rrüj een schoonen kelck gegeven Vol wijns! Godt stort zijn hart Genadigh uit ten beste van mijn leven, Ten troost van alle smart. Ick zal Godts huys en zegenrijeken tempel Bewoonen dagh en nacht En nimmermeer veriaeten Arons tempel Maer sterven op mijn wacht ne, een ter dood veroordeelde, wel is er machtig veel, dat hem alle moed ontnemen kan maar Christus' glorierijke herrijzenis doet altijd weder het licht van hoop en blijde verwachting schijnen. Onder alle kruis en druk is deze opstanding hem het tastbare bewijs, dat Gods dag uit elke nacht zal rijzen. Was daar ooit zoo roept hij ons in deze spanningsvolle dagen toe een donkerder uur voor Christus' kerk dan de nacht van Caivarië, waarin de Zoon des menschen smartelijk en smadelijk onder ging? Welnu, zie hier dan Gods einde een volkomen overwinning op dood en graf, hel en duisternis, als alles, alles verloren scheen. Houd dat in gedachtenis en alle schijn bare triumfen van Satan worden u, die zon der Christus' opstandiug, zonder hoop in de wereld waart, laatste stuiptrekkingen van een overwonnen vijand. Houd dat in gedachtenis en gij bezit, hoe droevig rood uw toekomsthemel zich ook kleure, ten allen tijde het onwankelbaar bewijs, dat Christus zaak eeuwig triumfeeren zal, niet alleen in den hemel, maar ook op deze donkere, duistere aarde. door EMIL LLFDWIG. Welke lectuur heeft voor den meiiscb m onzen tijd onzen verwarden, woeligen tijd rijker waarde, dan boeken die een gave rust en sterke, diepe vreugden tot hem bren gen? 'Zulk een gave rust, zulke sterke, diepe vreugden, maar bovenal: het inspireerende voorbeeld wordt den lezer geboden in de levensbeschrijvingen van de groote gestalten, die voor tijdgenoot en nageslacht baanbre kend, omvormend verheffend werk hebben verricht. Zij drukten een stempel op hun om geving; ook de nazaat kent den sterken in vloed die nog immer van deze personen uit gaat. De kunstenaar, die den lezer in contact brengt met deze groote gestalten ziet zich voor een taak gesteld die even veelzijdig als moeilijk is. Het is, wil het goed zijn, eeffi scheppingswerk, dat hij verricht; het stelt hem eischen die hij stuk voor stuk moet vol doen. Dan is, onder zijn handen, het groei ende werk als vanzelf een deel van zijn leven geworden: het staat hem na als het kind de moeder, die het droeg onder haax hart en wie den roep van het wassende leven met vreugde en verrukking vervulde. Ook hij kent de zorgen en de spanning van het wachten; maar, eenmaal geboren, is hij zielsgelukkig met het kleinood, dat zijn handen wegen. En voor den lezer wordt het een kostelijk, eec. •koninklijk geschenk. Zóó, als een gave rijkdom, ontvingen w$ Ludwigs biografiën over Napoleon, over Lin coln, over Bismarck, over Wilhem II en tal rijke andere groote figuren. Welk een belangwekkend menach moet hij zijn, deze kunstenaar, die zoo vele onover troffen biografiën ons gaf! Belangwekkend inderdaad, de schrijver wiens werk een we~ xeldreputatie verwierf- En dan de cijfers: vertalingen, meer dan vijf-en-twintig in aan tal; oplagen van 800.000, 260.000, 200.000, 100.000, 80.000 in totaal. Een verkoop van twee milhoen exemplarenHet kan niet anders, of de persoon van den kunstenaar ■komt, allengs meer, in de belangstelling ta staan. Nu hij de vijftig gepasseerd is, wijdt de kunstenaar een 'boek aan eigen leven, dat zoo verrassend rijk en veelzijdig is geweest tot nu toe- „Wat het Leiven geeft" is de titel van dit werk dat boeiend is als een roman, maa rijker, dieper, grootscher dan de meeste dezer. Dit boek is, naar des schrijvers eige®. woorden, een terugblik en geen zelfportret. Nu staat zijn leven in den herfst; van d« lente en den zomer, die aan den herfst voor af gingen, vertelt hij ons nu. En hij getuigt Het wordt tijd om te danken voor de vruch ten, die voor mij rijpten.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7